Gemeenschappelijke regeling tot wijziging van de gemeenschappelijke regeling Publieke Gezondheid & Zorg Groningen (PG&Z)

Geldend van 01-10-2019 t/m 05-11-2020

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling tot wijziging van de gemeenschappelijke regeling Publieke Gezondheid & Zorg Groningen (PG&Z)

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Appingedam, Delfzijl, Groningen, Het Hogeland, Loppersum, Midden-Groningen, Oldambt, Pekela, Stadskanaal, Veendam, Westerkwartier en Westerwolde

Overwegen het volgende:

  • 1.

    Gemeenten dragen op grond van art. 14 Wpg via het treffen van een gemeenschappelijke regeling zorg voor de instelling en instandhouding van een regionale gezondheidsdienst. Bij die regeling wordt een openbaar lichaam ingesteld met de aanduiding: gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD). De gemeentelijke gezondheidsdienst staat onder leiding van een directeur publieke gezondheid (DPG);

  • 2.

    het algemeen bestuur van de GR PG&Z heeft op 6 juli 2018 besloten om de GGD per 1-1-2020 te verzelfstandigen, waarmee de medewerkers GGD in dienst komen van het openbaar lichaam;

  • 3.

    de deelnemende gemeenten hebben de intentie de gemeenschappelijke regeling Veiligheidsregio en de gemeenschappelijke regeling PG&Z zoveel mogelijk onderling te laten samenwerken;

  • 4.

    op grond van wettelijke voorschriften valt de GHOR bestuurlijk onder de verantwoordelijkheid van het algemeen bestuur van de Veiligheidsregio, en operationeel onder de DPG;

  • 5.

    ter bevordering van de onderlinge samenwerking, in het bijzonder op het gebied van de GHOR, is de voorzitter van GGD Groningen als adviserend lid toegevoegd aan het dagelijks bestuur van de regeling Veiligheidsregio Groningen;

  • 6.

    ter bevordering van de onderlinge samenwerking, in het bijzonder op het gebied van de GHOR, is de portefeuillehouder GHOR in het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio als adviserend lid toegevoegd aan het dagelijks bestuur van GGD Groningen;

  • 7.

    de colleges van de deelnemende gemeenten hebben besloten onder andere de inkoop en transformatie van Jeugdhulp als ook de monitoring, contractbewaking en budgetbeheer gezamenlijk te willen uitvoeren (RIGG);

  • 8.

    voor de RIGG blijft de gemeente Groningen de uitvoerende gemeente; dit in tegenstelling tot GGD Groningen. Ten gevolge daarvan zijn voor de RIGG bepalingen toegevoegd, gebaseerd op de oude regeling.

gelet op onder meer de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet, de Wet publieke gezondheid, de Wet veiligheidsregio’s, de Wet op de lijkbezorging en de Jeugdwet,

gezien de toestemming van de gemeenteraden van de betreffende gemeenten;

BESLUITEN:

de gemeenschappelijke regeling Publieke Gezondheid & Zorg Groningen te wijzigen door vaststelling van de volgende integrale tekst,

Gemeenschappelijke regeling Publieke Gezondheid & Zorg Groningen

HOOFDSTUK I - ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      Gemeentelijke Gezondheidsdienst Groningen: het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 2 dat taken en bevoegdheden op het gebied van de publieke gezondheidszorg uitvoert, hierna te noemen GGD Groningen;

    • b.

      Gemeenten: de gemeenten waarvan de colleges aan de gemeenschappelijke regeling Publieke Gezondheid & Zorg (PG&Z) deelnemen;

    • c.

      Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio: het onderdeel van de Veiligheidsregio belast met de uitvoering van de taken rond geneeskundige hulpverlening, hierna te noemen GHOR;

    • d.

      Directeur: Directeur Publieke Gezondheid (DPG), functionaris als bedoeld in artikel 14 lid 3 van de Wet publieke gezondheid;

    • e.

      Wettelijke taken: taken die bij of krachtens wet aan GGD Groningen toegedeeld zijn;

    • f.

      Facultatieve taken: taken die één of meer Gemeenten eigener beweging aan GGD Groningen op- of overdragen;

    • g.

      Taken voor derden: taken op het gebied van publieke gezondheid in ruime zin en daarbij aansluitend, die GGD Groningen voor anderen dan de Gemeenten verricht;

    • h.

      RIGG: Regionale Inkooporganisatie Groninger Gemeenten, waarvoor de gemeente Groningen de werkgever is;

    • i.

      Peildatum: 1 januari van het jaar dat twee jaar voorafgaat aan het jaar waarop de betaling van de gemeentelijke bijdrage betrekking heeft;

    • j.

      Wpg: Wet publieke gezondheid;

    • k.

      Wgr: Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 2. Waar in deze regeling artikelen van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing worden verklaard, wordt in die artikelen, met toepassing van de Wgr gelezen:

    • a.

      in de plaats van de raad het algemeen bestuur;

    • b.

      in de plaats van burgemeester en wethouders het dagelijks bestuur;

    • c.

      in de plaats van de burgemeester de voorzitter.

Artikel 2 Openbaar lichaam

  • 1. Er is een openbaar lichaam GGD Groningen.

  • 2. Het openbaar lichaam is rechtspersoon en is gevestigd in de gemeente Groningen.

  • 3. Het rechtsgebied van GGD Groningen omvat het grondgebied van de Gemeenten.

  • 4. De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 3 Bestuur

  • 1. Het bestuur van GGD Groningen bestaat uit:

    • a.

      het algemeen bestuur

    • b.

      het dagelijks bestuur

    • c.

      de voorzitter.

  • 2. Het bestuur hanteert de vigerende governance code GGD GHOR Nederland.

HOOFDSTUK 2: BELANG, TAKEN EN BEVOEGDHEDEN

Artikel 4 Belangen

De regeling dient ter behartiging van de belangen van Gemeenten als genoemd in de artikelen 5, 6 en 16.

Artikel 5 Taken GGD Groningen

  • 1. GGD Groningen voert de volgende taken en bevoegdheden uit:

    • a.

      alle wettelijke taken en bevoegdheden die bij of krachtens de Wpg aan het college zijn opgedragen;

    • b.

      alle facultatieve taken op grond van andere wetten en AMvB’s, zoals de Wet kinderopvang en het Warenwetbesluit tatoeëren en piercen of die door één of meer Gemeenten zijn opgedragen aan GGD Groningen respectievelijk de Directeur;

    • c.

      taken voor derden na een besluit van het algemeen bestuur.

  • 2. De taken van GGD Groningen betreffen de publieke gezondheidszorg en het (doen) organiseren van zorg aan de bevolking.

  • 3. GGD Groningen verleent, onverminderd het bepaalde in lid 1, alleen diensten aan Gemeenten binnen het in artikel 2 genoemde rechtsgebied. Met instemming van het algemeen bestuur kunnen echter ook diensten worden aangeboden buiten het in dit artikel genoemde rechtsgebied.

Artikel 6 Bevoegdheden GGD Groningen

  • 1. Voor de uitvoering van de taken genoemd in deze regeling, worden de daarvoor benodigde bevoegdheden geacht te zijn overgedragen aan het bestuur van GGD Groningen.

  • 2. Deze bevoegdheden zijn nader uitgewerkt in de artikelen 8, 11 en 14.

HOOFDSTUK 3: HET ALGEMEEN BESTUUR

Artikel 7 Samenstelling algemeen bestuur

  • 1. Het algemeen bestuur bestaat uit even veel leden als Gemeenten, met dien verstande dat iedere Gemeente met één lid vertegenwoordigd is.

  • 2. De colleges van de Gemeenten wijzen uit hun midden een lid en een plaatsvervanger aan.

  • 3. Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden een voorzitter en een penningmeester aan, alsmede hun plaatsvervangers.

  • 4. Het (plaatsvervangend) lid dat ophoudt lid van het college van burgemeester en wethouders te zijn, houdt daarmee tevens op lid te zijn van het algemeen bestuur. Dit geldt ook voor de voorzitter. Een demissionaire wethouder blijft lid van het algemeen bestuur tot het moment dat uit het midden van het college een opvolger is aangewezen.

  • 5. Leden van het algemeen bestuur die ontslag hebben genomen, behouden hun lidmaatschap totdat in hun opvolging is voorzien.

  • 6. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur is onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar door of vanwege GGD Groningen aangesteld of daaraan ondergeschikt.

Artikel 8 Bevoegdheden algemeen bestuur

  • 1. De bevoegdheden die bij de regeling zijn overgedragen, berusten bij het algemeen bestuur, tenzij bij of krachtens wet of in deze regeling anders is bepaald.

    Onder de bevoegdheden vallen in ieder geval de bevoegdheden om facultatieve taken alsmede taken voor derden aan te nemen en uit te voeren.

  • 2. Het algemeen bestuur kan aan het dagelijks bestuur bevoegdheden overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet; het algemeen bestuur kan aan die bevoegdheden beperkingen stellen.

  • 3. Het algemeen bestuur heeft de volgende bevoegdheden die niet overdraagbaar zijn:

    • a.

      het aanwijzen van een voorzitter en penningmeester, hun plaatsvervangers en de overige leden van het dagelijks bestuur;

    • b.

      het benoemen, schorsen en ontslaan van de Directeur of diens waarnemer;

    • c.

