Besluit van Provinciale Staten van de provincie Gelderland houdende regels omtrent het waterschap Rijn en IJssel Reglement voor Waterschap Rijn en IJssel

Geldend van 31-10-2018 t/m 31-12-2023 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2018

Intitulé

Besluit van Provinciale Staten van de provincie Gelderland houdende regels omtrent het waterschap Rijn en IJssel Reglement voor Waterschap Rijn en IJssel

PROVINCIALE STATEN VAN GELDERLAND

Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van 28 mei 2013 tot wijziging van de provinciale regelgeving in verband met de troonswisseling op 30 april 2013; Gelet op artikel 105 juncto artikel 143, eerste lid van de Provinciewet; 

BESLUITEN

vast te stellen de navolgende gewijzigde regeling: Reglement voor Waterschap Rijn en IJssel

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen 

Dit reglement verstaat onder:

  • categorie bedrijven: categorie waartoe behoren degenen die krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebouwde onroerende zaken in gebruik hebben als bedrijfsruimte;

  • categorie ingezetenen: categorie waartoe behoren degenen die hun werkelijke woonplaats in het waterschap hebben als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de wet;

  • categorie natuurterreinen: categorie waartoe behoren degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van natuurterreinen als bedoeld in artikel 116, onder c, van de wet;

  • categorie ongebouwd: categorie waartoe behoren degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen;

  • Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van Gelderland en Overijssel, tenzij in het reglement anders is bepaald;

  • watersysteem: samenhangend geheel van één of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken;

  • wet: Waterschapswet.

Hoofdstuk 2 Naam, gebied, zetel en taak van het waterschap

Artikel 2 Naam en gebied van het waterschap

  • 1 Er is een waterschap met de naam Waterschap Rijn en IJssel, verder aan te duiden als het waterschap.

  • 2 Het gebied van het waterschap is aangegeven op de bij dit reglement behorende kaart.

  • 3 De grenzen van het in het tweede lid bedoelde gebied kunnen nader worden aangegeven op door Gedeputeerde Staten vast te stellen detailkaarten.

  • 4 Van elk van de kaarten, bedoeld in het tweede en het derde lid, berust een exemplaar bij het waterschap en bij de provincies Gelderland en Overijssel. 

Artikel 3 Zetel van het waterschap 

Het algemeen bestuur bepaalt in welke gemeente het waterschap zijn zetel heeft.

Artikel 4 Taak van het waterschap

  • 1 De taak van het waterschap is de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voor zover deze taak niet aan andere publiekrechtelijke lichamen is opgedragen.

  • 2 De taak, bedoeld in het eerste lid, omvat de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater, hieronder mede begrepen het stedelijk afvalwater dat afkomstig is vanuit het beheersgebied van een aangrenzende waterkwaliteitsbeheerder en dat krachtens artikel 15a, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren om doelmatigheidsredenen wordt gezuiverd op een zuiveringstechnisch werk dat in beheer is bij het waterschap. 

Hoofdstuk 3 De samenstelling en inrichting van het waterschapsbestuur

 

Artikel 5 Benaming bestuursorganen

  • 1 Het dagelijks bestuur wordt aangeduid als college van dijkgraaf en heemraden.

  • 2 De voorzitter wordt aangeduid als dijkgraaf.

  • 3 De leden van het dagelijks bestuur, niet zijnde de dijkgraaf, worden aangeduid als heemraden. 

§ 1. Het algemeen bestuur

Artikel 6 Omvang algemeen bestuur 

Het algemeen bestuur bestaat uit dertig leden. Hiervan vertegenwoordigen:

  • a.

    tweeëntwintig leden de categorie ingezetenen;

  • b.

    drie leden de categorie ongebouwd;

  • c.

    twee leden de categorie natuurterreinen;

  • d.

    drie leden de categorie bedrijven.

Artikel 7 Benoeming vertegenwoordigers geborgde zetels

  • 1 Voor de categorie bedrijven worden drie vertegenwoordigers benoemd door de Kamer van Koophandel op voordracht van de regionale raad van de Regio Oost als bedoeld in het Besluit vaststelling regio’s (Stcrt. 2014, 1215).

  • 2 Voor de categorie ongebouwd worden door de Land- en Tuinbouw Organisatie Noord drie vertegenwoordigers benoemd. 

  • 3 Voor de categorie natuurterreinen worden door de Vereniging van Bos- en Natuurterreineigenaren twee vertegenwoordigers benoemd.

Artikel 8 Reglement van orde

  • 1 Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast.

  • 2 In het reglement van orde worden in ieder geval regels gesteld ten aanzien van de wijze van oproeping tot vergadering, de openbaarheid van de vergaderingen, het vergader- en het besluitquorum, de handhaving van de orde tijdens de vergaderingen en de wijze waarop de stemmingen plaatsvinden. 

§ 2. Het college van dijkgraaf en heemraden

Artikel 9 Omvang college van dijkgraaf en heemraden 

Het college van dijkgraaf en heemraden bestaat uit de dijkgraaf en een door het algemeen bestuur te bepalen aantal andere leden dat ten hoogste zes bedraagt.

Artikel 10 Benoeming heemraden

  • 1 Gedeputeerde Staten van Gelderland kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 41, tweede lid, van de wet.

  • 2 De tot heemraad benoemde wordt geacht de benoeming niet aan te nemen, indien de dijkgraaf op de tiende dag na kennisgeving van de benoeming door middel van een aangetekende brief nog geen mededeling van hem heeft ontvangen dat hij de benoeming aanvaardt.

  • 3 Wanneer de benoeming niet is aangenomen, geschiedt zo spoedig mogelijk een nieuwe benoeming.

  • 4 De benoeming ter vervulling van een plaats die tussentijds openvalt, geschiedt zo spoedig mogelijk nadat de opengevallen plaats in het algemeen bestuur is vervuld, tenzij het algemeen bestuur besluit het aantal heemraden te verminderen dan wel indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid. 

Artikel 11 Ingang benoeming heemraden

[vervallen]

Artikel 12 Ontslag op eigen initiatief

  • 1 Een heemraad kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan het algemeen bestuur.

  • 2 Het ontslag gaat in met ingang van de dag, gelegen een maand na de dag waarop hij zijn ontslag heeft genomen of zoveel eerder als zijn opvolger de benoeming heeft aangenomen. 

Artikel 13 Vervanging heemraden

  • 1 Bij langdurige afwezigheid van een heemraad, of indien een heemraad met de waarneming van het ambt van dijkgraaf is belast, kan hij worden vervangen door een lid van het algemeen bestuur, aan te wijzen door het algemeen bestuur.

  • 2 Degene die gedurende meer dan dertig dagen onafgebroken een heemraad heeft waargenomen, geniet een vergoeding ten bedrage van de voor die heemraad vastge¬stelde bezoldiging. De vergoeding wordt verminderd met hetgeen als lid van het algemeen bestuur als vergoeding wordt ontvangen. 

Artikel 14 Reglement van orde

  • 1 Het college van dijkgraaf en heemraden stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast, dat aan het algemeen bestuur wordt toegezonden.

  • 2 In het reglement van orde worden in ieder geval regels gesteld ten aanzien van de wijze van oproeping tot vergadering, het vergader- en besluitquorum, de handhaving van de orde tijdens de vergaderingen en de wijze waarop de stemmingen plaatsvinden. 

