Regeling vervallen per 01-01-2024

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Eijsden-Margraten houdende regels omtrent bouwen Bouwverordening gemeente Eijsden-Margraten 2018

Geldend van 15-11-2018 t/m 31-12-2023

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Eijsden-Margraten houdende regels omtrent bouwen Bouwverordening gemeente Eijsden-Margraten 2018

HOOFDSTUK 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • -

      bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

    • -

      NEN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;

  • 2. In de verordening wordt verder verstaan onder:

    • -

      bevoegd gezag: dat wat daaronder wordt verstaan in de Woningwet;

    • -

      omgevingsvergunning voor het bouwen: wat daaronder wordt verstaan in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3. Monument, beschermd dorpsgezicht of gemeentelijk dorpsgezicht etc., zie de begripsbepalingen in artikel 1 van de vastgestelde erfgoedverordening. In deze verordening wordt mede verstaan onder:

    • -

      bouwwerk: een gedeelte van een bouwwerk;

    • -

      gebouw: een gedeelte van een gebouw.

Artikel 1.2 Termijnen

(vervallen)

Artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente

  • 1. Voor de toepassing van deze verordening geldt als indeling van de gemeente:

    • a.

      het gebied binnen de bebouwde kom;

    • b.

      het gebied buiten de bebouwde kom.

  • 2. Als gebied binnen de bebouwde kom geldt het gebied, dat op de bij deze verordening behorende kaart als zodanig is aangegeven.

HOOFDSTUK 2 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen

Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden

Artikel 2.1.1 Aanvraag bouwvergunning

(vervallen)

Artikel 2.1.2 In de aanvraag op te nemen gegevens

(vervallen)

Artikel 2.1.3 Bij de aanvraag in te dienen bescheiden

(vervallen)

Artikel 2.1.4 Gegevens met betrekking tot het coördineren van vergunningaanvragen

(vervallen)

Artikel 2.1.5 Bodemonderzoek

  • 1. Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat uit:

    • a.

      de resultaten van een recent milieu hygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740, uitgave 2009 +A1:2016 nl, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1.

    • b.

      Indien op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of –stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707, uitgave 2015.

  • 2. De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.

  • 3. Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn. Als basis voor de ontheffing wordt gebruik gemaakt van de regels voor bouwen volgens het vigerende Nota Bodembeheer.

  • 4. Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport, bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009+A1:2016 niet rechtvaardigen.

  • 5. Indien het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen.

Artikel 2.1.6 Overige gegevens en bescheiden behorende bij de aanvraag om bouwvergunning

(vervallen)

Artikel 2.1.7 Bouwregistratie

(vervallen)

Artikel 2.1.8 Bijzondere bepalingen omtrent de aanvraag om bouwvergunning woonwagens en standplaatsen

(vervallen)

Paragraaf 2 Behandeling van de aanvraag om bouwvergunning

Artikel 2.2.1 Ontvangst van de aanvraag

(vervallen)

Artikel 2.2.2 Samenloop met vrijstelling ruimtelijke ordening

(vervallen)

Artikel 2.2.3 Bekendmaking van termijnen

(vervallen)

Artikel 2.2.4 In behandeling nemen en fasering bouwvergunningverlening

(vervallen)

Artikel 2.2.5 In behandeling nemen en bodemonderzoek

(vervallen)

Artikel 2.2.6 Kennisgeving van rechtswege verleende bouwvergunning

(vervallen)

Paragraaf 3 Welstandstoetsing

Artikel 2.3.1 Welstandscriteria

(vervallen)

Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond

Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:

  • a.

    waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;

  • b.

    voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en

  • c.

    dat de grond raakt, of waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.

Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.

Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen

Artikel 2.5.1 Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de Stedenbouwkundige bepalingen

(vervallen)

Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling

(vervallen)

Artikel 2.5.3 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen

(vervallen)

Artikel 2.5.3A Brandweeringang

(vervallen)

Artikel 2.5.4 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten

(vervallen)

Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn

(vervallen)

Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn

(vervallen)

Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn

(vervallen)

Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn

(vervallen)

Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg

(vervallen)

Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken

(vervallen)

Artikel 2.5.11 Ligging achtergevelrooilijn

(vervallen)

Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn

(vervallen)

Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn

(vervallen)

Artikel 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn

(vervallen)

Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen

(vervallen)

Artikel 2.5.16 Erf bij overige gebouwen

(vervallen)

Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken

(vervallen)

Artikel 2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen

(vervallen)

Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse Hoofdtransportleidingen

(vervallen)

Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn

(vervallen)

Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn

(vervallen)

Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn

(vervallen)

Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen

(vervallen)

Artikel 2.5.24 Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken

(vervallen)

Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen

(vervallen)

Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken

(vervallen)

Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte

(vervallen)

Artikel 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijdingen van de toegelaten bouwhoogte

(vervallen)

Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding nieuw ruimtelijk beleid

(vervallen)

Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen

(vervallen)

Paragraaf 6 Voorschriften inzake brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen

Artikel 2.6.1 Beginsel inzake brandmeldinstallaties

(vervallen)

Artikel 2.6.2 Aanwezigheid van brandmeldinstallaties

(vervallen)

Artikel 2.6.3 Omvang van de bewaking door brandmeldinstallaties

(vervallen)

Artikel 2.6.4 Kwaliteit van brandmeldinstallaties

(vervallen)

Artikel 2.6.5 Beginsel inzake ontruimingsalarminstallaties

(vervallen)

Artikel 2.6.6 Aanwezigheid van ontruimingsalarminstallaties

(vervallen)

Artikel 2.6.7 Kwaliteit van ontruimingsinstallaties

(vervallen)

Artikel 2.6.8 Beginsel inzake vluchtroutes

(vervallen)

Artikel 2.6.9 Aanwezigheid van vluchtrouteaanduidingen

(vervallen)

Artikel 2.6.10 Kwaliteit van vluchtrouteaanduidingen

(vervallen)

Artikel 2.6.11 Gelijkwaardigheid

(vervallen)

Artikel 2.6.12 Communicatiesysteem voor publieke hulpverleningsdiensten

(vervallen)

Paragraaf 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen

Artikel 2.7.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding

(vervallen)

Artikel 2.7.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet

(vervallen)

Artikel 2.7.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet

(vervallen)

Artikel 2.7.3A Eis tot aansluiting aan de publieke voorziening voor verwarming

(vervallen)

Artikel 2.7.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering

(vervallen)

Artikel 2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering

(vervallen)

Artikel 2.7.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen

(vervallen)

Artikel 2.7.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen

(vervallen)

HOOFDSTUK 3 De melding

Artikel 3.1 De wijze van melden

(vervallen)

Artikel 3.2 Welstandscriteria

(vervallen)

HOOFDSTUK 4 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk

Artikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking bouwwerkzaamheden

(vervallen)

Artikel 4.2 Op het bouwterrein verplicht aanwezige bescheiden

(vervallen)

Artikel 4.3 Wijzigen in gegevens bouwregistratie

(vervallen)

Artikel 4.4 Het uitzetten van de bouw

(vervallen)

Artikel 4.5 Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onderdelen van) de Bouwwerkzaamheden

(vervallen)

Artikel 4.6 Opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen

(vervallen)

Artikel 4.7 Bemalen van bouwputten

(vervallen)

Artikel 4.8 Veiligheid op het bouwterrein

(vervallen)

Artikel 4.9 Afscheiding van het bouwterrein

(vervallen)

Artikel 4.10 Veiligheid van hulpmiddelen en het voorkomen van hinder

(vervallen)

Artikel 4.11 Bouwafval

(vervallen)

Artikel 4.12 Gereedmelding van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden

(vervallen)

Artikel 4.13 Melden van werken bij lage temperaturen

(vervallen)

Artikel 4.14 Verbod tot ingebruikneming

(vervallen)

HOOFDSTUK 5 Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nutsvoorzieningen en het weren van schadelijk en hinderlijk gedierte

Paragraaf 1 Staat van open erven en terreinen

Artikel 5.1.1 Staat van onderhoud van open erven en terreinen

(vervallen)

Artikel 5.1.2 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen

(vervallen)

Artikel 5.1.3 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten

(vervallen)

Paragraaf 2 Staat van brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen

Artikel 5.2.1 Voorschriften inzake brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen

(vervallen)

Artikel 5.2.2 Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in gebouwen niet zijnde woningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of kantoorgebouwen

(vervallen)

Artikel 5.2.3 Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in woongebouwen van bijzondere aard

(vervallen)

Artikel 5.2.4 Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in logiesverblijven en logiesgebouwen

(vervallen)

Artikel 5.2.5 Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in kantoorgebouwen

(vervallen)

Paragraaf 3 Aansluiting op de nutsvoorzieningen

Artikel 5.3.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding

(vervallen)

Artikel 5.3.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet

(vervallen)

Artikel 5.3.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet

(vervallen)

Artikel 5.3.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering

(vervallen)

Artikel 5.3.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering

(vervallen)

Artikel 5.3.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en Terreinen

(vervallen)

Artikel 5.3.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen

(vervallen)

Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid

Artikel 5.4.1 Preventie

(vervallen)

HOOFDSTUK 6 Brandveilig gebruik

(vervallen)

HOOFDSTUK 7 Overige gebruiksbepalingen

Paragraaf 1 Overbevolking

Artikel 7.1.1 Overbevolking van woningen

(vervallen)

Artikel 7.1.2 Overbevolking van woonwagens

(vervallen)

Paragraaf 2 Staken van het gebruik

Artikel 7.2.1 Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid

(vervallen)

Artikel 7.2.2 Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en gebrek aan hygiëne

(vervallen)

Artikel 7.2.3 Staken van het gebruik van een woonwagen >

vervallen

Paragraaf 3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen

Artikel 7.3.1 Bepaling aantal personen nachtverblijf

Niet van toepassing

Artikel 7.3.2 Hinder

(vervallen)

Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid

Artikel 7.4.1 Preventie

(vervallen)

Paragraaf 5 Watergebruik

Artikel 7.5.1 Verboden gebruik van water

(vervallen)

Paragraaf 6 Installaties

Artikel 7.6.1 Gebruik gereed houden van installaties

(vervallen)

HOOFDSTUK 8 Slopen

Paragraaf 1 Omgevingsvergunning voor het slopen

Artikel 8.1.1 Omgevingsvergunning voor het slopen

(vervallen)

Artikel 8.1.2 Aanvraag sloopvergunning

(vervallen)

Artikel 8.1.3 In behandeling nemen

(vervallen)

Artikel 8.1.4 Termijn van beslissing

(vervallen)

Artikel 8.1.5 Samenloop van slopen en bouwen

(vervallen)

Artikel 8.1.6 Weigeren omgevingsvergunning voor het slopen

(vervallen)

Artikel 8.1.7 Intrekking omgevingsvergunning voor het slopen

(vervallen)

Paragraaf 2 Uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen

Artikel 8.2.1 Sloopmelding

(vervallen)

Artikel 8.2.2 Overige uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen

(vervallen)

Paragraaf 3 Verplichtingen tijdens het slopen

Artikel 8.3.1 Veiligheid op sloopterrein

(vervallen)

Artikel 8.3.2 Op het sloopterrein verplicht aanwezige bescheiden

(vervallen)

Artikel 8.3.3 Plichten van de houder van de omgevingsvergunning voor het slopen

(vervallen)

Artikel 8.3.4 Plichten van degene die sloopt

(vervallen)

Artikel 8.3.5 Wijze van slopen, verpakken en opslaan van asbest

(vervallen)

Artikel 8.3.6 Plichten ten aanzien van de sloop van tuinbouwkassen

(vervallen)

Paragraaf 4 Vrij slopen

Artikel 8.4.1 Sloopafval algemeen

(vervallen)

HOOFDSTUK 9 Welstand

Artikel 9.1 De advisering door de dorpsbouwmeester of de monumentencommissie

  • 1. De dorpsbouwmeester adviseert over de welstandsaspecten van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen. Indien een aanvraag betrekking heeft op een beschermd monument, dan wel het bouwwerk gelegen is in een (gemeentelijk) beschermd dorpsgezicht of onderdeel is van een ensemble adviseert de monumentencommissie over de welstandsaspecten.

  • 2. De dorpsbouwmeester en monumentencommissie baseren hun advies op de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria.

  • 3. De dorpsbouwmeester baseert zijn adviezen voor de aanvragen gelegen in Poelveld op de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria en op het Beeldkwaliteitsplan Poelveld.

Artikel 9.2 Onafhankelijkheid en ondersteuning dorpsbouwmeester en monumentencommissie

  • 1. De dorpsbouwmeester en de monumentencommissie worden bijgestaan door een ambtenaar.

  • 2. Voor de dorpsbouwmeester en de leden van de monumentencommissie worden plaatsvervangers aangewezen.

  • 3. De dorpsbouwmeester en de monumentencommissie zijn onafhankelijk van het gemeentebestuur.

  • 4. Het reglement van de dorpsbouwmeester dat als bijlage 9B en het reglement van de monumentencommissie dat als bijlage 9A bij deze verordening is vastgesteld, bevat nadere bepalingen betreffende de taken en verplichtingen van de dorpsbouwmeester en de monumentencommissie.

Artikel 9.3 Benoeming en zittingsduur

(vervallen)

Artikel 9.4 Jaarlijkse verantwoording

De dorpsbouwmeester en de monumentencommissie stellen jaarlijks een verslag op van hun werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:

  • -

    op welke wijze toepassing is gegeven aan de welstandscriteria uit de welstandsnota;

  • -

    de werkwijze van de dorpsbouwmeester en monumentcommissie;

  • -

    op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen;

  • -

    de aard van de beoordeelde plannen;

  • -

    de bijzondere projecten.

De dorpsbouwmeester en de monumentencommissie kunnen in hun jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder.’

Artikel 9.5 Termijn van advisering

  • 1. De dorpsbouwmeester en monumentencommissie brengen het advies uit binnen vier weken nadat door of namens burgemeester en wethouders daarom is verzocht.

  • 2. De dorpsbouwmeester en monumentencommissie brengen het advies over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, indien deze vergunning betrekking heeft op een deel van een project of een gefaseerde aanvraag betreft uit binnen drie weken nadat door of namens burgmeester en wethouders daarom is verzocht.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de dorpsbouwmeester en monumentencommissie een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door burgemeester en wethouders worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 4. Het reglement van orde van de dorpsbouwmeester en het reglement van orde voor de Monumentencommissie District MERGELLAND dat als bijlage 9B en 9A bij deze verordening is vastgesteld, bevat nadere regels omtrent de termijn van advisering.

Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondeling toelichting

  • 1. De behandeling van bouwplannen door of onder verantwoordelijkheid van de dorpsbouwmeester en monumentencommissie is openbaar. Indien burgemeester en wethouders – al dan niet op verzoek van de aanvrager – een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.

  • 2. Indien de aanvrager bij het indienen van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen hierom heeft verzocht, wordt deze door of namens de dorpsbouwmeester of de monumentencommissie in staat gesteld tot het geven van een toelichting op het bouwplan.

  • 3. In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de dorpsbouwmeester of de monumentencommissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een uitnodiging te ontvangen voor de vergadering van de dorpsbouwmeester of monumentencommissie, waarin de aanvraag wordt behandeld.

  • 4. Er is geen spreekrecht.

  • 5. Het reglement van orde van de dorpsbouwmeester en het reglement van orde voor de Monumentencommissie District MERGELLAND dat als bijlage 9B en 9A bij deze verordening is vastgesteld, bevat nadere regels omtrent de openbaarheid van de vergaderingen.

Artikel 9.7 Afdoening onder verantwoordelijkheid

Van toepassing is artikel 21 van het reglement van orde van de “Monumentencommissie District MERGELAND” dat als bijlage 9A bij deze verordening is vastgesteld.

Artikel 9.8 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht

  • 1. De dorpsbouwmeester en monumentencommissie adviseren en motiveren hun advies schriftelijk.

  • 2. Zodra het advies wordt uitgebracht, wordt het door of namens burgemeester en wethouders gevoegd bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen.

  • 3. Het reglement van orde van de dorpsbouwmeester en het reglement van orde voor de Monumentencommissie District MERGELLAND dat als bijlage 9B en 9A bij deze verordening is vastgesteld, bevat nadere vormen waarin het advies wordt vastgelegd en uitgebracht.

Artikel 9.9 Uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken

(vervallen)

HOOFDSTUK 10 Overige administratieve bepalingen

Artikel 10.1 De aanvraag om woonvergunning

(vervallen)

Artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen

(vervallen)

Artikel 10.3 Overdragen vergunningen

(vervallen)

Artikel 10.4 Overdragen mededeling

(vervallen)

Artikel 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen

(vervallen)

Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening – of in de bij deze verordening behorende bijlagen – wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.

HOOFDSTUK 11 Handhaving

Artikel 11.1 Stilleggen van de bouw

(vervallen)

Artikel 11.2 Overtreding van het verbod tot ingebruikneming

(vervallen)

Artikel 11.3 Stilleggen van het slopen

(vervallen)

Artikel 11.4 Onderzoek naar een gebrek

(vervallen)

HOOFDSTUK 12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 12.1 Strafbare feiten

(vervallen)

Artikel 12.2 Overgangsbepaling bodemonderzoek

(vervallen)

Artikel 12.3 Overgangsbepaling met betrekking tot de staat van open erven en terreinen

(vervallen)

Artikel 12.4 Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning

(vervallen)

Artikel 12.5 Overgangsbepaling sloopmelding

(vervallen)

Artikel 12.6 Slotbepaling

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 15 november 2018.

  • 2.

    Bij de inwerkingtreding van deze verordening vervalt:

    • a.

      de bouwverordening gemeente Eijsden-Margraten 2015, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 10 maart 2015;

  • 3.

    Deze verordening kan worden aangehaald als 'Bouwverordening gemeente Eijsden-Margraten 2018 '.

Artikel B Overgangsbepalingen

Op een aanvraag om omgevingsvergunning, ontheffing of toestemming of een aanvraag om omgevingsvergunning, die is ingediend vóór 15 november 2018 en waarop op dit tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de bouwverordening van toepassing, zoals die luidden voor deze wijziging, tenzij de aanvrager aangeeft dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast.

Ondertekening

Bijlagen bouwverordening 0 t/m 12

BIJLAGE 0.1 t/m 0.22Overzicht gebieden bebouwde kom

01Overzichtskaarten Eijsden & Margraten:

Overzichtskaart “voormalig Eijsden”

afbeelding binnen de regeling

Overzichtskaart “voormalig Margraten”

afbeelding binnen de regeling

0.2Bebouwde kom Eijsden

afbeelding binnen de regeling

03Bebouwde kom Gronsveld

afbeelding binnen de regeling

04Bebouwde kom Rijckholt

afbeelding binnen de regeling

05Bebouwde kom Oost-Maarland

afbeelding binnen de regeling

0.6Bebouwde kom Mesch

afbeelding binnen de regeling

0.7Bebouwde kom Mariado

afbeelding binnen de regeling

0.8Bebouwde kom Withuis

afbeelding binnen de regeling

0.9Bebouwde kom Banholt en Terhorst

afbeelding binnen de regeling

0.10Bebouwde kom Bemelen

afbeelding binnen de regeling

0.11Bebouwde kom Bergenhuizen en Noorbeek

afbeelding binnen de regeling

0.12Bebouwde kom Bruisterbosch

afbeelding binnen de regeling

0.13Bebouwde kom Cadier en Keer

afbeelding binnen de regeling

0.14Bebouwde kom Eckelrade

afbeelding binnen de regeling

0.15Bebouwde kom Herkenrade en Sint Geertruid

afbeelding binnen de regeling

0.16Bebouwde kom Honthem

afbeelding binnen de regeling

0.17Bebouwde kom Margraten en Termaar

afbeelding binnen de regeling

0.18Bebouwde kom Mheer

afbeelding binnen de regeling

0.19Bebouwde kom Moerslag

afbeelding binnen de regeling

0.20Bebouwde kom Scheulder

afbeelding binnen de regeling

0.21Bebouwde kom Terlinden

afbeelding binnen de regeling

BIJLAGE 1 Gegevens en bescheiden aanvraag bouwvergunning

(vervallen)

BIJLAGE 2 Gegevens en bescheiden aanvraag gebruiksvergunning

(vervallen)

BIJLAGE 3 Gebruikseisen voor bouwwerken

(vervallen)

BIJLAGE 4 Gebruikseisen voor bouwwerken met uitzondering van de niet-gemeenschappelijke ruimten in woonfuncties

(vervallen)

BIJLAGE 5 Opslag brandgevaarlijke stoffen

(vervallen)

BIJLAGE 6

(vervallen)

BIJLAGE 7 Kwaliteitseisen voor buizen en hulpstukken van de buitenriolering op erven en terreinen

(vervallen)

BIJLAGE 8

(vervallen)

Bijlage 9A

Reglement van orde voor de Monumentencommissie District MERGELLAND

ALGEMEEN

Art. 1 Dit reglement verstaat onder:

  • a.

    "het bestuur": het bestuur van de Monumentencommissie”, district: MERGELLAND

  • b.

    "de commissie": de voor het district MERGELLAND optredende monumentencommissie van deskundigen.

  • c.

    "ambtelijk medewerker gemeente": de door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar, belast met (concept-)omgevingsvergunningen activiteit “bouwen”.

  • d.

    "de gemeente(n)" : de gemeente(n), waarvan de raden besloten hebben tot het instellen van een onafhankelijke commissie van deskundigen t.w.:”monumentencommissie” district: MERGELLAND en gebruik te maken van de bij “de commissie” ingewonnen adviezen.

DISTRICTSBESTUUR

Art. 2

  • 1.

    Het bestuur van het district wordt samengesteld uit vertegenwoordigers van de dagelijkse besturen der gemeenten, waarvan de raden besloten hebben gebruik te maken van de adviezen van de commissie district: MERGELLAND.Iedere gemeente benoemt daartoe één vertegenwoordiger.De vertegenwoordigers kiezen uit hun midden een voorzitter.Het voorzitterschap kan per gemeente worden vervuld met een frequentie een keer per aantal jaren, dat overeenkomt met het aantal deelnemende gemeenten.De functie van secretaris van het bestuur kan worden vervuld door de secretaris van de commissie.

  • 2.

    Indien, andere niet bij het district aangesloten gemeenten, te kennen geven gebruik te willen maken van de diensten van de commissie district: MERGELLAND, vindt uitbreiding van het bestuur plaats met een vertegenwoordiger van het bestuur van die gemeente. De bepalingen van dit reglement worden door de toetredende gemeente integraal aanvaard.

Art. 3

  • 1.

    Het bestuur vergadert tenminste eenmaal maal per jaar en verder zo dikwijls de voorzitter of een der leden zulks nodig oordeelt.

  • 2.

    De voorzitter roept de leden schriftelijk ter vergadering op. De oproepingen, welke een beknopte beschrijving bevatten van de te behandelen punten, worden - spoedeisende gevallen uitgezonderd. - tenminste 5 dagen voor de datum van de vergadering verzonden.De voorzitter bepaalt dag en uur van de vergadering.Ingeval een lid het houden van een vergadering nodig oordeelt, geeft hij hiervan - met opgave van de te behandelen punten - kennis aan de voorzitter. De voorzitter draagt ervoor zorg, dat het bestuur voor een wordt bijeen geroepen.

  • 3.

    Nadat het voltallige bestuur is benoemd op de wijze als bedoeld in artikel 2, komt het bestuur binnen een maand in vergadering bijeen voor het benoemen uit hun midden van de voorzitter, een plaatsvervangend voorzitter en de secretaris. De benoeming van een secretaris kan ook plaats vinden door benoeming buiten de leden.

  • 4.

    Van elke vergadering wordt door de secretaris een kort verslag opgemaakt, vermeldende alle besluiten door het bestuur genomen. Dit verslag wordt in de eerstvolgende vergadering ter vaststelling aangeboden.

  • 5.

    De besluiten van het bestuur, alsmede de van het bestuur uitgaande stukken, worden door de voorzitter en secretaris ondertekend.

  • 6.

    De secretaris, niet benoemd uit het midden van het bestuur, is een door het districtsbestuur te benoemen ambtenaar, die door het bestuur te allen tijde kan worden geschorst en ontslagen.

Art. 4

  • 1.

    Het bestuur vergadert indien tenminste de gewone meerderheid van het aantal leden aanwezig is en neemt besluiten indien de meerderheid akkoord is. De voorzitter ziet er op toe, dat van iedere vergadering een presentielijst wordt opgemaakt en gearchiveerd.

  • 2.

    Indien op grond van het bepaalde in het eerste lid het nemen van besluiten achterwege moet blijven, schrijft de voorzitter een nieuwe vergadering uit, te houden binnen 10 dagen na de datum der aanvankelijk vastgestelde vergadering.

  • 3.

    In de in lid 2 bedoelde vergadering kan omtrent de op de oproeping vermelde punten een besluit worden genomen, ongeacht het aantal ter vergadering aanwezige leden. Van deze omstandigheid wordt in de oproeping melding gedaan.

  • 4.

    Een besluit over zaken kan door het bestuur te allen tijde worden genomen buiten de vergadering, bij mondelinge of schriftelijke behandeling.

Art. 5 De voorzitter is belast met de leiding van de bestuursvergadering en formuleert de voorstellen, welke aan het bestuur ter beslissing worden voorgelegd.

Art. 6

  • 1.

    Over alle zaken wordt mondeling gestemd.

  • 2.

    De ter vergadering aanwezige leden zijn verplicht aan alle stemmingen deel te nemen.

  • 3.

    Bij een blanco stemming als bedoeld in lid 1, wordt deze voor het bepalen van de gewone meerderheid buiten beschouwing gelaten.

  • 4.

    Indien het staken van stemmen over zaken plaats vindt in een niet voltallige bestuursvergade-ring, wordt het nemen van een besluit uitgesteld tot de volgende vergadering. Indien in de volgende vergadering de stemmen opnieuw staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.

  • 5.

    Indien bij het nemen van een besluit omtrent het doen van keuzen, voordrachten of aanbevelingen van personen de stemmen staken, beslist terstond het lot.

“DE COMMISSIE”

Samenstelling en wijze van benoeming.

Art. 8

  • 1.

    Het onder artikel 1a omschreven bestuur stelt de samenstelling van de commissie vast.

  • 2.

    De commissie bestaat tenminste uit de navolgende leden:

    • a.

      3 deskundigen/ leden, waarvan tenminste:

      • -

        1 deskundig lid wordt benoemd uit hoofde van zijn aantoonbare deskundigheid en/of ervaring op het gebied van monumenten;

      • -

        1 deskundig lid wordt benoemd uit hoofde van zijn aantoonbare deskundigheid en/of ervaring op het gebied van cultuurhistorie;

    • b.

      1 vervangend deskundig monumenten lid, wordt benoemd uit hoofde van zijn aantoonbare deskundigheid en/of ervaring op het gebied van monumenten en/of cultuurhistorie;

    • c.

      bij toerbeurt is 1 van de deskundige monumentenleden tevens voorzitter van de commissie.

  • 3.

    De deskundige leden en de plaatsvervangende leden van de commissie worden benoemd voor een termijn van ten hoogste 3 jaren. Zij kunnen eenmaal voor een termijn van ten hoogste drie jaar stilzwijgend worden herbenoemd in dezelfde commissie. De aftredende leden zijn alle terstond herkiesbaar c.q. herbenoembaar.

  • 4.

    Het bestuur voegt aan de commissie een ambtelijke secretaris-deskundige toe of diens plaatsvervanger.

  • 5.

    De leden van de commissie worden benoemd en ontslagen door het bestuur en kunnen te allen tijde worden geschorst of ontslagen. Elk besluit tot schorsing of ontslag vermeldt de motieven, waarop het steunt en wordt in afschrift verstrekt aan de belanghebbende.

  • 6.

    De voorzitter en de leden van de commissie zijn onafhankelijk ten opzichte van het gemeentebestuur.

  • 7.

    De voorzitter van de commissie geeft van elke vacature binnen 8 dagen kennis aan het bestuur. Door het bestuur wordt zo spoedig mogelijk , uiterlijk binnen 6 maanden na ontvangst van de kennisgeving, in de vacature voorzien.

Vorm waarin het advies wordt uitgebracht.

Art. 9

  • 1.