      Het instellen van commissies als bedoeld in artikel 24 en 25 van de Wgr;

    • d.

      het vaststellen van de begroting, respectievelijk begrotingswijzigingen en de jaarstukken;

    • e.

      het vaststellen van de Financiële verordening en de Controleverordening;

    • f.

      het heffen van rechten, bedoeld in art. 30, lid 1 sub a Wgr;

    • g.

      het vaststellen van verordeningen met strafbepaling of bestuursdwang;

    • h.

      het vaststellen van een verordening tot instelling van een commissie ex artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht en de verordening voor de behandeling van klachten als bedoeld in hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht alsmede in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg;

    • i.

      het doen van voorstellen tot wijziging, toetreding, uittreding en opheffing van deze gemeenschappelijke regeling;

    • j.

      het vaststellen van een reglement van orde;

    • k.

      het vaststellen van een directiestatuut.

  • 4. Het algemeen bestuur is bevoegd ongevraagd aan één of meer deelnemende Gemeenten advies te geven of voorstellen te doen. De betreffende Gemeente(n) geven hierop zo spoedig mogelijk hun reactie.

  • 5. Het algemeen bestuur kan zich door een deskundige laten bijstaan. Deze kan als adviseur aan de vergadering deelnemen en heeft geen stemrecht.

Artikel 9 Vergaderingen algemeen bestuur

  • 1. Het algemeen bestuur vergadert zo vaak als het daartoe heeft besloten, maar minimaal twee keer per jaar en verder zo dikwijls als de voorzitter dit nodig acht of ten minste twee leden van het algemeen bestuur dit verzoeken, onder schriftelijke opgave van de te behandelen onderwerpen.

  • 2. De voorzitter nodigt de leden schriftelijk uit voor de vergadering.

  • 3. Tegelijkertijd met de uitnodiging brengt de voorzitter dag, tijdstip en plaats van de vergadering ter openbare kennis. De agenda en de daarbij behorende voorstellen, met uitzondering van de in artikel 25, lid 2 Gemeentewetgenoemde stukken waaromtrent geheimhouding is opgelegd, worden tegelijkertijd met de uitnodiging en op een bij de openbare kennisgeving aan te geven wijze ter inzage gelegd.

  • 4. Tenzij in deze regeling anders is bepaald, worden besluiten van het algemeen bestuur genomen met gewone meerderheid van stemmen, waarbij ieder lid één stem heeft.

  • 5. Bij het staken der stemmen vindt in dezelfde vergadering herstemming plaats. Indien ook dan de stemmen staken, geeft de stem van de voorzitter de doorslag.

    Bij het staken van stemmen over personen vindt in dezelfde vergadering een herstemming plaats. Indien ook dan de stemmen staken, beslist het lot.

  • 6. De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar.

  • 7. De deuren worden gesloten wanneer een vijfde deel van de aanwezige leden daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt.

  • 8. Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren wordt vergaderd.

  • 9. Op grond van de belangen genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur over de geheimhouding van de inhoud van stukken is het bepaalde in artikel 23, leden 1 tot en met 4 van de Wgr van toepassing. In een besloten vergadering van het algemeen bestuur worden geen besluiten genomen over het beleidsplan, de begroting, de rekening en het liquidatieplan.

  • 10. Uit de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing het bepaalde in artikel 20 (quorum voor opening van vergadering), artikel 22 (onschendbaarheid, verschoningsrecht), artikel 26 (handhaving orde vergadering), artikel 28 (niet-deelname aan de stemming), artikel 29 (quorum voor geldige stemming), artikel 30 (tot stand komen besluit), artikel 31 (geheime stembriefjes) en artikel 32 (overige stemmingen).

HOOFDSTUK 4: HET DAGELIJKS BESTUUR

Artikel 10 Samenstelling dagelijks bestuur

  • 1. Het dagelijks bestuur bestaat uit minimaal drie en maximaal half zoveel leden als het aantal leden van het algemeen bestuur. Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden de leden van het dagelijks bestuur aan. De voorzitter, penningmeester en plaatsvervangend voorzitter van het algemeen bestuur bekleden in het dagelijks bestuur dezelfde functies.

  • 2. Het algemeen bestuur wijst, naast de plaatsvervangend voorzitter, tevens de overige plaatsvervangende leden aan. Tot de door het algemeen bestuur aan te wijzen leden van het dagelijks bestuur behoren in elk geval de voorzitters van eventueel ingestelde commissies.

  • 3. Bij de aanwijzing van de leden van het dagelijks bestuur wordt rekening gehouden met een goede geografische spreiding.

  • 4. Artikel 7, vierde lid is van overeenkomstige toepassing op het lidmaatschap van het dagelijks bestuur.

  • 5. De portefeuillehouder GHOR in het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Veiligheidsregio Groningen is vaste adviseur van het dagelijks bestuur. Hij woont de vergaderingen van het dagelijks bestuur bij; hij heeft derhalve geen stemrecht.

  • 6. In vacatures wordt voorzien in de eerstvolgende vergadering van het algemeen bestuur na het ontstaan; zo nodig, indien het een vacature van de voorzitter van een commissie betreft, na tussenkomst van de commissie die desgewenst advies kan uitbrengen.

Artikel 11 Bevoegdheden dagelijks bestuur

  • 1. Het dagelijks bestuur is bevoegd om:

    • a.

      het dagelijks bestuur van GGD Groningen te voeren, voor zover niet bij of krachtens de wet of de regeling het algemeen bestuur hiermee is belast;

    • b.

      alle taken en bevoegdheden uit te voeren van de in artikelen 5 en 16 genoemde wetten en algemeen verbindende voorschriften;

    • c.

      al hetgeen aan het algemeen bestuur en eventuele commissies ter overweging, als voorstel en ter beslissing wordt voorgelegd voor te bereiden en af te stemmen;

    • d.

      besluiten van het algemeen bestuur en eventuele commissies uit te voeren;

    • e.

      te besluiten tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van het openbaar lichaam, met uitzondering van privaatrechtelijke rechtshandelingen als bedoeld in artikel 31a Wgr. Onder privaatrechtelijke rechtshandelingen wordt mede begrepen het maken van nadere afspraken over de uitvoering van wettelijke en facultatieve taken tussen Gemeenten en GGD Groningen;

    • f.

      regels vast te stellen over de organisatie van GGD Groningen;

    • g.

      te besluiten namens het openbaar lichaam, het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij het algemeen bestuur, voor zover dit het algemeen bestuur aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist;

    • h.

      de belangen van GGD Groningen te behartigen bij andere overheidslichamen en instellingen, diensten of personen, waarmee contact voor GGD Groningen van belang is.

  • 2. Artikel 8 vierde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het openen van een rekening-courant overeenkomstig een door het algemeen bestuur vast te stellen maximum bedrag.

  • 4. Het dagelijks bestuur draagt zorg voor het beheer van inkomsten en uitgaven van het openbaar lichaam.

  • 5. Het dagelijks bestuur draagt zorg, voor zover deze niet aan anderen toekomt, voor de controle op het geldelijk beheer en de boekhouding.

  • 6. Het dagelijks bestuur neemt alle conservatoire maatregelen, zowel in als buiten rechte en doet al het nodige ter voorkoming van verjaring en het verlies van recht of bezit.

Artikel 12 Vergaderingen dagelijks bestuur

  • 1. Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter dit nodig oordeelt of twee leden dit schriftelijk, onder schriftelijke opgave van de te behandelen onderwerpen, verzoeken.

  • 2. Voor het uitnodigen voor en het houden van de vergaderingen zijn de desbetreffende artikelen van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In de vergadering van het dagelijks bestuur kan slechts worden beraadslaagd of besloten, indien ten minste de helft van het aantal zitting hebbende leden aanwezig is, het adviserend lid niet meegerekend.

  • 4. Indien het vereiste aantal leden niet aanwezig is, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering.

  • 5. Op de vergadering, bedoeld in het vierde lid, is het derde lid niet van toepassing. Het dagelijks bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de eerdere vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien ten minste de helft van het aantal zitting hebbende leden aanwezig is, het adviserend lid niet meegerekend.

  • 6. Tenzij in deze regeling anders is bepaald, worden besluiten van het dagelijks bestuur genomen met gewone meerderheid van stemmen, waarbij ieder lid één stem heeft.

  • 7. Bij het staken der stemmen vindt in dezelfde vergadering herstemming plaats. Indien ook dan de stemmen staken, geeft de stem van de voorzitter de doorslag.

    Bij het staken van stemmen over personen vindt in dezelfde vergadering een herstemming plaats. Indien ook dan de stemmen staken, beslist het lot.

  • 8. Het dagelijks bestuur kan een reglement van orde voor zijn vergaderingen vaststellen, dat aan het algemeen bestuur ter kennisneming wordt overgelegd.

HOOFDSTUK 5 DE VOORZITTER

Artikel 13

  • 1. De voorzitter wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen.

  • 2. Het algemeen bestuur kan de voorzitter ontslaan, indien deze het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit.

