Regeling vervallen per 01-01-2024

Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland machtigingenbesluit Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek 2015 Mandaatbesluit OFGV 2015

Geldend van 01-01-2017 t/m 31-12-2023

Intitulé

Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland machtigingenbesluit Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek 2015 Mandaatbesluit OFGV 2015

Gedeputeerde Staten van Flevoland maken gelet op het bepaalde in artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht bekend dat zij in hun vergadering van 9 juni 2015 onder nummer 1746563 het volgende Mandaat/machtigingenbesluit Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek 2015 hebben vastgesteld:

MANDAAT/MACHTIGINGENBESLUIT OMGEVINGSDIENST FLEVOLAND & GOOI EN VECHTSTREEK 2015

Gedeputeerde Staten van Flevoland

gelet op:

afdeling 10.1.1. van de Algemene wet bestuursrecht;

de Algemene wet bestuursrecht, de Provinciewet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer, de Wet bodembescherming, de Wet geluidhinder, de Waterwet, de Ontgrondingenwet, de Wet Luchtvaart, de Wet hygiëne en veiligheid bad- en zwemgelegenheden, de Woningwet, de Wet ruimtelijke ordening, de Monumentenwet 1988, de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012;

de Wet natuurbescherming voor zover het gaat om toezicht en handhaving;

de bij bovengenoemde wetten behorende algemene maatregelen van bestuur, circulaires, regelingen, verordeningen en beleidsregels;

artikel 4, vierde lid van de Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek;

de op grond van artikel 10:4, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht, verleende instemming van de directeur van de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek, nadat die zich ervan vergewist heeft dat het algemeen bestuur van de Omgevingsdienst hiermee instemt; 

 

BESLUITEN:

Vast te stellen het Mandaat/machtigingenbesluit Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek 2015

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

     mandaat: de bevoegdheid om in naam van Gedeputeerde Staten besluiten te nemen;

  • b.

     Gedeputeerde Staten: het College van gedeputeerde staten van Flevoland;

  • c.

     Provinciale Staten: provinciale staten van Flevoland;

  • d.

     OFGV: Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek;

  • e.

     directeur: de directeur van de OFGV bedoeld in artikel 20, derde lid van de Gemeenschappelijke Regeling OFGV;

  • f.

     machtiging: de bevoegdheid om namens Gedeputeerde Staten handelingen te verrichten die noch een besluit noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn;

  • g.

     portefeuillehouder: het lid van Gedeputeerde Staten dat zich bezighoudt met vergunningverlening, toezicht en handhaving;

  • h.

     BRZO: Besluit risico’s zware ongevallen 1999;

  • i.

     RIE: Richtlijn Industriële emissies (2010/75/EU);

  • j.

     VFL 2012: Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012.

Artikel 2. Mandaatverlening

  • 1  Gedeputeerde Staten verlenen aan de directeur mandaat om namens hen de in het tweede lid genoemde bevoegdheden uit te oefenen.

  • 2  De bevoegdheden waarop het mandaat betrekking heeft, zijn - ingedeeld naar categorie en voorzien van een mandaatnummer - vermeld in de bij dit besluit behorende bijlage, waarin ook de in acht te nemen randvoorwaarden zijn opgenomen.

  • 3  Het in het eerste lid verleende mandaat omvat zowel de bevoegdheid om de in het tweede lid bedoelde besluiten te nemen c.q. machtigingen uit te oefenen, als de bevoegdheid om de met deze besluiten samenhangende voorbereidende en uitvoerende besluiten te nemen, feitelijke handelingen te verrichten en de met de voorbereiding en uitvoering samenhangende correspondentie te ondertekenen.

  • 4  De directeur neemt bij de aan hem in mandaat verleende bevoegdheden de algemene instructies en de instructies per geval van Gedeputeerde Staten in acht, als bedoeld in artikel 10.6 eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3. Vertegenwoordiging in rechte

  • 1  Gedeputeerde Staten machtigen de directeur om in voorkomende gevallen, voor zover het de in artikel 2, eerste lid genoemde bevoegdheden betreft, medewerkers van de OFGV die onder zijn verantwoordelijkheid vallen, aan te wijzen om Gedeputeerde Staten in rechte te vertegenwoordigen.

  • 2  Wanneer de directeur hiertoe besluit, stuurt hij een afschrift van zijn besluit aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 4. Machtiging

  • 1  Gedeputeerde Staten machtigen de directeur om namens en onder verantwoordelijkheid van hen feitelijke handelingen te verrichten, zijnde handelingen die geen rechtshandelingen zijn.