    De commissie heeft tot taak de besturen van de gemeenten advies te verstrekken betreffende:

    • a.

      Aanvragen om (concept-) omgevingsvergunning, principeverzoeken en welstandsplannen en deze te toetsen aan de criteria zoals vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregels waaronder de welstandsnota.

    • b.

      Aanvragen gelegen in beschermde dorpsgezichten en ensembles en aanvragen verband houdende met de instandhouding en restauratie van monumenten alsmede aanvragen verband houdend met het vernieuwen en het aan- en/of bijbouwen bij monumenten, rekening houdende met de toepasselijke bepalingen op het gebied van de monumentenzorg in de ruimste zin van het woord, waaronder de erfgoedverordening.

    • c.

      alle andere aangelegenheden, verband houdende met het gebruiken van gebouwen, het gebruik en inrichting van de openbare ruimte en terrassen en het gebruiken van reclamedoeleinden, indien daarom wordt gevraagd.

  • 2.

    Het advies van de commissie omtrent de onder a, b en c van het voorgaande lid genoemde aanvragen zal inhouden hetzij:

    • a.

      de aanvrage goed te keuren;

    • b.

      de aanvrage niet goed te keuren tenzij, met een nauwkeurige omschrijving van de te treffen voorzieningen;

    • c.

      de aanvrage af te wijzen;

    • d.

      de aanvrage aan te houden indien de bescheiden niet toereikend zijn om het plan te kunnen beoordelen.

  • 3.

    De commissie adviseert en motiveert haar advies schriftelijk.

  • 4.

    Zodra het advies wordt uitgebracht, wordt het door burgemeester en wethouders of krachtens mandaat gevoegd bij het bouwplan en/of de aanvraag om een omgevingsvergunning.

Voorzitter en secretaris.

art. 10

  • 1.

    De voorzitter is belast met de leiding van de zittingen. Hij is verantwoordelijk voor de goede gang van zaken bij het ten-uitvoer-leggen van de aan de commissie opgedragen taak. Hij ziet erop toe, dat de vergaderingen, en de frequentie daarvan, van de commissie van een verantwoorde omvang en intensiteit zijn.

  • 2.

    De voorzitter is verplicht het bestuur mededeling te doen van alle feiten de commissie of de werkzaamheden van de commissie betreffende, waarvan kennisneming door het bestuur kennelijk voor het bestuur van belang is.

  • 3.

    De voorzitter doet op verzoek van het bestuur of op eigen initiatief voorstellen welke voor het goede functioneren van de commissie van belang zijn.

  • 4.

    De voorzitter is verplicht het bestuur desgevraagd alle inlichtingen te verstrekken.

  • 5.

    De voorzitter regelt de werkwijze van de commissie binnen de richtlijnen van dit reglement.

  • 6.

    De voorzitter draagt - in overleg met de secretaris - zorg voor een adequate vervanging van de secretaris, bij diens ontstentenis of afwezigheid. Bij ontstentenis of afwezigheid van meer permanente aard dient hij het bestuur daarvan onmiddellijk schriftelijk in kennis te stellen.

  • 7.

    De secretaris draagt zorg voor de afhandeling van de voor advies door de gemeenten voorgelegde bouwplannen.

  • 8.

    De secretaris draagt zorg voor het opstellen van het vergaderschema en de agenda's van de commissie alsmede voor de volgorde van behandeling van de adviezen per gemeente. De secretaris draagt zorg voor een adequate bezetting van de commissie tijdens de vergadering. Hij ziet erop toe, dat bij de bezetting van de commissie tijdens vergaderingen, minimaal 2 deskundige leden aanwezig zijn, waarvan minimaal 1 deskundige op het gebied van de monumenten, indien het zwaartepunt ligt bij aanvragen op het gebied van monumenten. Zo nodig draagt hij zorg voor een geclusterde behandeling van de aanvragen op het gebied van de monumenten.

  • 9.

    De secretaris draagt zorg voor het zorgvuldig vervaardigen en archiveren van een presentielijst per vergadering van de commissie.

  • 10.

    De secretaris draagt zorg voor de redactie van de uitgebrachte adviezen alsmede het vastleggen van de adviezen in een verzamellijst, de verzamellijst en adviezen worden voorzien van een stempel met de naam van de secretaris en diens paraaf.

  • 11.

    De secretaris draagt zorg voor en is verantwoordelijk voor de behandeling van alle correspondentie betreffende de commissie. Hij fungeert als centrale correspondent en draagt zorg voor een goede administratie.

  • 12.

    De secretaris is verplicht aan het bestuur desgevraagd de nodige inlichtingen te verstrekken.

Werkwijze van de Commissie.

art.11

  • 1.

    De commissie bepaalt haar adviezen in beginsel in een voltallige zitting, doch minimaal met twee leden.

  • 2.

    Bij het beoordelen van aanvragen streven de leden naar het formuleren van een eensluidend advies. Indien de leden niet tot een eensluidend advies kunnen komen, formuleert de voorzitter het advies. In de adviezen dient te zijn aangegeven aan welke, voor de beoordeling van belang zijnde criteria aan de orde zijn geweest.

  • 3.

    De leden onthouden zich van het geven van advies omtrent projecten, waarvan zij ontwerper of mede-ontwerper zijn, danwel daarbij rechtstreeks of onrechtstreeks belang hebben, zulks naar het oordeel van de voorzitter van de commissie.

  • 4.

    Voor de beoordeling van aanvragen om omgevingsvergunning zal in het kader van vooroverleg vanuit het midden van de deskundige leden op basis roulatie, voor elke deelnemende gemeente een deskundig lid worden gemandateerd.

  • 5.

    Het advies, dat door het gemandateerd lid als bedoeld in het lid 4 wordt uitgebracht, legt de gemeente in een verzamellijst vast, die door de secretaris van een stempelhandtekening wordt voorzien met paraaf.

art.12

  • 1.

    Iedere aanvraag om advies van de commissie wordt door de gemeenten bij de commissie ingediend door tussenkomst van de door burgemeester en wethouders aangestelde ambtelijk medewerker van de gemeente.

  • 2.

    In de BOR staat aangegeven waaruit de aanvraag omgevingsvergunning moet bestaan. Als het een vooroverleg betreft dan dient de aanvraag te bestaan uit:

    • a.

      a een volledig ingevuld welstandsaanvraagformulier;

    • b.

      b de volgens dit formulier gevraagde tekening(en).

  • 3.

    Indien de aanvrage niet compleet is blijft behandeling door de commissie achterwege.

  • 4.

    de ambtelijk medewerker gemeente draagt zorg voor een deugdelijke voorbereiding van de behandeling van het bouwplan, waarvoor advies wordt gevraagd. Hij kan de aanvrage in overleg met de principaal of de architect wijzigen of aanvullen, indien hij van oordeel is, dat zulks een juiste behandeling door de commissie ten goede komt. Hij draagt, bij uitdrukkelijk verzoek van de architect of de principaal, ervoor zorg, dat de aanvrage ongewijzigd ter behandeling aan de voltallige commissie wordt aangeboden. Hij draagt ervoor zorg, dat de aanvrage is getoetst aan de in de gemeente vigerende bestemmingsplannen en beeldkwaliteitsplannen alsmede het bouwbesluit en controleert de raming van de bouwkosten. Hij draagt zorg voor verzending van de complete aanvrage, voorzien van zijn eventuele bevindingen, aan de secretaris van de commissie.

Art. 13

  • 1.

    Aan de hand van de ontvangen aanvragen om advies bepaalt de voorzitter de plaats van de zittingen van de commissie rekening houdende met het per kalenderjaar vooraf opgestelde openbaar vergaderschema.

  • 2.

    De voorzitter ziet erop toe, dat de ingediende aanvragen zoveel mogelijk achtereenvolgend behandeld worden.

  • 3.

    De secretaris draagt ervoor zorg dat:

    • -

      er minimaal 2 leden aanwezig zijn;

    • -

      de ambtenaar aan de hand van een agenda van de te behandelen plannen uitgenodigd worden om bij de behandeling aanwezig te zijn.Daarbij wordt bij benadering aangegeven het uur, waarop met de behandeling van de ingediende aanvragen zal worden begonnen.

  • 4.

    De ambtelijk medewerkers gemeente zullen zoveel mogelijk, hetzij in persoon, hetzij vertegenwoordigd door een deskundige plaatsvervanger, bij de behandeling van de door hen ingediende aanvragen in de vergadering aanwezig zijn.

Art. 14 Indien de principaal of architect op het aanvraagformulier daartoe verzoeken, wordt hij desgewenst in de gelegenheid gesteld de aanvrage ter zitting mondeling toe te lichten. De secretaris draagt ervoor zorg, dat de verzoeker - eventueel door tussenkomst van de ambtelijk medewerker gemeente- tijdig mededeling ontvangt van datum, uur en plaats van de behandeling van de aanvraag.

Art. 15 De ambtelijk medewerkers gemeente lichten de aanvrage met behulp van het tweede en derde

exemplaar van de aanvraag c.a. mondeling toe en verstrekken desgevraagd de nodige inlichtingen en bescheiden. Zij hebben een raadgevende stem. Bij de aanvraagformulieren wordt het advies van de commissie toegevoegd en voorzien van een stempeladvies van de secretaris.

2. De secretaris draagt ervoor zorg, dat de betreffende gemeenten binnen 8 werkbare dagen na de vergadering van het advies van de commissie in kennis worden gesteld.

Goedkeuring.

Art. 16

  • 1.

    Indien een aanvrage zonder voorbehoud wordt goedgekeurd stelt de secretaris op de 1 set aanvraagformulieren en de daarbij behorende tekeningen een goedkeuringsstempel met vermelding van datum van het advies van de commissie en parafeert dat en wordt diezelfde set door 1 van de commissieleden voor akkoord getekend. De andere sets worden voorzien van een akkoord stempeladvies.

  • 2.

    Aanvragen die niet worden goedgekeurd worden enkel voorzien van een datum stempel van de behandeling.

Goedkeuring onder voorbehoud.

Art. 17

  • 1.

    Indien de commissie een advies geeft als bedoeld in artikel 9 lid 2 sub b (niet akkoord tenzij) dient de aanvrager een gewijzigd / aangepast bouwplan in bij burgemeester en wethouders van de bouwgemeente.

  • 2.

    De ambtelijk medewerker gemeente controleert of het gewijzigde aangepaste bouwplan voldoet aan de opmerkingen van de commissie ter zake het treffen van nader nauwkeurig omschreven voorzieningen, voorziet vervolgens het gewijzigde plan van het instemmend advies van een van de deskundige leden van de commissie en draagt ervoor zorg, dat het gewijzigde / aangepaste bouwplan wordt verzonden aan de secretaris met het verzoek daarop de goedkeuring te plaatsen zoals omschreven in artikel 16.

Spoedbehandeling

Art. 18

  • 1.

    Indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders een aanvrage met spoed dient te worden voorzien van een advies van de commissie, draagt de ambtelijk medewerker gemeente zorg voor een urgentieverklaring.

  • 2.

    De complete aanvraag wordt terstond door de ambtelijk medewerker gemeente van de gemeente verzonden aan de secretaris van de commissie die ervoor zorg draagt, dat de aanvraag in de eerstvolgende vergadering van de commissie bij voorrang wordt behandeld.

  • 3.

    Indien er naar het oordeel van de gemeente en de voorzitter van de commissie sprake is van een zodanige urgentie, dat de datum van de eerstvolgende vergadering volgens schema niet kan worden afgewacht, stelt de secretaris in overleg met ambtelijk medewerker gemeente, het tijdstip voor een bijzondere bijeenkomst van de commissie vast.

  • 4.

    De kosten van een spoedbehandeling komen voor rekening van de gemeente, die daarom gevraagd heeft. De gemeente kan de kosten van de spoedbehandeling in rekening brengen van aanvrager.

Herhaalde behandeling

Art. 19

  • 1.

    Indien de commissie een afwijzend advies heeft gegeven naar aanleiding van de behandeling van een aanvrage kan de aanvrager of zijn gemachtigde door tussenkomst van het hoofd van de gemeente bij de secretaris om een nieuwe behandeling verzoeken. Dit verzoek moet worden ingediend binnen dertig dagen, nadat het advies ter kennis is gebracht van de aanvrager of zijn gemachtigde.

  • 2.

    Het verzoek wordt niet toegestaan, indien de aanvrager of zijn gemachtigde bij de eerste behandeling voor het geven van een nadere toelichting van de aanvrage aanwezig is geweest.

  • 3.

    Bij het verzoek om herhaalde behandeling geeft de aanvrager uitdrukkelijk de gezichtspunten aan, waaraan volgens hem de commissie bij de beoordeling geen of onvoldoende aandacht heeft geschonken.

  • 4.

    De commissie beslist in de eerstvolgende vergadering op het verzoek, met dien verstande, dat het verzoek uiterlijk 5 dagen voor deze bijeenkomst in handen van de secretaris zal zijn gesteld.

  • 5.

    Een verzoek om een hernieuwde behandeling van een zelfde aanvrage - na de behandeling als bedoeld in dit artikel door de commissie - wordt niet toegestaan.

Art. 20 Het bestuur stelt het model vast van de goedkeuringsstempel als bedoeld in artikel 16, eerste lid.

Behandeling krachtens mandaat

Art. 21

  • 1.

    De gemeenten behouden het recht voor tot het instellen en hebben van een zogenaamde mandaat commissie (kleine commissie) voor het behandelen van bouwplannen als bedoeld in artikel 11 lid 4 en voor het houden van het vooroverleg over alle aanvragen die worden voorgelegd.

  • 2.

    De commissie behandelt op verzoek van de gemeenten, verzoeken om zgn. tweede behandeling van aanvragen, waarvoor door de mandaat commissie een afwijzend advies wordt verstrekt.

  • 3.

    De commissie kan de advisering over een aanvraag om advies mandateren aan een of meerdere daartoe aangewezen leden. De voorzitter en/of secretaris van de commissie adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de commissie als bekend mag worden verondersteld.

  • 4.

    In elk geval van twijfel legt de gemandateerde het bouwplan alsnog voor aan de monumentencommissie.

  • 5.

    Behandeling van bouwplannen onder mandaat is openbaar. Indien burgemeester en wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen.

Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting

Art.22

  • 1.

    De behandeling van de aanvragen door de commissie zijn openbaar.

  • 2.

    Het jaarschema van de vergaderdatums van de vergaderingen van de commissie worden tijdig bekendgemaakt op de site van de gemeente en in een huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze.Indien burgemeester en wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.

  • 3.

    In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de omgevingingsvergunning op de dag voordat zijn bouwplan in de commissie behandeld wordt contact op te nemen met de secretaris van de commissie om te informeren hoe laat de aanvraag behandeld wordt.

  • 4.

    Bezoekers en toehoorders, geen aanvragers zijnde, hebben geen spreekrecht.

Jaarlijkse verantwoording

Art.23 De commissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin tenminste aan de orde komt:

op welke wijze toepassing is gegeven aan het plaatselijk monumentenbeleid; de werkwijze van de commissie;

op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen; de aard van de beoordeelde plannen;

de bijzondere projecten.

De commissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder.

UITGAVEN EN INKOMSTEN VAN HET DISTRICT

Uitgaven

Art.24 De uitgaven van het district bestaan uit:

  • A.

    Uitgaven van het districtsbestuur.

  • B.

    Uitgaven van de commissie.

Art.25

  • A.

    De uitgaven van het districtsbestuur bestaan uit:

    • 1.

      de kosten van vergaderingen

    • 2.

      de kosten van de secretaris, indien deze niet uit het midden van de vertegenwoordigers van

    • 3.

      de gemeentebesturen wordt benoemd;

    • 4.

      administratie- en beheerskosten;

    • 5.

      de reis- en verblijfkosten;

  • B.

    De kosten onder A, sub 1, 2 en 3, alsmede de reis- en verblijfkosten van de secretaris,

worden bestreden uit de per begrotingsjaar door de gemeenten, op voorstel van het bestuur,

vastgestelde budgetten.

  • C.

    De reis- en verblijfkosten blijven, met uitzondering van die van de secretaris, voor rekening

van de gemeenten.

Art.26

  • A.

    De uitgaven van de commissie bestaan uit;

    • 1.

      de kosten van het secretariaat, waaronder de kosten van de secretaris alsmede de administratie- en beheerskosten

    • 2.

      de kosten van vacatiegelden van de voorzitter en de leden van de commissie

    • 3.

      de kosten van vergaderingen

    • 4.

      reis- en verblijfskosten van de commissie.

  • B.

    De kosten worden bestreden uit het per begrotingsjaar door het bestuur vastgestelde budget, zoals dit is goedgekeurd door de gemeenten.

  • C.

    Het bestuur stelt jaarlijks het bedrag van de vacatiegelden van de voorzitter en de leden van de commissie vast aan de hand BNA richtlijn uurtarieven.

Art.27

  • 1.

    De ten behoeve van het secretariaat van de commissie en/of het bestuur vereiste aanschaffingen geschieden door de voorzitter van de commissie.

  • 2.

    Indien de aanschaffingen een bedrag van € 500 te boven gaan geschieden deze slechts met machtiging van de voorzitter van het bestuur.

  • 3.

    Het bestuur kan per begrotingsjaar een maximum stellen aan het totale bedrag van de aanschaffingen als bedoeld in het eerste lid.

Declaraties

Art. 28

  • 1.

    De uitbetaling van de vacatiegelden en de reis- en verblijfskosten voor de voorzitter en de leden van de commissie geschiedt op declaratiebasis.

  • 2.

    Het bestuur stelt het declaratieformulier vast.

  • 3.

    Het bestuur stelt de wijze en de termijnen van declaratie vast. Tussen opeenvolgende tijdvakken waarover gedeclareerd wordt, mag een tijdvak verstrijken van ten hoogste drie maanden.

  • 4.

    De declaraties worden ingediend bij de secretaris, die aan de hand van de presentielijst, als bedoeld in art 10, lid 9 bedoelde presentielijst, de declaraties voor akkoord ondertekent.

  • 5.

    Betaling van de declaraties geschiedt door de gemeente, aan wie de financiële administratie is opgedragen.

  • 6.

    De wijze van betaling van kosten en declaraties geschiedt volgens de bij de gemeente, aan wie de administratie en beheer is opgedragen, gebruikelijke procedure.

Inkomsten

Art.29

  • 1.

    De inkomsten van de commissie bestaan uit de kosten welke aan de gemeenten in rekening wordt gebracht voor het verstrekken van de door de gemeenten gevraagde adviezen.

  • 2.

    Per begrotingsjaar wordt een raming der verwachte inkomsten opgesteld op basis van de door de gemeenten te verstrekken gegevens betreffende de door deze verwachte aantallen en omvang van de aanvragen.

  • 3.

    De kosten van de commissie worden omgeslagen over de gemeenten.

  • 4.

    Het bestuur stelt de kosten vast van door gemeenten gevraagde adviezen ten aanzien van het gebruik van gebouwen, zoals bedoeld in artikel 9, lid 1 onder c.

  • 5.

    De secretaris houdt een aparte administratie van de kosten als bedoeld in het 4e lid bij.

Wijze van omslag

Art.30

  • 1.

    De kosten van de commissie - de kosten als bedoeld in artikel 26 - worden over de deelnemende gemeenten per gemeente omgeslagen op basis van de totaal bestede tijd.

  • 2.

    De kostenomslag vindt plaats binnen twee maanden na afloop van ieder begrotingsjaar.

  • 3.

    De voorzitter van de commissie draagt ervoor zorg, dat het voorstel voor de kostenomslag over enig jaar, binnen de termijn aan het bestuur ter goedkeuring wordt voorgelegd;

  • 4.

    Het bestuur draagt ervoor zorg, dat de kostenomslag binnen de termijn van art. 2 aan de gemeenten zal zijn verzonden met het verzoek om betaalbaarstelling.

  • 5.

    Het bestuur kan besluiten tot een wijziging van het omslagstelsel, indien daartoe om billijkheidsredenen aanleiding bestaat. Voor deze wijziging is een volstrekte meerderheid van het aantal leden van het bestuur noodzakelijk.

Betaling van de omslag.

Art.31

  • 1.

    De gemeenten dragen zorg voor betaling van de in rekening gebrachte omslagkosten binnen een termijn van dertig dagen na ontvangst van het verzoek zijdens het bestuur van het district.

  • 2.

    Het bestuur kan voor een juiste werkwijze aan de gemeenten op de helft van elk begrotingsjaar betaalbaarstelling van voorschotten vragen ten bedrage van 50% van het geraamde aandeel van de gemeenten in de advieskosten per begrotingsjaar, als bedoeld in art. 25.

  • 3.

    Tussen het district en de gemeente, aan wie de administratie en het beheer is opgedragen wordt voor de inkomsten en uitgaven welke ingevolge dit reglement over de kas van deze gemeente wordt geleid, rente verrekend naar het percentage geldend op het tijdstip van de inkomst onderscheidenlijk uitgave voor in rekening courant opgenomen gelden bij de N.V. Bank voor Nederlandse gemeenten.

SLOTBEPALINGEN

Art.32

De ambtelijk medewerkers gemeente zijn verplicht nauwlettend toe te zien op de juiste

uitvoering van de bouwplannen overeenkomstig de door de commissie verstrekte adviezen naar

aanleiding van de ingediende aanvragen.

Zij stellen de commissie onverwijld in kennis van geconstateerde afwijkingen van de verstrekte

adviezen.

Art.33

  • 1.

    De commissie adviseert alleen aan gemeentebesturen, die bij uitsluiting het verstrekken van adviezen als bedoeld in artikel 9 aan haar hebben opgedragen.

  • 2.

    Deze opdracht kan te allen tijde worden gegeven en geschiedt bij raadsbesluit van detoetredende gemeente.

  • 3.

    De gemeenten kunnen hun opdracht beëindigen per 1 januari van enig jaar, metinachtneming van een opzegtermijn van drie maanden.

  • 4.

    Bij de aanvaarding van de beëindiging van de opdracht kan het bestuur voorwaardenverbinden, indien de beëindiging tot onevenredige financiële gevolgen leidt voor de organisatie van de Monumentencommissie dan wel voor de overige deelnemende gemeenten.

Bijlage 9B

Reglement van orde van de dorpsbouwmeester

Art. 1 Dit reglement verstaat onder:

  • a.

    vooroverlegaanvraag: een informele aanvraag over de planologische haalbaarheid van een bouwvoornemen, aangevuld met een toetsing aan redelijke eisen van welstand op basis van een door de gemeente vastgesteld aanvraagformulier. Deze aanvraag wordt ook wel schetsplan genoemd.

  • b.

    aanvraag omgevingsvergunning: een formele aanvraag, op basis van door het rijk vastgestelde aanvraagformulieren waarbij o.a. een formele toetsing plaatsvindt op ruimtelijke ordenings- en welstandsaspecten.

  • c.

    toelichting van plannen: aanvrager en/of hun architect kan/kunnen, na afspraak met de ambtelijk secretaris van de dorpsbouwmeester tijdens de behandeling van het bouwplan in de gelegenheid worden gesteld om het bouwplan toe te lichten.

  • d.

    Woningwet: de wet als omschreven in Stb. 27 van het jaar 2007.

  • e.

    het district MERGELLAND: het op grond van het samenwerkingsconvenant gevormde district.

  • f.

    dorpsbouwmeester: een aan de stadsbouwmeester gelijk te stellen persoon zoals bedoeld in artikel 1 van de Woningwet.

Art.2 Benoeming en zittingsduur

De dorpsbouwmeester blijft bij het verstrijken van de in de Woningwet genoemde benoemingstermijn zijn functie vervullen totdat in de opvolging is voorzien.

Art. 3 Taakomschrijving dorpsbouwmeester

De dorpsbouwmeester is belast met zowel wettelijk verplichte als niet wettelijk verplichte

taken. De wettelijke taken worden uitgevoerd op grond van de Woningwet 2007, en de

gemeentelijke en provinciale monumentenverordeningen. De dorpsbouwmeester is

beleidsmatig gebonden aan het door de gemeenteraad vastgestelde gemeentelijk

welstandsbeleid.

Wettelijke taken

  • 1.

    Toetsing van vergunningplichtige bouwwerken.De dorpsbouwmeester adviseert burgemeester en wethouders over de welstandsaspecten van informele, formele en gefaseerde aanvragen om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 Wabo

  • 2.

    Vervallen.

  • 3.

    Jaarverslag dorpsbouwmeester.De dorpsbouwmeester legt aan het College van Burgemeester en Wethouders éénmaal per jaar een verslag voor van de door hem verrichte werkzaamheden. In het verslag zet hij uiteen op welke wijze er toepassing is gegeven aan de welstandscriteria. Dit verslag maakt onderdeel uit van de ingevolge de Woningwet door de burgemeester en wethouders voor de gemeenteraad jaarlijks op te stellen verslaglegging omtrent de wijze waarop zij invulling hebben gegeven aan het aspect welstand.Niet wettelijke verplichte taken

  • 4.

    Desgevraagd kan de dorpsbouwmeester naast zijn reguliere taken:

    • a.

      adviezen verstrekken m.b.t. de beoordeling van aanvragen voor reclames en terrassen;

    • b.

      noodzakelijk geacht overleg voeren met betrokkenen bij de voorbereiding van bouwplannen, schetsplannen of informele aanvragen;

    • c.

      adviezen uitbrengen aan burgemeester en wethouders over de welstandsaspecten van in voorbereiding zijnde structuurplannen, bestemmingsplannen, beeldkwaliteitplannen, stedenbouwkundige plannen en andere relevante beleidstukken;

    • d.

      adviseren over stedenbouwkundige en architectonische ontwikkelingen die van belang zijn voor de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente;

    • e.

      adviseren over het toepassen van artikel 13a van de Woningwet, d.w.z. advisering over geconstateerde buitensporigheden (excessen regeling) in het uiterlijk van bouwwerken die ook voor niet-deskundigen evident zijn;

    • f.

      overleg voeren met gemeentelijke vakafdelingen over het door de gemeenteraad vastgestelde welstandsbeleid met de welstandscriteria, alsmede de reguliere evaluatie daarvan. De ontwikkeling van voorstellen tot bijstelling van het welstandsbeleid in samenspraak met de ambtelijke organisatie behoort mede tot zijn taak;

    • g.

      ongevraagd advies uitbrengen over nieuwe (architectonische) ontwikkelingen, materiaaltoepassingen e.d. mede in relatie tot bestaand beleid c.q. bestaande welstandscriteria;

    • h.

      adviseren over aspecten van beleidsvoornemens waarbij de ruimtelijke kwaliteitszorg, het welstandstoezicht in het geding zijn.

Art. 4 Uitsluiting van bevoegdheden

  • 1.

    Burgemeester en wethouders vragen geen advies aan de dorpsbouwmeester over een aanschrijving wegens ernstige strijd als bedoeld in artikel 13a van de Woningwet met betrekking tot het uiterlijk aanzien van een bouwwerk of standplaats.

  • 2.

    In die gevallen dat tegen het besluit tot aanschrijving als bedoeld in het eerste lid door een belanghebbende bezwaar is gemaakt op grond van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht kunnen burgemeester en wethouders de dorpsbouwmeester ter advisering inschakelen.

  • 3.

    Indien toepassing is gegeven aan het gestelde in het vorige lid, en door burgemeester en wethouders ter zake de aanschrijving als bedoeld in het eerste lid een beleidsregel als bedoeld in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht is vastgesteld, kunnen zij de dorpsbouwmeester verzoeken hen hieromtrent te adviseren.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders vragen geen advies aan de dorpsbouwmeester over een bouwplan dat door hem zelf (mede) is ontwikkeld. In die gevallen zal Burgemeester en wethouders advies vragen aan de plaatsvervangend dorpsbouwmeester.

Art.5 Ondersteuning van de dorpsbouwmeester

De dorpsbouwmeester wordt bijgestaan door een ambtelijk medewerker gemeente voor de

schriftelijke vastlegging van de adviezen en de daarbij behorende administratie.

Art.6 Taakomschrijving ambtelijk medewerker gemeente

  • 1.

    Het college van Burgemeester en Wethouders wijst een ambtelijk medewerker gemeente, alsmede diens plaatsvervanger aan.