  • 3. Bij verhindering of ontstentenis van zowel de voorzitter als zijn plaatsvervanger, wordt deze vervangen door een lid van het dagelijks bestuur, aan te wijzen door het dagelijks bestuur.

  • 4. De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van algemeen en dagelijks bestuur.

  • 5. De voorzitter tekent de stukken die van het algemeen bestuur en dagelijks bestuur uitgaan. De stukken van het algemeen bestuur en dagelijks bestuur worden door de ambtelijk secretaris medeondertekend.

  • 6. De voorzitter vertegenwoordigt GGD Groningen in en buiten rechte. De voorzitter kan deze vertegenwoordiging aan een door hem aan te wijzen gemachtigde opdragen.

  • 7. Indien de voorzitter of een door hem gemachtigde behoort tot het bestuur van een Gemeente die partij is in een geding waarbij GGD Groningen betrokken is, vertegenwoordigt een ander door het dagelijks bestuur aan te wijzen lid van het dagelijks bestuur het dagelijks bestuur.

HOOFDSTUK 6 DE DIRECTEUR

Artikel 14

  • 1. De Directeur wordt benoemd, geschorst en ontslagen door het algemeen bestuur en in overeenstemming met het bestuur van de Veiligheidsregio.

  • 2. De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de Directeur kunnen worden vastgelegd in een directiestatuut, dat wordt vastgesteld door het algemeen bestuur.

  • 3. De Directeur is belast met de leiding van GGD Groningen.

  • 4. De Directeur stuurt de GHOR operationeel aan.

  • 5. De Directeur staat het bestuur bij en heeft in de vergaderingen van het algemeen bestuur en dagelijks bestuur een adviserende stem.

  • 6. De Directeur is verantwoording schuldig aan het dagelijks bestuur.

HOOFDSTUK 7 PERSONEEL

Artikel 15

  • 1. Bij GGD Groningen is personeel werkzaam met ingang van 1 januari 2020.

  • 2. Aanstelling dan wel benoeming op grond van arbeidsovereenkomst, schorsing en ontslag van personeel geschieden door het dagelijks bestuur, behoudens het bepaalde in artikel 8 derde lid sub b.

  • 3. Het dagelijks bestuur stelt voor het personeel van GGD Groningen de rechtspositie vast conform de collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor het gemeentepersoneel (CAR/UWO), dan wel de (gewijzigde) collectieve arbeidsvoorwaardenregeling die daarvoor in de plaats komt.

  • 4. Het dagelijks bestuur beslist over de toepassing van overige arbeidsvoorwaarden.

HOOFDSTUK 8 RIGG

Artikel 16 Taken RIGG

  • 1. De taken van de RIGG zijn alle taken die de Gemeenten aan het dagelijks bestuur hebben opgedragen inzake inkoop, transformatie, monitoring en budgetbeheer van de jeugdhulp.

  • 2. Gemeenten kunnen tussentijds de taken als bedoeld in het eerste lid, uitgevoerd door de RIGG, weghalen bij het dagelijks bestuur. Artikel 30 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de Directeur wordt gelezen de directeur RIGG.

Artikel 17

  • 1. Het dagelijks bestuur is belast met de besluitvorming over de taken die worden uitgevoerd door de RIGG, zoals bedoeld in artikel 16. Het dagelijks bestuur is daartoe zelfstandig bevoegd.

  • 2. Het dagelijks bestuur is bevoegd om regels vast te stellen over de organisatie van de RIGG.

Artikel 18 Financiële stukken

  • 1. Naast de financiële stukken ten behoeve van de taken van de GGD zoals bedoeld in artikel 5 stellen het algemeen en het dagelijks bestuur afzonderlijke financiële stukken op ten behoeve van de taken zoals bedoeld in artikel 16.

  • 2. Deze financiële stukken betreffen:

    • a.

      de verantwoording van de kosten voor de bedrijfsvoering van de RIGG (uitvoeringskosten);

    • b.

      de verantwoording van alle kosten voor de jeugdhulp Zorg in Natura (solidaire en niet- solidaire kosten).

  • 3. De controle van de uitgaven ten aanzien van de bedrijfsvoering (uitvoeringskosten) RIGG verloopt conform de werkwijze in hoofdstuk 10, artikel 32.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 10, legt de RIGG door middel van een accountantsverklaring per Gemeente verantwoording af over de besteding van het budget voor de Zorg in Natura (ZIN) en over de solidaire en gezamenlijke kosten.

Artikel 19 Uitvoering

  • 1. Deelnemers kunnen aan het dagelijks bestuur de (gezamenlijke) inkoop van jeugdhulp opdragen.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan de uitvoering van de inkoop, alsmede de monitoring en de advisering op inhoud, toegang, berichtenverkeer en financiën opdragen aan de directeur RIGG.

  • 3. De directeur RIGG legt over de inkoop verantwoording af aan de betreffende colleges.

Artikel 19a Verdeelsleutel Jeugdhulp / RIGG

  • 1. In afwijking van artikel 28 geldt voor de RIGG het volgende:

    • a.

      De RIGG hanteert verschillende verdeelsleutels: voor de kosten van de bedrijfsvoering RIGG resp. voor de solidaire uitgaven jeugdhulp;

    • b.

      de bijdrage die een Gemeente verschuldigd is, is gebaseerd op het aandeel rijksbudget voor de Jeugdhulp; voor de jaren 2019 en 2020 is dit het gemiddelde aandeel over de jaren 2015 tot en met 2018.

  • 2. De in het eerste lid genoemde verdeelsleutel is niet van toepassing op het budget Jeugdhulp / Zorg in Natura, waarmee de RIGG de jeugdhulp namens de colleges inkoopt.

Artikel 19b Betalingen

  • 1. De Gemeenten betalen in maandelijkse termijnen een bijdrage aan de RIGG voor hun aandeel in de bedrijfsvoeringskosten van de taken in artikel 16, alsmede in de solidaire kosten en daarnaast de niet-solidaire kosten Jeugdhulp;

  • 2. De bijdrage die een Gemeente maandelijks aan de RIGG betaalt voor de niet-solidaire kosten Jeugdhulp, wordt op basis van nacalculatie met de betreffende Gemeenten verrekend.

Artikel 19c Liquiditeit en reservevorming

Artikel 27 is op de RIGG van overeenkomstige toepassing.

Artikel 19d Privacy

De Functionaris Gegevensbescherming van de gemeente Groningen is de Functionaris Gegevensbescherming voor de RIGG.

HOOFDSTUK 9 INLICHTINGEN, PRIVACY, VERANTWOORDING EN ONTSLAG

Artikel 20 Inlichtingen intern

  • 1. De leden van het dagelijks bestuur geven tezamen dan wel afzonderlijk gevraagd of ongevraagd aan één of meer leden van het algemeen bestuur alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur te voeren en gevoerde bestuur nodig zijn.

  • 2. Het voorgaande lid is van overeenkomstige toepassing op de voorzitter met betrekking tot de door hem uit te voeren en uitgevoerde taken.

Artikel 21 Inlichtingen aan de raad

  • 1. (De leden van) het algemeen bestuur en (de leden van) het dagelijks bestuur geven aan één of meer raden van de Gemeenten gevraagd of ongevraagd alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig zijn.

  • 2. Deze inlichtingen worden ook verstrekt aan de overige raden.

Artikel 21a Privacy

  • 1. GGD Groningen is zelfstandig verantwoordelijk voor de wettelijke taken van de gemeente zoals bedoeld in artikel 5 lid 1 sub a.

  • 2. GGD Groningen is in beginsel zelfstandig verantwoordelijk voor de facultatieve taken van de gemeente aan GGD Groningen opgedragen en de taken door GGD Groningen in opdracht van derden zoals bedoeld in artikel 5 lid 1 sub b en c. Afhankelijk van de werkzaamheden, context en kader kan de verantwoordelijkheid ook gedeeld zijn of geheel bij de opdrachtgever liggen, wat specifiek door GGD Groningen beschreven zal worden.

  • 3. GGD Groningen stelt een Functionaris Gegevensbescherming aan voor toezicht op de naleving van wet- en regelgeving.

Artikel 22 Verantwoording

  • 1. De leden van het dagelijks bestuur zijn aan het algemeen bestuur, tezamen en ieder afzonderlijk, verantwoording verschuldigd voor het door het dagelijks bestuur gevoerde beleid.

  • 2. Een lid of een plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur is aan de raad van de Gemeente door wie hij is benoemd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 16 Wgr, verantwoording verschuldigd voor het door hem in dat bestuur gevoerde beleid. Het reglement van orde van de betreffende raad is van toepassing.

Artikel 23 Ontslag

  • 1. Een lid van het dagelijks bestuur kan door het algemeen bestuur worden ontslagen, als dit lid niet meer het vertrouwen van het algemeen bestuur bezit. In dit geval is het bepaalde in artikel 49 en 50 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing. Op het ontslagbesluit is artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

  • 2. Het besluit tot ontslag van een lid dat tevens voorzitter is van een commissie wordt niet genomen dan na overleg met de commissie.