  • 2  Tot de handelingen als bedoeld in het eerste lid behoren in ieder geval het doorzenden van correspondentie, het versturen van ontvangstbevestigingen, het verstrekken van inlichtingen anders dan op basis van de Wet openbaarheid van bestuur, het aanvragen van informatie bij bedrijven en andere overheden anders dan uit hoofde van de uitoefening van een wettelijke taak of bevoegdheid; het versturen van uitnodigingen voor bijeenkomsten en het opschorten van beslistermijnen.

  • 3  De directeur kan medewerkers die onder zijn verantwoordelijkheid vallen machtigen om de in de vorige leden genoemde handelingen te verrichten. Wanneer de directeur hiertoe besluit, stuurt hij een afschrift van zijn besluit aan Gedeputeerde Staten. Dit besluit wordt gepubliceerd in het provinciaal blad.

Artikel 5. Voorwaarden mandaat en machtiging

  • 1  De directeur houdt zich bij de uitoefening van de aan hem opgedragen bevoegdheden aan de relevante wet- en regelgeving, de door Provinciale Staten vastgestelde kaders alsmede het door Gedeputeerde Staten vastgestelde beleid.

  • 2  Gedeputeerde Staten zorgen ervoor dat de directeur over alle benodigde informatie noodzakelijk voor de uitvoering van het bepaalde in het eerste lid, kan beschikken.

  • 3  Gedeputeerde Staten treden bij voorgenomen nieuw beleid of beleidswijzigingen in overleg met de directeur over uitvoeringsaspecten.

Artikel 6. Informatieplicht

  • 1  De directeur informeert Gedeputeerde Staten indien de uitoefening van een gemandateerde bevoegdheid naar verwachting politieke en maatschappelijke gevolgen kan hebben of indien een besluit tot consequentie kan hebben dat de provincie en/of Gedeputeerde Staten aansprakelijk worden gesteld of anderszins aangesproken worden. In de gevallen bedoeld in de vorige volzin verschaft de directeur tijdig alle benodigde informatie aan Gedeputeerde Staten en voert hij overleg met Gedeputeerde Staten. De directeur gaat pas over tot uitoefening van de bewuste bevoegdheid, nadat overleg met Gedeputeerde Staten heeft plaatsgevonden.

  • 2  De directeur en de portefeuillehouder overleggen regelmatig over de planning, de aantallen, de kwaliteit en de tijdigheid van de te nemen en reeds genomen besluiten door de directeur.

  • 3  Het bepaalde in de leden 1 en 2 is van overeenkomstige toepassing op de aan de directeur verleende machtiging.

  • 4  Gedeputeerde Staten laten zich bij het in het eerste lid bedoelde overleg vertegenwoordigen door de portefeuillehouder.

Artikel 7. Ondermandaat

  • 1  De directeur kan de bevoegdheden, genoemd in artikel 2, eenmaal in ondermandaat opdragen aan medewerkers die onder zijn verantwoordelijkheid vallen, tenzij dat met zoveel woorden en aanzien van een concreet mandaat in de bijlage die behoort bij dit mandaatbesluit, uitdrukkelijk is uitgesloten.

  • 2  De directeur is verplicht om het in het eerste lid genoemde ondermandaatbesluit toe te sturen aan Gedeputeerde Staten. Het ondermandaatbesluit wordt gepubliceerd in het provinciaal blad.

  • 3  De artikelen 2, 5, 6 en 7 zijn van overeenkomstige toepassing op de uitoefening van bevoegdheden in ondermandaat.

Artikel 8. Ondertekening

Uit de ondertekening van de in mandaat dan wel ondermandaat genomen besluiten moet blijken dat het namens Gedeputeerde Staten is genomen.

Artikel 9. Vervanging

In geval van afwezigheid van de directeur, kan het mandaat c.q. de machtiging worden uitgeoefend door diens formele plaatsvervanger. De vervanging is van overeenkomstige toepassing op het ondermandaat en het in artikel 4, derde lid genoemde besluit.

