Regeling vervallen per 05-12-2020

Algemene Plaatselijke Verordening Ferwerderadiel 2009 (2e wijziging)

Geldend van 21-07-2018 t/m 04-12-2020

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening Ferwerderadiel 2009 (na 2e wijziging)

Inhoud Algemene Plaatselijke Verordening Ferwerderadiel 2009

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Artikel 1.2 Beslistermijn

Artikel 1.3 Indiening aanvraag

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Artikel 1.7 Termijnen

Artikel 1.8 Weigeringsgronden

Hoofdstuk 2. Openbare orde

Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1 Samenscholing en ongeregeldheden

Afdeling 2. Betoging

Artikel 2.2 Optochten (vervallen)

Artikel 2.3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

Artikel 2.4 Afwijking termijn (vervallen; opgenomen in artikel 2.3)

Artikel 2.5 Te verstrekken gegevens (vervallen; opgenomen in artikel 2.3)

Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.6 Beperking aanbieden e.d. van beschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

Afdeling 4. Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2.7 Feest, muziek en wedstrijd e.d. (vervallen)

Artikel 2.8 Dienstverlening (vervallen)

Artikel 2.9 Straatartiest (vervallen)

Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2.10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

Artikel 2.11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Artikel 2.12 Omgevingsvergunning voor het maken, veranderen van een uitweg

Afdeling 6. Veiligheid op de weg

Artikel 2.13 Veroorzaken van gladheid

Artikel 2.14 Winkelwagentjes

Artikel 2.15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Artikel 2.16 Openen straatkolken e.d.

Artikel 2.17 Kelderingangen e.d. (vervallen)

Artikel 2.18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen (vervallen)

Artikel 2.19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp (vervallen)

Artikel 2.20 Vallende voorwerpen (vervallen)

Artikel 2.21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

Artikel 2.22 Objecten onder hoogspanningslijn (vervallen)

Artikel 2.23 Veiligheid op het ijs.

Afdeling 7. Evenementen

Artikel 2.24 Begripsbepaling

Artikel 2.25 Evenement

Artikel 2.26 Ordeverstoring

Afdeling 8. Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2.27 Begripsbepalingen

Artikel 2.28 Exploitatievergunning horecabedrijf

Artikel 2.29 Sluitingstijd

Artikel 2.30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

Artikel 2.31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Artikel 2.32 Handel in horecabedrijven

Artikel 2.33 Ordeverstoring

Artikel 2.34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2.35 Begripsbepaling

Artikel 2.36 Kennisgeving exploitatie

Artikel 2.37 Nachtregister

Artikel 2.38 Verschaffing gegevens nachtregister

Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2.39 Begripsbepaling

Artikel 2.40 Speelautomatenhallen

Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2.41 Betreden gesloten woning of lokaal

Artikel 2.42 Plakken en kladden

Artikel 2.43 Vervoer plakgereedschap e.d. (vervallen)

Artikel 2.44 Vervoer inbrekerswerktuigen (vervallen)

Artikel 2.45 Betreden van plantsoenen e.d. (vervallen)

Artikel 2.46 Rijden over bermen e.d.

Artikel 2.47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

Artikel 2.48 Verboden drankgebruik

Artikel 2.49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

Artikel 2.50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Artikel 2.51 Neerzetten van fietsen e.d.

Artikel 2.52 Gedrag op een brug

Artikel 2.53 Bespieden van personen

Artikel 2.54 Bewakingsapparatuur (vervallen)

Artikel 2.55 Nodeloos alarmeren (vervallen)

Artikel 2.56 Alarminstallaties (vervallen)

Artikel 2.57 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie

Artikel 2.58 Verontreiniging door honden

Artikel 2.59 Gevaarlijke honden

Artikel 2.60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

Artikel 2.60 a Geluidhinder door dieren

Artikel 2.61 Wilde dieren (vervallen)

Artikel 2.62 Loslopend vee en pluimvee

Artikel 2.63 Houden van duiven

Artikel 2.64 Bijen

Artikel 2.65 Berenklauwen

Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2.66 Begripsbepaling

Artikel 2.67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

Artikel 2.68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

Artikel 2.69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen (vervallen)

Artikel 2.70 Handel in horecabedrijven

Afdeling 13. Vuurwerk

Artikel 2.71 Begripsbepalingen

Artikel 2.72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen (vervallen)

Artikel 2.73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

Artikel 2.73.1 Gebruik van carbid

Afdeling 14. Drugsoverlast

Artikel 2.74 Drugshandel op straat

Artikel 2.74 a Blowverbod

Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2.75 Bestuurlijke ophouding

Artikel 2.76 Veiligheidsrisicogebieden

Artikel 2.77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Hoofdstuk 3. Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 3.1 Begripsbepalingen

Artikel 3.2 Bevoegd bestuursorgaan

Artikel 3.3 Nadere regels

Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels e.d.

Artikel 3.4 Seksinrichtingen

Artikel 3.5 Gedragseisen exploitant en beheerder

Artikel 3.6 Sluitingstijd

Artikel 3.7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

Artikel 3.8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

Artikel 3.9 Straatprostitutie

Artikel 3.10 Sekswinkels (vervallen)

Artikel 3.11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch -pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

Afdeling 3. Beslissingstermijn; weigeringsgronden

Artikel 3.12 Beslissingstermijn

Artikel 3.13 Weigeringsgronden

Afdeling 4. Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3.14 Beëindiging exploitatie

Artikel 3.15 Wijziging beheer

Afdeling 5. Overgangsbepaling

Artikel 3.16 Overgangsbepaling (vervallen)

Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting

Artikel 4.1 Begripsbepalingen

Artikel 4.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Artikel 4.3 kennisgeving incidentele festiviteiten

Artikel 4.4 Verboden incidentele festiviteiten (vervallen)

Artikel 4.5 Onversterkte muziek binnen inrichtingen

Artikel 4.6 Overige geluidhinder

Artikel 4.6 a Geluidhinder door motorvoertuigen

Afdeling 2. Bodem -, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4.7 Straatvegen (vervallen)

Artikel 4.8 Natuurlijke behoefte doen

Artikel 4.9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4.10 Begripsbepalingen

Artikel 4.11 Het kappen van bomen

Artikel 4.11 a Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

Artikel 4.11 b Niet kappen tijdens broedseizoen

Artikel 4.12 Bestrijding van iepziekte

Artikel 4.12 a Bescherming bomen

Artikel 4.12 b Herplant -/ instandhoudingsplicht

Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

Artikel 4.14 Opslag landbouwproducten

Artikel 4.15 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames e.d.

