Regeling vervallen per 01-12-2021

ERFGOEDVERORDENING GEMEENTE GORINCHEM 2018

Geldend van 23-02-2018 t/m 30-11-2021

Intitulé

ERFGOEDVERORDENING GEMEENTE GORINCHEM 2018

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en de artikelen 12, 14, 15 van de Monumentenwet 1988, de Erfgoedwet en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

besluit de raad vast te stellen de volgende verordening:

Erfgoedverordening gemeente Gorinchem 2018

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    Gemeentelijk monument: een overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen:

    • 1.

      zaak, die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

    • 2.

      terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak bedoeld onder 1;

    • 3.

      terrein dat van algemeen belang is vanwege de vastgestelde archeologische waarde.

  • b.

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken of terreinen bedoeld in onderdeel a;

  • c.

    beschermd rijksmonument: onroerend monument, dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 of de Erfgoedwet vastgestelde registers;

    • d.

      de erfgoedcommissie met als naam “erfgoedcommissie Gorinchem” (verder: erfgoedcommissie): de op basis van art.15, lid 1 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college van burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Erfgoedwet, de Monumentenwet 1988, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Erfgoedverordening Gemeente Gorinchem 2018;

    • e.

      beschermde stads- of dorpsgezichten: groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde;

    • f.

      beeldbepalend pand: pand dat met name door de combinatie van architectonische kwaliteit en zijn plaats in de stedenbouwkundige structuur een belangrijke positieve bijdrage levert aan de beeldkwaliteit van de omgeving;

    • g.

      gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart: topografische kaart van het gemeentelijke grondgebied of delen van het grondgebied, waarop archeologische monumenten en archeologische verwachtingsgebieden zijn aangegeven;

    • h.

      archeologisch verwachtingsgebied: gebied, aangegeven op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart, waarvan is aangegeven dat in bepaalde mate archeologische vondsten of sporen te verwachten zijn;

    • i.

      behoud in-situ: het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de grond;

    • j.

      plan van aanpak: plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals omschreven in het programma van eisen denkt te gaan beantwoorden;

    • k.

      vergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of 2.2. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • l.

      kerkelijk monument: onroerend monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

    • m.

      bouwhistorisch onderzoek: rapportage met de onderzoeksresultaten van de bouw, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis van gebouwen, complexen van gebouwen, of gebieden, in hun ruimtelijke samenhang, aan de hand van de vorm, de constructies, de gebruikte materialen en de afwerking. Het rapport is opgesteld conform de gangbare richtlijnen;

    • n.

      architectuurhistorische waarde: de mate waarin de architectonische stijl van een zaak herleidbaar is tot, of een goed voorbeeld is van lokaal of regionaal bekende architectuur of een architectuurstroming.

    • o.

      cultuurhistorische waarde: de mate waarin het ontstaan of het gebruik van een zaak of terrein van historisch belang is en de mate waarin de sociale en lokale aspecten hierin een rol spelen;

    • p.

      zeldzaamheid: de mate waarin een zaak of terrein, lokaal gezien, zeldzaam is. Die zeldzaamheid kan betrekking hebben op de functie, de typologische verschijningsvorm, of de ouderdom;

    • q.

      gaafheid: de mate waarin een zaak of terrein architectonisch of materieel gaaf is en in hoeverre de oorspronkelijke functie herkenbaar is;

    • r.

      ensemble waarde: de mate waarin een zaak of terrein onderdeel zijn van een complex of van bijzondere of beeldbepalende betekenis zijn voor het aanzien van een omgeving;

    • s.

      stedenbouwkundige waarde: de mate van waardering van de beeldbepalende rol die de betreffende zaak of terrein vervult in de stedelijke of landschappelijke situering.

HOOFDSTUK 2. AANWIJZING GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

Artikel 2. Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Artikel 3. De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders kan een zaak, terrein of terrein van archeologische waarde aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2.

    Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de erfgoedcommissie. In spoedeisende gevallen kan het vragen van advies achterwege blijven. Een zaak of een terrein wordt beoordeeld op de volgende criteria: architectuurhistorische waarde, cultuurhistorische waarde, zeldzaamheid, gaafheid, ensemble waarde en stedenbouwkundige waarde.

    Een terrein van archeologische waarde wordt beoordeeld op de in-situ te behouden waarden.

  • 3.

    Mocht de zaak een gebouw betreffen, dan vallen zowel interieur als exterieur onder de bescherming, tenzij het interieur nadrukkelijk is uitgesloten van de bescherming.

  • 4.

    De aanwijzing kan geen beschermd rijksmonument betreffen.

Artikel 4. Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1.

    De erfgoedcommissie adviseert schriftelijk binnen 8 weken na ontvangst van het verzoek van het college van burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Het college beslist binnen 15 weken na ontvangst van het advies van de erfgoedcommissie, maar in ieder geval binnen 25 weken na ontvangst van de adviesaanvraag.

Artikel 5. Facultatieve Voorbescherming

Het college van burgemeester en wethouders kan tegelijk met de adviesaanvraag bedoeld in artikel 3, lid 2, dan wel bij een voorgenomen besluit, dan wel bij nadere beschikking bepalen dat tot het moment dat bijschrijving op de gemeentelijke monumentenlijst, bedoeld in artikel 7, plaatsvindt dan wel vaststaat dat het monument niet wordt bijgeschreven op deze gemeentelijke monumentenlijst, de artikelen 10 tot en met 16 van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 6. Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan.

Artikel 7. Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst. Deze lijst is openbaar en toegankelijk.

  • 2.

    De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding de tenaamstelling en een redengevende omschrijving of het archeologisch selectiebesluit van het gemeentelijke monument.

Artikel 8. Wijzigen van de aanwijzing

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders kan de aanwijzing wijzigen.

  • 2.

    Artikel 3, tweede lid, alsmede artikel 4, 5 en 6 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3.

    Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2, achterwege.

  • 4.

    De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 9. Intrekken van de aanwijzing

  • 1.

    Indien het college van burgemeester en wethouders de aanwijzing intrekt, zijn artikel 3, tweede lid, en artikel 4 van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of artikel 3 van de Erfgoedwet.

  • 3.

    De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst geregistreerd.

HOOFDSTUK 3. INSTANDHOUDING VAN GEMEENTELIJKE MONUMENTALE ZAKEN

Artikel 10. Instandhoudingbepaling

  • 1.

    Het is verboden een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, te beschadigen, door achterstallig onderhoud te laten vervallen of te vernielen.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders / het bevoegd gezag:

    • a.

      een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht,

  • 3.

    Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd én indien de werkzaamheden vallen binnen de uitzonderingsregels als genoemd in bijlage 2 bij deze verordening.