Artikel 10. Verantwoording aan Gedeputeerde Staten

De directeur brengt ieder half jaar schriftelijk verslag uit aan Gedeputeerde Staten over het door hem uitgeoefende mandaat c.q. machtiging en het door hem verleende ondermandaat, waarbij aandacht wordt besteed aan aantallen, (financiële) risico’s en rechtmatigheid. Ten aanzien van opgelegde sanctiebeschikkingen wordt kort omschreven de soort overtreding en de hoogte van de opgelegde dwangsom(men).

Artikel 11. Evaluatie

Dit besluit wordt vijf jaar na inwerkingtreding geëvalueerd.

Artikel 12. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2015

Artikel 13. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Mandaatbesluit OFGV 2015

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van gedeputeerde staten van 9 juni 2015,
Gedeputeerde Staten van Flevoland,
secretaris, voorzitter,
 
 
Aldus – gelet op het bepaalde in artikel 10:4, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht - mee ingestemd door:
de directeur van de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek de heer mr. drs. P.M.R. Schuurmans
Datum: 15 juni 2015

BIJLAGE BEHORENDE BIJ MANDAAT/MACHTIGINGENBESLUIT OMGEVINGSDIENST FLEVOLAND & GOOI EN VECHTSTREEK 2015

 

N.B.

De in de bijlage genoemde bevoegdheden hebben betrekking op de in de aanhef bij het mandaat/machtigingenbesluit genoemde wetten en daarbij behorende regelingen en circulaires, te weten:

  • -

     de Algemene wet bestuursrecht, de Provinciewet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer, de Wet bodembescherming, de Wet geluidhinder, de Waterwet, de Ontgrondingenwet, de Wet Luchtvaart, de Wet hygiëne en veiligheid bad- en zwemgelegenheden, de Woningwet, de Wet ruimtelijke ordening, de Monumentenwet 1988, de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012;

  • -

     de Wet natuurbescherming voor zover het gaat om toezicht en handhaving;

  • -

     de bij bovengenoemde wetten behorende algemene maatregelen van bestuur, circulaires, regelingen, verordeningen en beleidsregels;

 

CATEGORIE A. ALGEMEEN  

Nummer bevoegdheid

 

 

Bevoegdheden

 

 

voorwaarden

 

 

A 1

 

 

Vaststellen van verweerschriften in het kader van bezwaarprocedures bij de provincie en beroepsprocedures bij rechtbank, Raad van State

 

 

 

A 2

 

 

Instellen van bezwaar en beroep door de provincie en voeren rechtsgedingen waarbij de provincie optreedt als eisende partij

Na overleg met Gedeputeerde Staten

A 3

 

 

Nemen van besluiten op bezwaar inhoudende ongegrondverklaring of niet-ontvankelijkheidverklaring

Conform advies van de Commissie bezwaar en beroep provincie Flevoland Besluiten mogen gelet op artikel 10:3, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht niet worden genomen door degene die  het primaire besluit heeft genomen.

A 4

 

 

Digitaal aanleveren aan het kadaster van besluiten waaruit publiekrechtelijke beperkingen in de zin van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen voortvloeien

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

A 5

 

 

Aanwijzen ambtenaren belast met het onttrekken van persoonsgegevens uit de basisregistratie personen zoals die zijn opgenomen in de Gemeentelijke basisadministratie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

A 6

 

 

Vaststellen benodigde formulieren die in het kader van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheden nodig zijn

 

 

 

CATEGORIE B.VERGUNNINGEN/ONTHEFFINGEN

Nummer bevoegdheid

 

 

Bevoegdheden

 

 

Voorwaarden

 

 

B 1.

 

 

Procedurele correspondentie Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het sturen van een ontvangstbevestiging van een aanvraag, besluit om aanvraag niet in behandeling te nemen omdat aanvraag onvolledig is, verzoek om aanvulling van de aanvraag, opschorten/verlengen van de beslistermijn op de aanvraag,vaststellen ontwerpbesluit en inwinnen en beoordelen van advies over de aanvraag (ziet ook op bibob-advies) en inwinnen van zienswijzen n.a.v.ontwerpbesluit

 

 

 

B 2

 

 

Beslissen op aanvragen om (het wijzigen van een) ontheffing.

 

 

 

Met uitzondering van ontheffingen:

-      in het kader van de Wet natuurbescherming;

 

-      op grond van hoofdstuk 5 VFL 2012;

 

-      op grond van hoofdstuk 7 VFL 2012, die niet opgaan in de omgevingsvergunning.