Artikel 4.16 Aanschrijving onveilige en hinderlijke reclame

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4.17 Begripsbepaling

Artikel 4.18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Artikel 4.19 Aanwijzing kampeerplaatsen

Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1. Parkeerexcessen

Artikel 5.1 Begripsbepalingen

Artikel 5.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

Artikel 5.3 Te koop aanbieden van voertuigen

Artikel 5.4 Defecte voertuigen (vervallen)

Artikel 5.5 Voertuigwrakken

Artikel 5.6 Kampeermiddelen e.a.

Artikel 5.7 Parkeren van reclamevoertuigen

Artikel 5.8 Parkeren van grote voertuigen

Artikel 5.9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

Artikel 5.10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen (vervallen)

Artikel 5.11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Artikel 5.12 Overlast van fiets of bromfiets (vervallen)

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5.13 Inzameling van geld of goederen

Afdeling 3. Venten

Artikel 5.14 Begripsbepaling (vervallen)

Artikel 5.15 Venten e.d.

Artikel 5.16 Vrijheid van meningsuiting (vervallen)

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5.17 Begripsbepaling

Artikel 5.18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

Artikel 5.19 Toestemming rechthebbende

Artikel 5.20 Afbakeningsbepalingen

Artikel 5.21 Aanhoudingsplicht

Afdeling 5. Snuffelmarkten

Artikel 5.22 Begripsbepaling (vervallen)

Artikel 5.23 Organiseren van een snuffelmarkt (vervallen)

Afdeling 6. Openbaar water

Artikel 5.24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Artikel 5.25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen (vervallen)

Artikel 5.26 Aanwijzigen ligplaats (vervallen)

Artikel 5.27 Verbod innemen ligplaats (vervallen)

Artikel 5.28 Beschadigen van waterstaatwerken

Artikel 5.29 Reddingsmiddelen

Artikel 5.29 a Zwemmen in verband met scheepvaart

Artikel 5.30 Veiligheid op het water

Artikel 5.31 Overlast aan vaartuigen

Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5.32 Crossterreinen

Artikel 5.33 Beperking verkeer in natuurgebieden (vervallen)

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

Artikel 5.34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

Afdeling 9. Verstrooiing van as

Artikel 5.35 Begripsbepaling

Artikel 5.36 Verboden plaatsen

Artikel 5.37 Hinder of overlast

Afdeling 10. Lijkbezorging

Artikel 5.38 Tijdvak voor begraven

Artikel 5.39 Onbetamelijk gedrag op een begraafplaats

Artikel 5.40 Aanwijzingen

Artikel 5.41 Plaatsen grafzerken e.d.

Artikel 5.42 Onderhoud objecten

Afdeling 11. Gebruik gemeentewapen en gemeentelogo

Artikel 5.43 Gebruik gemeentewapen en gemeentelogo

Afdeling 12. Huisvesting

Artikel 5.44 Reikwijdte

Artikel 5.45 Samenvoegingsvergunning

Artikel 5.46 Splitsingsvergunning

Artikel 5.47 Onttrekkingsvergunning

Artikel 5.48 Voorschriften en voorwaarden

Artikel 5.49 Onoverdraagbaarheid vergunningen

Artikel 5.50 Overgangsbepaling

Afdeling 13. Autogas

Artikel 5.51 Verbod op gebruik van autogas voor alternatieve doeleinden

Hoofdstuk 6. Straf -, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1 Strafbepaling

Artikel 6.2 Toezichthouders

Artikel 6.3 Binnentreden woningen

Artikel 6.4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

Artikel 6.5 Toepassing paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht

Artikel 6.6 Overgangsbepaling

Artikel 6.7 Citeertitel

De raad van de gemeente Ferwerderadiel;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 2 november 2009, nr. 9/53.09;

gelet op de Drank- en Horecawet, Wet op de kansspelen, de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht;

besluit:

vast te stellen de volgende

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b;

  • b.

    weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • c.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • d.

    bebouwde kom: bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet;

  • e.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • f.

    bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening;

  • g.

    gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

  • h.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

  • i.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:10, vierde lid, artikel 2:11 of artikel 4:11a. Lid 1 is niet van toepassing indien voor de omgevings-vergunning de uitgebreide procedure dient te worden gevolgd.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

  • 1.

    Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan vier weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2.

    Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu;

  • e.

    het voorkomen of beperken van overlast;

  • f.

    de verkeersveiligheid of veiligheid van personen of goederen.

Hoofdstuk 2. Openbare orde

Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2.

    2. Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Afdeling 2. Betoging

Artikel 2:2 Optochten

(Vervallen).

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.

    De kennisgeving bevat:

    • a.

      de naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3.

    Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4.

    4. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

  • 5.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid, genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3).

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3).

Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1.

    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 4. Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

(Vervallen).

Artikel 2:8 Dienstverlening

(Vervallen).

Artikel 2:9 Straatartiest

(Vervallen).

Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

  • 1.

    Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als:

    • a.

      het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen en uitstallingen.

  • 3.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voor:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17.

  • 6.

    Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder in afwijking van een vergunning van het college een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.

  • 3.

    De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

Artikel 2:12 Omgevingsvergunning voor het maken, veranderen van een uitweg

(Oude tekst: artikel 2.1.5.3)

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3.

    Een omgevingsvergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming en het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 4.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover de Verkeerswet tegen lintbebouwing, het Rijkswegenreglement of het Provinciaal Wegenreglement van toepassing is.

Afdeling 6. Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

(Oude tekst: artikel 2.1.6.1)

  • 1.

    Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 427, aanhef en onder 4e van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

(Vervallen).

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

(Oude tekst: artikel 2.1.6.3 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp)

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daardoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

(Vervallen).