  • 4.

    Het bevoegd gezag verleent, met betrekking tot een kerkelijk monument , geen vergunning als bedoeld in het tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

  • 5.

    Het college van burgemeester en wethouders kan de instandhouding van gemeentelijke monumenten bevorderen in de vorm van het beschikbaar stellen van onderhoudsadvies en verbouwingsadvies aan de eigenaren van gemeentelijke monumenten

Artikel 11. De schriftelijke aanvraag

Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2. Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 10 en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden digitaal ingediend.

Artikel 12. Advies en vergunningverlening

  • 1.

    Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke en complete aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de erfgoedcommissie voor advies.

  • 2.

    Bij aanvragen om een vergunning voor ingrijpende maatregelen aan een monument kan de erfgoedcommissie of het college van burgemeester en wethouders van de aanvrager de uitvoering van een bouwhistorisch onderzoek eisen.

  • 3.

    Bij de beoordeling van plannen en bij de advisering gebruikt de erfgoedcommissie de uitgangspunten als genoemd in bijlage 1 bij deze verordening.

  • 4.

    Bij de beoordeling van plannen en bij de advisering kan de erfgoedcommissie gebruik maken van uitvoeringsrichtlijnen en technische criteria voor planbeoordeling. Bij de advisering kan de erfgoedcommissie voorwaarden stellen op basis van deze richtlijnen en criteria.

  • 5.

    Binnen vier weken na de datum van verzending van het afschrift van de ontvankelijke en complete aanvraag om vergunning brengt de erfgoedcommissie schriftelijk advies uit aan het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 13. Weigeringsgronden

De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

Artikel 14. Intrekken van de vergunning

De vergunning kan door het college van burgemeester en wethouders worden ingetrokken indien:

  • a.

    blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • b.

    blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften bedoeld in artikel 10 en artikel 16 niet naleeft;

  • c.

    de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

HOOFDSTUK 4 GEMEENTELIJKE STADS- EN DORPSGEZICHTEN

Artikel 15. Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, stads- en dorpsgezichten aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de erfgoedcommissie.

  • 3.

    Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 4.

    De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen beschermd stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan of een beheersverordening vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- en dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 5.

    Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt, dan wel of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening kan worden vastgesteld.

  • 6.

    Als een bestemmingsplan als bedoeld in het vierde of vijfde lid, opnieuw moet worden vastgesteld ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening, kan de gemeenteraad in afwijking van artikel 3.1, eerste lid, van die wet, voor het desbetreffende gebied een beheersverordening als bedoeld in die wet vaststellen.

  • 7.

    Dit artikel is niet van toepassing op beschermde stads- en dorpsgezichten die zijn aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 16. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 15, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 15, tweede lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- en dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft, als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- en dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988.

  • 3.

    Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden op de gemeentelijke monumentenlijst.

Artikel 17. Verbodsbepaling en aanvraag vergunning

  • 1.

    Het is in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een bouwwerk te slopen.

  • 2.

    De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3.

    De artikelen 13 en 14 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet.

HOOFDSTUK 5. AANWIJZING BEELDBEPALENDE PANDEN

Artikel 18. De aanwijzing tot beeldbepalend pand

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders kan een pand of een bouwwerk aanwijzen als beeldbepalend pand.

  • 2.

    Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de erfgoedcommissie. In spoedeisende gevallen kan het vragen van advies achterwege blijven. Een pand wordt beoordeeld op de volgende criteria: architectuurhistorische waarde, cultuurhistorische waarde, zeldzaamheid, gaafheid, ensemble waarde en stedenbouwkundige waarde.

  • 3.

    De aanwijzing tot beeldbepalend pand betreft uitsluitend het exterieur.

  • 4.

    De aanwijzing kan geen beschermd rijksmonument of beschermd gemeentelijk monument betreffen.

Artikel 19. Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1.

    De erfgoedcommissie adviseert schriftelijk binnen 8 weken na ontvangst van het verzoek van het college van burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Het college beslist binnen 15 weken na ontvangst van het advies van de erfgoedcommissie, maar in ieder geval binnen 25 weken na ontvangst van de adviesaanvraag.

Artikel 20. Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 18, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan.

Artikel 21. Registratie op de lijst van beeldbepalende panden

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders registreert het beeldbepalende pand op de lijst van beeldbepalende panden. Deze lijst is openbaar en toegankelijk.

  • 2.

    De lijst van beeldbepalende panden bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing en de kadastrale aanduiding.

Artikel 22. Wijzigen van de aanwijzing

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders kan de aanwijzing wijzigen.

  • 2.

    Artikel 18, tweede lid, alsmede artikel 19, 20 en 21 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3.

    Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2, achterwege.

  • 4.

    De inhoud en de datum van de wijziging worden op de lijst van beeldbepalende panden aangetekend.

Artikel 23. Intrekken van de aanwijzing

  • 1.

    Indien het college van burgemeester en wethouders de aanwijzing intrekt, zijn artikel 18, tweede lid, en artikel 19 van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn indien een toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of artikel 3 van de Erfgoedwet of artikel 3 van deze Erfgoedverordening.

  • 3.

    De intrekking wordt op de lijst van beeldbepalend panden geregistreerd.

Artikel 24. Instandhouding van beeldbepalende panden

  • 1.

    De instandhouding van beeldbepalende panden is vastgelegd in de Welstandsnota. Beeldbepalende panden kunnen met een specifieke aanduiding worden opgenomen in een bestemmingsplan of een omgevingsplan.

HOOFDSTUK 6. RIJKSMONUMENTEN

Artikel 25. Vergunning voor beschermd rijksmonument

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke en complete aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument aan de erfgoedcommissie.

  • 2.

    De erfgoedcommissie adviseert schriftelijk over de ontvankelijke en complete aanvraag binnen vier weken na de datum van verzending van het afschrift.

HOOFDSTUK 7. INSTANDHOUDING VAN ARCHEOLOGISCHE TERREINEN

Artikel 26. Vangnet archeologie

  • 1.

    Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten worden verwacht als in het daar vigerende bestemmingsplan niet is voldaan aan artikel 3.1.6, vijfde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening, tenzij:

    • a.

      voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend;

    • b.

      het de verstoring betreft van een archeologisch monument of verwachtingsgebied dat is aangegeven op de provinciale archeologische monumentenkaart of de landelijke indicatieve kaart van archeologische waarden en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;

    • c.

      de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen, of

    • d.

      met een vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels stellen over het verrichten van archeologisch onderzoek.

HOOFDSTUK 8. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 27. Strafbepaling

Degene, die handelt in strijd met het eerste en tweede lid van artikel 10 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 28. Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening is belast de in het kader van het toezicht op de naleving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aangewezen toezichthouders.

