Beleidsregel van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam GBLT houdende regels omtrent de individuele behandeling van afvalwater met certificering klasse II of III (Beleidsregel IBA-systemen)

Geldend van 11-11-2020 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam GBLT houdende regels omtrent de individuele behandeling van afvalwater met certificering klasse II of III (Beleidsregel IBA-systemen)

Het dagelijks bestuur van GBLT;

Gelet op;

  • Artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht

  • Artikel 20 van de Gemeenschappelijke Regeling GBLT

  • Hoofdstuk XVIIb. Waterschapswet

  • Hoofdstuk 7 Waterwet

Gelezen het voorstel van 28 oktober 2020;

Besluit:

Vast te stellen: Beleidsregel IBA-systemen.

Artikel 1 Definities

  • a.

    Zuiveringtechnisch werk: zuiveringtechnisch werk als bedoeld in artikel 122c Waterschapswet;

  • b.

    IBA–systeem: een systeem voor de individuele behandeling van afvalwater met certificering klasse II of III;

  • c.

    Certificering: attestering als bedoeld in de beoordelingsrichtlijn K10002 van het Kiwa;

  • d.

    Woonruimte: woonruimte als bedoeld in artikel 7.1 Waterwet en 122c Waterschapswet;

  • e.

    Bedrijfsruimte: bedrijfsruimte als bedoeld in artikel 7.1 Waterwet en 122c Waterschapswet;

  • f.

    Afvalwater van huishoudelijke aard: afvalwater afkomstig van huishoudens of hiermee vergelijkbaar afvalwater;

  • g.

    Ingenomen water: ingenomen water als bedoeld in artikel 122k Waterschapswet;

  • h.

    Beheerder: degene die het beheer voert over het desbetreffende IBA-systeem, zulks door de ambtenaar belast met de heffing aan de hand van de omstandigheden van het geval te bepalen;

  • i.

    Zuiveringsrendement: het percentage zuurstofbindende stoffen in afvalwater van huishoudelijke aard dat door middel van een IBA–systeem wordt verwijderd.

Artikel 2 Forfaitaire regeling voor IBA-systemen

  • 1. De beheerder van een IBA–systeem is belastingplichtig voor zuiveringsheffing of verontreinigingsheffing indien er sprake is van afvoeren of lozen.

  • 2. De vervuilingswaarde van de afvalstoffen die vanuit een IBA–systeem worden afgevoerd, wordt gesteld op:

    • a.

      drie vervuilingseenheden indien door de belastingplichtige aannemelijk is gemaakt dat de vervuilingswaarde minder dan vijf vervuilingseenheden bedraagt;

    • b.

      één vervuilingseenheid indien door de belastingplichtige aannemelijk is gemaakt dat de vervuilingswaarde één vervuilingseenheid of minder bedraagt.

Artikel 3 Bepaling vervuilingswaarde

  • 1. De bepaling van de vervuilingswaarde van het afvoeren of lozen vanuit een IBA–systeem als bedoeld in artikel 2, vindt plaats aan de hand van het totale waterverbruik van de aangesloten woon– en bedrijfsruimten en van het zuiveringsrendement van het betreffende IBA–systeem.

  • 2. Indien op een IBA–systeem uitsluitend woonruimten zijn aangesloten, wordt de vervuilingswaarde voor de toepassing van de forfaitaire regeling van artikel 2, tweede lid, bepaald volgens de formule:

    afbeelding binnen de regeling

    A = het totale aantal m³ water dat in het kalenderjaar ten behoeve van de op de IBA aangesloten woonruimten is ingenomen;

    B = het zuiveringsrendement van het betreffende IBA–systeem.

  • 3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt het zuiveringsrendement van de IBA–systemen van de te onderscheiden klassen gesteld op een factor:

    klasse II: 75

    klasse III: 90

  • 4. De berekeningsmethode als vermeld in het tweede en derde lid is van overeenkomstige toepassing, indien op een IBA–systeem één bedrijfsruimte is aangesloten van waaruit uitsluitend huishoudelijk afvalwater wordt afgevoerd. Ditzelfde geldt voor een IBA–systeem, waarop naast een bedrijfsruimte, ook één of meer woonruimten zijn aangesloten.

  • 5. In afwijking van het eerste lid wordt de vervuilingswaarde van een lozing vanuit een IBA–systeem op één vervuilingseenheid gesteld, indien:

    • a.

      niet meer dan één woonruimte op het betreffende IBA–systeem is aangesloten;

    • b.

      uitsluitend afvalwater van huishoudelijke aard wordt afgevoerd.