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

(Vervallen).

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

(Vervallen).

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

(Vervallen).

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

(Vervallen).

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale vaarwegenverordening.

Afdeling 7. Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze verordening.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      een klein evenement.

  • 3.

    Onder klein evenement wordt verstaan een straatfeest of buurtbarbecue op een dag.

Artikel 2:25 Evenement

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien:

    • a.

      het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 50 personen;

    • b.

      het evenement tussen 08.00 en 23.00 uur plaats vindt;

    • c.

      geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 08.00 uur of na 23.00 uur;

    • d.

      het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

    • e.

      slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10 m2 per object;

    • f.

      er een organisator is;

    • g.

      de organisator binnen 10 werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester.

  • 3.

    De burgemeester kan binnen 5 werkdagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 4.

    Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregeld onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 8. Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden.

  • b.

    terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf

  • 1.

    Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging of exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 3.

    In afwijking van artikel 1:8 kan de burgemeester kan de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 4.

    Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

  • 5.

    Het eerste lid geldt niet voor een horecabedrijf in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de horeca een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit;

  • 6.

    De exploitant van een horecabedrijf laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

  • 7.

    Voorts geldt het eerste lid niet voor:

    • a.

      een horecabedrijf in zorginstellingen;

    • b.

      een horecabedrijf in musea, bezoekerscentra e.d.

Artikel 2:29 Sluitingstijd

  • 1.

    Het is de exploitant verboden het horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in het horecabedrijf te laten verblijven: op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 06.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 02.00 uur en 06.00 uur.

  • 2.

    De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of een daartoe behorend terras.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Het is bezoekers verboden zich in een horecabedrijf te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn.

Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven

  • 1.

    In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2.

    De exploitant van een horecabedrijf laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33 Ordeverstoring

Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een horecabedrijf geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:31.

Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37 Nachtregister

(Oude tekst: artikel 2.3.2.3 Nachtregister)

  • 1.

    De houder van een inrichting of een voor hem handelend persoon is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat is ingericht volgens het door de burgemeester vastgestelde model.

  • 2.

    De houder van een inrichting of een voor hem handelend persoon is verplicht het in het eerste lid bedoelde register aan de burgemeester of aan een door hem aangewezen ambtenaar over te leggen op een door de burgemeester te bepalen wijze.

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Begripsbepalingen

  • 1.

    Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet op de kansspelen (Stb. 1997, nr.63, zoals nadien gewijzigd);

  • b.

    Speelautomatenbesluit 2000: KB van 23 mei 2000, uitgegeven 30 mei 2000 (Stb.2000, nr. 223, zoals nadien gewijzigd);

  • c.

    speelautomaat: een toestel als bedoeld in artikel 30, sub a, van de wet, ingericht voor de beoefening van een spel, dat bestaat uit een door de speler in werking gesteld mechanisch, elektrisch of elektronisch proces, waarbij het resultaat kan leiden tot de middellijke of onmiddellijke uitkering van prijzen of premies, daaronder begrepen het recht om gratis verder te spelen;

  • d.

    behendigheidsautomaat: een toestel als bedoeld in artikel 30, sub b, van de wet, waarvan het speelresultaat uitsluitend kan leiden tot een verlengde speelduur of het recht op gratis spelen, en het proces, ook nadat het in werking is gesteld, door de speler kan worden beïnvloed en het geheel of vrijwel geheel van zijn inzicht en behendigheid bij het gebruik van de daartoe geboden middelen afhangt of en in welke mate de speelduur verlengd of het recht op gratis spelen verkregen wordt;

  • e.

    kansspelautomaat: een toestel als bedoeld in artikel 30, sub c, van de wet, zijnde een speelautomaat die geen behendigheidsautomaat is;

  • f.

    hoogdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 30, sub d, van de wet, zijnde een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet,waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend: 1e . waar het café- en het restaurantbezoek op zichzelf staat en waar geen andere activiteiten plaatsvinden, waaraan een zelfstandige betekenis kan worden toegekend en 2e . waarvan de activiteiten in belangrijke mate gericht zijn op personen van 18 jaar en ouder;

  • g.

    laagdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 30, sub e, van de wet, zijnde een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet, waarin rechtmatig het horecabedrijf als bedoeld in dat artikellid wordt uitgeoefend, die geen hoogdrempelige inrichting is;

  • h.

    speelautomatenhal: een inrichting, als bedoeld in artikel 30 c, eerste lid, onder c, van de wet, zijnde een inrichting, bestemd om het publiek gelegenheid te geven een spel door middel van speelautomaten te beoefenen, niet zijnde en laag- of hoogdrempelige inrichting;

  • i.

    ondernemer: de natuurlijke of rechtspersoon die de speelautomatenhal exploiteert;

  • j.

    beheerder: degene die met het dagelijks toezicht en de onmiddellijke leiding in de speelautomatenhal is belast;

  • k.

    openbare weg: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot die wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede kampeerplaatsen en de aan de wegen of paden liggende als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

  • 2.

    In laagdrempelige inrichtingen zijn 2 behendigheidsautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

  • 3.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn 4 speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal 2 kansspelautomaten.

  • 4.

    Aan een vergunning kunnen door de burgemeester nadere voorschriften worden gesteld. In ieder geval wordt het voorschrift aan de vergunning verbonden, dat alleen speelautomaten mogen worden opgesteld, welke in eigendom toebehoren aan personen die in het bezit zijn van de in artikel 30 h, eerste lid van de Wet op de Kansspelen genoemde exploitatievergunning.

Artikel 2:40 Speelautomatenhallen

Het is verboden een speelautomatenhal te vestigen of te exploiteren.

Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7.

    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

(Vervallen).

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of een erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

  • 3.

    Het is verboden op een openbare plaats of in de nabijheid van winkels te vervoeren, bij zich te hebben dan wel bij de hand te hebben van een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van (winkel)diefstal te vergemakkelijken.

  • 4.

    Het in het derde lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het in dat lid bedoelde voorwerp niet bestemd is voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

(Vervallen).

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

(Vervallen).

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afslui-ting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, bushokje, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:52 Gedrag op een brug

(Oude tekst: artikel 2.4.12)

  • 1.