Artikel 15 Intrekking beroepen of bezwaren 

Ingestelde beroepen of gemaakte bezwaren als bedoeld in artikel 86, derde lid, van de wet worden slechts ingetrokken als het algemeen bestuur daartoe beslist.

§ 3. De dijkgraaf

Artikel 16 Benoeming dijkgraaf

  • 1 Alvorens een aanbeveling voor de benoeming van de dijkgraaf als bedoeld in artikel 46, derde lid, van de wet, wordt opgemaakt, wordt behalve in het geval van herbenoeming, een open sollicitatieprocedure gevolgd.

  • 2 Indien de aanbeveling uit meer dan één persoon bestaat, wordt over iedere plaats op de aanbeveling afzonderlijk gestemd.

  • 3 Voor de toepassing van artikel 46, derde en vijfde lid, van de wet wordt onder Gedeputeerde Staten verstaan: Gedeputeerde Staten van Gelderland.

  • 4 Samen met de aanbeveling voor de benoeming van de dijkgraaf wordt een uittreksel uit de notulen van de gehouden stemming aan Gedeputeerde Staten van Gelderland gezonden.

  • 5 De aflegging van de eed (verklaring en belofte), bedoeld in artikel 50 van de wet, vindt plaats in handen van de Commissaris van de Koning in de provincie Gelderland. 

Artikel 17 Woonplaats dijkgraaf

  • 1 De dijkgraaf heeft zijn werkelijke woonplaats in het gebied van het waterschap.

  • 2 Het algemeen bestuur kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.

§ 4. De secretaris

Artikel 18 Benoeming secretaris 

De benoeming van de secretaris geschiedt op voordracht van het college van dijkgraaf en heemraden.

Artikel 19 Taken en bevoegdheden

  • 1 Het algemeen bestuur stelt in een instructie nadere regels over de taak en de bevoegdheden van de secretaris.

  • 2 Artikel 33, eerste en tweede lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing. 

Hoofdstuk 4 Toezicht

Artikel 20 Toezichtsbevoegdheid

  • 1 Het toezicht op het waterschapsbestuur wordt uitgeoefend door gedeputeerde staten van Gelderland, tenzij bij dit reglement of bij de Waterverordening waterschap Rijn en IJssel anders is bepaald.

  • 2 Gedeputeerde Staten bepalen in onderling overleg op welke wijze de voorbereiding en de besluitvorming plaatsvinden over hetgeen terzake van het gemeenschappelijk toezicht moet worden beslist. 

Artikel 21 Goedkeuring peilbesluiten 

Vervallen.

Artikel 22 Goedkeuring beheersplan 

Vervallen.

Artikel 23 Administratief beroep 

Vervallen.

Artikel 24 Meldingen

  • 1 Het college van dijkgraaf en heemraden zendt aan Gedeputeerde Staten:

    • a.

      besluiten tot oprichting of deelneming in een rechtspersoon;

    • b.

      ontwerpbesluiten als bedoeld in artikel 80, eerste lid, van de Waterschapswet;

    • c.

      ontwerpbesluiten en besluiten als bedoeld in artikel 5.29, eerste lid, van de Waterwet.

  • 2 Het college van dijkgraaf en heemraden zendt aan Gedeputeerde Staten op wiens grondgebied het besluit in hoofdzaak betrekking heeft ontwerpbesluiten en besluiten als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van de Waterwet. 

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 25 Wijzigingen van beperkte strekking 

Provinciale Staten van Gelderland zijn bevoegd tot wijziging van dit reglement, tenzij het desbetreffende besluit een regeling bevat van de in artikel 5, eerste lid, van de wet genoemde onderwerpen.

Artikel 26 Intrekken reglement 

Het Algemeen reglement voor Waterschap Rijn en IJssel wordt ingetrokken met ingang van 31 maart 2008.

Artikel 27 Overgangsrecht

  • 1 Ten aanzien van de dijkgraaf die zijn functie bekleedt op de datum van inwerkingtreding van dit reglement is tot zijn ontslag artikel 17 niet van toepassing.

  • 2 Ten aanzien van de methode van kostentoedeling die betrekking heeft op de belastingtijdvakken die zijn aangevangen voor 1 januari 2009 blijft artikel 53 van het Algemeen reglement voor Waterschap Rijn en IJssel van toepassing.

  • 3 Hoofdstuk 2 van het Algemeen reglement voor Waterschap Rijn en IJssel blijft voor de op het moment van inwerkingtreding van dit reglement zitting hebbende leden van het algemeen bestuur van kracht tot het moment, bedoeld in artikel V, eerste lid, van de Wet modernisering waterschapsbestel.

  • 4 De artikelen met betrekking tot de afdelingen van het Algemeen reglement voor Waterschap Rijn en IJssel blijven van kracht tot 8 januari 2009 voor de op het moment van inwerkingtreding van dit reglement ingestelde afdelingen. 

Artikel 28 Inwerkingtreding 

Dit reglement treedt in werking op 31 maart 2008.

Artikel 29 Citeertitel 

Dit reglement wordt aangehaald als: Reglement voor Waterschap Rijn en IJssel.

Ondertekening

Provinciale Staten van Gelderland

Algemene toelichting

Sinds de totstandkoming van de Waterschapswet in 1991 hebben zich belangrijke ontwikkelingen in het waterbeheer voorgedaan. Zo heeft het beleidsconcept integraal waterbeheer zijn intrede gedaan. Dit betekent dat het waterbeheer gericht is op alle aspecten van watersystemen in hun onderlinge samenhang. Daarnaast kenmerkt integraal waterbeheer zich door de externe samenhang met het beheer van de relevante omgeving van het watersysteem. Dit komt tot uitdrukking in de relaties met andere beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening. Het waterbeheer richt zich steeds meer van object naar functie. De afgelopen jaren heeft het waterbeheer tevens een sterke impuls gekregen door een aantal externe ontwikkelingen. In 2000 is de Europese kaderrichtlijn water in werking getreden. Deze kaderrichtlijn gaat ook uit van een watersysteembenadering, nu per (internationaal) stroomgebied. De hierboven geschetste ontwikkelingen hebben ook hun weerklank gevonden in de waterschapsorganisatie. Dit komt tot uiting in de vorming van all-in waterschappen (waarbij het kwantiteitsbeheer, de zorg voor de waterkering en het waterkwaliteitsbeheer in dezelfde hand gelegd zijn), maar vooral ook in de schaalvergroting van de waterschappen. Ten tijde van het ontstaan van de Waterschapswet waren er nog ruim 200 waterschappen. Deze waren divers van omvang en ook de taken varieerden. Er waren veel waterschappen waaraan slechts één van de waterschapstaken was toebedeeld. Sommige provincies hadden zuiveringsschappen ingesteld voor de uitvoering van de waterkwaliteitstaak, of hielden deze taak in eigen hand. Inmiddels heeft een forse stroomlijning en opschaling plaatsgevonden. Sinds 1 januari 2005 telt Nederland nog 26 zogenaamde all-in waterschappen. De nieuwe Waterschapswet is afgestemd op deze ontwikkelingen. Zo worden bijvoorbeeld de taken waterkering en waterhuishouding niet meer afzonderlijk in de wet genoemd en wordt voor deze taken niet meer in separate heffingen voorzien. Het onderscheid aan taken en heffingen is in de huidige waterschapsstructuur niet meer relevant, sterker nog, het past niet meer bij de hedendaagse praktijk van het (integrale) watersysteembeheer.