  • 2.

    De ambtelijk medewerker gemeente selecteert informele verzoeken, vooroverlegaanvragen en aanvragen omgevingsvergunningen al dan niet gefaseerd en toetst de compleetheid voor behandeling.

  • 3.

    De ambtelijk medewerker gemeente stelt de agenda op voor de vergadering, geeft die door aan de dorpsbouwmeester.

  • 4.

    Tijdens de vergadering introduceert de ambtelijk medewerker gemeente de plannen en verstrekt gegevens over het relevante welstandsbeleid voor het betreffende plan en/of gebied.

  • 5.

    Onder de verantwoordelijkheid van de dorpsbouwmeester wordt de beraadslaging en conclusie over een bouwplan door de ambtelijk medewerker gemeente uitgewerkt in een schriftelijkadvies.

Art.7 Advies en bijstand

  • 1.

    De dorpsbouwmeester is bevoegd tot het inwinnen van een ambtelijk advies en kan zich met dit doel in zijn vergadering doen bijstaan door een of meer ambtenaren dan wel medewerkers, werkzaam in ondergeschiktheid dan wel onder verantwoordelijkheid van burgemeester en wethouders.

  • 2.

    De dorpsbouwmeester kan zich voor het adviseren over complexe plannen op grond van de Woningwet doen bijstaan door een of meer deskundige adviseurs.

  • 3.

    Bij de instemming tot het inwinnen van een advies als bedoeld in het tweede lid, verlenen burgemeester en wethouders tevens machtiging tot het bedrag van de aan dit advies verbonden kosten.

Art. 8 (Voor)overleg/principeverzoek

  • 1.

    De gemeente biedt een aanvrager de mogelijkheid om een bouwplan door middel van een informeel verzoek of een vooroverlegaanvraag aan de dorpsbouwmeester voor te leggen, toe te laten lichten door de betrokken ontwerper, dan wel persoonlijk te bespreken met de dorpsbouwmeester.

  • 2.

    Het beoordelingsresultaat van het vooroverleg wordt in een besprekingsverslag vastgelegd.

Art.9 Onderzoek ter plaatse door de dorpsbouwmeester

  • 1.

    De dorpsbouwmeester kan een onderzoek ter plaatse instellen, indien hij bij de beoordeling van het plan van oordeel is dat dit onderzoek redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak als bedoeld in artikel 3 nodig is.

Art.10 Onvolkomenheden van geringe betekenis in het ontwerp bouwplan

  • 1.

    De dorpsbouwmeester vermijdt dat over een bouwplan, waaraan onvolkomenheden kleven van geringe betekenis en waaromtrent het overleg als bedoeld in artikel 8 een negatief oordeel heeft geleid over dit plan, advies wordt uitgebracht aan burgemeester en wethouders, mits de termijnen dit toelaten.

  • 2.

    Zodra een omstandigheid als bedoeld in het vorige lid zich voordoet en de dorpsbouwmeester van oordeel is dat de in dit lid bedoelde onvolkomenheden op eenvoudige wijze binnen de geldende termijnen ongedaan kunnen worden gemaakt, treedt de dorpsbouwmeester, alvorens advies uit brengen aan burgemeester en wethouders, in overleg met de aanvrager en de ontwerper van het bouwplan.

Artikel 11 Openbare vergadering

  • 1.

    De dorpsbouwmeester vergadert in de regel één keer per twee weken. In vakantieperioden kunnen er perioden van 4 weken worden aangehouden.

  • 2.

    De dorpsbouwmeester vergadert in een nader aan te wijzen vergaderruimte van het gemeentehuis.

  • 3.

    Opdrachtgevers en ontwerpers kunnen in de openbare vergadering de behandeling van hun plan bijwonen. Indien zij hun plan willen toelichten, vermelden ze dit op het daarvoor bestemde formulier of maken bij de secretaris welstand een afspraak.

  • 4.

    Tijdens de openbare vergadering wordt niemand in de gelegenheid gesteld het woord te voeren, tenzij dat er gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om het plan toe te lichten op de wijze, zoals aangegeven in lid 3.

  • 5.

    In bijlage A zijn nadere instructies voor de openbare vergadering opgenomen.

Artikel 12 Het welstandsadvies

De dorpsbouwmeester brengt heldere en goed beargumenteerde adviezen uit over de vraag of 'het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of een standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met redelijke eisen van welstand’ (art. 12 lid 1 Ww). Dit wordt beoordeeld aan de hand van de criteria zoals opgenomen in de door de gemeenteraad vastgestelde welstandsnota.

Een welstandsadvies over formele aanvragen kan de volgende uitkomsten hebben:

  • -

    “Akkoord”: De dorpsbouwmeester is van oordeel dat het plan volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Desgewenst motiveert de dorpsbouwmeester zijn advies schriftelijk.

  • -

    “Akkoord mits”: De dorpsbouwmeester adviseert het plan te laten aanpassen omdat het volgens de van toepassing zijnde criteria op één of meer punten (nog) niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Een “akkoord mits” wordt ook gegeven als de dorpsbouwmeester van mening is dat de aanvrager kan volstaan met enkele aanpassingen en redelijkerwijs te verwachten is dat aanvrager daarin zal toestemmen. Het is de taak van de secretaris welstand om te controleren of de definitieve bouwtekening in overeenstemming is met de voorwaarden van de dorpsbouwmeester.

  • -

    “In principe akkoord”: De dorpsbouwmeester is van oordeel dat de hoofdopzet van het plan voldoet aan de van toepassing zijnde eisen van welstand. De totaaluitwerking, alsmede de mate van detailleringen, dient nog ter toetsing en ter advisering aan de dorpsbouwmeester te worden voorgelegd.

  • -

    “Niet akkoord”: De dorpsbouwmeester brengt een negatief advies uit aan burgemeester en wethouders omdat het plan volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Een negatief advies wordt gegeven als de dorpsbouwmeester van mening is dat een bouwplan ingrijpend moet worden aangepast. Adviseert de dorpsbouwmeester negatief, dan geeft hij een nauwkeurige schriftelijke motivering. Deze bevat een korte omschrijving van het ingediende plan, een verwijzing naar de van toepassing zijnde welstandscriteria en een samenvatting van de beoordeling van het plan op die punten. De secretaris welstand draagt vervolgens zorg voor een inschatting of de gevraagde aanpassingen nog binnen de vereisten van het bestemmingsplan en de resterende termijn voor behandeling van de vergunningsaanvraag te realiseren zijn.

  • -

    “Aanhouden”: De dorpsbouwmeester kan het advies aanhouden wanneer aanvullende informatie of een toelichting van de ontwerper noodzakelijk is.

Artikel 13 Het adviseren omtrent de ontwikkeling van bouwplannen in aangewezen gebieden van de gemeente

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen voor door hen aan te wijzen gebieden van de gemeente, de dorpsbouwmeester of een andere onafhankelijke deskundige aanwijzen die de architectuursupervisie heeft over de binnen deze gebieden te ontwikkelen bouwplannen.

  • 2.

    De onafhankelijke deskundige begeleidt bouwplannen binnen een gebied als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, brengt schriftelijk advies uit aan de dorpsbouwmeester.

Artikel 14 De inschakeling van de dorpsbouwmeester omtrent ruimtelijke kwaliteitsplannen Burgemeester en wethouders kunnen alle plannen met betrekking tot de ruimtelijke kwaliteit zoals stedenbouwkundige plannen, plannen voor de (her)inrichting van de openbare ruimte en ontwerpbestemmingsplannen, alsmede ontwerpen van beleidsregels als bedoeld in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, voor advies aan de dorpsbouwmeester voorleggen.

Artikel 15 Onpartijdige behandeling

De dorpsbouwmeester en de plaatsvervangend dorpsbouwmeester nemen niet deel aan de behandeling van een bouwplan dan wel een aanvraag om omgevingsvergunning, indien daarbij de schijn van partijdigheid in het geding kan zijn.

Artikel 16 Wijze van planbeoordeling

  • 1.

    De dorpsbouwmeester beoordeelt het bouwplan op grond van in de vastgestelde welstandsnota genoemde welstandscriteria.

  • 2.

    Bij de beoordeling als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, handelt de dorpsbouwmeester tevens in overeenstemming met het bepaalde in de vastgestelde beleidsregels op het gebied van de ruimtelijke kwaliteit, als bedoeld in de zin van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 3.

    Indien de dorpsbouwmeester van oordeel is dat bijzondere omstandigheden nopen tot afwijking van het gestelde in het eerste en tweede lid van dit artikel, dan geeft hij bij het uitbrengen van het advies aan burgemeester en wethouders schriftelijk, gemotiveerd aan op grond waarvan een afwijking gerechtvaardigd is.

Artikel 17 Uitbrengen advies

  • 1.

    Het advies van de dorpsbouwmeester wordt schriftelijk en gemotiveerd uitgebracht aan burgemeester en wethouders. Het advies omvat een voorstel voor de op het bouwplan (op grond van de Wabo) door burgemeester en wethouders te nemen beslissing.

Artikel 18 Afwijking van het advies

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen op grond van de toetsing van het advies van de bouwmeester van oordeel zijn dat feiten en omstandigheden nopen tot het afwijken van het advies. Alvorens zij hieromtrent een beslissing nemen, maken zij hun standpunt gemotiveerd kenbaar aan de dorpsbouwmeester.

  • 2.

    In de volgende gevallen kan van het welstandsadvies worden afgeweken:

    • -

      Afwijking op welstandelijke gronden:Het college is van oordeel dat de dorpsbouwmeester de welstandscriteria niet juist heeft toegepast, dan wel de verkeerde criteria aan het advies ten grondslag heeft gelegd. Het betreft hier een afwijking op inhoudelijke welstandelijke gronden.

    • -

      Afwijking op andere dan welstandelijke gronden:Artikel 2.10, lid 1, sub d Wabo biedt het college de mogelijkheid om, ondanks de strijdigheid met redelijke eisen van welstand, toch te besluiten om de omgevingsvergunning te verlenen. Uiteraard dient dit deugdelijk gemotiveerd tegebeuren en zal van deze mogelijkheid niet al te lichtvaardig gebruik dienen te worden gemaakt. Zwaarwegende economische of maatschappelijke gronden kunnen een dergelijk besluit rechtvaardigen.

  • 3.

    Indien een omstandigheid zich voordoet als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, bieden burgemeester en wethouders de dorpsbouwmeester de gelegenheid binnen een door hen te stellen termijn zijn gevoelen hieromtrent kenbaar te maken.

Artikel 19 Tweede advies

  • 1.

    Indien burgemeester en wethouders zich niet kunnen verenigen met het advies van de dorpsbouwmeester, dan kunnen zij binnen de wettelijke beslistermijn ter motivering van de op de aanvraag om vergunning te nemen beslissing, een tweede advies inwinnen. Het tweede advies wordt gevraagd bij een andere welstandscommissie of dorpsbouwmeester.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders hebben bij het nemen van een beslissing op een bezwaarschrift in de zin van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht eveneens de bevoegdheid tot het inwinnen van een tweede advies.

  • 3.

    Burgers kunnen op grond van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht een bezwaarschrift indienen tegen een beslissing van burgemeester en wethouders om een omgevingsvergunning te weigeren. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn een omgevingsgunning te weigeren op grond van (onder meer) een negatief welstandsadvies, hebben burgemeester en wethouders in beginsel met betrekking tot de welstandsaspecten de volgende mogelijkheden:

    • a.

      het college kan op grond van eigen verantwoordelijkheden en bevoegdheden afwijken van het oorspronkelijke welstandsadvies van de dorpsbouwmeester, mits het daarvoor goed onderbouwde argumenten aandraagt;

    • b.

      het college kan de dorpsbouwmeester vragen het eerder uitgebrachte advies naar aanleiding van het bezwaarschrift en eventuele argumenten van het college te heroverwegen. Hierbij wordt van de dorpsbouwmeester verwacht dat hij dit niet eerder doet dan nadat hij een bezoek op de beoogde bouwlocatie heeft gebracht;

    • c.

      het college kan eerst mogelijkheid ‘b’ uitvoeren en - wanneer het zich na heroverweging niet met het advies van de dorpsbouwmeester kan verenigen - daarna overgaan tot mogelijkheid ‘c’.

  • 4.

    Alvorens tot het inwinnen van dit tweede advies over te gaan, geven burgemeester en wethouders hiervan kennis aan de dorpsbouwmeester. Burgemeester en wethouders stellen de aanvrager van de vergunning eveneens op de hoogte van het voornemen als bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    De gemeente stuurt het secretariaat van de dorpsbouwmeester:-de volledige bescheiden voor het uitbrengen van een welstandsadvies, zoals genoemd in de gemeentelijke welstandsnota en/of het Besluit Indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning.

    • -

      de gemeentelijke welstandsnota;

    • -

      informatie over de termijn waarbinnen het second opinion-advies moet worden uitgebracht; In het belang van een onbevangen en onafhankelijk tweede advies worden de al uitgebrachte welstandsadviezen van de dorpsbouwmeester niet ter beschikking gesteld aan de andere dorpsbouwmeester.

  • 6.

    Om de onafhankelijkheid van de tweede welstandscommissie te waarborgen, onthouden eventuele betrokken ambtenaren, de secretaris welstand en de dorpsbouwmeester en leden van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van het rayon Beek/Meerssen/Stein/Schinnen zich van onderling contact ten aanzien van de inhoud van het oorspronkelijke advies.

  • 7.

    De dorpsbouwmeester die een aanvraag voor tweede advies ontvangt, behandelt deze aanvraag als ware het een reguliere aanvraag voor het eigen werkgebied, met inachtneming van de daarvoor geldende procedures en de door de aanvrager aangegeven behandelingstermijn. De dorpsbouwmeester stelt zich waar nodig nader op de hoogte van de situatie ter plaatse door een bezoek aan de locatie.

  • 8.

    Het aanvragen van een tweede advies kan uitsluitend door of namens het College van burgemeester en wethouders geschieden.

BIJLAGE A:

Instructie openbare vergadering dorpsbouwmeester

  • 1.