    Het is in andere gevallen dan welke reeds zijn voorzien in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, verboden zich zonder noodzaak te bevinden binnen de afsluiting van een afgesloten brug of op het beweegbare gedeelte van een niet gesloten brug.

  • 2.

    Het is verboden zonder toestemming van de brugwachter een beweegbare afsluiting van een brug in beweging te brengen, op te lichten of onnodig aan te raken.

  • 3.

    Het is verboden voorwerpen te plaatsen of te laten staan binnen het afsluitbare gedeelte van een brug.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

  • 1.

    Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2.

    Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

(Vervallen).

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

(Vervallen).

Artikel 2:56 Alarminstallaties

(Vervallen).

Artikel 2:57 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie

(Oude tekst: artikel 2.4.17)

Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

  • a.

    binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

  • b.

    op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

  • c.

    op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een door middel van tatoeage aangebracht identificatiemerk, die de eigenaar of houder duidelijk doen kennen;

  • d.

    buiten de bebouwde kom zonder voldoende toezicht.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1.

    De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

    • a.

      op een gedeelte van de weg dat bestemd is of mede bestemd voor het verkeer van voetgangers;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;

    • c.

      op een andere door het college aangewezen plaats.

  • 2.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid, onder a niet geldt.

  • 3.

    De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd nadat de burgemeester aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat hij die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

  • 2.
    • 1.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

  • 3.

    In het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een muilkorf vervaardigd van stevige kunststof, of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn;

    • b.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

Aartikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer plaatsen aanwijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben, of

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels,

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.

  • 2.

    Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal dan door het college is aangegeven.

  • 3.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 2.60 a Geluidhinder door dieren

(Oude tekst: artikel 4.1.7 a)

Het is verboden dieren zodanig te houden, dat voor de omgeving kennelijk geluidhinder ontstaat, warbij de geluidswaarden op de in de tabel genoemde tijdstippen, gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen niet meer bedragen dan de in de tabel aangegeven waarden:

Binnen bebouwde kom

dagperiode van 07.00 tot 19.00 uur

avondperiode van 19.00 tot 23.00 uur*)

nachtperiode van 23.00*) tot 07.00 uur

LAeq op de gevel van gevoelige gebouwen

45

40

35

LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

65

60

45

Buiten bebouwde kom

dagperiode van 07.00 tot 19.00 uur

avondperiode van 19.00 tot 23.00 uur*)

nachtperiode van 23.00*) tot 07.00 uur

LAeq op de gevel van gevoelige gebouwen

40

35

30

LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

60

55

40

Artikel 2:61 Wilde dieren

(Vervallen).

Artikel 2:62 Loslopend vee en pluimvee

(Oude tekst: artikel 2.4.22)

De rechthebbende op vee of pluimvee, dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee of pluimvee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:63 Houden van duiven

(Oude tekst: artikel 2.4.23)

Het is de rechthebbende op duiven verboden deze te laten uitvliegen, indien het college hem heeft bekendgemaakt dat zij in dit verband met de plaats, waar de duiven gehouden worden, hinderlijk of schadelijk voor de omgeving achten.

Artikel 2:64 Bijen

  • 1.

    Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van dertig meter van de weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voor zover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement.

  • 5.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2:65 Berenklauwen

(Oude tekst: artikel 2.4.25)

  • 1.

    Rechthebbenden van gronden zijn verplicht deze te zuiveren of te doen zuiveren van berenklauwen, behorende tot de soort Heracleum sphondylium, nadat zij van het college der gemeente, waarin de gronden zijn gelegen, een daartoe strekkende aanschrijving hebben ontvangen. De aanschrijving vermeldt de termijn, binnen welke aan de verplichting moet zijn voldaan.

  • 2.

    In lid 1 wordt onder rechthebbende verstaan: De gebruiker , of, bij ontstentenis van deze, de eigenaar, met dien verstande, dat wanneer de gronden in vruchtgebruik, erfpacht, of opstal zijn uitgegeven, de zakelijk gerechtigde voor de eigenaar in plaats treedt.

Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • 1.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • 2.

      van een verandering van de onder a, sub 1º, bedoelde adressen;

    • 3.

      als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • 4.

      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • 4.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf (werk)dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69 Handel binnen openbare inrichtingen

  • 1.

    Het is de exploitant van een openbare inrichting verboden toe te laten dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

  • 2.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare inrichting: de inrichting als bedoeld in artikel 2:27 sub a en b;

  • b.

    houder: de houder als bedoeld in artikel 2:27 sub c.

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

(Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 (Toezicht op horecabedrijven) onder artikel 2:32).

Afdeling 13. Vuurwerk

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

(Vervallen).

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 5. Op de ontheffing bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:73 a Carbidschieten

  • 1.

    Onder carbidschieten wordt verstaan: het in een (melk)bus/container/opslagvat op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen.

  • 2.

    Carbidschieten is verboden.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor carbidschieten dat plaatsvindt op door de burgemeester aangewezen plaatsen op 31 december tussen 08:00 uur en 22:00 uur, mits:

  • - daarbij gebruik gemaakt wordt van een (melk)bus/container/opslagvat met een maximale inhoud van 40 liter en

  • - daarbij geen handelingen worden verricht of nagelaten waarvan degene die het carbidschieten verricht weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor gevaren kunnen optreden voor mens en milieu.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het is verboden op of aan de openbare weg gootsteenontstopper dan wel enig ander middel of stof bij zich te hebben met het kennelijke doel deze stof door middel van een thermische of chemische reactie in een afgesloten vat, bus, fles, ballon of ander soortgelijk voorwerp tot ontploffing te brengen.

  • 6.

    Dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het Wetboek van Strafrecht.

  • 7.

    Op de ontheffing bedoeld in het vierde lid, is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 14. Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74 a Blowverbod

  • 1.

    Het is verboden op de weg en overige voor het publiek toegankelijke plaatsen die deel uitmaken van een door de burgemeester aangewezen gebied, softdrugs te gebruiken of openlijk voorhanden te hebben.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, is het in een straal van 200 meter rondom onderwijsinstellingen en sportaccommodaties waar onderwijs wordt gegeven, verboden op de weg softdrugs te gebruiken of openlijk voorhanden te hebben.