B 3

 

 

Beslissen op aanvragen om (het wijzigen van) een vergunning

-      Met uitzondering van vergunningverlening:

 

-      in het kader van artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming;

 

-      met betrekking tot bedrijven die onder het BRZO en/of RIE-categorie 4 vallen.

 

-      Met uitzondering van het weigeren van een vergunning op grond van de wet Bibob

B 4

 

 

Besluit tot het ambtshalve wijzigen van een vergunning/ontheffing.

 

 

 

-      Met uitzondering van vergunningverlening

 

-      in het kader van artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming;

 

-      met betrekking tot bedrijven die onder het BRZO en/of RIE-categorie 4 vallen.

 

-      Met uitzondering van ontheffingen:

 

-      in het kader van de Wet natuurbescherming;

 

-      op grond van hoofdstuk 5 VFL 2012;

 

-      op grond van hoofdstuk 7 VFL 2012, die niet opgaan in de omgevingsvergunning.

B 5

 

 

In het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht verstrekken van wettelijk advies aan BenW

 

B 6

 

 

In het kader van de Waterwet verstrekken van advies  aan het waterschap

 

B 7

 

 

Intrekken ontheffing/vergunning op verzoek houder ontheffing/vergunning

-      Met uitzondering van vergunningverlening

 

-      in het kader van artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming;

 

-      met betrekking tot bedrijven die onder het BRZO en/of RIE-categorie 4 vallen.

 

-      Met uitzondering van ontheffingen:

 

-      in het kader van de Wet natuurbescherming;

 

-      op grond van hoofdstuk 5 VFL 2012;

 

-      op grond van hoofdstuk 7 VFL 2012, die niet opgaan in de omgevingsvergunning.

 

Met uitzondering van het intrekken van een vergunning/ontheffing op grond van de wet Bibob

B 8

 

 

Ambtshalve intrekken van een ontheffing/vergunning

-      Met uitzondering van vergunningverlening

 

-      in het kader van artikel 2.7, tweede lid van de Wet natuurbescherming;

 

-      met betrekking tot bedrijven die onder het BRZO en/of RIE-categorie 4 vallen.

 

-      Met uitzondering van ontheffingen:

 

-      in het kader van de Wet natuurbescherming;

 

-      op grond van hoofdstuk 5 VFL 2012;

 

-      op grond van hoofdstuk 7 VFL 2012, die niet opgaan in de omgevingsvergunning.

 

Met uitzondering van het intrekken van een vergunning/ontheffing op grond van de wet Bibob

B 9

 

 

Beslissen naar aanleiding van meldingen op grond van het Besluit Uniforme Saneringen

 

 

 

B 10

 

 

Beslissen op aanvragen om ontbrandingstoestemming voor het ontbranden van professioneel vuurwerk tijdens vuurwerkevenementen

 

 

 

B 11

 

 

Nemen van uitvoerende besluiten die op grond van aan een vergunning verbonden voorschriften moeten worden genomen.

 

CATEGORIE C TOEZICHT/HANDHAVING

Nummer bevoegdheid

 

 

Bevoegdheden

 

 

Voorwaarden

 

 

C 1

 

 

Procedurele correspondentie

 

 

 

C 2

 

 

Besluit tot het uitoefenen van bestuursdwang bij vuurwerkevenementen”

Conform de “Instructie uitoefening mandaat bij vuurwerkevenementen”

 

 

C 3

 

 

Besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom/ bestuursdwang

Met uitzondering van handhaving:

 

-      met betrekking tot bedrijven die onder het BRZO en/of RIE-categorie 4 vallen;

 

-      op grond van hoofdstuk 5 VFL 2012;

 

-      op grond van hoofdstuk 7 VFL 2012, die niet opgaan in de omgevingsvergunning.

 

 

C 4

 

 

Besluit tot beëindiging van dwangsom- en bestuursdwangprocedures

Met uitzondering van handhaving:

 

-      met betrekking tot bedrijven die onder het BRZO en/of RIE-categorie 4 vallen

 

-      op grond van hoofdstuk 5 VFL 2012;

 

-      op grond van hoofdstuk 7 VFL 2012, die niet opgaan in de omgevingsvergunning.