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

HOOFDSTUK 9. SLOTBEPALINGEN

Artikel 29. Intrekken oude regeling

De Monumentenverordening gemeente Gorinchem 2011, vastgesteld op 16 december 2010, wordt ingetrokken.

De Monumentenverordening gemeente Gorinchem 2007 wordt ingetrokken.

Artikel 30. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking.

Artikel 31. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Erfgoedverordening Gemeente Gorinchem 2018

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

Sub a

Bij de omschrijving van het begrip 'gemeentelijk monument' is, met uitzondering van de 50-jaar grens, aansluiting gezocht bij de omschrijving van een monument in de Monumentenwet 1988 en de Erfgoedwet. De cultuurhistorische waarde is volgens de Memorie van Toelichting de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Dit is een dermate ruime omschrijving dat het ook betrekking kan hebben op zaken en gebieden met een geschiedkundige en of bouwhistorische waarde.

Het begrip ‘terreinen’, als bedoeld in sub 2 en 3 van artikel 1, dient ruim te worden uitgelegd. Hoofdzakelijk betreft het locaties waar archeologische waarden in de bodem (kunnen) zitten, maar daarnaast kan het bijvoorbeeld ook gaan om parken, tuinen en een perceel met een of meer bomen. Het is niet vereist dat op het terrein ook een bouwkundig monument voorkomt teneinde over een gemeentelijk monument te kunnen spreken. Een 'zaak' is immers een veel ruimer begrip.

Uitgangspunt in deze verordening is dat onder het begrip ‘zaak’ alleen onroerende zaken worden verstaan. Immers, het effectueren van de bescherming vormt een probleem, aangezien roerende monumenten meestal eenvoudig kunnen worden verplaatst en daardoor ongemerkt over de gemeentegrens en daarmee buiten de werking van de verordening worden gebracht. Zaken die naar hun aard onroerend zijn, zoals een kerkorgel, kunnen wel de beschermde status krijgen, op basis van de redengevende omschrijving.

Sub b

Dit betreft de lijst waarop de gemeente de overeenkomstig de verordening aangewezen monumenten registreert. Het plaatsen op de monumentenlijst heeft geen rechtsgevolg. Het betreft slechts een administratieve handeling. Voorafgaand aan de plaatsing op de lijst is het de aanwijzing tot gemeentelijk monument die rechtsgevolg beoogt. Het is inzichtelijker om de aanwijzing en de plaatsing op de lijst uit elkaar te trekken. Zie ook de toelichting op artikel 3, lid 1, en artikel 7.

Sub c

Het is nodig om een begripsomschrijving van een 'beschermd rijksmonument' in de gemeentelijke monumentenverordening op te nemen. Deze verordening is namelijk een voorwaarde voor het verkrijgen door het college van de bevoegdheid om vergunningen voor de wijziging en sloop van rijksmonumenten te verlenen. Op de vergunningverlening voor rijksmonumenten zijn met name de artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988 van toepassing.

Sub d

Sinds 2002 kan elk bevoegd orgaan in de gemeente (raad, college en burgemeester) zelf zijn commissies instellen. De erfgoedcommissie, in Gorinchem genaamd Erfgoedcommissie, is een commissie die adviseert aan het college. In artikel 15 van de Monumentenwet is bepaald dat de gemeente in een verordening de inschakeling van een commissie moet regelen die adviseert aan het college over aanvragen van vergunningen als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet. De wetgever geeft hier dus aan dat het college in dit geval geen keuzevrijheid heeft ten aanzien van het instellen van een commissie.

De taken van de erfgoedcommissie staan in de verordening op de Erfgoedcommissie 2018 en strekken zich uit over de Erfgoedverordening gemeente Gorinchem 2018 en de Monumentenwet 1988 / Erfgoedwet. Door de erfgoedcommissie in deze begripsomschrijving bevoegd te verklaren over de toepassing van de Monumentenwet 1988 / Erfgoedwet te adviseren aan het college, is voldaan aan het vereiste, genoemd in artikel 15, lid 1, van de Monumentenwet 1988 / Erfgoedwet.

Sub g

De gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart kan een praktische oplossing bieden in het geval dat nog geen Malta-proof bestemmingsplan is vastgesteld. In dat geval kunnen gebieden op een dergelijke beleidsadvieskaart worden opgenomen, indien blijkt dat daar op grond van gemeentelijk historisch onderzoek mogelijk archeologische sporen in de bodem kunnen worden aangetroffen.

HOOFDSTUK 2. AANWIJZING GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

Artikel 2. Het gebruik van een monument

Het betreft hier met name de gebruiksmogelijkheden die de eigenaar/gebruiker zelf aan het object toekent. Deze gebruiksmogelijkheden slaan op de constructie en de ligging van het object, maar ook het feitelijke gebruik van het object zelf. Het specifieke gebruik in het geval van kerkgenootschappen, namelijk de erediensten, is op grond van art. 10 gewaarborgd, zodat ook in die zin geen afzonderlijke regeling voor gemeentelijke kerkelijke monumenten noodzakelijk is.

Artikel 3. De aanwijzing tot gemeentelijk monument

Lid 1

De aanwijzing tot gemeentelijk monument en het plaatsen op de monumentenlijst zijn twee zaken met verschillend rechtsgevolg. De aanwijzing heeft rechtsgevolg, het daarna registreren op de gemeentelijke monumentenlijst is slechts een administratieve handeling.

Het besluit tot aanwijzing is een discretionaire bevoegdheid van het college. Na afweging van alle betrokken belangen kan tot aanwijzing worden besloten. De afweging van de belangen van de rechthebbende ten opzichte van de te beschermen monumentale waarden moet uitdrukkelijk gemotiveerd in het besluit naar voren komen (de redengeving). De aanwijzing geeft geen recht op schadevergoeding. De aanwijzing verandert immers over het algemeen niets aan het bestaande gebruik van het monument.

Een aanwijzing heeft echter wel gevolgen voor de mogelijkheden wat betreft het toekomstige gebruik van een monumentaal object. Immers, de monumentaal aangewezen onderdelen mogen slechts met een vergunning (zie art. 10, tweede lid) of slechts op grond van de nadere regels (zie art. 10, derde lid) worden gewijzigd. Het wijzigen van niet-monumentale onderdelen is alleen vergunningvrij wanneer ook geen omgevingsvergunning is vereist. Om deze, weliswaar toekomstige, last voor de burger in te perken, dient bij de aanwijzing in de redengevende omschrijving zorgvuldig bekeken te worden wat wel en wat niet van het object tot monumentaal beschermingswaardig onderdeel wordt aangewezen en voor welk deel een vergunningplicht achterwege kan blijven.