  • 3.

    Onder softdrugs wordt verstaan: de middelen, genoemd in lijst 2, onderdeel b, behorende bij de Opiumwet.

Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:47 t/m 2:50 en 2:52 van de Algemene plaatselijke verordening groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

Artikel 2:78 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1.

    Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.

  • 3.

    De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:

  • a.

    geluid- of geurhinder;

  • b.

    hinder van dieren;

  • c.

    hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

  • d.

    overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

  • e.

    intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

 

Hoofdstuk 3. Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • 1.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • 2.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • 3.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • 4.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • 5.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • 6.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • 7.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • 8.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • a.

      de exploitant;

    • b.

      de beheerder;

    • c.

      de prostituee;

    • d.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • e.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

    • f.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

(Oude tekst:artikel 3.2.1)

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting of een escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    In de aanvraag om vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder;

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

    • d.

      het aantal werkzame prostituees;

    • e.

      de plaatselijke en kadastrale ligging van de inrichting door middel van een situatietekening met een schaal van ten minste 1:1000;

    • f.

      de plattegrond van de inrichting door middel van een tekening met een schaal van ten minste 1:1000;

    • g.

      bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • h.

      bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de seksinrichting.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

1.

De exploitant en de beheerder:

a.

staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

b.

is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;

c.

heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

2.

Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

a.

met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

b.

binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

c.

binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht.

de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

3.

Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

a.

vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

b.

een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

4.

De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

a.

bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

b.

bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

5.

De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

    • a.

      op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 en 06.00 uur;

    • b.

      op zaterdag en zondag tussen 02.00 en 06.00 uur.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4.

    Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

1.

Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

1.

tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

2.

van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

2.

Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1.

    1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2.

    De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Straatprostitutie

  • 1.

    Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

    • a.

      op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;

    • b.

      gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

  • 2.

    Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3.

    Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4.

    De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen perso-nen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 6.

    Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 3:10 Sekswinkels

(Vervallen).

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeel-dingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Afdeling 3. Beslissingstermijn; weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

  • 1.

    Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • d.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • f.

      de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Afdeling 4. Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1.

    De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd

  • 2.

    Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1.

    Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder g, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Afdeling 5. Overgangsbepaling

Artikel 3:16 Overgangsbepaling

(Vervallen).

Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

  • a.

    Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet Geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van ge-bouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    onversterkte muziek: alle muziek die niet elektronisch is versterkt. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt voor een bepaalde locatie.

  • 4.

    Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5.

    Het college kan waneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6.

    Voor de begintijd en na de eindtijd van de festiviteit geldt het Besluit;

  • 7.

    Voor het equivalente geluidniveau (L Aeq) veroorzaakt door de gehele inrichting geldt dat de niveaus op de in tabel genoemde plaatsen en tijdstippen tijdens de festiviteit, gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen, dan wel op 50 meter afstand van de inrichting op een hoogte van 1,5 meter niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden:

Dagperiode van 07.00 tot 19.00 uur

Avondperiode van 19.00 tot 23.00 uur *

Nachtperiode van 23.00 tot 07.00 uur

L Aeq op de gevel van gevoelige gebouwen

70

70

45

* voor de vrijdag en zaterdag en dagen voorafgaand aan algemene erkende zon- en feestdagen wordt het tijdstip waarop de nachtperiode begint en de avondperiode eindigt met 2,5 uren verschoven naar 01.30;

8.

De geluidswaarde als bedoeld in het vorige lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege hoorbare muziek. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschou-wing gelaten.

9.

Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal 4 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld. In afwijking van deze bepaling kan het college voor bepaalde inrichtingen bepalen dat het maximaal aantal toegestane incidentele festiviteiten per kalenderjaar wordt gesteld op 10.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 4 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113 , eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4.

    De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6.

    Voor de begintijd en na de eindtijd van de festiviteit geldt het Besluit.

  • 7.

    Voor het equivalente geluidniveau (L Aeq) veroorzaakt door de gehele inrichting geldt dat de niveaus op de in tabel genoemde plaatsen en tijdstippen tijdens de festiviteit, gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen, dan wel op 50 meter afstand van de inrichting op een hoogte van 1,5 meter niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden:

Dagperiode van 07.00 tot 19.00 uur

Avondperiode van 19.00 tot 23.00 uur *

Nachtperiode van 23.00 tot 07.00 uur

L Aeq op de gevel van gevoelige gebouwen

70

70

45

* voor de vrijdag en zaterdag en zaterdag en dagen voorafgaand aan algemene erkende zon- en feestdagen wordt het tijdstip waarop de nachtperiode begint en de avondperiode eindigt met 2,5 uren verschoven naar 01.30;

8.

De geluidswaarde als bedoeld in het vorige lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege hoorbare muziek. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten. 9.

9.

Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

(Vervallen).

Artikel 4:5 Onversterkte muziek binnen inrichtingen

  • 1.

    In afwijking van artikel 2.18 eerste lid onder f van het Besluit wordt bij het bepalen van de geluidsniveaus, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit, het ten gehore brengen van onversterkte muziek wel beschouwd.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid blijft bij het bepalen van de geluidsniveaus, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit, voor de duur van 5 uur in de week, waarvan maximaal 2,5 uur per week in de periode van 19.00 tot 22.00 uur, het ten gehore brengen van onversterkte muziek in een inrichting ten behoeve van het oefenen zonder publiek door muziekgezelschappen (zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen e.d.) buiten beschouwing.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:6 a Geluidhinder door motorvoertuigen

(Oude tekst: artikel 4.1.7 b)

Het is verboden zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder ontstaat.

Afdeling 2. Bodem -, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

(Vervallen).

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

(Oude tekst: artikel 4.5.1)

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      boom: een houtachtig , overblijvend gewas met een diameter van de stam van minimaal 10 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In het geval van meerstammigheid geldt de diameter van de dikste stam. In het kader van een herplant- of instandhoudingplicht kunnen voorschriften gesteld en maatregelen genomen worden voor bomen kleiner dan 10 centimeter op 1,3 meter boven de grond;

    • b.

      houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

    • c.

      iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostima ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

    • d.

      iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F) en Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pymaeus.