HOOFDSTUK 10: FINANCIËLE EN BELEIDSMATIGE BEPALINGEN

Artikel 24 Begroting

  • 1. Het algemeen bestuur stelt uiterlijk in december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de ontwerpbegroting wordt opgesteld de uitgangspunten voor de begroting vast.

  • 2. In deze uitgangspunten worden de algemene financiële en beleidsmatige kaders benoemd die relevant zijn voor de ontwerpbegroting. De uitgangspunten bevatten in ieder geval een indicatie van de gemeentelijke bijdrage, de beleidsvoornemens en de prijscompensatie.

  • 3. Het dagelijks bestuur stelt op voorstel van de Directeur een ontwerpbegroting op voorafgaand aan het jaar waarop de begroting van toepassing is, tezamen met een meerjarenraming met een toelichting en specificaties.

  • 4. Het dagelijks bestuur zendt voor 15 april de ontwerpbegroting, de meerjarenraming en een raming van de gemeentelijke bijdrage vergezeld van een toelichting acht weken voordat deze door het algemeen bestuur worden vastgesteld, aan de raden van de Gemeenten om hen in de gelegenheid te stellen hun zienswijzen naar voren te brengen.

  • 5. De ontwerpbegroting wordt door de Gemeenten voor een ieder ter inzage gelegd en tegen betaling van de kosten algemeen verkrijgbaar gesteld. Het bepaalde in artikel 190 lid 2 en 3 van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 6. De raden brengen binnen acht weken schriftelijk hun zienswijze naar voren bij het dagelijks bestuur.

  • 7. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 8. Nadat het algemeen bestuur deze heeft vastgesteld, zendt het algemeen bestuur de begroting binnen twee weken na vaststelling, zo nodig, toe aan de raden van de Gemeenten die daarover bij gedeputeerde staten hun zienswijzen naar voren kunnen brengen. De Gemeenten sturen hiervan een afschrift aan het dagelijks bestuur.

  • 9. Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch uiterlijk vóór 1 augustus aan gedeputeerde staten.

Artikel 25 Begrotingswijzigingen

  • 1. De in artikel 24 beschreven procedure geldt niet voor begrotingswijzigingen die geen invloed hebben op de gemeentelijke bijdragen op basis van inwoneraantal als bedoeld in artikel 28 eerste lid.

  • 2. Er kan niet worden afgeweken, indien de activiteiten die leiden tot de begrotingswijziging niet passen binnen het vastgestelde beleid.

Artikel 26 Jaarstukken

  • 1. Het algemeen bestuur stelt tijdig de jaarrekening en het jaarverslag vast in het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt deze binnen twee weken na vaststelling doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar volgend op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 27 Liquiditeit en reservevorming

  • 1. De Gemeenten zorgen er naar rato - elk voor hun deel op basis van de inwonersbijdrage - voor dat GGD Groningen te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen te kunnen voldoen.

  • 2. Reserves worden gevormd op basis van de begroting of afzonderlijke besluitvorming door het algemeen bestuur.

Artikel 28 Verdeelsleutel

  • 1. GGD Groningen hanteert de volgende verdeelsleutels:

    • a.

      wettelijke taken respectievelijk facultatieve taken: de bijdragen die de Gemeenten resp. de opdrachtgevende Gemeenten verschuldigd zijn, worden vastgesteld door de lasten, na aftrek van eventuele andere baten, om te slaan over de Gemeenten naar rato van het door het Bureau voor de Statistiek (CBS, of een daarmee gelijk te stellen autoriteit) te bepalen inwonertal per peildatum;

    • b.

      taken voor derden: de kosten worden gedragen door de opdrachtgever.

  • 2. Ten aanzien van de wettelijke en facultatieve taken kan een andere verdeelsleutel gehanteerd worden wanneer bijvoorbeeld de prijs per eenheid product of de voorgestelde verdeelsleutel of een bij nadere afspraak vastgelegde (vaste) vergoeding meer in de rede ligt.

  • 3. Het algemeen bestuur kan kaders voor het aannemen alsmede beëindigen van facultatieve taken en taken voor derden vaststellen.

  • 4. Het algemeen bestuur kan het bepaalde in het tweede lid delegeren aan het dagelijks bestuur.

Artikel 29 Betalingen

  • 1. De Gemeenten betalen de gemeentelijke bijdrage als bedoeld in artikel 28 eerste lid onder a. in vier gelijke termijnen voorafgaand aan het kwartaal.

  • 2. De betaling van de taken voor derden als bedoeld in artikel 28 eerste lid onder b. en betalingen conform artikel 28 tweede lid vindt plaats na declaratie. De Directeur kan bepalen dat in deze gevallen voorschotten moeten worden betaald.

Artikel 30 Onderbrengen en weghalen van facultatieve taken

  • 1. Gemeenten kunnen naar wens facultatieve taken ter uitvoering bij GGD Groningen onderbrengen als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de taak wordt voor een periode van minimaal drie jaar aan GGD Groningen opgedragen;

    • b.

      de opgedragen taak mag niet leiden tot zodanige capaciteitsproblemen bij GGD Groningen dat een goede taakuitoefening niet geborgd kan worden. De Directeur geeft hierover advies.

  • 2. Gemeenten kunnen facultatieve taken weghalen bij GGD Groningen, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      taken kunnen uitsluitend per 1 januari worden weggehaald;

    • b.

      er een opzegtermijn van minimaal 12 maanden wordt aangehouden, onverlet het bepaalde in lid 1 onder a;

    • c.

      de mededeling dat taken worden weggehaald dient schriftelijk te geschieden;

    • d.

      het weghalen van een taak mag niet leiden tot een zodanige krimp in de capaciteit van GGD Groningen dat een goede taakuitoefening niet geborgd kan worden. De Directeur geeft hierover advies.

  • 3. Gemeenten die taken bij GGD Groningen weghalen binnen de periode van drie jaar als bedoeld in het eerste lid onder a., dragen alle frictiekosten inclusief overheadkosten die daarvan het gevolg zijn.

  • 4. De Directeur beoordeelt periodiek of de uitvoering van taken kwalitatief voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Indien dit naar zijn oordeel niet meer het geval is als gevolg van het weghalen van taken, kan het algemeen bestuur op voorstel van de Directeur besluiten de uitvoering van de betreffende taak te beëindigen met in achtneming van een opzegtermijn van 12 maanden. De periode van drie jaar, genoemd in het eerste lid, is in dit geval niet van toepassing.

Artikel 31 Administratie en controle

  • 1. Het algemeen bestuur stelt regels vast met betrekking tot de organisatie van de financiële administratie en van het beheer van de geldmiddelen, met inachtneming van de artikelen 212 en 213 van de Gemeentewet.

  • 2. Het algemeen bestuur wijst een of meer accountants aan als bedoeld in artikel 393 eerste lid van boek 2 van het Burgerlijk wetboek, belast met de controle van de in artikel 197 van de Gemeentewet bedoelde jaarrekening en het daarbij verstrekken van een onafhankelijke verklaring en het uitbrengen van een verslag van bevindingen. De onafhankelijke verklaring van de accountant en het verslag van bevindingen voldoen aan het bepaalde in artikel 213 derde lid respectievelijk vierde lid van de Gemeentewet.

  • 3. Een boekjaar loopt van 1 januari tot en met 31 december.

HOOFDSTUK 11: HET ARCHIEF

Artikel 32 Archief

  • 1. Het dagelijks bestuur is belast met de zorg en het toezicht op de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden, overeenkomstig een door het algemeen bestuur, met inachtneming van artikel 40 van de Archiefwet vast te stellen regeling.

  • 2. De regeling wordt aan Gedeputeerde Staten meegedeeld.

  • 3. Voor de bewaring van de op grond van artikel 12 van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden wijst het algemeen bestuur een archiefbewaarplaats aan.

HOOFDSTUK 12: WIJZIGING EN GESCHILLEN

Artikel 33 Wijziging

  • 1. Voorstellen tot wijziging van de regeling kunnen worden gedaan door het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur of één of meer van de colleges van de Gemeenten.

  • 2. De regeling wordt gewijzigd, indien tenminste tweederde van de colleges van de Gemeenten daartoe besluit.

  • 3. Wijzigingen behoeven de toestemming van de raden van de Gemeenten.

  • 4. Voorstellen uitgaande van het algemeen bestuur worden toegezonden aan de colleges van de Gemeenten, die binnen dertien weken na ontvangst een besluit nemen en dat terstond aan het algemeen bestuur mededelen.

  • 5. Voorstellen uitgaande van één of meer Gemeenten worden toegezonden aan het algemeen bestuur, dat het voorstel met zijn reactie binnen acht weken aan de colleges van de Gemeenten stuurt waarna deze Gemeenten en het algemeen bestuur verder handelen conform het bepaalde in het vorige lid van dit artikel.

  • 6. De bij wet voorgeschreven toezending van de wijziging aan gedeputeerde staten en aan het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel, geschiedt door het dagelijks bestuur.

Artikel 34 Geschillen

  • 1. Voordat over een geschil als bedoeld in artikel 28 Wgr de beslissing van gedeputeerde staten wordt ingeroepen, kan het algemeen bestuur het geschil voorleggen aan een geschillencommissie.