    Als er belangstellenden aanwezig zijn, licht de dorpsbouwmeester bij de start van de vergadering de vergaderprocedure en de rol van het welstandsadvies in de bouwvergunningprocedure toe. Dit kan ook schriftelijk door het verspreiden van een flyer c.q. een kopie van onderhavige instructie, waarin de gang van zaken van de vergadering is beschreven.

  • 2.

    Belanghebbenden en belangstellenden hebben geen spreekrecht, indien zij daarvoor vooraf geen afspraak hebben gemaakt met de secretaris welstand.

  • 3.

    Bij de behandeling van een plan:

    • -

      De secretaris introduceert het plan, licht dit toe en verstrekt relevante gegevens over het welstandsbeleid voor het betreffende object en gebied. Indien van toepassing, vat de secretaris het eventueel in een eerdere beoordeling gegeven advies samen voor de dorpsbouwmeester en publiek.

    • -

      De dorpsbouwmeester stelt opdrachtgevers, ontwerpers, eventuele andere belanghebbenden en belangstellenden (voor zover zij daartoe een afspraak hebben gemaakt), in de gelegenheid om het plan toe te lichten. De dorpsbouwmeester stelt, afhankelijk van de mate waarin de agenda dit toelaat, de maximale spreektijd van eenieder vast.

    • -

      De dorpsbouwmeester leidt de beraadslagingen over het plan. De beraadslagingen zijn openbaar, maar niet uitgenodigde belanghebbenden kunnen er niet aan deelnemen.

    • -

      De dorpsbouwmeester formuleert een onafhankelijk en objectief advies, gebaseerd op het gemeentelijke welstandsbeleid, c.q. de gemeentelijke welstandscriteria.

    • -

      De dorpsbouwmeester vat in elk geval de beraadslaging in begrijpelijke taal samen voor de schriftelijke verslaglegging van het advies door de secretaris welstand en geeft aan wat eventuele vervolgstappen zijn.

  • 4.

    De dorpsbouwmeester gaat vervolgens over tot behandeling van het volgende plan.

  • 5.

    De secretaris welstand is verantwoordelijk voor de redactie van het schriftelijk uit te brengen advies. Hij mag in zijn geschreven advies, zonder de dorpsbouwmeester daarin te kennen, niet afwijken van wat in de openbare vergadering is geadviseerd.

BIJLAGE 10 Tabel 2.6.1 behorende bij artikel 2.6.1 (brandmeldinstallaties)

(vervallen)

BIJLAGE 11 Tabel 2.6.5 behorende bij artikel 2.6.5 (ontruimingsalarminstallaties)

(vervallen)

BIJLAGE 12 Tabel 2.6.8 behorende bij artikel 2.6.8 (vluchtrouteaanduiding)

(vervallen)

TOELICHTING BOUWVERORDENING EIJSDEN-MARGRATEN 2018

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

Bouwwerk en gebouw

De definitie van bouwen in artikel 1 van de Woningwet maakt gebruik van de als bekend veronderstelde term bouwwerk. De inhoud van de term bouwwerk wordt bepaald door de begripsomschrijving in de bouwverordening en de jurisprudentie.

De Woningwet maakt op diverse plaatsen onderscheid tussen gebouwen en bouwwerken, niet zijnde een gebouw. Het begrip gebouw is bepaald in artikel 1 van de Woningwet.

Artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente

Algemeen

Sinds 1 juli 2008 geldt de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Wro). In afwijking van de daarvoor geldende Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) moet op grond van de nieuwe wet ook een bestemmingsplan worden vastgesteld voor de bebouwde kom. De gemeente Eijsden-Margraten heeft voor alle bebouwde kommen een bestemmingsplan vastgesteld waardoor we voldoen aan de nieuwe WRO.

In de bijlagen staan de bebouwen kommen aangegeven, deze zijn door de raad vastgesteld.

De bouwverordening voorziet in hoofdstuk 2 in de stedenbouwkundige bepalingen voor gebieden waar geen bestemmingsplan geldt. Artikel 9 van de Woningwet bevat een afstemmingsregeling tussen bestemmingsplan en bouwverordening.

Intentieverklaring provincie als bevoegd gezag.

Tussen de provincie Limburg en de gemeente Eijsden-Margraten is een intentieverklaring getekend om in de praktijk op een integrale en adequate wijze invulling te geven aan de Wabo. In artikel 6 van de intentieverklaring is de afstemming inzake gemeentelijke verordeningen geregeld.

Hoofdstuk 2 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Algemeen

Regeling omgevingsrecht.

De indieningvereisten staan vermeld in artikel 7.2 van de Regeling omgevingsrecht (Mor). De Mor vervangt op dit punt het Besluit indieningvereisten aanvraag bouwvergunning.

De indiening van de in art. 7.2 Mor en andere voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijke gegevens kan het bevoegd gezag verlangen op grond van art. 4.2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto art. 4.4 Besluit omgevingsrecht (Bor).

Wet BIBOB

De Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (BIBOB), Stb. 2002, 347, en het daaraan gekoppelde Besluit BIBOB, Stb. 2003, 180 zijn per 1 juni 2003 in werking getreden (Stb. 2003, 216) en nadien gewijzigd, laatstelijk in 2011. Deze wet houdt in dat na ontvangst van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, door het bevoegd gezag wordt beoordeeld of over de aanvrager een integriteitadvies wordt gevraagd bij het Bureau BIBOB. Dit bureau ressorteert onder het ministerie van Justitie en is bevoegd om onderzoek te doen naar de antecedenten van de aanvrager - zowel natuurlijke als rechtspersonen - en naar de herkomst van de gelden waarmee het bouwproject wordt gefinancierd. Een negatief advies kan voor het bevoegd gezag aanleiding zijn de omgevingsvergunning te weigeren.

Het vragen van een advies door het bevoegd gezag is facultatief. Indien een advies bij het Bureau BIBOB wordt gevraagd, schort de termijn voor de behandeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen met maximaal acht weken op (4 weken + verlenging 4 weken); artikelen. 15 en 31 Wet Bibob).

Algemene wet bestuursrecht

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) geeft algemene regels voor het rechtsverkeer tussen burger en overheid. Ook de rechtsbescherming tegen besluiten van de overheid is in de Awb opgenomen. De Awb is bij de voorbereiding van besluiten van belang voor de te volgen procedure. Dit geldt onder meer voor de gevallen waarin Afdeling 3.4 over de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (uov) van toepassing is.

WOB en de openbaarheid van gegevens aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen

De aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen ligt op grond van art. 3.8 Wabo voor een ieder ter inzage. Bij het indienen van een verzoek om een omgevingsvergunning voor het bouwen kan de aanvrager gemotiveerd verzoeken bepaalde gegevens niet openbaar ter inzage te leggen. De gegevens die op grond van de Wabo ter inzage liggen zijn de zakelijke gegevens die nodig zijn bij de beoordeling van het ingediende bouwplan.

De gegevens die de gemeente inwint op grond van de Wet BIBOB liggen niet ter inzage. Deze gegevens hebben een persoonlijk karakter. Zij betreffen de antecedenten van de aanvrager, van degene die bouwt en van degene die in het te bouwen bouwwerk bepaalde activiteiten onderneemt. Deze gegevens zijn gevoelig voor misbruik en liggen niet ter inzage.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) introduceert de omgevingsvergunning. De bouwvergunning maakt deel uit van de omgevingsvergunning en wordt in de MBV aangeduid als omgevingsvergunning voor het bouwen (art. 2.1 Wabo) De Wabo heeft gevolgen voor de vergunningen en ontheffingen van de bouwverordening. De MBV is met de 13e serie van wijzigingen zgn. Wabo-proof gemaakt. De gefaseerde behandeling van een vergunningaanvraag en de vergunningverlening zoals bekend onder de Woningwet, is ook onder de Wabo mogelijk ten aanzien van de omgevingsvergunning.

Paragraaf 2.1 Gegevens en bescheiden

Artikel 2.1.5 Bodemonderzoek

Inleiding

De artikelen over het bodemonderzoek in de MBV hebben tot doel te bevorderen dat niet wordt gebouwd op verontreinigde grond. Artikel 2.4.1 bevat het verbod tot bouwen op verontreinigde grond. Bij dit artikel is een uitvoerige toelichting geplaatst waarin de hele route van een bodemonderzoek wordt beschreven, de van toepassing zijnde normen en de relatie wordt aangeduid met de voorschriften uit de Woningwet en de Regeling omgevingsrecht.

De hierna vermelde toelichting per artikellid is beknopt. Een uitvoeriger beschrijving van het hele proces staat vermeld in de toelichting bij artikel 2.4.1. Men gelieve beide toelichtingen in combinatie met elkaar te lezen.

Lid 1

Uit de systematiek van NEN 5740 volgt dat voorafgaand aan het milieuhygiënisch bodemonderzoek eerst een vooronderzoek volgens NEN 5725 wordt uitgevoerd - ook wel historisch onderzoek genoemd - ten behoeve van het formuleren van de onderzoekshypothese en een eventuele onderverdeling van het terrein. Indien het vooronderzoek naar de historie en de bodemgesteldheid uitwijst dat de locatie onverdacht is, kan het bevoegd gezag op basis van het derde lid besluiten af te wijken van de verplichting tot het uitvoeren van het verkennend onderzoek. Letter c richt zich specifiek op het onderzoek naar asbest in de grond. Het bodemonderzoek volgens NEN 5740 is niet toereikend om asbest in grond te onderzoeken. Daartoe is de NEN 5707, uitgave 2003 ontwikkeld.

Niet langer is in dit artikel geregeld bij welke instantie de burger een beoordeling van de onderzoeksopzet van het bodemonderzoek kan vragen. Thans wordt dit beschouwd als een interne organisatorische kwestie van de gemeente. De mogelijkheid om een dergelijke beoordeling te vragen kan nog steeds als dienstverlening aan de burger worden aangeboden. De gemeente maakt bekend dat en waar een dergelijke beoordeling kan plaatsvinden. Meestal is dit een afdeling of dienst milieu of een intergemeentelijke milieudienst dan wel een private organisatie/adviesbureau waaraan de gemeente bepaalde werkzaamheden heeft uitbesteed.

Lid 3

In plaats van de ontheffing, die voorheen in dit lid stond, is nu een bevoegdheid tot het afwijken opgenomen. Er komt geen afzonderlijk besluit tot het afwijken, geen beschikking. De omgevingsvergunning van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is er immers op gericht alles in één brede omgevingsvergunning te regelen. De mogelijkheid om geen onderzoeksgegevens op te vragen wordt geboden door artikel 4.4, lid 2 Bor.

Het begrip ‘bruikbare onderzoeksresultaten’ houdt in dat in ieder geval een onderzoek heeft plaatsgevonden en dat dit recent is. Voor het grondgebied van de gemeente is gebiedspecifiek beleid opgesteld voor wat betreft de onderzoeksverplichting in de diverse geldende bodemzones. Hierin staat verwoord welke onderzoeksinspanning per zone gedaan moet worden bij het indienen van een omgevingsvergunning.

Lid 4

Bouwwerken met een beperkte instandhoudingtermijn kunnen velerlei zijn, van klein tot groot en voor een zeer divers gebruik. Vermelding van deze categorie betekent niet dat in alle gevallen kan worden afgeweken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport. De gemeente kan hiervoor beleid ontwikkelen.

Lid 5

De strekking van dit lid is het tegengaan dat een bodemonderzoek plaatsvindt voordat de bestaande bebouwing wordt gesloopt en eventueel ten gevolge van deze werkzaamheden een bodemverontreiniging optreedt die dan niet wordt gesignaleerd.

Dit betekent dat het resultaat van een bodemonderzoek niet altijd kan worden overgelegd bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen. Daarom behoort dit onderzoek tot de bescheiden die ook later kunnen worden ingediend.

Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem

Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde grond

Algemeen

In het tweede lid, onder c, van artikel 8 van de Woningwet wordt aan de gemeenteraden de opdracht gegeven om in de bouwverordening voorschriften op te nemen over het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem. In het derde lid van genoemd artikel 8 is uitgewerkt op welke bouwwerken deze voorschriften betrekking dienen te hebben. Het woord 'uitsluitend' in de redactie van dit derde lid duidt erop dat aanvulling in de bouwverordening niet is toegestaan.

De indieningvereisten voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, waartoe het bodemonderzoek behoort, staan in de Regeling omgevingsrecht. De structuur is als volgt:

  • Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen moet een onderzoeksrapport betreffende de bodemgesteldheid worden overgelegd, aldus artikel 2.4 onder d. van de Regeling omgevingsrecht.

    Artikel 4.4, lid 2 van het Bor bepaalt dat gegevens en bescheiden waarover het bevoegd gezag al beschikt, niet opnieuw behoeven te worden verstrekt. Dit geldt in beginsel ook voor gegevens die zijn verstrekt in de periode dat de Wabo nog niet in werking was getreden, en die als archiefbescheiden in bewaring worden gehouden als bedoeld in artikel 3 van de Archiefwet 1995. Uit het algemene bestuursrecht volgt dat het bevoegd gezag wel gehouden is de volledigheid en actualiteit te toetsen van de gegevens en bescheiden die de aanvrager niet bij de aanvraag verstrekt, omdat deze al in het bezit van het bevoegd gezag zijn.

    Indien blijkt dat de ingediende bescheiden (waaronder het bodemonderzoeksrapport) onvoldoende zijn en dit gebrek niet kan worden opgelost door het stellen van een voorwaarde bij de vergunningverlening, wordt de aanvrager in overeenstemming met artikel 4:5 van de Awb in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens aan te vullen.

    Indien de aard van het bouwplan daartoe aanleiding geeft, kan het bevoegd gezag in een voorwaarde bij de omgevingsvergunning bepalen dat de desbetreffende gegevens en bescheiden alsnog moeten worden verstrekt voordat met de bouw mag worden begonnen. Tevens wordt hierbij een termijn gesteld en een exacte aanduiding welke gegevens en bescheiden worden verlangd, aldus de Regeling omgevingsrecht.

De gezondheidsrisico's voor de mens bij het gebruik van het bouwwerk vormen in deze benadering het onderscheidend criterium. Veiligheid en gezondheid zijn immers sinds de invoering van de Woningwet in 1901 belangrijke grondslagen van de wet. Gelet op de uitgangspunten van de Woningwet, kan de schade voor het milieu geen motief zijn voor de voorschriften in de bouwverordening met betrekking tot het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond. Dit in tegenstelling tot de Wet bodembescherming waarbij het herstel van de functionele eigenschappen van de bodem voor mens, plant en dier centraal staat.