    • e.

      lijst van beschermingswaardige bomen in Ferwerderadiel: een door het college opgestelde lijst waarin zijn opgenomen alle bomen die naar hun mening bescherming verdienen vanwege hun boomwaarde, beeldbepalende uitstraling, betekenis voor het straatbeeld en/of dorpsaanzicht, grote ouderdom en gezondheid of anderszins. Deze bomen worden in de lijst aangeduid met soortnaam, geschatte ouderdom, locatie naar adres verbijzonderd naar plaatsing op erf of afstand van vaste, herkenbare punten in de omgeving. De lijst wordt éénmaal per jaar op actualiteit bezien en zo nodig aangepast bij collegebesluit.

  • 2.

    In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadi-ging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4:11 Het kappen van bomen

(Oude tekst: artikel 4.5.2)

  • 1.

    Degene die het voornemen heeft een boom of houtopstand te (doen) vellen, moet daarvan tenminste drie weken van tevoren kennis geven aan het college.

  • 2.

    Zolang van gemeentewege niet op de onder lid 1 bedoelde kennisgeving is gereageerd, mag niet tot het kappen van de boom of houtopstand worden overgegaan.

  • 3.

    Toestemming wordt slechts geweigerd indien de te vellen boom of houtopstand waarop de ken-nisgeving betrekking heeft, voorkomt op de door het college vastgestelde lijst van beschermings-waardige bomen in Ferwerderadiel.

Artikel 4:11 a Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

(Oude tekst: artikel 4.5.2 a)

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de houtopstanden te vellen of te doen vellen die staan vermeld op de lijst van beschermingswaardige bomen in Ferwerderadiel, zoals bedoeld in artikel 4: 10, lid 1, sub e.

  • 2.

    De omgevingsvergunning kan worden geweigerd op grond van:

    • a.

      de natuurwaarde van de houtopstand;

    • b.

      de landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • c.

      de waarde van de houtopstand voor dorpsschoon;

    • d.

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • e.

      de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

    • f.

      de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan onder nader te stellen voorwaarden een herplant plicht opleggen.

Artikel 4:11 b Niet kappen tijdens broedseizoen

(Oude tekst: artikel 4.5.2 b)

Overeenkomstig het bepaalde in de Flora- en faunawet mag er in verband met het broedseizoen niet worden gekapt in de periode tussen 15 maart en 15 juli.

Artikel 4:12 Bestrijding van iepziekte

(Oude tekst: artikel 4.5.3)

1.

Indien zich op een terrein één of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren van verspreiding van de iepenziekte of voor vermeerdering van de iepenspint-kevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:

c.

indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

d.

de iepen te ontbasten en de bast binnen 5 werkdagen te vernietigen;

e.

of de niet ontbaste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepenziekte wordt voorkomen.

2.

a. Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren;

b.

het verbod is niet van toepassing op geheel ontbast iepenhout en op iepenhout met een doorsnede van 4 centimeter;

c.

het college kan ontheffing verlenen van het onder a. van dit lid gestelde verbod.

Artikel 4:12 a Bescherming bomen

(Oude tekst: artikel 4.5.4)

1.

Het is verboden om houtopstanden die openbaar eigendom zijn:

-

te beschadigen, te bekladden of te beplakken;

-

daaraan snoeiwerk te verrichten behoudens door ambtenaren ter uitoefening van de hun opgedragen boomverzorgende taak;

2.

Het is verboden om één of meer voorwerpen in of aan een openbare houtopstand aan te brengen of anderszins te bevestigen, behoudens vergunning van het college.

Artikel 4:12 b Herplant -/ instandhoudingsplicht

(Oude tekst: artikel 4.5.5)

  • 1.

    Indien een boom of houtopstand, zonder formele toestemming van het college is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het college aan de zakelijke gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2.

    Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3.

    Indien een boom of houtopstand in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het college aan de zakelijke gerechtigde van de grond waarop de houtopstand zich bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzing binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 4.

    Degene aan wie een verplichting als bedoeld als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1.

    Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen;

    • e.

      dieselolie.

  • 2.

    Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof:op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

  • 3.

    Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

  • 4.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet ruimtelijke ordening of de Provinciale Verordening.

Artikel 4:14 Opslag landbouwproducten

(Oude tekst: artikel 4.7.1 a)

  • 1.

    Het is verboden, anders dan op de bij besluit van het college aan te wijzen plaatsen, op de openbare weg of andere gemeente-eigendommen, landbouwproducten op te slaan.

  • 2.

    Het in vorenstaand lid genoemde besluit van het college dient aan te geven:

    • a.

      de permanente opslagplaatsen voor landbouwproducten, voorzien van de plaatselijke en kadastrale aanduiding;

    • b.

      de eventueel tijdelijke opslagplaatsen, eveneens voorzien van de plaatselijke en kadastrale aanduiding en de periode waarvoor de tijdelijke aanwijzing geldt.

  • 3.

    Het is verboden de in het eerste lid genoemde plaatsen voor andere doeleinden te gebruiken dan de opslag van landbouwproducten.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van de in dit artikel vervatte verboden.

Artikel 4:15 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames e.d.

(Oude tekst: artikel 4.7.2)

1.

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak alsmede de hoofdgebruiker van die zaak verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag deze zaak of een daarop aanwezige zaak te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van handelsreclame met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is.

2.

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van:

a.

opschriften, aankondigingen en afbeeldingen in het inwendige gedeelte van een onroerende zaak;

b.

opschriften en aankondigingen op zuilen, borden, muren of andere constructies, aangewezen door de overheid;

c.

opschriften en aankondigingen betrekking hebbend op:

-

openbare verkoping, aanbiedingen ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak voor zolang zij feitelijk betekenis hebben;

-

het beroep, de dienst, of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd, zomede op naamborden, mits deze opschriften en aankondigingen gezamenlijk geen grotere oppervlakte hebben dan 0,50 m2 en geen van alle een grotere afmeting in een richting hebben dan 1,00 meter en mits deze opschriften en aankondigingen zijn aangebracht op of aan een onroerende zaak;

d.

opschriften betrekking hebbend op de naam en/of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken en/of op de namen van degenen die bij het ontwerp en/of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf en niet verlicht zijn, zulks voor zolang zij feitelijk betekenis hebben;

e.

opschriften en aankondigingen aan gebouwen en inrichtingen van openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;

f.

opschriften en aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits van het aanbrengen ervan tevoren door of vanwege de rechthebbende of de hoofdgebruiker van de onroerende zaak schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het college en dit college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken.