Lid 2

Het college moet het advies inwinnen van de erfgoedcommissie als bedoeld onder artikel 1, sub d. De verordening bindt het advies niet aan bepaalde voorschriften over vorm en inhoud. De taak en werkwijze van de erfgoedcommissie worden geregeld in een separate verordening.

Lid 3

Op grond van jurisprudentie blijkt dat aangewezen monumenten helemaal als monument zijn aangewezen. Het betreft de gehele bouwkundige eenheid, zowel exterieur als interieur, inclusief aan- en uitbouwen. Wanneer bij de aanwijzing al onomstotelijk vaststaat dat er sprake is van onderdelen zonder monumentwaarden, kunnen deze worden uitgesloten van de aanwijzing tot gemeentelijk monument.

Lid 4

Monumenten die op grond van een aanwijzing door het Rijk reeds op een monumentenlijst zijn geplaatst, komen niet voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking.

Artikel 4. Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

In dit artikel worden de termijnen genoemd waarbinnen de erfgoedcommissie moet adviseren (lid 1) en het college een beslissing moet nemen (lid 2). Door de besluitvorming aan een termijn te binden, weten alle belanghebbenden waar ze aan toe zijn. In het kader van de vermindering van administratieve lasten dient goed nagedacht te worden over de specifieke invulling met betrekking tot de duur van de termijnen. Over het algemeen geldt hoe korter de termijnen zijn, des te minder zijn de administratieve lasten voor de burger.

De redactie van lid 2 heeft tot gevolg dat, wanneer de erfgoedcommissie niet tijdig adviseert, het college de volgende keuze kan maken: zonder advies een beslissing nemen, of besluiten om een te laat uitgebracht advies als bedoeld in het eerste lid toch in hun overwegingen te betrekken. Als het college niet tijdig beslist, is op grond van de Awb sprake van een fictieve weigering. Ingevolge artikel 6:2 staat voor de aanvrager dan de mogelijkheid van bezwaar of administratief beroep open die ook tegen een reëel besluit open zou staan.

Het artikel bevat geen bepalingen over bekendmaking van het besluit, omdat de Awb dat afdoende regelt (afdeling 3.6).

Artikel 5. Voorbescherming

Dit artikel regelt de voorbescherming voor toekomstige gemeentelijke monumenten zoals die ook voor rijksmonumenten geldt. Dat betekent dat in de periode van kennisgeving van het voornemen van het college om een monument op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen tot het daadwerkelijke aanwijzingsbesluit (dit kan ook een afwijzing zijn), de artikelen 10 tot en met 12 van deze verordening van toepassing zijn. Dat betekent onder andere dat een monument tijdens de aanwijzingsprocedure tot beschermd gemeentelijk monument niet mag worden gesloopt, gewijzigd, verplaatst (etc.) zonder een omgevingsvergunning of anders dan de bij nadere regels opgestelde wijze. Het gebruik van de voorbeschermingsprocedure is gebonden aan motivatieplicht, aangezien hieraan voor de eigenaar / gebruiker consequenties zijn verbonden. Immers, gedurende de voorbescherming dienen bouwactiviteiten te worden opgeschort.

Het inroepen van de voorbescherming van een object is een publiekrechtelijke beperking en een beperkingenbesluit in de zin de van artikel 1, onder a, sub 1 juncto artikel 1, onder b, sub 5 van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Daarmee is ook onder andere artikel 13 van deze wet van toepassing wat betreft de aansprakelijkheid van gemeenten voor geleden schade. Daarom moet een gemeente gegronde redenen kunnen aanvoeren voor het inroepen van de voorbescherming. Zie hiertoe ook de toelichting bij artikel 6 van deze verordening.

Artikel 6. Mededeling aanwijzingsbesluit

De ontvangst van de mededeling (zijnde een afschrift van de inschrijving) van het college is voor alle aan het monumentale object verbonden zakelijk gerechtigden van essentieel belang. De kenbaarheid van de aanwijzing tot monumentaal object is ook te herleiden tot artikel 1, onder a, sub 1 juncto artikel 1, onder b, sub 6 van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Daarmee zijn de voorschriften uit deze wet ook van toepassing op een aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 6 van deze verordening.

Dit artikel regelt overigens niet specifiek dat de aanwijzing wordt bekendgemaakt aan de eigenaar en de aanvrager, omdat de Awb dat al bepaalt (afdeling 3.6). Indien het artikel 4:8 Awb is toegepast (horen van geadresseerde en derdebelanghebbenden) dan dienen de betrokkenen op grond van het bepaalde in artikel 3:43 Awb eveneens een mededeling te ontvangen.

Artikel 7. Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

De registratie van de aanwijzing is een administratieve handeling (en geen besluit). De bedoeling van de bij te houden monumentenlijst is om een ieder snel inzicht te geven in welke zaken als gemeentelijk monument zijn aangewezen en de redengeving daartoe. Wat betreft dit laatste aspect zij tevens verwezen naar de toelichting bij artikel 3, eerste lid (aanwijzing).

Artikel 8. Wijziging van de aanwijzing

Op grond van dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke monumenten te wijzigen (lid 1). Hiervoor geldt dezelfde voorbereidingsprocedure als voor de aanwijzing zelf (lid 2), tenzij de wijziging van ondergeschikte betekenis is (lid 3). Wijzigingen van de aanwijzing worden doorgevoerd op de gemeentelijke monumentenlijst (lid 4).

Artikel 9. Intrekken van de aanwijzing

Dit artikel geeft de mogelijkheid om de aanwijzing van gemeentelijke monumenten in te trekken (lid 1). Voor intrekking van de aanwijzing is het advies van de erfgoedcommissie nodig. Monumenten op de gemeentelijke monumentenlijst waarvan de aanwijzing is ingetrokken (omdat ze zijn gesloopt of anderszins volledig teloor gegaan), worden door het college van de monumentenlijst gehaald. Naast de registratie regelt lid 2 dat monumenten niet dubbel aangewezen en geregistreerd kunnen zijn in het geval dat het object ook als rijksmonument is aangewezen en geregistreerd. In dat geval vervalt de gemeentelijke aanwijzing en registratie als monument.