Met de inwerkingtreding van de Wabo is dit onderscheid minder van belang. Deze wet verenigt in een overkoepelend vergunningstelsel milieueisen, bouw- en sloopeisen. Zie artikel 6.2, sub c van de Wabo.

Bouwwerken bestemd voor het verblijf van mensen

De inhoud van dit artikel zal met de eerste wijziging (2013) van het Bouwbesluit 2012 in het Bouwbesluit worden opgenomen. Thans wordt bezien hoe het begrip ‘waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend personen zullen verblijven’ kan worden geconcretiseerd.

Het doel van het artikel is en blijft: Het doel van de voorschriften is dat niet wordt gebouwd op een bodem die dusdanig verontreinigd is, dat hierdoor gevaar voor de gezondheid van personen ontstaat.

Wat verstaan moet worden onder 'bouwwerken waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven' wordt in de Memorie van toelichting bij de Wet tot wijziging van de Woningwet inzake het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond (TK 1995-1996, 24 809, nr. 3) nader omschreven. Het betreft hier bouwwerken waarin dagelijks gedurende enige tijd dezelfde mensen verblijven, bijvoorbeeld om te werken of onderwijs te geven of te genieten. Bij 'enige tijd' moet gedacht worden aan een verblijfsduur van twee of meer uren per (werk)dag. Het gaat dus niet om een enkele keer twee of meer uren, maar om een meer structureel (over een langere periode dan één dag) twee of meer uren verblijven van dezelfde mensen in het gebouw.

Gebouwen voor het opslaan van materialen of goederen, voor het telen of kweken van land- en tuinbouw producten evenals gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals elektriciteitshuisjes en gebouwen voor de waterhuishouding of -zuivering, worden in de Memorie van toelichting genoemd als voorbeelden van bouwwerken waarin niet voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen verblijven. De omstandigheid dat in deze bouwwerken wel eens mensen aanwezig zijn, bijvoorbeeld voor het verrichten van over het algemeen kort durende werkzaamheden, zoals onderhoudswerkzaamheden, maakt die gebouwen nog niet tot gebouwen die feitelijk zijn bestemd voor het verblijven van mensen. In de Nota naar aanleiding van het verslag (TK, 1997-1996, 24809, nr. 5, p. 6) wordt naar aanleiding van Kamervragen verder opgemerkt dat een recreatiewoning (in termen van het Bouwbesluit een logiesverblijf) onder het begrip 'voortdurend of nagenoeg voortdurend verblijven van mensen' valt, terwijl dit niet geldt voor een schuur of garage bij een woning.

Bouwwerken die de grond niet raken

Hierbij moet gedacht worden aan dakkapellen en het realiseren van een extra verdieping op een gebouw. De Memorie van toelichting noemt in dit kader ook vergunningplichtige inpandige verbouwingen, werkzaamheden aan een fundering of het maken van een kelder als voorbeeld. Indien de bouwwerkzaamheden gepaard gaan met een functiewijziging kan echter onverminderd bodemonderzoek worden geëist.

Bevoegd gezag bij ernstig en niet-ernstig geval van bodemverontreiniging

Burgemeester en wethouders zijn het bevoegde gezag om te beslissen of bij niet-ernstige gevallen van bodemverontreiniging mag worden gebouwd.

Gedeputeerde staten of burgemeester en wethouders van de gemeenten, die daartoe zijn aangewezen, zijn het bevoegde gezag ten aanzien van de te nemen saneringsmaatregelen, indien sprake is van een ernstig geval van verontreinigde grond zijn.

Bij Besluit aanwijzing bevoegd gezag gemeenten Wet bodembescherming (Besluit van 12 december 2000) zijn gemeenten aangewezen die voor de toepassing van delen van deze wet worden gelijk gesteld met een provincie (art. 88, zevende lid Wet bodembescherming). Het gevolg is dat de provincie bevoegd gezag is en dat de vier grote steden op grond van de Wbb plus nog 25 aangewezen gemeenten bevoegd gezag zijn krachtens genoemd Besluit.

Met de invoering van de Waterwet is het waterbodembeheer van de Wet bodembescherming overgegaan naar de Waterwet.

Hoe werkt de verbodsbepaling in de praktijk

Indien noch uit een bodemonderzoek noch op basis van een redelijk vermoeden kan worden gesteld dat sprake is van een ernstig geval van verontreiniging geldt er voor de omgevingsvergunning voor het bouwen geen aanhoudingsverplichting en moet het bevoegd gezag beslissen op de bouwaanvraag. Het feit dat geen sprake is van een ernstig geval van verontreiniging neemt echter niet weg dat toch sprake kan zijn van een verontreiniginggraad waarbij gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers van het bouwwerk. Hoewel het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen in deze gevallen formeel kan weigeren, zal echter veelal volstaan kunnen worden met het stellen van aanvullende voorwaarden dat bepaalde voorzieningen worden getroffen. Zie hiervoor de toelichting onder artikel 2.4.2 van MBV.

Voor gevallen met een ernstige bodemverontreiniging geldt een aanhoudingsverplichting totdat het bevoegde gezag als bedoeld in de Wet bodembescherming een saneringsplan heeft goedgekeurd. Zodra het saneringsplan is goedgekeurd dient een beslissing te worden genomen op de bouwaanvraag. Ook in deze gevallen zal de vergunning in de regel verleend kunnen worden onder de voorwaarde dat vooruitlopend op de aanvang van de bouwwerkzaamheden, de op grond van het goedgekeurde saneringsplan noodzakelijke voorzieningen worden getroffen.

Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Niet ernstige gevallen van bodemverontreiniging, waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag toch nog sprake is van een onaanvaardbare verontreiniginggraad, zijn meestal overzichtelijke gevallen. Op korte termijn en zonder de noodzaak van saneringsonderzoek is aan te geven op welke wijze het verontreinigingprobleem kan worden ondervangen.

In dit soort niet ernstige gevallen hoeft de conclusie, dat het terrein verontreinigd is, niet te leiden tot weigering van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

In de voorwaarden van de omgevingsvergunning voor het bouwen kan aangegeven worden op welke wijze het terrein gesaneerd moet worden en - in relatie tot de bouw - op welk tijdstip. Als saneringsvoorwaarden valt te denken aan:

  • de voorwaarde, dat onder het bouwwerk een isolerende en dampremmende laag wordt aangebracht;

    de voorwaarde, dat een bepaald deel van de bodem wordt afgegraven en afgevoerd, alsmede het aanbrengen van een schone bodemlaag;

    de voorwaarde, dat een pompinstallatie ter zuivering van het grondwater wordt aangebracht en gedurende een aantal jaren na de totstandkoming van het bouwwerk in stand wordt gehouden.

Er wordt op gewezen, dat sanering in deze gevallen in principe een verantwoordelijkheid van de aanvrager om omgevingsvergunning voor het bouwen is. Het kan in het belang van de aanvrager zijn, als deze bij het overleggen van de aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen voor het bouwen op een verontreinigde bodem tevens aangeeft hoe deze de sanering denkt te laten plaatsvinden.

Ook bouwaanvragen waarbij sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging kunnen op grond van dit artikel worden afgedaan.

Paragraaf 5. Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen

Deze paragraaf van de MBV geldt tot 1 juli 2018 en alleen dan als er na 29 november 2014 geen bestemmingsplan is vastgesteld en indien er geen bestemmingsplan voorhanden is, of indien het desbetreffende bestemmingsplan niet-vergelijkbare voorschriften van stedenbouwkundige aard bevat. Gedacht kan worden aan een slechts ten dele goedgekeurd bestemmingsplan, een globaal eindplan, een heel oud bestemmingsplan of een bestemmingsplan met een aantal gebreken. Soms is het moeilijk te bepalen of het desbetreffende bestemmingsplan exclusief wil zijn ten opzichte van de MBV. De Woningwet geeft wel enige duidelijkheid in art. 9, lid 2 (slot): ‘..., tenzij het desbetreffende bestemmingsplan anders bepaalt.’ Het primaat ligt bij het bestemmingsplan. De Woningwet gaat er echter eenvoudigweg van uit dat bestemmingsplannen voor wat dit onderwerp betreft volstrekt duidelijk zijn. Dit is echter niet altijd het geval. Indien er sprake is van onduidelijkheid zal een en ander van geval tot geval bekeken moeten worden. Is een van deze gevallen aan de orde, dan vullen de stedenbouwkundige bepalingen (inclusief het afwijken hiervan) uit de bouwverordening het bestemmingsplan aan.

Zie in dit kader ook de uitspraak ABRvS 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4647 (Zandvoort). Hierin wordt bepaald dat de bouwverordening slechts een aanvullende werking heeft indien het bestemmingsplan geen voorschriften bevat die hetzelfde onderwerp regelen. Het is niet zo dat de voorschriften van de bouwverordening alleen buiten toepassing blijven indien het bestemmingsplan dat uitdrukkelijk bepaalt.

Hoofdstuk 7 Overige gebruiksbepalingen

Paragraaf 3. Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen

Artikel 7.3.1 Bepaling aantal personen nachtverblijf

Artikel 2.2, eerste lid van het Bor geeft de raad de mogelijkheid om van het in artikel 2.11.1 eerste lid, onderdeel a, genoemde aantal personen af te wijken. De raad kan indien afwijking van dit artikel is gewenst, een nieuw artikel 7.3.1 Vergunningsplicht nachtverblijf in de bouwverordening vaststellen.

Hoofdstuk 9 Welstand

Algemeen

In hoofdstuk 9 van de MBV zijn zowel procedurele als inhoudelijke artikelen met betrekking tot het welstandstoezicht opgenomen. Op grond van artikel 8, zesde lid van de Woningwet bevat de bouwverordening voorschriften over de samenstelling, inrichting en werkwijze van de dorpsbouwmeester.

De werkwijze van de dorpsbouwmeester en de werkwijze van de monumentencommissie is bepaald in het reglement van de dorpsbouwmeester (Bijlage 9B) respectievelijk het reglement van de monumentencommissie (Bijlage 9A van de bouwverordening).

Welstandscriteria en welstandsnota

Alleen als in een welstandsnota aan de hand van criteria is aangegeven wat verstaan wordt onder redelijke eisen van welstand kan het bevoegd gezag een vergunningplichtig bouwwerk beoordelen op aspecten van welstand en kan de dorpsbouwmeester of de monumentencommissie hierover adviseren. Ook bouwwerken waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist, moeten aan minimale welstandseisen voldoen. Volgens artikel 13a van de Woningwet kunnen burgemeester en wethouders de eigenaar van een bouwwerk dat 'in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand' aanschrijven om die strijdigheid op te heffen. De criteria hiervoor moeten in de welstandsnota zijn opgenomen. Zonder nota met criteria is geen welstandstoezicht mogelijk.

De welstandsbeoordeling c.q. -advisering dient gebaseerd te worden op de in de nota opgenomen criteria. In artikel 12a van de Woningwet wordt bepaald dat deze criteria 'zo veel mogelijk zijn toegesneden op de onderscheidene categorieën bouwwerken en dat de criteria kunnen verschillen naargelang de plaats waar een bouwwerk is gelegen'. Dit biedt mogelijkheden om de criteria per samenhangend deel van de gemeente uit te werken. Zowel binnen als buiten de bebouwde kom verschillen gebieden ten aanzien van de bestaande kwaliteiten en ten aanzien van de verwachte en/of beoogde ruimtelijke ontwikkelingen, die vastliggen in een bestemmingsplan of specifieke beleidsdocumenten, bijvoorbeeld in het kader van landschapsverbetering, stedelijke vernieuwing of architectuurbeleid. De bestaande situatie en de beleidsdoelen voor de toekomst zullen in de meeste gevallen de basis vormen voor een passend welstandsbeleid. In het ene gebied is aanleiding om een behoudend beleid te voeren, in een ander gebied is juist verandering en vernieuwing aan de orde. In het ene gebied is nauwelijks sprake van ruimtelijke dynamiek en kan een terughoudend welstandsregime acceptabel zijn, in een ander gebied gaat juist alles op de schop en is een intensieve beïnvloeding van de ruimtelijke kwaliteit vereist.

De welstandsnota is derhalve een dynamisch document. Steeds als er nieuwe gebieden worden ontwikkeld, vormen de beleidsregels voor het betreffende gebied een toevoeging aan de nota, mits telkens opnieuw de vaststellingsprocedure wordt gevolgd.

Indien het bevoegd gezag de welstandscriteria in bijzondere gevallen buiten toepassing laat als bedoeld in artikel 4:84 Awb (inherente afwijkingsbevoegdheid), dient dit wel per concreet geval deugdelijk door het bevoegd gezag te worden gemotiveerd.

Relatie bestemmingsplan en welstand

De jurisprudentie op basis van de Woningwet gaat uit van de voorrangsregel uit artikel 9 Woningwet, inhoudende dat de welstandstoets zich dient te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt.

Het welstandscriterium is in artikel 2.10 sub d (voorheen artikel 44 van de Woningwet) omschreven als zelfstandige toetsingsgrond voor bouwaanvragen. De voorrangsregeling van artikel 9 was daardoor niet rechtstreeks van toepassing. De jurisprudentie heeft uit dit stelsel van de wet afgeleid dat die voorrang is blijven bestaan (ABRS 25 april 1995, BR 1995, 579, ABRS 16 maart 1999, AB 1999, 356 en ABRS 18 februari 2000, Gst.2000, 7119).

In lijn met artikel 9 Woningwet is de voorrang van het bestemmingsplan op de welstandseisen geregeld in artikel 12, derde lid van de Woningwet. Daarin is tevens bepaald dat ook de stedenbouwkundige voorschriften van de bouwverordening boven de welstandseisen prevaleren. In artikel 12b, eerste lid van de Woningwet is bovendien expliciet vastgelegd dat óók de dorpsbouwmeester en de monumentencommissie deze voorrangsregeling moet betrekken bij de advisering. Het bestemmingsplan is immers het wettelijk instrument waarmee, langs de in de Wet ruimtelijke ordening aangegeven en met bijzondere waarborgen omklede weg, aan gronden een bestemming is gegeven en de daarbij behorende bebouwings- en gebruiksmogelijkheden worden aangegeven. Dit betekent dat de welstandstoets niet mag leiden tot beperkingen die een reële verwezenlijking van de aan de grond toegekende bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, belemmeren (vgl. ABRS 16 maart 1999, AB 1999, 356 m.n. A.G.A. Nijmeijer). De kans dat die situatie zich voordoet is kleiner naarmate het bestemmingsplan meer mogelijkheden biedt de toegekende bestemming te realiseren.