Zodanige opschriften en aankondigingen worden geacht hun tijdelijk karakter te hebben verloren, wanneer deze gedurende meer dan 9 weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.

3.

Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover de Woningwet, op de Wet Milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Monumentenwet, een provinciale verordening, een provinciaal reglement, de gemeentelijke monumentenverordening of artikel 2:10 van toepassing is.

4.

Een omgevingsvergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

a.

indien de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving, niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand;

b.

in het belang van de verkeersveiligheid;

c.

in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in nabijheid gelegen onroerende zaak.

Artikel 4:16 Aanschrijving onveilige en hinderlijke reclame

(Oude tekst: artikel 4.7.3)

Indien door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede lid van artikel 4:15, dan wel aangebracht voor een ander doel dan handelsreclame, de veiligheid van het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder voor de omgeving wordt veroorzaakt, is het college bevoegd de rechthebbende onderscheidenlijk de hoofdgebruiker van de onroerende zaak aan te schrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming, ter beperking of ter opheffing van dit gevaar of deze hinder. Degene tot wie de aanschrijving is gericht, of diens rechtsopvolger, is verplicht deze aanschrijving op te volgen.

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning in de zin van artikel 2.2 van de Wabo is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap;

    • b.

      de bescherming van een dorpsgezicht.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4:18, eerste lid niet geldt.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4:18, vierde lid.

Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huidhouding der gemeente

Afdeling 1. Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

  • 2.

    het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 3.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 4.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 5.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

(Vervallen)

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

(Vervallen).

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

(Vervallen).

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4.

    Het college kan onder door hen te stellen voorschriften vrijstelling verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod voor inzamelingen die gehouden worden door daarbij aangewezen instellingen.

Afdeling 3. Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

(Vervallen).

Artikel 5:15 Venten e.d.

(Oude tekst: artikel 5.2.2)

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college in de uitoefening van de handel op of aan de weg of aan openbaar water, aan een huis dan wel op een andere – al dan niet met enige beperking- voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats goederen te koop aan te bieden.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet:

    • a.

      ten aanzien van het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet;

    • b.

      voor het aan de huizen van vaste afnemers afleveren van goederen door – of door huisgenoten of personeel van – hem die dit mede doet ter exploitatie van zijn winkel, bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • c.

      voor het te koop aanbieden of verkopen van goederen op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door de gemeenteraad ingestelde markt, zulks gedurende de tijden waarop die markt gehouden wordt;

    • d.

      voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op een standplaats bedoeld in artikel 5:17.

  • 3.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang de verkeersvrijheid of –veiligheid;

    • d.

      wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consumenten ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

(Vervallen).

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 2.

    De weigeringgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht

(Vervallen).

Afdeling 5. Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Begripsbepaling

(Vervallen).

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

(Vervallen).

Afdeling 6. Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2.

    Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3.

    De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaart-politiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

(Vervallen).

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

(Vervallen).

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

(Vervallen).

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:29a Zwemmen in verband met scheepvaart

(Oude tekst: artikel 5.3.7)

1.

Het is verboden te baden of te zwemmen in de Dokkumer Ee te Burdaard tussen de beide beweegbare bruggen, met inbegrip van de passanten- haven, alsmede binnen een afstand van 100 meter van één van die bruggen.

2.

Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het aan een ieder, die zich als bader of zwemmer in een openbaar water ophoudt, verboden:

1.

bij benadering van een vaartuig zich in de koerslijn van dat vaartuig of in de onmiddellijke nabijheid van die koerslijn te bevinden;

2.

zich zodanig te gedragen, dat dit voor de scheepvaart hinderlijk kan zijn.

3.

De burgemeester kan in geval van een evenement ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

  • 1.

    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegen-verordening.

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een training- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt dat onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

(Vervallen).

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden, voor zover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

    Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

Afdeling 9. Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 2.

    Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3.

    Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Afdeling 10. Lijkbezorging

(Oude tekst: 5.7.1 t/m 5.7.5)

Artikel 5:38 Tijdvak voor begraven

Het is verboden te begraven of urnen met asbus bij te zetten buiten het tijdvak van 08.00 uur tot 18.00 uur.

Artikel 5:39 Onbetamelijk gedrag op een begraafplaats

Het is verboden op een begraafplaats nodeloos rumoer te maken of zich anderszins onbetamelijk te gedragen.

Artikel 5:40 Aanwijzingen

Een ieder is verplicht de aanwijzingen op te volgen, die door of namens de rechthebbende op een begraafplaats gegeven worden met betrekking tot het uitvoeren van werkzaamheden of in het belang van de orde en rust op de begraafplaats.

Artikel 5:41 Plaatsen grafzerken e.d

Het is verboden zonder vergunning van het college op een algemene begraafplaats een gedenkteken, zerk of kruis te plaatsen.

Artikel 5:42 Onderhoud objecten

De rechthebbende op een in artikel 5:41 genoemd object op een begraafplaats is verplicht dit naar behoren te onderhouden.

Afdeling 11. Gebruik gemeentewapen en gemeentelogo

Artikel 5:43 gebruik gemeentewapen en gemeentelogo

(Oude tekst: artikel 5.10.1)

  • 1.

    Het is aan derden verboden, zij het ook met een geringe afwijking, het wapen van de gemeente en/of het logo van de gemeente te vervoeren of te gebruiken.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid vervatte verbod.