  • 2. Indien ervoor gekozen wordt om het geschil voor te leggen aan een geschillencommissie gelden de leden 3 tot en met 6.

  • 3. De geschillencommissie bestaat uit drie leden. Een lid wordt aangewezen door het algemeen bestuur en een lid wordt aangewezen door de betrokken Gemeente(n). Deze twee leden wijzen gezamenlijk een derde lid aan dat tevens als voorzitter van de commissie optreedt.

  • 4. De geschillencommissie hoort de bij het geschil betrokken besturen.

  • 5. De geschillencommissie brengt advies uit over de mogelijkheden om partijen tot overeenstemming te brengen.

  • 6. Indien het advies van de commissie niet leidt tot oplossing van het gerezen geschil wordt bij het verzoek om een beslissing van gedeputeerde staten een afschrift van het advies van de commissie gevoegd.

HOOFDSTUK 13 SLOTBEPALINGEN

Artikel 35 Bekendmaking en registratie

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen draagt zorg voor de bekendmaking van de Regeling door plaatsing van de inhoud ervan in de Staatscourant.

  • 2. De colleges van burgemeester en wethouders dragen zorg voor opname van de regeling in het register als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 3. Het bepaalde in het eerste en het tweede lid is mede van toepassing op besluiten tot wijziging van de regeling.

Artikel 36 Inwerkingtreding

De regeling is in werking getreden op 1 juli 1997,

  • -

    gewijzigd met ingang van 1 november 2007;

  • -

    gewijzigd met ingang van 1 januari 2011;

  • -

    gewijzigd per 1 januari 2014;

  • -

    gewijzigd per 1 januari 2018;

  • -

    gewijzigd per 1 oktober 2019.

Artikel 37 Slotbepaling

De regeling kan worden aangehaald als gemeenschappelijke regeling Publieke Gezondheid en Zorg Groningen of kortweg PG&Z Groningen.

Toelichting op de gemeenschappelijke regeling Publieke Gezondheid & Zorg Groningen (2019)

1. Algemeen deel

1.1 Inleiding

De gemeenschappelijke regeling Publieke Gezondheid & Zorg (hierna: PG&Z) is in de huidige vorm ontstaan na de afsplitsing van de (regionale) brandweer in 2013. Nadien is de regeling nogmaals aangepast om beter aan te sluiten bij de maatschappelijke ontwikkelingen, waaronder de wens van deelnemenede gemeenten om (gemeentespecifieke) taken makkelijker bij de regeling onder te brengen maar ook weer weg te halen, zonder dat dit de continuïteit van de regeling of de uitvoerende organisatie in gevaar zou brengen.

De organisatievorm van de regeling, met twee uitvoeringsorganisaties GGD Groningen (waarbij de gemeente Groningen de uitvoerende gemeente is: personeel is in dienst bij die gemeente) en de Regionale Inkooporganisatie Groningen Gemeenten (RIGG) voor de inkoop van jeugdhulp, werd daarbij ongemoeid gelaten.

De discussie daarover is vanaf 2015 goed op gang gekomen, uiteindelijk resulterend in een besluit van het algemeen bestuur van 6 juli 2018 om met ingang van 1 januari 2020 de GGD Groningen als zelfstandige organisatie voort te zetten. Dit besluit betekent een wezenlijke verandering in de structuur van de regeling. Niet langer is de gemeente Groningen de uitvoerende gemeente. Zo gaan de medewerkers over naar het openbaar lichaam GGD Groningen. Wel zal een beperkt deel van de bestaande dienstverlening door de gemeente Groningen verzorgd blijven worden; een en ander op contractuele basis.

1.2 Wettelijk kader

Vanzelfsprekend is de Wet publieke gezondheid (Wpg) inhoudelijk bepalend voor wat geregeld moet worden in de regeling.

Het belangrijkste wettelijke kader voor de regeling zelf is de Wet gemeenschappelijk regelingen (Wgr). De Wgr kent een aantal schakelbepalingen, waardoor bepalingen uit de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing zijn op de regeling. Het betreft dan met name zaken rondom de vergaderingen van het bestuur, quorumvereisten en dergelijke.

Daarnaast zijn de bepalingen over delegatie en mandaat van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

1.3 Uitgangspunten wijziging regeling

De gewijzigde regeling dient het in elk geval mogelijk te maken dat het openbaar lichaam, dat rechtspersoonlijkheid heeft, personeel in dienst kan hebben.

Verder is een heldere scheiding gemaakt tussen taken en bevoegdheden; zowel voor de regeling, het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur. Waar in de oude regeling dit nog weleens door elkaar in één artikel stond, is dit nu omwille van de duidelijkheid uit elkaar getrokken. Wat bij elkaar hoort staat nu bij elkaar.

Daarnaast is aangesloten bij de Wgr wat betreft de bevoegdheidsverdeling tussen algemeen bestuur en dagelijks bestuur.

Ook is de verdeling in taaksoorten (gemeenschappelijke, gemeentespecifieke, taken voor derden, uitbestede taken) vereenvoudigd. Met de eenduidige terminologie is beoogd dat regelmatig terugkerende vragen over deze taaksoorten tot het verleden behoren.

Ook is duidelijk gemaakt wie (algemeen bestuur of dagelijks bestuur) bevoegd is te besluiten over het aannemen van taken, uiteraard voor zover daar een keuzemogelijkheid bestaat.

Waar in de oude regeling de bepalingen soms een hoog algemeen abstractieniveau hadden en ook niet altijd meer aansloten bij de uitvoeringspraktijk, is bij de huidige regeling aangesloten bij de gang van zaken in de praktijk. De bepalingen over de totstandkoming van de begroting en de financiële verdeelsleutels zijn daar een voorbeeld van.

Hoewel het bij regelgeving gebruikelijk is om zaken die elders al in wetgeving zijn vastgelegd niet opnieuw op te nemen, is er op een aantal punten voor gekozen dat wel te doen. Daarmee is bereikt dat de regeling als zelfstandig stuk goed leesbaar is en alles wat van belang is voor de uitvoering van de regeling, is in de regeling zelf opgenomen. Zoektochten in andere wetten zijn daarmee verleden tijd.

Tenslotte is aandacht besteed aan de bepalingen over de RIGG. In afwachting van de discussie over de positie van de RIGG na het jaar 2020 is er voor gekozen om de betreffende bepalingen inhoudelijk niet te wijzigen. Dit betekent niet, dat de bepalingen redactioneel ongewijzigd zijn. De weinige RIGG- bepalingen stonden in de oude regeling hier en daar verspreid door de regeling. Nu zijn alle bepalingen bij elkaar gezet in een eigen hoofdstuk. Omdat ook hier de wens was om beter aan te sluiten bij de dagelijkse praktijk, zijn enkele bepalingen toegevoegd om te voorkomen dat alle bepalingen betreffende de GGD, ook zouden gelden voor de RIGG waar dat ongewenst is, omdat de RIGG anders wordt aangestuurd (zeker na 1 januari 2020) en deels anders wordt gefinancierd dan de GGD. De huidige bepalingen zijn een neerslag van de reeds bestaande praktijk en vestigen geen nieuwe rechten of plichten aangaande de RIGG.

1.4 Nader beschouwd: taken GGD, taken derden, nadere afspraken, DVO en besluitstructuur

De eerder genoemde onduidelijkheid over ‘wie nu wat’ mag of moet besluiten, leidt soms tot reparaties achteraf, hetgeen uiteraard ongewenst is. De noodzakelijke wijziging van de regeling is dus een goede gelegenheid om een redactionele slag te maken en een duidelijke en logische terminologie, aansluitend bij de Wpg vast te leggen in de regeling. In dit verband geen inhoudelijke aanpassing, maar een technische.

1.5 Onderscheid van taken op gebied van publieke gezondheid

Er zijn verschillende termen in omloop voor soorten taken die de GGD uitvoert. Zo wordt er gesproken over basis, plus, aanvullend en additioneel en bevat het overzicht ‘Dienstverlening GGD’ de termen basispakket individueel en collectief, aanvullend en gemeentespecifiek. De huidige GR-regeling kent de termen gemeenschappelijke en gemeentespecifieke taken, taken voor derden en uitbestede taken. In de gewijzigde regeling is meer eenduidigheid aangebracht.

In de nieuwe regeling is gekozen voor het volgende onderscheid (meer hierover bij de artikelsgewijze toelichting):

Te onderscheiden taken op gebied van publieke gezondheid

  • 1.

    Wettelijke taak van gemeente, wettelijk verplicht bij GGD;

  • 2.

    Wettelijke taak van gemeente, niet wettelijk verplicht (“facultatief”) bij GGD;

  • 3.

    Niet-wettelijk verplichte taak (“beleidskeuze”) van gemeente, aan GGD opgedragen (facultatief);

  • 4.

    Taken door GGD in opdracht van derden.

Ad 1

Taak ad 1 is een wettelijke taak, die de gemeente o.g.v. de Wpg en andere wetten verplicht belegt bij de GGD. Bijvoorbeeld het verwerven van inzicht in gezondheidssituatie van de bevolking op basis van epidemiologische analyse. Bij de wettelijke taken heeft de gemeente geen keuze om deze wel of niet uit te voeren en ook geen keuze om deze elders te beleggen dan bij de GGD.