De wettelijke bevoegdheid om waterschappen in te stellen en te reglementeren ligt bij Provinciale Staten. Artikel 2 van de Waterschapswet bepaalt dat de bevoegdheid tot het opheffen en het instellen van waterschappen, tot regeling van hun taken en inrichting en van de samenstelling van hun besturen en tot de verdere reglementering van waterschappen aan Provinciale Staten behoort en dat de uitoefening van deze bevoegdheid geschiedt bij provinciale verordening. Omdat hier sprake is van een interprovinciaal waterschap, worden de bevoegdheden, op grond van artikel 6 van de Waterschapswet, gemeenschappelijk door Provinciale Staten van Gelderland en Overijssel uitgeoefend.

Als gevolg van de herziene Waterschapswet, die in december 2007 inwerking is getreden, moeten alle provinciale waterschapsreglementen worden aangepast. De belangrijkste aanpassingen die voortvloeien uit de herziene Waterschapswet richten zich op het volgende. Ten eerste is in het reglement een uitspraak gedaan over de omvang van het algemeen bestuur. De wet maximeert de omvang van het algemeen bestuur op 30 leden. Het minimum aantal leden is 18. Ten tweede is in het reglement een keuze gemaakt voor het aantal zetels voor de specifieke belangencategorieën. De wet onderscheidt voor de bestuurssamenstelling drie specifieke belangencategorieën te weten bedrijven, natuurterreinen en ongebouwd. De wet geeft aan dat aan deze categorieën minimaal 7 en maximaal 9 zetels moeten worden toegedeeld. Dit zijn de zogenoemde “geborgde zetels”. De overige zetels zijn voor de categorie ingezetenen. Ten derde is in het reglement de organisatie aangewezen die de kandidaten voor de geborgde zetels voor de specifieke belangencategorie ongebouwd mag benoemen. De hiervoor genoemde aanpassingen worden in de artikelgewijze toelichting uitgewerkt. Ten vierde is in het reglement een keuze gemaakt ten aanzien van het instellen van kiesdistricten voor de ingezetenenverkiezingen. Kiesdistricten houden in dat per kiesdistrict aparte verkiezingen worden georganiseerd voor een van tevoren bepaald aantal zetels. Hoofdlijn van de wetgever is dat vanuit democratisch oogpunt verkiezingen over het hele waterschapsgebied in principe de voorkeur verdienen. Echter als instrument voor de borging van de specifieke regionale belangen is er de mogelijkheid tot het instellen van kiesdistricten. De behoefte aan borging kan aanwezig zijn bij die waterschappen waar grote verschillen in bevolkingsdichtheid (sterk verstedelijkt gebied naast platteland) of in waterhuishoudkundige belangen zijn. Bijkomende voordelen zijn dat gebiedsgerichte maatregelen beter in het gebied ontvangen zullen worden en dat de plaatselijke lijsten meer kansen krijgen om zetels te verwerven waardoor er een betere spreiding van de bestuursleden over het gebied plaatsvindt. Nadelen van kiesdistricten zijn dat de invloed van de kiezer op het verkiezingsproces op een aantal manieren wordt beperkt: de verdeling van de zetels over het gebied wordt niet aan de kiezer overgelaten (is vooraf reglementair vastgelegd), een hoge of lage opkomst is dus niet bepalend voor de zetelverdeling; belangengroepen die in het gehele waterschap mee willen doen, hebben te maken met extra beperkingen (in meer kiesdistricten een lijst indienen); het verkiezingsproces wordt ingewikkelder en daardoor minder transparant voor de kiezer. Gelet op het feit dat de specifieke regionale belangen die geborgd dienen te worden niet zodanig zijn dat deze voor het waterschap tot een indeling in kiesdistricten noodzaakt en gelet op de hiervoor genoemde nadelen zijn er geen kiesdistricten ingesteld. Hierbij speelt mee dat de verwachting is dat de lijsten zelf zorg dragen voor kandidaten die uit het hele waterschapsgebied afkomstig zijn. Immers hierdoor zullen er meer kiezers worden uitgenodigd om te te gaan stemmen. Ten slotte moet er een keus worden gemaakt over de datum waarop de bestuurlijke afdelingen van het waterschap worden opgeheven. Afdelingen verdwijnen als gevolg van de Waterschapswet. Er moet gekozen worden of om uit te gaan van de wettelijke expiratiedatum van 8 januari 2009 of om de afdelingen eerder op te heffen. Er zijn naar onze mening geen argumenten om de afdelingen eerder op te heffen. Op 8 januari 2009 treedt er een nieuw bestuur aan en zijn tegelijkertijd de afdelingen opgeheven. Daarnaast geeft deze datum het waterschap de ruimte om de opheffing adequaat te regelen.

Er zijn in dit reglement twee keuzen gemaakt die niet direct uit de herziene Waterschapswet voortvloeien. Dit betreft ten eerste het toezicht. In het reglement is gekozen om dit te beperken tot besluiten die van wezenlijk belang worden geacht. Wat betreft de verdeling van het toezicht over de provincies is ervoor gekozen om de landelijke discussies af te wachten en op dit moment aan te sluiten bij de huidige situatie. Ten tweede betreft dit de maximale omvang van het college van dijkgraaf en heemraden. In verband met de vernieuwde algemene besturen is ook op dit punt een keuze gemaakt in het reglement. Ook deze onderwerpen worden nader toegelicht bij de artikelgewijze toelichting.

Naast de wijzigingen die voortvloeien uit de wet zijn de waterschapsreglementen interprovinciaal geüniformeerd en gemoderniseerd. Bij het opstellen van het onderhavige reglement is dan ook gebruik gemaakt van een modelreglement dat door het IPO, in overleg met de Unie van Waterschappen, is opgesteld. De aanpassingen van het reglement hebben door alle wijzigingen een dusdanige impact dat er ten behoeve van de transparantie en de leesbaarheid voor is gekozen een geheel nieuw reglement op te stellen.

Het onderhavige reglement schept in aansluiting op de Waterschapswet het kader voor het nieuwe waterschap. Het beperkt zich tot de essentiële aspecten betreffende de inrichting en het functioneren van het waterschap. De belangrijkste onderwerpen die worden geregeld, zijn het gebied, de taak, het bestuur, de verdeling van de geborgde zetels over de specifieke belangencategorieën, het aanwijzen van de organisaties die de vertegenwoordigers voor de categorieën bedrijven en ongebouwd mogen benoemen en het toezicht. De kostentoedeling en het kiesrecht zijn thans uitputtend geregeld in de Waterschapswet en de daarbij behorende Algemene Maatregel van Bestuur. Zij behoeven geen regeling meer in dit reglement.