HOOFDSTUK 3. INSTANDHOUDING VAN GEMEENTELIJKE MONUMENTALE ZAKEN

Artikel 10. Instandhoudingbepaling

De verbodsbepaling in het eerste lid van artikel 10 is gebaseerd op artikel 11 lid 1 van de Monumentenwet 1988 en de Erfgoedwet. De artikelen 11 tot en met 21 van de Wet juncto artikel 25 van deze verordening regelen de vergunningverlening voor de wijziging van rijksmonumenten door het college. In dit artikel gaat het derhalve alleen over gemeentelijke monumenten. Het is verstandig de vergunningverlening voor rijks- en gemeentelijke monumenten procedureel en inhoudelijk zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen. Het is voor de aanvrager, maar ook voor de behandelende gemeentelijke diensten en voor het college van praktische betekenis dat beide aanvragen zoveel mogelijk langs dezelfde weg worden afgehandeld. Ten aanzien van de vergunningaanvraag voor gemeentelijke monumenten is van belang dat het verkrijgen van gegevens en ontbrekende gegevens geregeld is in de Awb (artikel 4:2 respectievelijk 4:5 en 4:15). In een aanvraagformulier voor de vergunning kan de gemeente aangeven welke gegevens zijn vereist. In dat kader kan ook het overleggen van een rapportage met betrekking tot een bouwhistorisch onderzoek als vereiste bij de vergunningaanvraag worden opgenomen. Zie Artikel 12 lid 2. Hierbij moet wel sprake zijn van evenredigheid wat betreft de omvang van de wijziging van het monument in relatie tot de omvang van het onderzoek en de daaraan verbonden kosten. Deze bepaling uit de Awb maakt het daarmee niet noodzakelijk dat het laten verrichten van een bouwhistorisch onderzoek in de verordening opgenomen hoeft te worden.

In het kader van de vermindering van administratieve lasten voor burgers dienen de indieningsvereisten bij de vergunningaanvraag zo beperkt mogelijk gehouden te worden.

In lid 3 van artikel 10 wordt de mogelijkheid geschapen voor het college om nadere regels te stellen die in de plaats kunnen worden gesteld van het verbod uit het eerste lid en de vergunningplicht uit het tweede lid. Het zal hierbij over het algemeen gaan om wijzigingen aan gemeentelijke monumenten die niet van ingrijpende aard zijn. Met name het reguliere onderhoud kan in vastomlijnde regels worden opgenomen, zodat burgers niet voor relatief eenvoudige wijzigen (bijvoorbeeld met betrekking tot kleurstelling of het gebruik van identieke materialen) worden geconfronteerd met een vergunningprocedure. In deze nadere regels kunnen dan expliciet die situaties worden benoemd waarin de burger geen vergunning hoeft aan te vragen.

In de nadere regels (uitvoeringsrichtlijnen of programma´s van eisen) kunnen de uitgangspunten, functionele toetsen en aanwijzingen in het kader van de monumentenzorg worden opgenomen. Zie ook de opmerkingen hierover bij de toelichting van artikel 12. Hierbij dient de bouwkundige en monumentale kwaliteit (behoudtechnische optiek) voorop te staan.

Artikel 11. De schriftelijke aanvraag

Een aanvraag zoals in dit artikel bedoeld wordt ingediend op de gebruikelijke wijze, dat wil zeggen digitaal via het omgevingsloket.

Artikel 12. Advies en vergunningverlening

Door duidelijk te maken wat het toetsingskader is voor grote (niet vergunningvrije en ingrijpende) wijzigingen aan een monument, hebben de burgers duidelijkheid en worden ze met minder administratieve lasten geconfronteerd.

In de nadere regels uit Bijlage 1 staan de uitgangspunten, functionele toetsen en aanwijzingen in het kader van de monumentenzorg. Hierbij staat de bouwkundige en monumentale kwaliteit (behoudtechnische optiek) voorop. Hierbij is aansluiting gezocht bij de Welstandsnota Gorinchem 2017.

Bij de advisering wordt de mogelijkheid geboden aan de erfgoedcommissie om terug te vallen op bestaande documenten voor planbeoordeling. Het gaat daarbij zowel om beoordelingsrichtlijnen als uitvoeringsrichtlijnen. Voorbeelden van algemene uitgangspunten voor planbeoordeling zijn 'Gebouwd Verleden, Doorgeven oof Opgeven' (DSL) of '10 Uitgangspunten voor het omgaan met monumenten' (Federatie Welstand). Voorbeelden van specifiek technische toetsingsdocumenten zijn 'Technische Criteria Planbeoordeling' (DSL) en de 'Uitvoeringsrichtlijnen' voor b.v. metselwerk en voegwerk (ERM).

Voorts staat het voeren van (voor)overleg centraal bij dit artikel, zodat maatwerk kan worden geleverd. Praktisch gezien gaat een medewerker monumentenzorg van de gemeente, op locatie en gezamenlijk met de initiatiefnemer, onderzoeken welke aanpassingen mogelijk zijn aan de hand van de algemene regels, zodat de monumentale waarde van het object niet of zo min mogelijk wordt aangetast.

Voor de termijnen voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten wordt de WABO artikel 3.10 gevolgd.

Artikel 13. Weigeringsgronden

In dit artikel ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument.

Artikel 14. Intrekken van de vergunning

Dit artikellid bevat de mogelijke gronden om een vergunning in te trekken. De bepaling onder c heeft de volgende achtergrond: als de omstandigheden bij de vergunninghouder ten aanzien van het monument wijzigen, dan zou het zo kunnen zijn dat als er een nieuwe belangenafweging zou kunnen plaatsvinden, de belangen van het monument behoren voor te gaan. In dat geval moet het college mogelijkheden hebben om de vergunning in te trekken.

HOOFDSTUK 4 GEMEENTELIJKE STADS- EN DORPSGEZICHTEN

Artikel 15. Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

Dit artikel geeft de mogelijkheid aan de gemeenteraad om gemeentelijke stads- en dorpsgezichten aan te wijzen, die vervolgens krachtens het bestemmingsplan of de beheersverordening moeten worden beschermd. Dit is vergelijkbaar met de thans nog geldende artikelen 35 en 36 van de Monumentenwet 1988; echter zonder de plicht de minister te horen. Artikel 36 van de Monumentenwet 1988 zal vervallen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daarna is het beschermen van gemeentelijke stads- en dorpsgezichten mogelijk via het omgevingsplan. Voor de bescherming van rijksmonumenten binnen het gemeentelijke stads- en dorpsgezicht geldt artikel 11 van de Monumentenwet en voor gemeentelijke monumenten artikel 10 van deze verordening. Ook het Rijk zal de bescherming van stads- en dorpsgezichten van landelijke betekenis dan op basis van de Omgevingswet regelen via een instructie aan de gemeenten, die zij moeten overnemen in hun omgevingsplan.

Artikel 16. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht

Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het stads- en dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking door de minister wordt aangewezen als rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan wijzigingen i.v.m. de verandering van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.

Artikel 17. Verbodsbepaling en aanvraag vergunning

Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo geeft gemeente de mogelijkheid om op basis van hun verordening het slopen in een beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht aan een omgevingsvergunning te onderwerpen. Daaraan is hier uitvoering gegeven.