Artikel 4 Andere systemen uitgesloten

Het bepaalde in vorenstaande geldt uitsluitend voor lozingen van afvalwater dat afkomstig is van IBA systemen van klasse II en III of IBA systemen met een aangetoond zuiveringsrendement >75% en geldt niet voor lozingen van afvalwater via septictanks, olie- en vetafscheiders en slibvangputten en soortgelijke apparatuur.

Artikel 5 Reikwijdte

Deze beleidsregel is uitsluitend van toepassing op de zuiveringsheffing en verontreinigingsheffing.

Artikel 6 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking.

  • 2. Dit besluit is van toepassing op belastingaanslagen voor tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari 2021.

  • 3. Het ‘Besluit voor de berekening van de vervuilingswaarde van afvalwater van huishoudelijke aard afkomstig van IBA-systemen’ van 8 januari 2014 wordt ingetrokken met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit besluit, met dien verstande dat het wel van kracht blijft voor belastingaanslagen die zijn vastgesteld, of nog worden vastgesteld, voor tijdvakken die zijn aangevangen voor 1 januari 2021.

  • 4. Dit besluit wordt aangehaald als ‘Beleidsregel IBA-systemen’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 28 oktober 2020,

Het dagelijks bestuur van GBLT

M.A. van Helden

Directeur

B.J. Bussink

Voorzitter

Toelichting

In beginsel geldt voor IBA’s dat de belastingplichtige op grond van artikel 122g Waterschapswet het aantal vervuilingseenheden moet bepalen met behulp van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens.

Er wordt beleidsmatig onderscheid gemaakt tussen een IBA–systeem waarop één woonruimte is aangesloten en een IBA–systeem waarop meerdere woon– en/of bedrijfsruimten zijn aangesloten (een zogenaamde ‘groeps–IBA’). De lozingen van de eerste categorie worden automatisch onder het forfait van één vervuilingseenheid gebracht, mits vanuit deze woonruimten uitsluitend afvalwater van huishoudelijke aard wordt afgevoerd. Dit is een praktische werkwijze die gelet op het zuiveringsrendement van de klasse II en III IBA–systemen, te verdedigen is.

In geval op één IBA–systeem meer dan één woonruimte of bedrijfsruimte is aangesloten wordt de vervuilingswaarde berekend op grond van de hoeveelheid ingenomen water en het zuiveringsrendement van het betreffende IBA–systeem. Het zuiveringsrendement voor de onderscheiden klassen is vastgesteld op een factor die mede is bepaald op grond van de certificeringseisen van de geldende attesteringsrichtlijn. In het geval dat de belastingplichtige niet (meer) beschikt over een certificering als hiervoor bedoeld, dan dient de belastingplichtige het zuiveringsrendement aannemelijk te maken door middel van meting, bemonstering en analyse. Om onder dit beleid te vallen geldt dat het zuiveringsrendement minimaal 75% moet bedragen.

Overigens kan zich in deze situatie de omstandigheid voordoen dat de berekening resulteert in een vervuilingswaarde van méér dan vijf vervuilingseenheden. In beginsel geldt dat de belastingplichtige op grond van artikel 122g Waterschapswet het aantal vervuilingseenheden moet bepalen met behulp van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens. Hoewel de beleidsregels hierin strikt genomen niet voorzien – deze zien op toepassing van het kleine bedrijfsruimteforfait van één of drie vervuilingseenheden – kan deze berekening worden aangemerkt als een redelijke schatting door de ambtenaar belast met de heffing op grond waarvan deze lozing in de heffing kan worden betrokken.

IBA–systemen van klasse I (zoals bijvoorbeeld septic–tanks), of andere niet geclassificeerde IBA-systemen met een zuiveringsrendement <75% zijn uitgesloten van het beleid, omdat deze een te laag zuiveringsrendement hebben om in aanmerking te komen voor het bedrijfsruimteforfait van één vervuilingseenheid. Dit betekent dat de vaststelling van de vervuilingswaarde via meting, bemonstering en analyse plaatsvindt.

Ook ingeval de belastingplichtige om een andere reden van mening is dat de opgelegde belastingaanslag uit zou moeten gaan van minder vervuilingseenheden, dient de belastingplichtige dit aannemelijk te maken door middel van meting, bemonstering en analyse.