C 5

 

 

Feitelijk effectueren van bestuursdwang

 

 

 

C 6

 

 

Invorderen   dwangsom

 

 

 

C 7

 

 

Kostenverhaal  bestuursdwang

 

 

 

C 8

 

 

Beslissen op verzoek om handhaving

 

 

 

CATEGORIE D OVERIG

Nummer bevoegdheid

 

 

Bevoegdheden

 

 

Voorwaarden

 

 

D 1

 

 

Procedurele correspondentie

 

 

 

D 2

 

 

Beslissen krachtens artikel 7.17 en 7.19 van de Wet milieubeheer omtrent de vraag of een milieueffectrapport moet worden gemaakt

 

D 3

 

 

Het uitbrengen van advies inzake de reikwijdte en het detailniveau van een milieueffectrapport als bedoeld in artikel 7.24, lid 2 en 3, en 7.27, lid 7, van de Wet milieubeheer

 

D 4

 

 

Het uitoefenen van bevoegdheden  en het uitvoeren van taken op grond van bij of krachtens hoofdstuk III en IV van de Wet bodembescherming

 

D 5

 

 

Instellen zwemverbod en afgeven negatief zwemadvies

 

D 6

 

 

Verklaring dat geen andere wijze van afvalbeheer mogelijk is dan storten.

 

D 7

 

 

Vaststellen van maatwerkvoorschriften die onder de werking van een algemene maatregel van bestuur milieubeheer vallen

 

D 8

 

 

Afhandeling meldingen in het kader van de Waterwet

 

D 9

 

 

Afhandeling van meldingen in het kader van het activiteitenbesluit

 

 

 

TOELICHTING BIJ MANDAAT/MACHTIGINGENBESLUIT OMGEVINGSDIENST FLEVOLAND & GOOI EN VECHTSTREEK 2015

ALGEMEEN

Inleiding

De Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek (hierna: OFGV) is door onder meer de provincie Flevoland opgericht met als doel een robuuste uitvoeringsorganisatie te vormen ten behoeve van een adequate uitvoering van omgevingstaken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Het is de bedoeling dat de OFGV in opdracht van onder meer de provincie deze taken op een effectieve en slagvaardige manier gaat uitvoeren. De effectiviteit en slagvaardigheid wordt vergroot wanneer Gedeputeerde Staten aan de directeur van de OFGV de bevoegdheid toekennen om namens hen de benodigde besluiten te nemen en handelingen te verrichten. Door vaststelling van het onderhavige mandaat/machtigingenbesluit Flevoland Gooi & Vechtstreek 2013 (hierna: mandaat/machtigingenbesluit) wordt aan de directeur deze bevoegdheid toegekend.

Wat is mandaat

In de Algemene wet bestuursrecht is een algemene regeling opgenomen over mandaat, en wel in afdeling 10.1.1. In artikel 10.1 van deze Algemene wet bestuursrecht wordt onder mandaat verstaan: de bevoegdheid om in naam van een bestuursorgaan (lees in casu: Gedeputeerde Staten) besluiten te nemen. Met andere woorden: degene aan wie mandaat wordt verleend (= de gemandateerde) krijgt de bevoegdheid om een besluit te nemen dat geldt als een besluit van het bestuursorgaan dat het mandaat heeft verleend. Het door de gemandateerde genomen besluit geldt dan ook als een besluit van het bestuursorgaan en heeft dezelfde juridische gevolgen als een door het bestuursorgaan zelf genomen besluit. Mandaat heeft alleen betrekking op het nemen van besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. In deze wet wordt onder besluit verstaan “een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling”. Het gaat hier om typische overheidsbeslissingen, zoals het verlenen van een vergunning/ontheffing. Het bestuursorgaan dat mandaat heeft verleend (= de mandaatgever) blijft volledig verantwoordelijk voor het besluit dat in mandaat is genomen. Daarom is in de Algemene wet bestuursrecht de mogelijkheid opgenomen dat de mandaatgever de gemandateerde instructies kan geven waarmee de gemandateerde bij het uitoefenen van het mandaat rekening moet houden. In de praktijk hangt een effectieve toepassing van het mandaatbesluit direct samen met : 1. het vertrouwen dat het bestuursorgaan heeft in de gemandateerde. 2.de competentie van de gemandateerde om in te schatten wanneer een besluit – dat in principe in mandaat mag worden genomen – in verband met politieke gevoeligheid ter besluitvorming aan Gedeputeerde Staten moet worden voorgelegd. Bij het schrijven van onderhavige mandaatregeling is ervan uitgegaan dat dit vertrouwen en de benodigde competentie aanwezig zijn.