HOOFDSTUK 5. AANWIJZING BEELDBEPALENDE PANDEN

Artikel 18. De aanwijzing tot beeldbepalend pand

Lid 1

De aanwijzing tot beeldbepalend pand en het plaatsen op de lijst van beeldbepalende panden zijn twee zaken met verschillend rechtsgevolg. De aanwijzing heeft rechtsgevolg, het daarna registreren op de lijst van beeldbepalende panden is slechts een administratieve handeling.

Het besluit tot aanwijzing is een discretionaire bevoegdheid van het college. Na afweging van alle betrokken belangen kan tot aanwijzing worden besloten. De afweging van de belangen van de rechthebbende ten opzichte van de te beschermen beeldbepalende waarde moet uitdrukkelijk gemotiveerd in het besluit naar voren komen (de redengeving). De aanwijzing geeft geen recht op schadevergoeding. De aanwijzing verandert immers over het algemeen niets aan het bestaande gebruik van het monument.

Lid 2

Het college moet het advies inwinnen van de erfgoedcommissie als bedoeld onder artikel 1, sub d. De verordening bindt het advies niet aan bepaalde voorschriften over vorm en inhoud.

Lid 3

De essentie van het behoud van de beeldbepalende waarde is gelegen in het exterieur van het pand. Het interieur speelt daarin geen rol.

Lid 4

Monumenten die op grond van een aanwijzing door het Rijk of de gemeente reeds op een monumentenlijst zijn geplaatst, komen niet voor aanwijzing als beeldbepalend pand in aanmerking.

Artikel 19. Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

In dit artikel worden de termijnen genoemd waarbinnen de erfgoedcommissie moet adviseren (lid 1) en het college een beslissing moet nemen (lid 2). Door de besluitvorming aan een termijn te binden, weten alle belanghebbenden waar ze aan toe zijn. In het kader van de vermindering van administratieve lasten dient goed nagedacht te worden over de specifieke invulling met betrekking tot de duur van de termijnen. Over het algemeen geldt hoe korter de termijnen zijn, des te minder zijn de administratieve lasten voor de burger.

De redactie van lid 2 heeft tot gevolg dat, wanneer de erfgoedcommissie niet tijdig adviseert, het college de volgende keuze kan maken: zonder advies een beslissing nemen, of besluiten om een te laat uitgebracht advies als bedoeld in het eerste lid, toch in hun overwegingen te betrekken. Als het college niet tijdig beslist, is op grond van de Awb sprake van een fictieve weigering. Ingevolge artikel 6:2 staat voor de aanvrager dan de mogelijkheid van bezwaar of administratief beroep open die ook tegen een reëel besluit open zou staan.

Het artikel bevat geen bepalingen over bekendmaking van het besluit, omdat de Awb dat afdoende regelt (afdeling 3.6).

Artikel 20. Mededeling aanwijzingsbesluit

De ontvangst van de mededeling (zijnde een afschrift van de inschrijving) van het college is voor alle aan het beeldbepalende pand verbonden zakelijk gerechtigden van essentieel belang.

Dit artikel regelt overigens niet specifiek dat de aanwijzing wordt bekendgemaakt aan de eigenaar en de aanvrager, omdat de Awb dat al bepaalt (afdeling 3.6). Indien het artikel 4:8 Awb is toegepast (horen van geadresseerde en derdebelanghebbenden) dan dienen de betrokkenen op grond van het bepaalde in artikel 3:43 Awb eveneens een mededeling te ontvangen.

Artikel 21. Registratie op de lijst van beeldbepalende panden

De registratie van de aanwijzing is een administratieve handeling (en geen besluit). De bedoeling van de bij te houden lijst van beeldbepalende panden is om een ieder snel inzicht te geven in welke zaken als beeldbepalend pand zijn aangewezen en de redengeving daartoe. Wat betreft dit laatste aspect zij tevens verwezen naar de toelichting bij artikel 3, eerste lid (aanwijzing).

Artikel 22. Wijziging van de aanwijzing

Op grond van dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van beeldbepalend pand te wijzigen (lid 1). Hiervoor geldt dezelfde voorbereidingsprocedure als voor de aanwijzing zelf (lid 2), tenzij de wijziging van ondergeschikte betekenis is (lid 3). Wijzigingen van de aanwijzing worden doorgevoerd op de lijst van beeldbepalende panden (lid 4).

Artikel 23. Intrekken van de aanwijzing

Dit artikel geeft de mogelijkheid om de aanwijzing van beeldbepalende panden in te trekken (lid 1). Voor intrekking van de aanwijzing is het advies van de erfgoedcommissie nodig. Panden op de lijst van beeldbepalende panden waarvan de aanwijzing is ingetrokken (omdat ze zijn gesloopt of anderszins volledig teloor gegaan), worden door het college van deze lijst gehaald. Naast de registratie regelt lid 2 dat monumenten niet dubbel aangewezen en geregistreerd kunnen zijn in het geval dat het object ook als rijks- of gemeentelijk monument is aangewezen en geregistreerd. In dat geval vervalt de aanwijzing en registratie als beeldbepalend pand.

Artikel 24. Instandhouding van beeldbepalende panden

In deze verordening is –anders dan bij gemeentelijke monumenten- geen regelgeving opgenomen voor de instandhouding van de beeldbepalende panden. In tegenstelling tot gemeentelijke monumenten is vergunningvrij bouwen bij beeldbepalende panden wel toegestaan. Indien voor een bouwplan een omgevingsvergunning is vereist, dan wordt deze getoetst aan de Welstandsnota. In de Welstandsnota staan specifieke toetsingscriteria voor beeldbepalende panden.

Een andere vorm van instandhouding van beeldbepalende panden is te realiseren via het bestemmingsplan (t.z.t. het omgevingsplan). Op het moment van inwerkingtreding van deze verordening kent de gemeente Gorinchem geen bestemmingsplannen waarin rekening is gehouden met beeldbepalende panden. Bij toekomstige bestemmingsplannen of omgevingsplannen kunnen de beeldbepalende panden worden opgenomen. De beeldbepalende panden kunnen daarin worden voorzien van een aanduiding, met daaraan gekoppeld specifieke regels.

HOOFDSTUK 6. RIJKSMONUMENTEN

Artikel 25. Vergunning voor beschermd rijksmonument

Lid 1

De procedure voor de afgifte door het college van de vergunning voor rijksmonumenten staat in hoofdstuk 2 paragraaf 2 van de Monumentenwet 1988 en afdeling 3.4 van de Awb. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (hierna: RCE) en, buiten de bebouwde kom, ook Gedeputeerde Staten (hierna: GS) moeten binnen twee maanden na verzending van de adviesaanvraag adviseren (Monumentenwet 1988, artikel 16.2). Het definitieve besluit moet binnen vier maanden na ontvangst van het laatste van de adviezen van RCE en GS plaatsvinden (Monumentenwet 1988, artikel 16.3). Op het definitieve besluit kan nog slechts door een beperkt groep van belanghebbende beroep worden ingesteld.