Ad 2, 3

Taken 2 en 3 zijn taken, waarbij één of meer (of alle) deelnemende gemeenten de keuze hebben om die te beleggen bij de GGD.

Taak ad 2 is wel een wettelijke verantwoordelijkheid van de gemeente, maar zij kan deze taak bij een andere partij dan de GGD beleggen dan wel zelf uitvoeren; bijvoorbeeld het toezicht op de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Taak ad 3 is geen wettelijke verantwoordelijkheid van de gemeente, maar een beleidskeuze. De gemeente kan deze taak kan bij de GGD beleggen – bijvoorbeeld forensische zorg of OGGz.

Ad 4

De term in de oude regeling GR PG&Z: “taken voor derden”, is duidelijk. Het gaat om een taak in opdracht van anderen dan de deelnemende gemeenten. Bijvoorbeeld diverse toezichtstaken in opdracht van VWS. Deze term is in de nieuwe regeling gehandhaafd.

Besluitvorming wettelijke en facultatieve taken

Ad 1 wettelijke taken

Met betrekking tot wettelijke taken heeft de gemeente geen keuze. Daarover is dus geen besluit van gemeenten of het bestuur van GGD Groningen mogelijk. Deze taken worden dan ook direct in GR PG&Z geregeld – zie art. 5 GR PG&Z.

Ad 2, 3 facultatieve taken

De facultatieve taken zijn ter keuze en vergen dus een besluit van één of meer of alle gemeenten om die bij de GGD Groningen te beleggen.

Hoe vindt die besluitvorming plaats? Analoog aan de gemeentelijke besluitvorming besluit het algemeen bestuur op advies van de Directeur, waarbij het dagelijks bestuur het voorstel dan ter besluitvorming voorlegt aan het algemeen bestuur. Het algemeen bestuur besluit immers ook over gemeentelijke bijdragen, de begroting, alsmede de verdeelsleutel en frictiekosten bij een facultatieve taak. Het is belangrijk om de Directeur te betrekken i.v.m. een check op de gevolgen van het besluit om een facultatieve taak te gaan uitvoeren of weg te halen met oog op de capaciteit en de bedrijfsvoering. De criteria, waarop hij het verzoek van gemeente beoordeelt staan in het Koersdocument van 9 december 2016 en zijn vertaald in artikel 30 van de nieuwe regeling.

Deze bevoegdheidsverdeling is opgenomen in de artikelen 8 en 11 van de regeling.

Nadere afspraken

De individuele gemeenten kunnen nadere afspraken maken over wijze van uitvoering van de taken door de GGD. Deze afspraken (veelal DVO, DienstVerleningsOvereenkomst of Opdracht genoemd) worden vastgelegd in nadere afspraken tussen de GGD en die gemeente. Het dagelijks bestuur is bevoegd op grond van artikel 11 om dergelijke afspraken te maken. Indien de afspraken leiden tot een begrotingswijziging besluit het dagelijks bestuur onder voorbehoud van een besluit tot begrotingswijziging door het algemeen bestuur. Ook hier adviseert de Directeur met oog op de bedrijfsvoering.

Besluitvorming taken voor derden

Het dagelijks bestuur legt het voorstel van de Directeur ter besluitvorming voor aan het algemeen bestuur. De Directeur adviseert ook hier, of de extra taken passen binnen de bedrijfsvoering.

Delegatie, mandaat en opdracht

Delegatie en mandaat gaan over een beslissingsbevoegdheid (bestuursrechtelijk). En opdracht gaat over uitvoerende werkzaamheden (privaatrechtelijk).

Delegatie: overdragen van een beslissingsbevoegdheid; dit kan onder bepaalde voorwaarden, maar de oorspronkelijk bevoegde heeft daarna geen zeggenschap meer over de uitvoering. Dit speelt tussen algemeen bestuur en dagelijks bestuur.

Mandaat: opdragen van een beslissingsbevoegdheid. De mandaatgever blijft zelf verantwoordelijk (“namens”) en kan instructies geven over de uitvoering, ook in individuele gevallen. Intern mandaat is binnen de eigen hiërarchie van de organisatie; dit speelt tussen dagelijks bestuur en Directeur. De Directeur kan vervolgens aan medewerkers ondermandaat verlenen. Bij extern mandaat is de gemandateerde buiten de organisatie werkzaam en in dat geval moet de gemandateerde akkoord gaan met het mandaat.

Opdracht: opdragen van uitvoerende werkzaamheden d.m.v. een overeenkomst.

Bij wettelijke taken is geen delegatie mogelijk. De aard van de bevoegdheid verzet zich hiertegen. Bij wettelijke of facultatieve taken is wel mandaat mogelijk.

In onderstaand schema is weergegeven wat de opties zijn bij de onderscheidenlijke taken:

taaksoort

herkomst taak

delegatie

mandaat

uitbesteden

nadere afspraken

verdeelsleutel

Wettelijke taken verplicht bij GGD

wet

nee

Ja, mits aard van de bevoegdheid dit toestaat

nee

Ja, mits passend binnen begroting

inwonertal of per eenheid

Facultatief bij GGD, wettelijke taak gemeente

algemeen bestuur

nee

Ja, mits aard van de bevoegdheid dit toestaat

Ja, mits aard van de bevoegdheid dit toestaat

Ja

inwonertal of per eenheid

Facultatief bij GGD, beleidskeuze gemeente

algemeen bestuur

Ja, mits aard van de bevoegdheid dit toestaat

Ja, mits aard van de bevoegdheid dit toestaat

Ja, mits aard van de bevoegdheid dit toestaat

Ja

Inwonertal of per eenheid

Taken voor derden

algemeen bestuur

Taak afhankelijk?

Ja, mits aard van de bevoegdheid dit toestaat

n.v.t.

n.v.t.

Volgens afspraak

2. Artikelsgewijze toelichting

Titel van de regeling:

Er is voor gekozen om de titel van de regeling niet te wijzigen. PG&Z is een ingeburgerd begrip en logo’s en briefpapier hoeven niet aangepast.

Overwegingen:

Alleen de overwegingen die nog van belang zijn voor de nieuwe regeling zijn gehandhaafd. Op enkele details na zijn hier geen wijzigingen doorgevoerd.

Artikel 1:

De naam van het openbaar lichaam is aangepast aan de wettelijk voorgeschreven naam (artikel 14 Wpg). De ‘roepnaam’ in het dagelijks taalgebruik zal niet wijzigen en blijft GGD Groningen.

Als in de begripsbepalingen een begrip is gedefinieerd, wordt in de tekst van de regeling het betreffende begrip met een hoofdletter geschreven. Bijvoorbeeld de Directeur is gedefinieerd als de directeur GGD. De directeur RIGG is niet gedefinieerd en blijft dus directeur RIGG.

Zoals in het algemene deel van deze toelichting al is aangegeven is beoogd duidelijkheid en eenduidigheid te scheppen wat betreft de gebruikte terminologie.

De betekenis van “gemeenschappelijke taken” in art. 1 GR PG&Z (oud) was: “taken, die de deelnemende gemeenten gezamenlijk op grond van de wet of op voorstel van het algemeen bestuur verplicht ter uitvoering aan PG&Z opdragen”. Als het algemeen bestuur alle gemeenten wil voorstellen om GGD verplicht een taak te laten uitvoeren, gaat het uiteindelijk toch om een keuze van (alle) gemeenten en is daarvoor van hen een besluit nodig. Het is daarom duidelijker om de 1e categorie te beperken tot de verplichte taken en daarmee aan te sluiten bij het wettelijke systeem (Wpg). Daarom is gekozen voor de term ‘wettelijke taken’ in plaats van ‘gemeenschappelijke taken’.

De betekenis van “gemeentespecifieke taken” in art. 1 GR PG&Z (oud) was: “taken die een gemeente eigener beweging of op voorstel van het algemeen bestuur aan PG&Z opdraagt”. Om in de term de keuzemogelijkheid van de gemeenten de benadrukken is gekozen voor “facultatieve taken”, met als betekenis “taken die één of meer gemeenten eigener beweging aan GGD Groningen op- of overdragen”. De in de oude bepaling opgenomen zinsnede “of op voorstel van het algemeen bestuur” is vervallen; deze besluitvorming is nu geregeld bij de bevoegdheden van het algemeen bestuur resp. het dagelijks bestuur.

De betekenis van “taken voor derden” in art. 1 GR PG&Z (oud) was: “taken die op basis van een besluit van het algemeen bestuur voor rekening en risico van PG&Z voor derden worden verricht”. Het zinsdeel “voor rekening en risico van PG&Z” was opgenomen om duidelijk te maken, dat de taken niet voor rekening van de uitvoerende gemeente zouden komen. Vanwege de verzelfstandiging van de GGD is deze constructie met een uitvoerende gemeente niet meer nodig en is vervallen.

Hiernaast kan GGD Groningen op haar beurt taken uitbesteden – bijvoorbeeld bedrijfsvoeringstaken door middel van een dienstverleningsopdracht (DVO). Omdat de constructie met een uitvoerende gemeente beëindigd wordt met de verzelfstandiging van de GGD, hoeft hieraan geen aparte bepaling meer gewijd te worden. De definitie kan derhalve geschrapt. De bevoegdheid ligt bij het dagelijks bestuur, tenzij het uitbesteden leidt tot een begrotingswijziging.