Begripsomschrijvingen

Op grond van artikel 1, tweede lid van de Waterschapswet kunnen als “hoofdtaken” aan de waterschappen de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van het afvalwater op de voet van artikel 15a Wet verontreiniging oppervlaktewateren worden opgedragen. In dit reglement is het begrip watersysteem nader gedefinieerd en is aansluiting gezocht bij de terminologie van de Waterwet. De Waterwet is op 28 september 2006 aan de Tweede Kamer aangeboden. Het zuiveren van het afvalwater is niet nader gedefinieerd omdat de omschrijving afdoende is geregeld in de Waterschapswet en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

Naam, gebied, zetel en taak van het waterschap

Artikel 2 Naam en gebied van het waterschap Bij het bepalen van het gebied van het waterschap is acht geslagen op het uitgangspunt voor de bestuurlijke organisatie van de waterstaatszorg, dat bij de vorming van waterschappen zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met de waterstaatkundige eenheden. Een waterstaatkundige eenheid bestaat uit een samenhangend stelsel van oppervlaktewateren en gronden (inclusief mensen en gebouwen), die belang hebben bij de instandhouding van dat stelsel.

Het gebied van het waterschap wordt aangegeven op een kaart die deel uitmaakt van het reglement. Op de kaart zijn de grenzen van het waterschapsgebied zo eenduidig mogelijk vastgelegd. Er kunnen gebiedsspecifieke situaties zijn waarbij het noodzakelijk is de grens van het waterschapsgebied nauwkeuriger vast te stellen (bijvoorbeeld daar waar de grens door bebouwd gebied loopt). In het reglement is de mogelijkheid opgenomen om voor de precieze aanduiding van de grenzen van het waterschapsgebied detailkaarten vast te stellen. Het vaststellen van de detailkaarten is opgedragen aan Gedeputeerde Staten.

De grenzen van het waterschap zijn niet gewijzigd en de kaart is dan ook hetzelfde gebleven. Wel is de verwijzing op de kaart aangepast in die zin dat de kaart naar het juiste reglement verwijst en dat de kiesdistricten die momenteel op de kaarten staan, vervallen.

Artikel 4 Taak van het waterschap In artikel 1, eerste lid van de Waterschapswet is het functionele karakter van de waterschappen vastgelegd: hun taak is de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied. Deze taak wordt vervolgens in het tweede lid nader gespecificeerd in de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater op de voet van artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. In de Waterschapswet worden de zorg voor de waterkering en de zorg voor de waterhuishouding dus niet meer als aparte taken onderscheiden. Dit sluit beter aan bij het integraal waterbeheer dat in de waterschapspraktijk is ontstaan.

In artikel 4 van het reglement is aangesloten bij de wet en de huidige situatie door aan het waterschap de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater op te dragen. De zorg voor het watersysteem omvat de zorg voor de waterkering en de zorg voor de waterhuishouding, waaronder ook de zorg voor de waterkwaliteit. Onder de zorg voor de waterhuishouding moet ook het regelen van de grondwaterstanden via het peilbeheer van het oppervlaktewater worden gerekend. Het gebruik van de term “zorg voor het watersysteem” benadrukt dat de tot op heden afzonderlijk benoemde taken een nauwe onderlinge samenhang kennen en als één integrale taak moeten worden uitgevoerd.

Waterschap Rijn en IJssel kent op dit moment nog een taakgebied voor de waterkeringszorg. De herziene Waterschapswet waarbij zoals hiervoor aangegeven de zorg voor het watersysteem als één samenhangende taak wordt gezien die het waterschap in zijn gehele beheersgebied uitoefent, heeft tot gevolg dat dit taakgebied vervalt.

In de Waterschapswet wordt de zorg voor het watersysteem in algemene zin toegekend. De nadere invulling van dit begrip vindt plaats in de bijzondere wetgeving, zoals de Wet op de waterhuishouding, de Wet op de waterkering, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Grondwaterwet. Aangezien de bijzondere wetgeving, in dit geval de Grondwaterwet, nog niet is aangepast bij de inwerkingtreding van het onderhavige reglement is van een taakverruiming vooralsnog geen sprake. Het grondwaterbeheer zoals dat in de Grondwaterwet is toegedeeld aan Gedeputeerde Staten blijft tot dat moment een verantwoordelijkheid van Gedeputeerde Staten. Dit is anders indien een deel van de grondwatertaken al is gedelegeerd aan het waterschap, zoals dit heeft plaatsgevonden voor het Overijsselse deel van het waterschap.

Wanneer de Waterwet in werking treedt, wordt de integratie van de afzonderlijke medebewindstaken van de waterschappen ook in de bijzondere wetgeving doorgevoerd. Op dat moment is er sprake van een nieuwe afbakening van die taken en gaat het grondwaterbeheer gedeeltelijk over naar de waterschappen.

Toedeling van taken zal na de inwerkingtreding van de Waterwet, zonder nadere regeling, ook betrekking hebben op de zorg voor de grondwaterlichamen (het grondwaterbeheer). In de praktijk zal het gaan om het grondwaterkwantiteitsbeheer, omdat het belangrijkste instrumentarium voor het grondwaterkwaliteitsbeheer, vanwege de nauwe samenhang met het instrumentarium voor bodembescherming bij de provincies en de gemeenten blijft berusten in het kader van de Wet bodembescherming.

De toekenning van “de zorg voor het watersysteem” aan het waterschap impliceert overigens niet dat alle zorg voor het watersysteem of de watersystemen in het waterschapsgebied aan het waterschap wordt toegekend. Ook andere overheden oefenen taken ter zake uit. In het eerste lid van artikel 4 is daarom aangegeven dat het waterschap verantwoordelijk is voor de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voor zover deze taak niet bij andere publiekrechtelijke lichamen berust.

Artikel 4, eerste lid kent een duidelijke relatie met artikel 3:4, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In artikel 3:4, eerste lid Awb is namelijk geregeld dat het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afweegt, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit. Wanneer een bestuursorgaan van het waterschap derhalve een besluit of handeling overweegt, dient het over te gaan tot een afweging van alle bij de concrete beslissing of handeling betrokken belangen. Met artikel 4, eerste lid wordt aangegeven dat het waterschap zich bij de belangenafweging primair moet laten leiden door de waterhuishoudkundige belangen. Het zijn deze belangen die de doorslag moeten geven bij de besluitvorming.

In artikel 4, tweede lid is ook de zuivering van afvalwater aan het waterschap opgedragen. Sinds 2002 ligt de zorgplicht voor de zuivering van stedelijk afvalwater via artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren al wettelijk bij het waterschap.

De samenstelling en inrichting van het waterschapsbestuur

Dit hoofdstuk geeft een aanvulling op de bepalingen in de Waterschapswet en het Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen. De wet regelt onder meer de vereisten voor het lidmaatschap van het bestuur, de verkiezingen, nevenfuncties, onverenigbare betrekkingen en het afleggen van de eed (dan wel verklaring en belofte). Voorts bevat de wet bepalingen over de vergaderingen van het algemeen bestuur en het college van dijkgraaf en heemraden. Het Rechtspositiebesluit voorzitters waterschappen bevat regels over rechtspositionele aangelegenheden aangaande de dijkgraaf, zoals benoeming, schorsing, tijdelijk niet uitoefenen van zijn functie, ontslag, uitkering bij ontslag en aanspraken ingeval van ziekte.

Het algemeen bestuur

Artikel 6 Omvang algemeen bestuur In de Waterschapswet is, uit oogpunt van uniformering, maar ook vanwege doelmatigheid en slagvaardigheid, de minimale en maximale omvang van het algemeen bestuur vastgelegd. Het waterschapsbestuur kan bestaan uit minimaal achttien en maximaal dertig leden.