Naar valt aan te nemen is de voorrangsregel (artikel 12, derde lid Woningwet) naar analogie van toepassing op de relatie toekomstig bestemmingsplan en welstand.

Artikel 9.1 De advisering door de dorpsbouwmeester of monumentencommissie

Onder het regime van de Woningwet is inschakeling van een dorpsbouwmeester of monumentencommissie bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen verplicht indien een welstandsnota is vastgesteld en aan de hand van criteria is aangegeven wat verstaan wordt onder redelijke eisen van welstand. De dorpsbouwmeester of monumentencommissie adviseert, het bevoegd gezag beslist.

Zodra een aanvraag om omgevingsvergunning of een schetsplan betrekking heeft op een karakteristiek pand (aanduiding vanuit bestemmingsplan) of is gelegen in een beschermd dorpsgezicht, gemeentelijk dorpsgezicht of een monument of een onderdeel is van een ensemble als bedoeld in artikel 1 van de erfgoedverordening is, beoordeelt de monumentencommissie zowel de monumentale waarde als ook de welstandsaspecten.

De gemeenteraad kan er voor kiezen om een dorpsbouwmeester of monumentencommissie te benoemen. In dit geval dient de bouwverordening voorschriften te bevatten over de rol en de functie van de dorpsbouwmeester.

De adviespraktijk varieert per gemeente. Er wordt gewerkt met lokale dan wel provinciale dorpsbouwmeester of monumentencommissie. De gemeenteraad kan er voor kiezen om voor de welstandsadvisering gebruik te maken van een provinciale welstandsorganisatie, die het resultaat is van een gemeenschappelijke regeling of een privaatrechtelijke samenwerkingsvorm. Indien gebruik wordt gemaakt van een provinciale welstandsorganisatie dient de gemeenteraad de leden eveneens nadrukkelijk te benoemen; zie toelichting bij artikel 9.2.

Er is sprake van een dorpsbouwmeester of monumentencommissie, die adviseert over alle vergunningplichtige bouwwerken.

Artikel 9.2 Onafhankelijkheid en ondersteuning dorpsbouwmeester en monumentencommissie

Onafhankelijkheid

Voor de dorpsbouwmeester en de monumentencommissie geldt een onafhankelijkheidsvereiste. Daaraan wordt in elk geval voldaan indien de dorpsbouwmeester en de monumentencommissie niet ondergeschikt is aan het gemeentebestuur. Ook is het raadzaam bij de selectie van de dorpsbouwmeester en de monumentencommissie alert te zijn op mogelijk tegenstrijdige belangen. Leden van het college van burgemeester en wethouders (of leden van het bevoegd gezag dat besluiten neemt over een aanvraag voor een omgevingsvergunning) zijn uitgesloten als dorpsbouwmeester van hun eigen gemeente.

Artikel 9.4 Jaarlijkse verantwoording

Jaarverslag dorpsbouwmeester en de monumentencommissie

Een jaarverslag is bij uitstek geschikt om te signaleren waar de welstandsnota als beleidskader onvoldoende houvast heeft kunnen bieden bij de welstandsbeoordeling en kan tevens dienen ter verantwoording waarom in specifieke gevallen is afgeweken van het vastgestelde beleid. De jaarlijkse verslagverplichting van de dorpsbouwmeester en de monumentencommissie vloeit voort uit artikel 12b, derde lid van de Woningwet.

Het jaarverslag kan voor de gemeenteraad aanleiding zijn voor bijstelling van het gemeentelijk welstandsbeleid door aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota. Om die reden is het zinvol te streven naar het uitbrengen van het jaarverslag tijdig vóór de beleids- en begrotingscyclus in de gemeente. Ervan uitgaande dat de gemeentelijke begroting doorgaans in september/oktober wordt behandeld, zou het 'verslagjaar' van de dorpsbouwmeester en de monumentencommissie kunnen lopen van juni tot juni.

Jaarverslag burgemeester en wethouders

Teneinde de politieke verantwoordelijkheid voor de uitoefening van het welstandstoezicht te verstevigen en de betrokkenheid van de raad bij de welstandszorg te vergroten, is ook aan burgemeester en wethouders ingevolge artikel 12c van de Woningwet de verplichting opgelegd jaarverslagen omtrent de toepassing van het welstandsbeleid voor te leggen aan de gemeenteraad. In dit jaarverslag zou ten minste aan de orde dienen te komen:

  • op welke wijze burgemeester en wethouders zijn omgegaan met de welstandsadviezen; op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen;

    in welke gevallen burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom op grond van ernstige strijdigheid met redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 13a van de Woningwet en na dat besluit tot uitvoering daarvan zijn overgegaan.

Voornoemd verslag kan tevens deel uitmaken van een algemeen jaarverslag over ruimtelijke ordening en bouwregelgeving.

Samen met het jaarverslag van de dorpsbouwmeester en de monumentencommissie wordt hierdoor het gemeentelijk welstandstoezicht inzichtelijk gemaakt en het publieke debat bevorderd.

In de Woningwet is een algemene verslagverplichting voor burgemeester en wethouders opgenomen ten aanzien van ruimtelijke ordening en bouwregelgeving.

Artikel 9.5 Termijn van advisering

De termijnen voor de behandeling van bouwplannen ter verkrijging van een omgevingsvergunning voor het bouwen staan in de Wabo. Deze termijnen zijn beduidend korter dan voorheen in de Woningwet. Hierdoor ontstaat voor de welstandsadvisering een korte periode. In dit artikel is de advisering binnen de Wabo-termijn vastgelegd in een voorschrift. Een verlenging van de adviestermijn is slechts mogelijk indien op grond van de Wabo de beslistermijn voor de vergunningverlening is verlengd.

De mogelijkheid van beoordeling van een zgn. schetsplan in een informele voorprocedure blijft mogelijk, omdat de termijnen pas aanvangen bij de ontvangst van verzoek om vergunning. Indien een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt ingediend, ten aanzien waarvan een discussie over alternatieven kan worden verwacht, is het raadzaam gebruik te maken van de mogelijkheid tot verlenging van de beslistermijn.

Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting

Openbaar vergaderen

Openbaar vergaderen is een fundamenteel beginsel van het openbaar bestuur, dat nu voor de dorpsbouwmeester expliciet is vastgelegd in artikel 12b van de Woningwet. De wettelijke taken van de dorpsbouwmeester en de monumentencommissie worden uitgevoerd in openbaarheid. Daarvan kan slechts worden afgeweken als de belanghebbende een beroep doet op artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, als er dusdanige aangelegenheden aan de orde zijn dat daarmee de aanvrager in zijn recht staat openbaarheid te weigeren.

De openbaarheid van welstands- en monumentenvergaderingen zal bijdragen aan de vermaatschappelijking van het welstandstoezicht. Daarbij speelt mede een rol van betekenis de algemene wens voor het transparanter maken van de advisering op het terrein van de ruimtelijke kwaliteit. Bovendien zal de openbaarheid van welstands- en monumentenvergaderingen bijdragen aan het begrip voor en kennis over het welstandstoezicht van de zijde van de burger/bouwer.

Belanghebbenden

Met betrekking tot de openbaarheid van welstands- en monumentenvergaderingen dient een onderscheid te worden gemaakt tussen openbaarheid voor enerzijds de aanvrager van de omgevingsvergunning en anderzijds andere belanghebbenden.

Uit artikel 4:7 Awb volgt de beperkte verplichting dat de mogelijkheid tot toelichting van het bouwplan ten overstaan van de dorpsbouwmeester en de monumentencommissie dient te worden geboden aan de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen.

Desondanks is het inbouwen van een moment voor de aanvrager om zijn aanvraag toe te lichten zeer zinvol. Bij de aanwezigheid van de aanvrager kan - indien nodig - wellicht eerder tot alternatieve bouwoplossingen worden gekomen, waardoor de noodzaak om een hernieuwde adviesaanvraag te doen kan worden verkleind.

Spreekrecht

Indien er in het kader van de openbaarheid van vergadering spreekrecht wordt geboden aan anderen dan de aanvrager, is het zinvol de kring van spreekgerechtigden te beperken tot belanghebbenden (als bedoeld in artikel 1:2 Awb). Daarmee wordt voorkomen dat allerlei personen tijdens de vergadering van de dorpsbouwmeester en de monumentencommissie kunnen inspreken, terwijl die in een eventuele rechterlijke procedure tegen de omgevingsvergunning voor het bouwen geen 'recht van spreken' hebben omdat zij geen belanghebbenden zijn.

De keuze voor spreekrecht is voorts van invloed op het tijdstip waarop de vergadering van de dorpsbouwmeester en de monumentencommissie wordt aangekondigd. Dat tijdstip moet dan zodanig worden gekozen dat eventuele sprekers voldoende tijd hebben om zich op de vergadering voor te bereiden.

Wordt geen spreekrecht toegekend, dan kan de termijn korter zijn, aangezien in dat geval van enige voorbereiding door eventuele sprekers geen sprake is.

De verplichting tot openbaar vergaderen heeft betrekking op de vergaderingen waarin het welstandsadvies formeel wordt vastgesteld. Het is niet verplicht voor informeel vooroverleg over een principeaanvraag of een schetsplan. De potentiële bouwer kan in het stadium van vooroverleg gebaat zijn met beslotenheid. Openbaarheid zou dan remmend op het vooroverleg kunnen werken, terwijl uit oogpunt van de korte bouwplanprocedure vooroverleg stimulering verdient.

Artikel 9.8 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht

Lid 1

Het eerste lid van artikel 9.8 legt een algemeen bestuursrechtelijk uitgangspunt vast, namelijk het motiveringsbeginsel dat in artikel 12b, eerste lid van de Woningwet is opgenomen. In de praktijk is het niet ongebruikelijk dat bij positieve welstandsadvisering een expliciete motivering achterwege blijft. Volgens vaste jurisprudentie verandert dit direct zodra bezwaar tegen de omgevingsvergunning c.q. (voorheen) bouwvergunning wordt ingediend.

Hoofdstuk 10. Overige administratieve bepalingen

Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften Het onderhavige artikel heeft betrekking op de door het Nederlands Normalisatie-instituut (NNI) uitgegeven normen (NEN's), voornormen (NVN's) en praktijkrichtlijnen (NPR's).

Hoofdstuk 11. Handhaving

Algemeen

Het niet naleven van de voorschriften van het Bouwbesluit 2012, de bouwverordening of de criteria uit de Welstandsnota voor bestaande bouwwerken vormt een overtreding waartegen direct met toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom kan worden opgetreden, zonder dat daartoe nog (de tussenstap van) een specifieke aanschrijving vereist is. Het Bouwbesluit 2012 geldt voor alle bouwwerken (artikel 1b Woningwet), voor de bouwverordening krijgt deze systematiek vormt in artikel 7b Woningwet en voor het welstandsvereiste voor bestaande bouw volgt dit uit artikel 13a Woningwet. Met het generieke handhavinginstrumentarium op grond van de Gemeentewet en de Awb kan worden afgedwongen dat het bouwen of de staat van een gebouw of ander bouwwerk gaat voldoen aan de betreffende voorschriften van het Bouwbesluit 2012, dat het gebruik ervan of de staat of het gebruik van een open erf of terrein in overeenstemming is met de bouwverordening en dat het uiterlijk van een bouwwerk niet in ernstige mate strijdig is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria die zijn vastgelegd in de welstandsnota.

Tenzij sprake is van spoedeisende omstandigheden brengt artikel 4:8 van de Awb met zich mee dat een belanghebbende, die naar verwachting bedenkingen zal hebben tegen een voorgenomen handhavingbesluit, vooraf in de gelegenheid wordt gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. In het handhavingbesluit dient vervolgens zorgvuldig te worden omschreven met welke voorschriften van het Bouwbesluit 2012 het bouwen of de staat van een gebouw of ander bouwwerk in strijd is en met welke voorzieningen het bouwen of de staat van dat gebouw of ander bouwwerk weer in overeenstemming met die voorschriften kan worden gebracht. Door zelf binnen de daartoe gestelde termijn maatregelen te nemen kunnen belanghebbenden de toepassing van bestuursdwang voorkomen (artikel 5:24 Awb) dan wel overeenkomstig artikel 5:32b van de Awb het verbeuren van een dwangsom voorkomen.

Tegen een handhavingbesluit staan de normale rechtsmiddelen open die de Awb in samenhang met de Wet op de Raad van State biedt (bezwaar, beroep, hoger beroep en daarnaast de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te vragen).

Op grond van artikel 125 van de Gemeentewet blijft de mogelijkheid bestaan om met toepassing van bestuursdwang of op grond van artikel 5:32 van de Awb met een last onder dwangsom, handhavend op te treden tegen illegale bouw- en sloopwerkzaamheden door middel van het stilleggen van deze werkzaamheden. Daarbij is het feit dat zonder of in afwijking van een vereiste vergunning wordt gebouwd of gesloopt op zichzelf in beginsel voldoende aanleiding om spoedshalve bestuursdwang toe te passen overeenkomstig artikel 5:24 Awb. Het direct met bestuursdwang optreden tegen illegale bouw- of sloopwerkzaamheden is er immers op gericht te voorkomen dat de illegale situatie verder in omvang toeneemt, waardoor burgemeester en wethouders mogelijk voor voldongen feiten worden geplaatst. In dit verband kan onder meer worden verwezen naar de uitspraken van ABRvS van 14 november 2001 (JG 020026) en 11 juni 2003 (BR 2003, 893).

Hoofdstuk 12. Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Algemeen

Alle artikelen van deze verordening op overtreding waarvan straf is gesteld steunen op artikel 7b van de Woningwet juncto artikel 1a, onder 2o van de Wet op de economische delicten.