Bij onderdeel g. Taken voor derden. Als voorbeeld kan gedacht worden aan de controle van schepen in zeehavens.

Nieuw is onderdeel j. Peildatum. Dit begrip komt terug bij de verdeelsleutel in artikel 29. Onder de oude regeling was het vaak onmogelijk om het tot een juist aantal inwoners te komen omdat het CBS op het moment dat het nodig was, de gegevens nog niet beschikbaar had. Dat probleem is opgelost door een jaar verder ‘terug te kijken’. Bijvoorbeeld: een gemeentelijke bijdrage over 2020 moet worden bepaald, dan geldt het aantal inwoners van die gemeente zoals die was op 1 januari 2018.

Artikel 3:

Het openbaar lichaam heeft een bestuur, niet de regeling. Dus hier GGD Groningen.

De in het tweede lid genoemde Governance Code is ook bestuurlijk vastgesteld.

Artikel 5:

te opzichte van de oude regeling zijn hier vooral redactionele aanpassingen toegepast in verband met de nieuwe termen. Het vijfde lid is voor de volledigheid toegevoegd.

Artikel 6:

Deze bepaling vloeit voort uit artikel 10 tweede lid Wgr, dat verplicht te omschrijven welke bevoegdheden aan de regeling worden overgedragen.

Artikel 7:

Ook hier redactionele verbeteringen ten behoeve van de leesbaarheid en aansluiting bij de Wgr. (lid 6).

Artikel 8:

Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van het openbaar lichaam. Het heeft alle bevoegdheden, tenzij de wet of de regeling anders bepalen.

Tevens is aangegeven welke bevoegdheden het algemeen bestuur kan overdragen aan het dagelijks bestuur, en welke in ieder geval niet. Daarmee is scherp vastgelegd wie beslist over wat.

Omdat het bestuur de verantwoordelijkheid draagt voor een aanzienlijk aantal medewerkers, is de bestuurstaak van de regeling zwaarder dan voorheen. In het reglement van orde (lid 4 onder l) kan eventueel worden geregeld dat in de het bestuur een portefeuillehouder Personeel wordt aangewezen.

Artikel 9:

In de oude regeling waren geen quorumvereisten opgenomen, en ook geen bepalingen over de totstandkoming van besluiten van het algemeen bestuur. Dat leidde regelmatig tot onduidelijkheden en in een incidenteel geval tot onrechtmatig genomen besluiten. Met de nieuwe bepalingen is in ieder geval helder hoe besluiten van het algemeen bestuur tot stand komen.

Bij lid 3: de artikelen 19 Gemeentewet en 22 Wgr zijn van toepassing.

Artikel 11:

Waar in de oude regeling de bevoegdheden van het dagelijks bestuur zeer beperkt waren ten aanzien van de GGD taken, is er nu voor gekozen meer te benadrukken dat het dagelijks bestuur eigen bevoegdheden heeft; een en ander is daarmee beter in overeenstemming met de Wgr. Daarbij zijn ook de bevoegdheden ten aanzien van het personeel ook bij het dagelijks bestuur neergelegd, behoudens de wettelijke bepalingen rond de positionering van de directeur. Dat is overigens niet veranderd in vergelijking met de oude regeling.

In dit artikel is tevens de bevoegdheid van het dagelijks bestuur opgenomen om nadere afspraken te maken met (individuele) gemeenten over de wijze van uitvoering van taken (lid 1 onder e).

Artikel 12:

in lid 7 is als nieuw element opgenomen dat, bij het staken der stemmen, eerst een herstemming zal plaatsvinden en in het geval de stemmen dan weer staken, de stem van de voorzitter de doorslag te laten geven. Bij de oude regeling was een herstemming niet formeel aan de orde.

Artikel 13:

Toegevoegd zijn bepalingen over het aanwijzen van de voorzitter, en diens eventuele ontslag. Het betreft geen nieuwe bepalingen, maar in de oude regeling stonden deze verspreid.

Artikel 14:

Bepalingen omtrent benoeming en ontslag, taken en bevoegdheden staan nu bij elkaar. De toevoeging dat de Directeur wordt benoemd ‘in overeenstemming met het bestuur van de veiligheidsregio‘ is een verplichting vanuit de Wpg.

Artikel 15:

Uiteraard een nieuw artikel. De bevoegdheden ten aanzien van het personeel zijn bij het dagelijks bestuur belegd; desgewenst kan het dagelijks bestuur de Directeur mandateren voor één of meerdere van deze taken.

Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat tijdelijk ingehuurd personeel niet onder de arbeidvoorwaarden als hier bedoeld valt. Op deze inhuurkrachten zijn de bepalingen van toepassing zoals die zijn vastgelegd in de inhuuropdracht.

Artikel 16 tot en met 19c:

Deze artikelen zijn inhoudelijk niet nieuw; in de oude regeling stonden ze ook al, zij het verspreid. Daarnaast zijn de artikelen 19a tot en met 19c opgenomen om te vermijden dat de financiële bepalingen uit hoofdstuk 10 onverkort op de RIGG van toepassing zouden zijn, terwijl voor de RIGG afwijkende afspraken bestaan. Met deze bepalingen zijn de bestaande afspraken vastgelegd. In artikel 18 is vastgelegd dat voor de RIGG ook een eigen financiële stukkenstroom bestaat.

Artikelen 20, 21, 22 en 23:

De regeling dient te beschrijven op welke wijze inlichtingen wordt verschaft aan de ‘achterban’ van de besturen. Het betreft zowel een interne verplichting (dus van de (leden van) het dagelijks bestuur aan het algemeen bestuur) als een externe verplichting: bestuursleden informeren hun ‘eigen’ colleges en raden.

Naast het verschaffen van inlichtingen regelen deze artikelen ook de wijze van verantwoording en de consequenties, indien het vertrouwen in bestuursleden komt te ontbreken.

Artikel 21a:

Vanwege de aangescherpte privacyregelgeving (AVG) is het van belang te bepalen waar de verantwoordelijkheid ligt voor het verwerken van persoonsgegevens. Voor de wettelijk taken is dit altijd GGD Groningen. Voor de overige taken is dit niet zonder meer het geval. Afhankelijk van de specifieke taak en de context waarin die wordt uitgevoerd kan sprake zijn van een gezamenlijke verantwoordelijkheid, een gedeelde verantwoordelijkheid of ligt de verantwoordelijkheid bij de gemeente. De mate van invloed die een gemeente heeft ten aanzien van de betreffende taak is daarbij een van de factoren.

Helder is de formulering waarbij is bepaald dat GGD Groningen een ‘eigen’ Functionaris Gegevensbescherming (FG) aanstelt en wat diens taken zijn.

Als tegenhanger is in het Hoofdstuk 8 RIGG een bepaling opgenomen dat de FG van de gemeente Groningen tevens optreedt als FG voor de RIGG.

Artikel 24:

De totstandkoming van de begroting is uitputtend beschreven in de Wgr. Daar is ook opgenomen dat ‘de algemene financiële en beleidsmatige kaders’ voor 15 april aan de gemeenteraden worden verzonden. De intentie van de Wgr is om de gemeenteraden de mogelijkheid te geven om de financiën van de gemeenschappelijke regeling te betrekken bij hun eigen gemeentelijke begroting.

De praktijk hier is, dat de GGD deze stukken reeds in december beschikbaar heeft en daarom ook in staat is om voor 15 april een volwaardige ontwerpbegroting en bijbehorende beleidsmatige onderbouwing aan de gemeenteraden toe te zenden. De gemeenteraden worden zo in staat gesteld om hun zienswijze naar voren te brengen en de stukken te gebruiken bij hun eigen afweging van de gemeentelijke begroting. De benaming van stukken is in de regeling weliswaar afwijkend van de termen die in de Wgr worden genoemd, maar inhoudelijk wordt voldaan aan de bepalingen van de Wgr.

In het achtste lid wordt duidelijk gemaakt (‘zo nodig’) dat het toezenden van de vastgestelde begroting achterwege kan blijven indien de zienswijzen van de gemeenteraden geen aanleiding gaven tot aanpassingen.

Indien het algemeen bestuur een zienswijze niet heeft overgenomen, dan kan de raad van de betreffende gemeente bij gedeputeerde staten zijn zienswijzen inbrengen.

Artikel 25:

Dit is een nieuwe bepaling. De Wgr hanteert de hoofdregel dat begrotingswijzingen op gelijke wijze tot stand komen als de begroting zelf, dus via het opstellen van een ontwerpwijziging dat aan de gemeenteraden moet worden voorgelegd voor zienswijzen. Omdat het veelal niet gaat om wijzigingen die om een beleidsafweging vragen, wordt dit ervaren als een uitgebreid administratief circus waar inhoudelijk niet veel mee wordt gewonnen.

De Wgr maakt het mogelijk (art. 35 vijfde lid Wgr) om in de regeling te bepalen, welke categorieën van begrotingswijzigingen niet voor zienswijzen aan de raden hoeven worden voorgelegd. In de oude regeling ontbrak een dergelijke bepaling, met als gevolg dat alle begrotingswijzigingen aan de raden worden voorgelegd.