Om te garanderen dat daadwerkelijk alle belangencategorieën vertegenwoordigd zijn, dient niet alleen de omvang van het bestuur te worden vastgesteld, maar ook het aantal zetels dat daarbinnen toegekend wordt aan ieder van de specifieke categorieën. Op een totale bestuursomvang van minimaal achttien en maximaal dertig zetels zijn zeven tot negen zetels gereserveerd voor de specifieke categorieën gezamenlijk, waarbij iedere categorie minimaal één zetel toegewezen krijgt om vertegenwoordiging zeker te stellen. De overige zetels zijn voor de categorie ingezetenen. Met dit stelsel wordt verzekerd (“geborgd”) dat bij de taakuitoefening door het waterschap met alle onderscheiden taakbelangen, de algemene én de specifieke, rekening wordt gehouden. Deze benadering doet recht aan het functionele karakter van het waterschap, dat zich daarmee onderscheidt van de organen van algemene democratie.

Doel van de geborgde zetels is het zeker stellen van de vertegenwoordiging van de onderscheiden belangen in het waterschapsbestuur. Bij de bepaling van de omvang van het bestuur en de aantallen zetels per categorie is rekening gehouden met de mate van het belang van iedere categorie. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de omvang van de betaling door een categorie niet meer als zelfstandig criterium wordt gehanteerd omdat dit uit de wet is geschrapt. Daarnaast is de mate van diversiteit van de belangen binnen de categorieën betrokken bij de bepaling van de zetelaantallen.

Er zijn de volgende redenen om de ingezetenen een relatief groot aantal zetels in het algemeen bestuur toe te kennen: • de mate van veralgemenisering van de taakuitoefening door de waterschappen (brede taakinvulling en grote verwevenheid met taken algemeen bestuur) rechtvaardigt een maximale zeggenschap van de ingezetenen in het bestuur; • het democratische gehalte van verkiezingen is het grootst wanneer de bezetting van een zo groot mogelijk aantal zetels wordt bepaald door directe verkiezingen; • naar mate er meer zetels te verdelen zijn, is het aantrekkelijker voor belangengroeperingen om een lijst in te dienen. Het door de nieuwe wet geïntroduceerde lijstenstelsel komt dan het meest tot zijn recht.

Verder is bij de bepaling van het aantal zetels ten behoeve van het algemeen bestuur ook rekening gehouden met regionale differentiatie (aantal hectares, aantal km. wateroppervlak, aantal km. sloot, aantal km. dijk, aantal installaties, aantal inwoners). Tot slot is gekeken hoe recht kan worden gedaan aan de algemene tendens van verkleinen van besturen. Dit betekent 30 zetels voor het algemeen bestuur.

In verband met het democratisch gehalte van de verkiezingen zoals in het bovenstaande aangegeven, zou zo veel mogelijk moeten worden uitgegaan van het minimum aantal geborgde zetels. Dit zou in alle gevallen 7 geborgde zetels betekenen. Immers de specifieke categorieën kunnen ook via de ingezetenenverkiezingen zetels verkrijgen. Echter ook de omvang van het algemeen bestuur, het belang van de specifieke categorieën in het bestuur en de regionale differentiatie spelen een rol. Er is daarom voor 8 geborgde zetels gekozen. Een zodanig aantal zetels voor de specifieke belangencategorieën wordt niet bezwaarlijk geacht, omdat die groeperingen de mogelijkheid hebben een lijst in te dienen. Ze hebben aldus via het democratische proces de mogelijkheid hun positie in het waterschapsbestuur te versterken. Voor de verdeling van de geborgde zetels dient er volgens de wet gekeken te worden naar de aard en omvang van het belang van de categorie. Conform de wet dient elke categorie in ieder geval 1 zetel te hebben. Als grondslag voor het bepalen van het belang is er gekozen voor de economische waarde van de onroerende zaak. Dit geeft een goede weergave van de aard en omvang van het door het waterschap te beschermen belang en het is een eenvoudige en transparante methode die goed aansluit bij de nieuwe financieringssystematiek. Toepassing van deze methode leidt tot de volgende verdeling van de geborgde zetels: bedrijven 3, ongebouwd 4 en natuur 1. Er zijn evenwel bestuurlijke overwegingen om deze verdeling te corrigeren in bedrijven 3, ongebouwd 3 en natuur 2. Het waterschap kent een sterke verwevenheid van natuur en landbouw. De taakuitoefening van het waterschap (het oppervlaktewaterbeheer) heeft in hoge mate effect op deze beide en vergt een samenhangende aanpak. Dit rechtvaardigt in het bestuur een verschuiving tussen de categorieën ongebouwd en natuur om deze samenhangende aanpak te garanderen.

Artikel 7 Benoeming vertegenwoordigers geborgde zetels Voor de categorie natuurterreinen is het Bosschap belast met de benoeming van kandidaten. Nadere regeling van de benoeming van deze kandidaten in het reglement is niet noodzakelijk. De kandidaten voor de categorie bedrijven worden benoemd door de Kamers van Koophandel en Fabrieken. Aangezien in het waterschapsgebied meer dan één Kamer van Koophandel en Fabrieken bevoegd is, is in artikel 14 van de Waterschapswet bepaald dat bij reglement wordt bepaald op welke wijze de Kamers tot een voordracht komen. Om het systeem zo transparant en eenvoudig mogelijk te houden is er voor gekozen elke Kamer, naar rato van het aantal leden en het belang van de Kamer bij de taakbehartiging, een vastgesteld aantal vertegenwoordigers te laten benoemen. De verhouding tussen het aantal leden van de Kamers en het belang van de Kamers bij de taakbehartiging door het waterschap is bepalend voor de vastgelegde keuze. Bij de bepaling van de verhouding tussen het aantal leden van de Kamers en het belang van de Kamers bij de taakbehartiging door het waterschap is met name gekeken naar het aantal vervuilingseenheden per Kamer.

Voor de categorie ongebouwd is het aan de provincie overgelaten de organisaties aan te wijzen die de benoeming doen. Bij de aanwijzing van de organisaties is rekening gehouden met de verschillende te vertegenwoordigen belangen, de organisatiegraad, representativiteit en dekkingsgraad. Uit een oogpunt van transparantie en eenvoud is gekozen voor één organisatie. Hier speelt dat de Land- en Tuinbouw Organisatie Noord een dekkingspercentage kent van circa 60% in het waterschapsgebied. Ook zijn vrijwel alle sectoren hierin vertegenwoordigd. Derhalve is de Land- en Tuinbouw Organisatie Noord aangewezen als benoemende instantie.

Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de benoemende instantie bij het benoemen andere (kleinere) organisaties met gelijkluidende belangen betrekt. Dit met het oog op het bereiken van een zo goed mogelijke representatieve vertegenwoordiging. De selectie van de vertegenwoordigers is een verantwoordelijkheid van de benoemende organisaties. De Waterschapswet geeft aan dat de organisaties die de vertegenwoordigers mogen benoemen, de procedure die zij hanteren voor de selectie en benoeming tijdig moeten vastleggen. Daarbij zij opgemerkt dat de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat blijkens haar brief aan de Eerste Kamer van 20 april 2007 met de benoemende organisaties heeft afgesproken dat een open kandidaatstelling onderdeel uitmaakt van die procedure. Het waterschap zorgt vervolgens voor publicatie zodat het voor de leden van de belangengroeperingen (maar ook voor andere betrokkenen) duidelijk is op welke wijze de benoeming tot stand komt. Ook kunnen eventuele kandidaten hun interesse op dat moment kenbaar maken. De benoeming is bindend, dat wil zeggen de status van de benoemde kandidaten is gelijk aan die van gekozen kandidaten. Slechts de toetsing door het algemeen bestuur op grond van artikel 24 van de Waterschapswet kan toelating tot het algemeen bestuur verhinderen.