Wat is machtiging

In onderhavig mandaat/machtigingenbesluit wordt niet alleen over mandaat gesproken maar ook over machtiging. De begrippen mandaat en machtiging hebben gemeen dat namens Gedeputeerde Staten wordt gehandeld. Bij mandaat gaat het om het nemen van besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Het gaat daarbij om het verrichten van publiekrechtelijke rechtshandelingen. Dit zijn typische overheidshandelingen zoals bijvoorbeeld het nemen van een besluit op een aanvraag om een vergunning en het verlenen van een ontheffing. Het gaat hierbij om rechtshandelingen die een burger niet kan verrichten. Daarnaast is het ook mogelijk om andere handelingen te verrichten, zoals feitelijke handelingen en privaatrechtelijke rechtshandelingen (bijvoorbeeld het kopen van een boek). Dit zijn handelingen die ook burgers kunnen verrichten. Wanneer een ander namens Gedeputeerde Staten deze handelingen verricht, is geen sprake van mandaat maar van machtiging.

Gehanteerde uitgangspunten bij het opstellen van onderhavig mandaat/machtigingenbesluit

Bij het opstellen van een mandaatregeling moet een goede balans worden gevonden tussen rechtszekerheid en doelmatigheid. Uit een oogpunt van rechtszekerheid is het van belang dat zo scherp mogelijk omschreven wordt welke bevoegdheden in mandaat mogen worden uitgeoefend en welke handelingen op grond van een verleende machtiging mogen worden verricht. Doelmatigheid is echter juist meer gediend met ruimere en algemeen geformuleerde mandaten en machtigingen, zodat niet bij voortduring afgevraagd moet worden of een bepaald besluit of handelen nu juist wel of juist niet onder het mandaat of de machtiging valt. In onderhavig mandaat/machtigingenbesluit is getracht deze balans te vinden door hierin een algemeen kader aan te geven waarbinnen kan worden beoordeeld of een besluit in mandaat kan worden genomen of een handeling op grond van een verleende machtiging kan worden verricht. In de bij dit mandaat/machtigingenbesluit behorende bijlage wordt concreet aangegeven op welk soort besluiten het mandaat, betrekking heeft en op welk soort handelingen de machtiging.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit artikel worden veel gebruikte begrippen uitgelegd.

Artikel 2. Mandaatverlening

Dit artikel regelt de mandaatverlening aan de directeur van de OFGV. De bevoegdheden die door de directeur in mandaat mogen worden uitgeoefend zijn vermeld in de bijlage die bij dit mandaat/machtigingenbesluit behoort. Het verleende mandaat ziet zowel op het namens Gedeputeerde Staten nemen van besluiten als op het namens Gedeputeerde Staten ondertekenen van besluiten. De bijlage is ingedeeld in een aantal categorieën: categorie A: algemeen categorie B: vergunninge/ontheffingen categorie C: toezicht/handhaving categorie D: overig. Zowel in de aanhef van het mandaat/machtigingenbesluit als in de bijlage zelf is aangeven dat de bevoegdheden waarvoor mandaat/machtiging is verleend, betrekking hebben op: - de Algemene wet bestuursrecht, de Provinciewet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer, de Wet bodembescherming, de Wet geluidhinder, de Waterwet, de Ontgrondingenwet, de Wet Luchtvaart, de Wet hygiëne en veiligheid bad- en zwemgelegenheden, de Woningwet, de Wet ruimtelijke ordening, de Monumentenwet 1988, de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012; - de Wet natuurbescherming voor zover het gaat om toezicht en handhaving en - de bij bovengenoemde wetten behorende algemene maatregelen van bestuur, circulaires, regelingen, verordeningen en beleidregels;

Artikel 3. Vertegenwoordiging in rechte

In dit artikel is aangegeven dat de directeur medewerkers die onder zijn verantwoordelijkheid vallen, kan aanwijzen om Gedeputeerde Staten in rechte te vertegenwoordigen. Dit artikel is algemeen geformuleerd. Het wordt aan de verantwoordelijkheid van de directeur overgelaten om er voor te zorgen dat de aan te wijzen medewerkers over de vereiste kennis en vaardigheden beschikken.

Artikel 4. Machtiging

In dit artikel wordt de directeur door Gedeputeerde Staten gemachtigd om namens hen feitelijke handelingen te verrichten. In het tweede lid worden een aantal voorbeelden genoemd.