Lid 2

De Monumentenwet 1988 schrijft voor dat de erfgoedcommissie bij de aanvragen om vergunning voor rijksmonumenten wordt ingeschakeld. Om te voorkomen dat dit wettelijke vereiste door het ontbreken van het advies van de erfgoedcommissie tot moeilijkheden leidt bij de afgifte van de vergunning, is in lid 2 een termijn gesteld.

HOOFDSTUK 7. INSTANDHOUDING VAN ARCHEOLOGISCHE TERREINEN

Artikel 26. Vangnet archeologie

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in het bestemmingsplan in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving opgenomen te worden van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Met de invoering van deze verplichting is de bescherming van archeologische waarden in beginsel ruimtelijk geborgd.

Het uitgangspunt van dit artikel (voortvloeiend uit het verdrag van Malta) en daarmee ook van artikel 26 van deze verordening, is daarom primair dat in het bestemmingsplan, door middel van een gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingenkaart en eventueel aanvullend veldonderzoek, wordt vastgelegd waar zich archeologische waarden in de bodem kunnen bevinden.

In Gorinchem zijn nog enkele bestemmingsplannen van kracht van vóór de invoering van deze eisen. Om, mede gelet op de verplichtingen van het Verdrag van Malta, ook voor de gronden waar deze ‘oude’ bestemmingsplannen nog gelden de bescherming van archeologische waarden te verzekeren, is dit artikel opgenomen. De strekking van dit artikel is te waarborgen dat mogelijk in deze gronden aanwezige archeologische waarden niet worden verstoord, tenzij daaraan aandacht is besteed die gelijkwaardig is aan waartoe artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht, door middel van de verwachtingskaarten, een omgevingsvergunning of eigen onderzoek dat aan die eisen kan voldoen.

Bij eventuele nadere regels van burgemeester en wethouders over het verrichten van archeologisch onderzoek kan bijvoorbeeld gedacht worden aan regels m.b.t. een programma van eisen of een plan van aanpak.

HOOFDSTUK 8. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 27. Strafbepaling

De strafbaarstelling van handelen zonder of in strijd met de voorschriften van de omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten is via de Wabo en de Wet op de economische delicten (artikel 1a) geregeld. Artikel 154, lid 1, van de Gemeentewet laat een keuzemogelijkheid aan de raad om op overtreding van verordeningen straf stellen, maar geen andere of zwaardere dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht zijn de geldboetecategorieën opgenomen.

Artikel 28. Toezichthouders

In dit artikel worden toezichthouders aangewezen overeenkomstig modelbepaling 90.M van de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving. De basis voor deze aanwijzingsbevoegdheid wordt gevonden in hoofdstuk 5, waarin algemene regels worden gegeven voor de bestuursrechtelijke handhaving van algemeen geldende rechtsregels en individueel geldende voorschriften. Toezichthouders worden in artikel 5:11 Awb omschreven als zijnde personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift, zodat de aanwijzing van toezichthouders derhalve in de Erfgoedverordening kan plaatsvinden.

HOOFDSTUK 9. SLOTBEPALINGEN

Artikel 29. Intrekken oude regeling

Dit artikel regelt de intrekking van de oude monumentenverordeningen, zodat niet meerdere verordeningen van kracht zijn die hetzelfde onderwerp regelen. Het uitdrukkelijk intrekken van een oude regeling mag niet achterwege worden gelaten met een beroep op het beginsel dat een vroegere regeling ter zijde wordt gesteld door een latere regeling.

Artikel 31. Citeertitel

Dit artikel noemt de naam van de verordening. Gelet op het samenvoegen van de oude monumentenverordening en het nieuwe archeologische deel in de verordening, is gekozen voor de nieuwe en overkoepelende term ‘erfgoedverordening’. Deze verordening heet daarom Erfgoedverordening Gemeente Gorinchem 2018.

BIJLAGE 1: UITGANGSPUNTEN VOOR DE OMGANG MET MONUMENTEN

Erfgoed

De vesting, de monumenten en het landschap zijn essentieel voor de identiteit van Gorinchem. Het gebied kent een rijke cultuurhistorie met onder meer militair erfgoed, kerken en burgerwoningen. De erfgoedwaarde van een object of gebied is van invloed op de aanvaardbaarheid van plannen en wordt daarom meegewogen bij de beoordeling.

Uitgangspunt voor het beheer van de cultuurhistorische waarden is behoud. Van belang zijn daarbij zijn de waarden van de objecten en structuren op zichzelf alsmede de context en het gebruik. Overwegingen bij het beoordelen van bouwplannen aan of in de invloedssfeer van cultureel erfgoed zijn:

Gebruiken en behouden

Erfgoed zonder functie en gebruik gaat verloren. De (her)bestemming van objecten en gebieden is essentieel voor behoud. Deze (her)bestemming moet de cultuurhistorische waarden respecteren en zich daar naar voegen.

Onderhoud en restauratie

Behoud gaat voor vernieuwing. Door een monument, terrein of gebied goed te onderhouden kan restauratie worden voorkomen. Bij restauratie is de kans groter dat historisch waardevol materiaal of resultaat van oud vakmanschap verdwijnt. Zowel bij onderhoud als bij restauratie is eerbied voor historische materialen en structuren speerpunt. De esthetische en historische waarden van het erfgoed moeten behouden blijven. Indien traditionele methoden niet toereikend zijn, is gebruik van moderne methoden en technieken denkbaar op voorwaarde dat deze doeltreffendheid zijn en uit ervaring blijkt dat er geen schade ontstaat.

Onderzoeken en plannen

Bij het maken van plannen staat respect voor cultuurhistorische waarden voorop. Om te bepalen wat die waarden zijn, is onderzoek nodig. Hierbij kan gedacht worden aan cultuurhistorische, historisch geografische, bouwhistorische, archeologische of restauratietechnische verkenningen en onderzoeken.

Aan de hand hiervan kan een plan in zijn opzet verrijkt worden, bijvoorbeeld doordat de sporen uit eerdere perioden gebruikt worden om het eigen unieke karakter verder te ontwikkelen.