Artikel 8 Reglement van orde De Waterschapswet geeft in de artikelen 35 tot en met 39 een aantal bepalingen over openbare en besloten vergaderingen en over geheimhouding. Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde voor haar vergaderingen vast. Voor de invulling van dat reglement verdient het aanbeveling zo veel mogelijk aan te sluiten bij de regelingen, die de Gemeentewet en de Provinciewet kennen omtrent onderwerpen van vergaderorde. Met name wordt hierbij gedacht aan het vergaderquorum, het besluitquorum, de wijze van uitschrijven van een nieuwe vergadering en het opstellen van de agenda, stemrecht van de leden, stemprocedures en het bepalen van de stemuitslag.

Het college van dijkgraaf en heemraden

Artikel 9 Omvang college dijkgraaf en heemraden Ten aanzien van de omvang van het college van dijkgraaf en heemraden kan het reglement alleen bepalen hoeveel leden dit college ten minste en ten hoogste telt. In verhouding tot de omvang van het algemeen bestuur en ter voorkoming van versnippering van bestuurstaken is gekozen voor maximaal 6 bestuursleden. Hierbij is ook gekeken naar de huidige omvang van het college van dijkgraaf en heemraden. Meer dan 6 bestuursleden wordt niet doelmatig geacht. In dit reglement is niet gekozen om een minimum aantal leden aan te wijzen. Dit sluit aan bij de huidige situatie.

Artikel 10 Benoeming heemraden In de vergadering van het algemeen bestuur vindt de benoeming plaats van de heemraden tot lid van het college van dijkgraaf en heemraden. De benoemde wordt geacht zijn benoeming niet aan te nemen, indien hij op de tiende dag nadat hij in kennis is gesteld van zijn benoeming zijn benoeming niet heeft aanvaard. Aanvaarding van de benoeming dient te geschieden door middel van een aangetekende brief. Hiermee wordt aangesloten bij het stelsel van fictieve weigering zoals ook opgenomen in de Provinciewet en de Gemeentewet.

In artikel 41, tweede lid, van de Waterschapswet is bepaald dat de benoeming van de heemraden plaatsvindt uit het algemeen bestuur. Gedeputeerde Staten kunnen hiervan ontheffing verlenen indien het reglement die mogelijkheid biedt. In het tweede lid is deze mogelijkheid aan Gedeputeerde Staten gegeven. Dit maakt het mogelijk om geschikte kandidaten te vinden buiten de kring van het algemeen bestuur. Heemraden die op deze wijze zijn benoemd, maken daarmee overigens nog geen deel uit van het algemeen bestuur. Dat zou immers leiden tot een wijziging van het aantal zetels van het algemeen bestuur. Voor de heemraden die niet tot het algemeen bestuur behoren, gelden op grond van artikel 45 wel de eisen die aan de verkiesbaarheid van leden van het algemeen bestuur worden gesteld alsmede de incompatibiliteiten voor het lidmaatschap van het algemeen bestuur. Ook de verplichting tot het afleggen van de eed of de belofte is op deze leden van toepassing. Daarbij dient expliciet te worden opgemerkt dat de heemraden die via de ontheffing van artikel 41, tweede lid, van de wet in het college zijn terecht gekomen alleen lid zijn van het college van dijkgraaf en heemraden. Zij mogen dus alleen de bevoegdheden uitoefenen die horen bij dit college. Ze zijn geen lid van het algemeen bestuur en kunnen dan ook geen bevoegdheden uitoefenen van het algemeen bestuur.

Om praktische redenen is ervoor gekozen om de ontheffing, bedoeld in artikel 11, tweede lid door Gedeputeerde Staten van Gelderland te laten verlenen. Uiteraard zal Gedeputeerde Staten met de andere betrokken provincie in overleg treden als daartoe redenen zijn.

De invulling van een open gevallen plek in het college van dijkgraaf en heemraden geschiedt zo spoedig mogelijk. Dit kan anders zijn indien het algemeen bestuur besluit het aantal heemraden te verminderen.

Artikel 11 Ingang benoeming heemraden In dit artikel wordt het aanvangstijdstip van de benoeming van de heemraden geregeld alsmede de opvolging van het gehele college na de verkiezingen.

Artikel 12 Ontslag op eigen initiatief Dit artikel vormt een aanvulling op artikel 41 van de wet, waarin het ontslag van de heemraden summier wordt geregeld. Heemraden die hun ontslag nemen, geven hiervan, om bewijsrechtelijke redenen, schriftelijk kennis aan het algemeen bestuur. Deze bepaling komt overeen met de artikelen 42 en 43 van respectievelijk de Provinciewet en de Gemeentewet. De Waterschapswet bevat terzake geen bepalingen. Uit de aard van de rechtshandeling vloeit voort dat opzegging niet met terugwerkende kracht mogelijk is (vergelijk artikel 43 Gemeentewet en 42 Provinciewet).

Artikel 13 Vervanging heemraden Heemraden kunnen worden vervangen door leden van het algemeen bestuur. De vervanging kan door het algemeen bestuur worden geregeld op verzoek van het college van dijkgraaf en heemraden, het betreffende lid van dat bestuur, of uit eigen beweging. Bepalend is of de vervanging nodig is voor een goed functioneren van het betreffende bestuursorgaan. Het tweede lid regelt de vergoeding bij vervanging van een heemraad.

Artikel 14 Reglement van orde Het college van dijkgraaf en heemraden bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast. Een verschil tussen de vergaderingen van het algemeen bestuur en het college van dijkgraaf en heemraden is, dat de vergaderingen van dit college met gesloten deuren worden gehouden, tenzij dit bestuur anders heeft bepaald. Het reglement van orde voor de vergaderingen kan regels geven over de openbaarheid van de vergaderingen van het college van dijkgraaf en heemraden (artikel 42 Waterschapswet).

Met de toevoeging van de woorden “en andere werkzaamheden” wordt aangesloten bij wat daaromtrent in de praktijk is gegroeid en hetgeen is bepaald in de Provinciewet en de Gemeentewet. In de reglementen van orde worden meer activiteiten geregeld dan alleen de vergaderingen. Andere werkzaamheden kunnen betrekking hebben op de bekendmaking van besluiten, de schriftelijke afdoening van zaken en de procedurele voorbereiding van de in het college van dijkgraaf en heemraden te bespreken nota’s.

De dijkgraaf

Artikel 16 Benoeming dijkgraaf Alvorens een aanbeveling voor de benoeming van de dijkgraaf als bedoeld in artikel 46, derde lid, van de wet, wordt opgemaakt, wordt, behalve in het geval van herbenoeming, een open sollicitatieprocedure gevolgd. Een open sollicitatie omvat in ieder geval een bekendmaking in de daarvoor geëigende kranten en of vakbladen.

Artikel 17 Woonplaats dijkgraaf Voor de bepaling van de woonplaats van de dijkgraaf is aansluiting gezocht bij artikel 71 uit de Gemeentewet.