Artikel 5.Voorwaarden mandaat en machtiging

In dit artikel worden de voorwaarden genoemd waaraan de directeur zich bij het uitoefenen van het mandaat danwel de machtiging dient te houden.

Artikel 6. Informatieplicht

In dit artikel is geregeld dat de directeur Gedeputeerde Staten op de hoogte stelt van politiekgevoelige besluitvorming. De directeur voert hierover overleg met Gedeputeerde Staten. Gedeputeerde Staten laten zich bij dit overleg vertegenwoordigen door de portefeuillehouder. Wanneer sprake is van politieke gevoeligheid worden de uitkomsten van dit overleg vastgelegd.

Artikel 7. Ondermandaat

Omdat een efficiënte besluitvorming bij de OFGV te bevorderen, is het de directeur toegestaan om eenmaal ondermandaat te verlenen aan medewerkers die onder zijn verantwoordelijkheid vallen. Het wordt aan de verantwoordelijkheid van de directeur overgelaten om er voor te zorgen dat de aan te wijzen medewerkers over de vereiste kennis en vaardigheden beschikken.

Artikel 8. Ondertekening

In dit artikel is de wijze van ondertekening van de in mandaat genomen besluiten geregeld.

Artikel 9. Vervanging

Dit artikel regelt dat in geval van verhindering van de directeur zijn formele plaatsvervanger het mandaat dan wel de machtiging krijgt.

Artikel 10. Verantwoording aan Gedeputeerde Staten

In dit artikel is geregeld dat de directeur verantwoording moet afleggen aan Gedeputeerde Staten over de wijze waarop hij met het verleende mandaat c.q. de verleende machtiging is omgegaan. Door het opnemen van de verantwoordingsplicht kunnen Gedeputeerde Staten nagaan of de directeur wel op een juiste wijze met het verleende mandaat c.q. de verleende machtiging omgaat.

 

TOELICHTING OP DE BIJLAGE

ALGEMEEN

Bij het opstellen van de bijlage is getracht een goede balans te vinden tussen rechtszekerheid en doelmatigheid. Uit een oogpunt van rechtszekerheid is het van belang dat zo scherp mogelijk omschreven wordt welke bevoegdheden in mandaat mogen worden uitgeoefend en welke handelingen op grond van een verleende machtiging mogen worden verricht. Doelmatigheid is echter juist meer gediend met ruimere en algemeen geformuleerde mandaten en machtigingen, zodat niet bij voortduring afgevraagd moet worden of een bepaald besluit of handelen nu juist wel of juist niet onder het mandaat of de machtiging valt. In onderhavige bijlage is getracht deze balans te vinden door te werken met categorieën van besluiten.

In de aanhef van de bijlage is voor de volledigheid aangegeven op welke wetten de in de bijlage genoemde bevoegdheden betrekking hebben.

TOELICHTING CATEGORIEEN Categorie A.Algemeen In categorie A zijn besluiten genoemd die een algemeen karakter hebben.

Categorie B.Vergunningen/ontheffingen Onder deze categorie valt onder andere het beslissen op aanvragen om (het wijzigen van een) ontheffing. Het gaat hier onder meer om ontheffingen op grond van: a. artikel 2.2 VFL 2012 voor het verrichten van handelingen in, op, onder of boven een gesloten stortplaats; b. artikel 4.13 VFL 2012 voor het binnen waterwin- en beschermingsgebieden maken/houden van werken en verrichten van handelingen buiten inrichtingen; c. artikel 4.19 VFL 2012 voor het gebruiken van toestellen binnen milieubeschermingsgebieden voor stilte; d. artikel 7.7 VFL 2012 voor het gebruiken van de openbare weg of openbare vaarweg anders dan waartoe deze is bestemd, voorzover deze toestemming opgaat in de omgevingsvergunning (dus t.a.v. het dempen van een wegsloot, het stallen van roerende zaken in de wegberm en het aanleggen van een uitrit en aansluiting van een gemeentelijke weg op de provinciale weg); e. artikel 9.4 VFL 2012 voor het plaatsen van borden op/aan een onroerende zaak buiten de bebouwde kom; f. artikel 10.33, lid 3 Wet milieubeheer aan B&W van de zorgplicht voor de inzameling en het transport van afvalwater binnen de gemeente; g. artikel 10.63, lid 3 Wet milieubeheer voor het storten van afvalstoffen buiten een inrichting; h. artikel 8a.51 van de Wet luchtvaart voor tijdelijk en uitzonderlijk gebruik.