Afdeling 12. Huisvesting

(Oude artikelen: 5.9.1 t/m 5.9.7)

Artikel 5:44 Reikwijdte

De in deze afdeling vastgestelde regelingen zijn, ter bescherming van de samenstelling en rechtvaardige verdeling van het woningbestand en de leefbaarheid en redelijke eisen van welstand van de bebouwde omgeving, van toepassing op alle gebouwen of die bestemd of geschikt zijn voor bewoning door een huishouden.

Artikel 5:45 Samenvoegingsvergunning

Het is, zonder een door het college verleende samenvoegingsvergunning als bedoeld in artikel 30 van de Huisvestingswet, verboden twee of meer zelfstandige woonruimten samen te voegen tot één zelfstandige woonruimte, of één of meer zelfstandige woonruimten te veranderen in niet- zelfstandige woonruimten, als bedoeld in artikel 30 lid 2 van de Huisvestingswet.

Artikel 5:46 Splitsingsvergunning

Het is, zonder een door het college verleende splitsingsvergunning als bedoeld in artikel 30 van de Huisvestingswet, verboden een zelfstandige woning te splitsen in twee of meer al of niet zelfstandige woonruimten als bedoeld in artikel 30 lid 2.

Artikel 5:47 Onttrekkingsvergunning

  • 1.

    Het is, zonder een door het college verleende onttrekkingsvergunning als bedoeld in artikel 30 van de Huisvestingswet, verboden woonruimte, gebouw of getimmerte of een gedeelte daarvan te gebruiken dan wel middellijk of onmiddellijk op enigerlei wijze, in welke vorm en onder welke benaming ook, in gebruik te geven of in gebruik te nemen of te doen of te laten gebruiken anders dan voor daadwerkelijke permanente bewoning.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet ten aanzien van woningruil in vakantieperioden of daarmee vergelijkbare gevallen van tijdelijke aard.

  • 3.

    Het college verleent een onttrekkingvergunning ten behoeve van recreatiebewoning op grond van de “Notitie Tweede Woningen”, door de raad vastgesteld op 19 december 1991, en zoals die sindsdien gewijzigd is of wordt.

Artikel 5:48 Voorschriften en voorwaarden

Aan een onttrekkingsvergunning, splitsingsvergunning of samenvoegingsvergunning kunnen voorwaarden en voorschriften verbonden worden die strekken tot:

  • a.

    de bepaling van een termijn waarbinnen de vergunning geldig is;

  • b.

    behoud van de goede staat van onderhoud van gebouwen en erf;

  • c.

    de handhaving of het herstel van de indeling van de woning.

Artikel 5:49 Onoverdraagbaarheid vergunningen

De onttrekkingvergunning,splitsingsvergunning of samenvoegingvergunning zijn persoonsgebonden en geldig voor slechts één geval, woning of woonruimte, in de vergunning gespecificeerd. De vergunning kan op geen enkele wijze op een ander natuurlijk of niet-natuurlijk persoon overgaan, noch van toepassing verklaard of geacht worden voor de onttrekking aan het woningenbestand, splitsing of samenvoeging van enige andere woning(en) of woonruimte(n) dan waarvoor de vergunning verleend is.

Artikel 5:50 Overgangsbepaling

Het in artikel 5:46 vervatte verbod wordt niet van toepassing geacht te zijn op personen die reeds vóór 1 juni 1998 een woning niet-permanent bewoonden of lieten bewonen, voor zover sindsdien niet van woning en niets aan de bewonerssamenstelling veranderd is.

Afdeling 13. Autogas

Artikel 5:51 Verbod op gebruik van autogas voor alternatieve doeleinden

  • 1.

    Het is verboden autogas (LPG) op een andere wijze te gebruiken dan als wettelijk toegestane brandstof voor een motorvoertuig.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, een provinciale verordening of provinciaal reglement van toepassing is.

Hoofdstuk 6. Straf -, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie: artikel 2:1, 2:3, 2:10, 2:11, 2:12, 2:15, 2:16, 2:21, 2:23, 2:25, 2:26, 2:28, 2:29, 2:32, 2:33, 2:36, 2:38, 2:41, 2:42, 2:57, 2:59, 2:60, 2:73, 2:73 a, 2:74, 2:74 a, 3:4, 3:6, 3:8, 3:9, 3:11, 4:6, 4:6 a, 4:6 b, 4:9, 4:11, 4:11 a, 4:13, 4:14, 4:15, 4:16, 5:13, 5:15, 5:18, 5:45, 5:46, 5:47 en 5:51.

  • 2.

    Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie: artikel 2:6, 2:31, 2:46, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:51, 2:52, 2:53, 2:58, 2:62, 2:63, 2:64, 2;65, 4:8, 4:12, 4:12 b, 4:18, 5:2, 5:3, 5:5, 5:6, 5:7, 5:8, 5:9, 5:11, 5:24, 5:28, 5:29 a, 5:30, 5:31, 5:32, 5:34, 5:36, 5:40, 5:41, en 5:43.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de ambtenaren, werkzaam bij het bureau handhaving van de Middelsee gemeenten (het Bildt, Menaldumadeel, Ferrwerderadiel, Leeuwarderadeel).

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordeningen

  • 1.

    De Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Ferwerderadiel vastgesteld bij besluit op 17 mei 2001 zoals laatstelijk gewijzigd bij raadbesluit van 22 mei 2008 wordt ingetrokken op de datum dat de nieuwe Algemene Plaatselijke Verordening in werking treedt.

  • 2.

    De Speelautomatenverordening, vastgesteld bij besluit van 18 oktober 2001, wordt ingetrokken op de datum dat de nieuwe Algemene Plaatselijke Verordening in werking treedt.

  • 3.

    Deze nieuwe verordening treedt in werking op de achtste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

Artikel 6:5 Toepassing paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht

  • a.

    Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de artikelen 2:10, 2:11, 2:12, 4:6, 5:3, 5:6, 5:7, 5:8, 5:11, 5:18 en 5:34 van deze verordening.

  • b.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de artikelen 2:25, 2:39, 3:4 en 4:18 van deze verordening.

Artikel 6:6 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: “Algemene Plaatselijke Verordening Ferwerderadiel 2009”.

Ondertekening

ALDUS

besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Ferwerderadiel van 19 november 2009

,voorzitter.

,griffier.