De secretaris

Artikelen 18 en 19 Benoeming, taken en bevoegdheden secretaris De vervanging van de secretaris wordt geregeld door het algemeen bestuur. De secretaris zelf is geen bestuursorgaan. Hij is eerste adviseur van het algemeen bestuur en het college van dijkgraaf en heemraden. In verband met die functie is het verbod tot het verrichten van bepaalde handelingen, dat geldt voor leden van het algemeen bestuur, ook van toepassing verklaard op de secretaris. Het algemeen bestuur stelt nadere regels vast omtrent de taak en de bevoegdheid van de secretaris. Hierbij is aansluiting gezocht bij de Gemeentewet (artikel 103, lid 2) en de Provinciewet (artikel 100, lid 2).

Toezicht

Artikel 20 Toezichtsbevoegdheid In verband met het interprovinciaal karakter van het waterschap moet, ingevolge artikel 164 van de Waterschapswet, in het reglement een regeling over het toezicht worden opgenomen. Het waterschapsgebied is voor het grootste deel in Gelderland, maar ook voor een substantieel deel in Overijssel gelegen. Er is daarom gekozen om voor bepaalde waterschapsomvattende besluiten uit te gaan van gezamenlijk toezicht. Over het algemeen is Gelderland de leidende provincie. Voor specifieke besluiten is gekozen voor de grondgebiedgedachte. De provincie is bevoegd op wiens grondgebied het besluit (grotendeels) betrekking heeft. Met betrekking tot de toepassing van artikel 153, eerste lid onder c van de Waterschapswet wordt opgemerkt dat dit is opgedragen aan Gedeputeerde Staten van Gelderland (artikel 20, eerste lid van dit reglement).

Het toezicht moet hier in ruime zin worden opgevat. Het omvat bijvoorbeeld ook het (in het artikel duidelijkheidshalve vermelde) beroep op Gedeputeerde Staten tegen besluiten van het waterschapsbestuur en voorts de rol van Gedeputeerde Staten in het kader van taakverwaarlozing, de begroting, de rekening en de waterschapsbelastingen.

De wet noemt in artikel 153 - limitatief - de besluiten waartegen belanghebbenden beroep kunnen instellen bij Gedeputeerde Staten. Dit zijn:

Artikel 21 Goedkeuring peilbesluiten De Waterschapswet geeft limitatief aan in welke gevallen vooraf toezicht kan worden uitgeoefend. Wel blijft het voor Gedeputeerde Staten mogelijk om alle waterschapsbesluiten die met het recht of met het algemeen belang in strijd zijn, achteraf te vernietigen (artikel 156 van de Waterschapswet). Toezicht kan worden onderscheiden in preventief toezicht (bijvoorbeeld goedkeuring en ontheffing) en repressief toezicht (administratief beroep en vernietiging). De Waterschapswet beperkt het aantal besluiten dat aan goedkeuring is onderworpen tot: a. kostentoedelingsverordeningen (artikel 120 van de Waterschapswet); b. overige besluiten door de wet aangewezen (artikel 148 van de Waterschapswet). Hiertoe behoren onder meer beheersplannen op grond van de Wet op de waterhuishouding.

Daarnaast laat de wet de mogelijkheid open om bij reglement goedkeuring te eisen voor: c. besluiten die betrekking hebben op de regeling van de waterbeheersing (onder andere peilbesluiten); d. besluiten tot de aanleg en verbetering van waterstaatswerken.

Beleidsafstemming (tussen functioneel en algemeen belang) is met name voor peilbesluiten van belang. In de praktijk spelen bij peilbesluiten conflicterende kwetsbare belangen een belangrijke rol ook in verband met het toegenomen ruimtelijke belang. Door deze integrale afweging wordt de rol van de algemene democratie belangrijk. Peilbesluiten worden daarom aan goedkeuring onderworpen. In de verordening gebaseerd op de Wet op de waterhuishouding is geregeld welke provincie bevoegd is voor de goedkeuring. Dit betreft een verdeling naar grondgebied.

Artikel 24 Meldingen Voor besluiten die niet aan preventief toezicht zijn onderworpen geeft de Waterschapswet in artikel 156 de mogelijkheid van schorsing, eventueel gevolgd door vernietiging. Gedeputeerde Staten kunnen hiertoe spontaan overgaan, dan wel een ingediend verzoekschrift honoreren. Het spontane vernietigingsrecht strekt zich uit over alle waterschapsbesluiten.

De regels die gelden voor de uitoefening van het schorsings- en vernietigingsrecht zijn in de Waterschapswet beschreven. De criteria voor vernietiging zijn in strijd met het recht of het algemeen belang.

Volgens de Waterschapswet moeten in ieder geval aan Gedeputeerde Staten worden toegezonden: a. besluiten tot vaststelling of wijziging van de keur (artikel 80 van de Waterschapswet); b. de begroting en begrotingswijzigingen (artikel 101 van de Waterschapswet); c. de rekening (artikel 107 van de Waterschapswet); d. de verordeningen met betrekking tot de organisatie van de administratie, het beheer en de controle van de vermogenswaarden alsmede de verordening met regels over periodiek onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde bestuur (artikel 109b van de Waterschapswet).

Ook op grond van andere wetten bestaan voor de waterschappen verplichtingen tot toezending van besluiten aan Gedeputeerde Staten. Het reglement vult de wettelijke opsomming aan met enkele categorieën die van wezenlijk belang zijn en waarvan derhalve op provinciaal niveau kennis dient te bestaan (artikel 24).

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 25 Wijzigingen van beperkte strekking Artikel 6 van de Waterschapswet maakt het mogelijk bij een interprovinciaal waterschap bij reglement te bepalen dat reglementswijzigingen van beperkte strekking kunnen worden opgedragen aan één van de Provinciale Staten. Artikel 25 voorziet hierin. Alleen reglementswijzigingen die aan goedkeuring van de Minister van Verkeer en Waterstaat onderhevig zijn moeten bij gemeenschappelijke besluitvorming plaatsvinden. Daarvan is sprake als de taken of het gebied van het waterschap wordt gewijzigd.

Artikel 27 Overgangsrecht Op grond van artikel 27, eerste lid, is de eis dat de dijkgraaf zijn woonplaats in het gebied van het waterschap heeft, niet van toepassing op zittende dijkgraven. Voorts is in dit artikel overgangsrecht gecreëerd voor de zittende leden van het algemeen bestuur en het college van dijkgraaf en heemraden. Dit overgangsrecht is opgenomen om geen discrepantie te laten ontstaan tussen de bestuurssamenstelling en de bepalingen in het reglement gedurende de periode van de datum van inwerkingtreding van dit reglement tot aan de datum waarop een nieuw algemeen bestuur aantreedt. Gelet op de latere inwerkingtreding van de bepalingen over de kostentoedeling in de Wet modernisering waterschapsbestel is eveneens overgangsrecht opgenomen voor de kostentoedeling in de belastingtijdvakken die zijn aangevangen voor 1 januari 2009 (de datum waarop de bepalingen over de kostentoedeling in de Wet modernisering waterschapsbestel van kracht worden). Tot slot is in het vierde lid overgangsrecht opgenomen met betrekking tot de bestuurlijke afdelingen die de grenzen volgen van de huidige kiesdistricten. Bestuurlijke afdelingen verdwijnen met de wijziging van de Waterschapswet. Conform het overgangsrecht bij de Waterschapswet kunnen de afdelingen tot 8 januari 2009 (treden de nieuwe besturen aan nadat de landelijke waterschapsverkiezingen hebben plaatsgevonden) hun bevoegdheden uitoefenen. Het aanvullend overgangsrecht in dit reglement is opgenomen om te voorkomen dat er geen afdelingen meer zijn die de bevoegdheden kunnen uitoefenen.