Aan de hand van de uitkomsten van onderzoek kunnen de cultuurhistorische waarden worden gewogen en plannen worden gemaakt met respect voor de historische waarden. De concrete resultaten van bijvoorbeeld bouwhistorisch onderzoek van een pand kunnen worden gehanteerd als richtinggevende aanwijzingen bij de ontwikkeling van het pand, dit zowel in zijn bouwstructurele opzet als in de vormgeving, detaillering en materiaal- en kleurkeuze.

Daarbij staat de term authenticiteit voorop. Dit is niet persé een pleidooi voor historiserende reconstructie, maar voor de omgang met de historische gelaagdheid van bouwwerken en structuren in hun context. Zo kan bijvoorbeeld bij een goede afstemming op de karakteristiek van het stadsgezicht en het omringend stadsbeeld ruimte geboden worden om beredeneerd af te wijken van conserverende bestemmingsregels als daarmee de authentieke kwaliteiten van het pand beter tot hun recht worden gebracht.

Respect voor de historische gelaagdheid

Erfgoed is niet alleen van gisteren. Het is door de jaren heen tot stand gekomen. Verschillende generaties gebruikers hebben lagen toegevoegd aan de geschiedenis. Een object, plek of gebied is daardoor te zien als een levend archief. Terugrestaureren naar een ‘oorspronkelijke’ versie is een ontkenning van deze gelaagde geschiedenis en daarmee in principe ongewenst. De historische context en de bouwsporen van een monument hebben een eigen waarde en moeten afleesbaar blijven, landschappelijke elementen zijn niet los te zien van eeuwenoud beheer waarvan het veranderend gebruik zichtbaar moet blijven. De historische gelaagdheid is een waarde op zich.

Nieuwe elementen zijn herkenbaar

Om een gebouw, plek of een gebied te kunnen blijven gebruiken, kan het nodig zijn aanpassingen te doen of om nieuwe elementen toe te voegen. Dergelijke veranderingen moeten harmonieus aansluiten op het bestaande en de historische gelaagdheid, maar daarvan ook duidelijk te onderscheiden zijn. Een ontwerp kan bijvoorbeeld aansluiting zoeken bij eigenschappen als maat, schaal en stijl van detailleren maar door materiaalgebruik en moderne uitvoering een eigen uitdrukking krijgen. Zo kan met respect voor de historische eigenschappen het nieuwe een herkenbare laag zijn. De suggestie dat een nieuw element van ouder datum is, moet worden voorkomen. Verdwenen onderdelen kunnen worden teruggebracht, maar alleen op eigentijdse wijze. Veranderingen moeten niet alleen herkenbaar, maar ook omkeerbaar zijn. Ze moeten, dus zonder schade weer verwijderd kunnen worden.

Respect voor de context

Erfgoed is niet los te zien van zijn context. Een monumentale boerderij bijvoorbeeld komt niet tot zijn recht op een groot parkeerterrein, een brug kan niet zonder water en een glas-in-lood raam is meer op zijn plaats in een oude kerk dan in de bijbehorende schuur. De context is meer dan een waarde op zichzelf, het draagt bij aan de herkenbaarheid en beleefbaarheid van het erfgoed.

Een monument en de onderdelen daarvan hebben een (functionele) context. Dit is het schaalniveau van de objecten. Deze context kan zo groot zijn als een gebied of zo klein als een interieur. Zowel de grote context van het monument in de omgeving als de kleine context van een interieurelement in een ruimte zijn van essentieel belang voor het behoud van de monumentale waarde. Het uitgangspunt is, dat het geheel in zijn context behouden blijft. Een hooiberg blijft op zijn plaats, een schoorsteen met schouw wordt niet verplaatst, decoraties worden niet verwijderd.

Als behoud van onderdelen van een monument onmogelijk blijkt in de bestaande context, moet er binnen het monument of de omgeving daarvan een oplossing gezocht worden. Daarbij moet zichtbaar zijn dat er een wijziging is opgetreden, een nieuwe laag een de geschiedenis van het object is toegevoegd. Ook de verplaatsing van een geheel monument is niet toegestaan, tenzij het voortbestaan ervan wordt bedreigd of behoud op een andere manier niet mogelijk is.

De omgeving van het monument draagt in schaal, materiaal en kleur bij aan de waarde van het monument. Als de originele context nog aanwezig is moet deze gehandhaafd worden. Is deze er niet, dan sluiten nieuwe bouwwerken aan op de schaal van het monument. Nieuwe toevoegingen in de omgeving van het monument mogen geen afbreuk doen aan de monumentale waarden.

Wat voor de context geldt op de schaal van monumenten, geldt ook voor structuren en gebieden. De vestingwerken zijn zowel stad als landschap. Watergangen worden gebruikt voor waterbeheer, maar hangen bijvoorbeeld ook samen met verkavelingspatronen. De monumentale boerderijen zijn niet los te zien van de mogelijkheden om het landschap te gebruiken voor de veeteelt. Op dit hogere schaalniveau vormen landschappelijke patronen en stedenbouwkundige structuren een gelaagd samenspel, dat niet los kan worden

gezien van het (historisch) gebruik. De respectvolle omgang met dit erfgoed is een constant zoeken naar mogelijkheden voor inpassingen, die in evenwicht zijn met te behouden kwaliteiten.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 15 februari 2018.

De voorzitter,

De griffier,

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

BIJLAGEN: CRITERIA VOOR HET OMGAAN MET MONUMENTEN

BIJLAGE 2: VERGUNNINGVRIJE REGELS

Behorend bij artikel 10 lid 3:

Vergunningsvrije werkzaamheden aan een gemeentelijk monument

Het verbod als bedoeld in artikel 10, eerste lid van de verordening en de vergunningplicht als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de verordening geldt niet, indien het de volgende werkzaamheden aan een monument betreffen:

  • 1.

    regulier onderhoud;

  • 2.

    het aanbrengen van veranderingen van niet ingrijpende aard aan de buitenzijde van het monument mits:

    • de bebouwde oppervlakte niet wordt uitgebreid;

    • de cultuurhistorische en monumentale waarden in stand blijven;

    • de bestaande materialen worden hergebruikt, mits deze nog in goede staat zijn.

  • 3.

    het aanbrengen van veranderingen van niet ingrijpende aard aan de binnenzijde van het monument mits:

    • de veranderingen geen betrekking hebben op de draagconstructie;

    • de cultuurhistorische waarden niet in het geding zijn.

  • 4.

    het aanbrengen van kleine objecten zoals vlaggen(stokhouders), buitenlampen, naamborden met een maximale omvang van 0,1 m2

Kennisgevingsplicht

Aanvrager is verplicht wanneer hij voornemens is werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren als bedoeld in artikel 10 lid 3 minimaal 4 weken voor de aanvraag van de feitelijke werkzaamheden het college hieromtrent schriftelijk in kennis te stellen.