NB. De kaart met een schaal van 1:100.000 ligt ter inzage in de bibliotheek van de Provincie Gelderland, Markt 11 te Arnhem.

 

TOELICHTING  WIJZIGINGbesluit van Provinciale Staten van 23 september 2009, nr. PS2009-594.

Toelichting

1 Algemeen

Met deze wijziging wordt het Reglement voor het waterschap Rijn en IJssel aangepast aan de Waterwet. De Waterwet zorgt voor een wijziging in het toezicht.

2 Relatie met de Waterwet Met de Waterwet, die naar verwachting 22 december 2009 in werking treedt, wordt onder andere het toezichtinstrumentarium herijkt. De Waterwet biedt de provincie de bevoegdheid om het waterschap algemene instructies te geven, onder andere met betrekking tot de voorbereiding, vaststelling, wijziging en inhoud van door besturen van waterschappen vast te stellen plannen en besluiten. Deze instructies kunnen worden gegeven met het oog op een samenhangend en doelmatig en regionaal waterbeheer. Daarnaast biedt de Waterwet de provincie de mogelijkheid het waterschap aanwijzingen te geven omtrent de uitoefening van taken en bevoegdheden. Het geven van algemene instructies is in de Waterverordening voor het waterschap vormgegeven.

Met de Waterwet worden hoofdstuk XIX van de Waterschapswet (het hoofdstuk over goedkeuring) en artikel 153 over administratief beroep geschrapt. Dit betekent dat besluiten van het waterschap niet langer via het reglement aan goedkeuring kunnen worden gebonden (zoals peilbesluiten) en dat besluiten niet meer gebonden zijn aan administratief beroep.

Voornoemde wijzigingen hebben tot gevolg dat de toezichtrelatie provincie – waterschap wijzigt. Met de inwerkingtreding van de Waterwet wordt er, gelet op de wijziging van de toezichtinstrumenten, een andere rol van de provincies verwacht als het gaat om het toezicht op de waterschappen. Van de provincies in hun rol als toezichthouder wordt – nog meer dan in de bestaande waterbeheerswetten het geval is – een proactieve opstelling verwacht. Kenmerkend voor het toezicht in het hedendaagse waterbeheer is dat overheden zich richten op de verwezenlijking van de strategische doelen van het waterbeheer. Daarbij past ook een meer proactief instrumentarium dat is gericht op de operationalisering van het nationale en regionale waterbeleid. Het accent in de Waterwet ligt daarbij op de proactieve sturing door middel van algemene instructies, aanwijzingen en de mogelijke inzet van de projectenprocedure. Op grond van de Waterwet kunnen provincies een aanwijzing geven omtrent de taken en bevoegdheden van het waterschap (eventueel gevolgd door indeplaatstreding). Tot slot beschikt de provincie nog over de generieke toezichtinstrumenten schorsing, vernietiging en taakverwaarlozing. In verband met de hiervoor genoemde wijzigingen is bezien of een aanvullende regeling in het reglement noodzakelijk is. Voor een aantal besluiten kan overwogen worden om de proactieve of reactieve aanwijzing, de schorsing en de vernietiging of de indeplaatstreding in te zetten. Om, indien nodig, tijdig te kunnen overwegen of dergelijke instrumenten noodzakelijk zijn, kan een meldingsplicht in het reglement worden opgenomen. Ten behoeve van de proactieve aanwijzing wordt er ook een meldingsplicht voor ontwerpbesluiten geïntroduceerd. Zie voor de uitwerking onderdeel C.3 Artikelsgewijze toelichting  

Artikel 20 Dit betreft een wetstechnische aanpassing. Artikelen 21, 22 eb 23 Met het vervallen van hoofdstuk XIX van de Waterschapswet dienen deze artikelen te vervallen. Dit betreft een wetstechnische aanpassing. Artikel 24 Naast de besluiten die op basis van het huidige reglement en wat betreft de keur reeds op basis van artikel 80, tweede lid Waterschapswet werden toegezonden, wordt hier de meldingsplicht geïntroduceerd voor de (ontwerp)besluiten met betrekking tot de keuren, de calamiteitenplannen en de peilbesluiten. Dit zijn naast het beheerplan van het waterschap, de belangrijkste instrumenten waarmee het waterschap zijn beleid realiseert. Het peilbesluit viel in het verleden onder de goedkeuring, de keuren waren aan administratief beroep onderhevig en de calamiteitenplannen werden op basis van de Waterstaatswet 1900 aan gedeputeerde staten gemeld. Ook is er een meldingsplicht geschrapt omdat die minder goed past bij de provinciale rol om op hoofdlijnen te sturen en voor een deel wordt gedekt door de rapportageverplichtingen voor de toetsing van de watersystemen (inclusief de regionale waterkeringen) in de waterverordeningen. Dit betreffen de besluiten tot aanleg en verbetering van waterstaatswerken waarvan in betekenende mate een wijziging van de waterstaatkundige toestand te verwachten is. In de waterverordening wordt geregeld dat het toezicht op de meer gebiedsgebonden besluiten wordt uitgeoefend door de provincie op wiens gebied het besluit in hoofdzaak betrekking heeft. Artikel 24, tweede lid sluit hierbij aan. Wat betreft besluiten met betrekking tot calamiteitenplannen, keuren, en rechtspersonen volgt uit de combinatie van artikel 3.12 Waterwet en artikel 20 van dit reglement dat het toezicht wordt uitgeoefend door de provincie Gelderland. Wel zal indien het besluit daar aanleiding toe geeft (ambtelijk) advies worden ingewonnen bij de provincie Overijssel. ARTIKEL II (= artikel van het besluit m.b.t. de inwerkingtreding van deze wijziging) Het is de bedoeling dat alle centrale regelgeving (Waterwet, Invoeringswet Waterwet, Waterbesluit en Waterregeling) en alle decentrale regelgeving (provinciale waterverordeningen, wijziging waterschapsreglementen en keuren van waterschappen) vanwege de onderlinge samenhang eind 2009 gelijktijdig in werking treden. Dit is het beste te realiseren door gedeputeerde staten de bevoegdheid te geven om het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit te bepalen. In dit artikel is daarin voorzien.

TOELICHTING WIJZIGING besluit van Provinciale Staten van 25 september 2013, nr. PS2013-680

Toelichting In artikel 17, eerste lid van het Reglement voor Waterschap Rijn en IJssel is bepaald dat de dijkgraaf zijn werkelijke woonplaats in het gebied van het waterschap heeft. In het huidige tweede lid is bepaald dat het algemeen bestuur van deze verplichting eenmaal voor ten hoogste een jaar ontheffing kan verlenen. Met deze wijziging komen deze beperkingen te vervallen en krijgt het algemeen bestuur de vrijheid om te bepalen wanneer en voor hoe lang zij ontheffing verleend.