Met de nieuwe bepaling kan veel van dit werk worden vermeden. Voor zover een gemeentelijke bijdrage niet wordt gewijzigd, hoeft een begrotingswijziging niet meer aan de raden te worden voorgelegd. Het moet dan wel gaan om activiteiten, die eerder beleidsmatig zijn vastgesteld.

Artikel 27:

Betreft een nieuw artikel. Omdat de regeling verplicht is en niet kan worden opgeheven (zie de toelichting bij hoofdstuk 12) dient erin te worden voorzien dat GGD Groningen te allen tijde aan haar verplichtingen kan voldoen.

De oude regeling voorzag niet in de mogelijkheid van reservevorming. Het algemeen bestuur kan hiervoor beleid vaststellen. Via de begroting kan eveneens een reserve worden gevormd.

Artikel 28:

Hier is weer aangesloten op de nieuwe termen ‘wettelijk’ en ‘facultatief’. De hoofdregel is dat gemeenten voor de uitvoering van deze taken worden aangeslagen op basis van hun inwoneraantal. De peildatum is aangepast, zie de toelichting bij artikel 1. Niet in alle gevallen is dit een logische verdeelsleutel. In de praktijk is er ook behoefte andere wijzen van kostentoedeling, bijvoorbeeld per eenheid geleverd product. Lid twee geeft de mogelijkheid om een andere verdeelsleutel te hanteren. Hieronder kan ook worden begrepen dat in nadere afspraken tussen GGD Groningen en een gemeente wordt overeengekomen tegen welke vergoeding diensten of producten worden geleverd.

Tenslotte wordt in het vierde lid de bestaande mogelijkheid voor delegatie aan het dagelijks bestuur voor het vaststellen van een andere verdeelsleutel voortgezet. Indien gewenst kan het dagelijks bestuur deze bevoegdheid mandateren aan de Directeur.

Artikel 29:

In de oude regeling was het wat zoeken naar een bepaling over betalen. Met dit artikel 29 is helder hoe betalingen dienen te geschieden, met een optie voor de Directeur om hierin ook voorschotten te verplichten.

Artikel 30:

Dit artikel komt grotendeels overeen met het oude artikel 26 en is verder inhoudelijk aangepast aan de nieuwe terminologie. Het laatste lid van het oude artikel is vervallen. Het voorzag in een regeling bij gemeentelijke herindeling. Het is echter de Wet arhi die leidend is hoe in geval van herindeling een en ander zal dienen te gaan.

In de oude regeling was bepaald dat mogelijke capaciteitsproblemen ter beoordeling van de Directeur zijn, waarmee deze de facto een vetorecht had. In overeenstemming met de bevoegdheidsverdeling van het bestuur is dit gewijzigd in een adviesrecht van de Directeur.

Voor een nadere uitleg van de regels over het onderbrengen en weghalen van facultatieve taken, zie bijlage 5.

HOOFDSTUK 12

Op grond van artikel 9 van de Wgr zijn gemeenten verplicht om in een regeling op te nemen hoe toetreding, uittreding en opheffing zijn geregeld. Echter op grond van de Wpg zijn gemeenten verplicht om aan de regeling deel te nemen. Zolang die wettelijke verplichting in de Wpg bestaat zijn deze bepalingen “loos”. Derhalve zijn bepalingen daarover niet opgenomen in deze regeling. Ook in de “oude” regeling ontbraken deze bepalingen.

Artikel 33:

De bepalingen over het wijzigen van de regeling zijn aangepast. In de oude regeling was wel geregeld hoe voorstellen tot wijziging gedaan werden, maar niet hoe daarover besloten werd. Daarom is nu een wijzigingsregeling opgenomen. In de wijzigingsregeling is bepaald dat de gemeenschappelijke regeling met een gekwalificeerde (tweederde) meerderheid kan worden gewijzigd. Uit onderstaand citaat blijkt dat ook een gewone meerderheid zou kunnen volstaan, maar voor een belangrijk besluit als het wijzigen van de gemeenschappelijke regeling zelf werd dit te licht bevonden.

In het commentaar op de Wet gemeenschappelijke regelingen is opgenomen:

‘Een regeling die is getroffen voor onbepaalde tijd moet bepalingen bevatten omtrent wijziging, opheffing, toetreding en uittreding. Dit voorschrift geldt alleen voor onbepaalde tijd getroffen regelingen en impliceert dat niet kan worden bepaald dat wijziging of opheffing van de regeling is uitgesloten. Het voorschrift geldt zodoende dus voor zowel gemeenschappelijke regelingen waarbij een gemeenschappelijk openbaar lichaam of gemeenschappelijk orgaan wordt ingesteld, als voor centrumregelingen. De wet laat het verder aan de deelnemers over om de vorm en inhoud van de bepalingen omtrent wijziging, opheffing, toetreding en uittreding te regelen, met inachtneming van art. 1 lid 3. Dat betekent dat slechts de deelnemende bestuursorganen bevoegd zijn tot wijziging van de gemeenschappelijke regeling (art. 1 lid 3 jo. lid 1), waarbij het college en de burgemeester toestemming van de raad nodig hebben (art. 1 lid 3 jo. lid 2). Unanimiteit staat bij de wijziging van de gemeenschappelijke regeling voorop (ARRvS 17 maart 1988, AB 1988/595). De wetgever heeft het de deelnemende bestuursorganen echter toegestaan om bij de gemeenschappelijke regeling af te wijken van dit unanimiteitsvereiste. Zo kan wijziging geschieden bij gewone meerderheid of een versterkte meerderheid. Wanneer de gemeenschappelijke regeling niets bepaald, dan geldt het unanimiteitsvereiste (AGRvS 12 januari 1987, Gst. 1987-6847/5). Met deze mogelijkheid kunnen de deelnemers dus bevoegdheden en zeggenschap uit handen geven. Het is echter niet mogelijk dat de gemeenschappelijke regeling gewijzigd wordt zonder dat alle deelnemende bestuursorganen hierover hebben kunnen beslissen. Het is bij een gemengde regeling bijvoorbeeld niet afdoende dat uitsluitend de raden beslissen over wijziging, alle deelnemende bestuursorganen moeten hieromtrent beslissen (vgl. Rb. Maastricht 28 februari 2008, ECLI:NL:RBMAA:2008:BC5497 (Kompas III)). Met de verwijzing naar art. 1 is dit nog eens extra benadrukt (MvT, Kamerstukken II 2012/13, 33597, 3, p. 29-30).’

Artikel 34:

De oude regeling bepaalde dat in geval van geschillen, de bepalingen van de Wgr van toepassing zijn. Het komt er dan op neer dat gedeputeerde staten worden ingeschakeld.

Het nieuwe artikel biedt de mogelijkheid om eerst door middel van arbitrage tot een oplossing van het geschil te komen. Het is een ‘kan’- bepaling; het staat partijen vrij om dit niet te doen en terug te vallen op de geschillenbeslechting zoals beschreven in de Wgr.

Artikel 35:

Dit artikel is de neerslag van de bepalingen uit de Wgr over de bekendmaking van de (wijzigingen van) de regeling.

Bijlage 1 Transponeringstabel algemeen GR GGD Groningen/leeswijzer

onderwerp

GR PG&Z nieuw

(artikelnummer)

GR PG&Z oud

(artikelnummer)

considerans

geactualiseerd

begrippen

1

1 + 3

openbaar lichaam

2

2

bestuursorganen

3

10

belangen

4

4

taken

5

6

bevoegdheden GR

6

5

samenstelling ALGEMEEN BESTUUR

7

11

bevoegdheden ALGEMEEN BESTUUR

8

12; 19; 20; 30

vergaderingen ALGEMEEN BESTUUR

9

14

samenstelling DB

10

15

bevoegdheden DB

11

16

vergaderingen DB

12

17

voorzitter

13

18

directeur

14

8, leden 4, 5, 6, 8 en 9

personeel

15

-

RIGG

16; 17; 18; 19; 19a; 19b; 19c.

6, lid 1g; 9; 16, lid 1 c; 26, lid 3

inlichtingen

20; 21

13; 16 leden 2, 3

privacy

21a

-

verantwoording

22

13, lid 4; 16, lid 3

ontslag

10 lid 7; 23

16, lid 6

begrotingsprocedure

24

22

begrotingswijzigingen

25

23

jaarstukken

26

24

reservevorming

27

-

verdeelsleutel

28

25

betalingen

29

25

facultatieve taken GGD

30

26

administratie en controle

31

29

archief

32

32

wijziging

33

33

geschillen

34

31

opheffing

-

33

bekendmaking en registratie

35

34

inwerkingtreding

36

35

slotbepaling

37

36

Bijlage 2 Wet publieke gezondheid

Artikel 14

  • 1.

    Ter uitvoering van bij of krachtens deze wet opgedragen taken dragen de colleges van burgemeester en wethouders van gemeenten die behoren tot een regio als bedoeld in de Wet veiligheidsregio’s, via het treffen van een gemeenschappelijke regeling zorg voor de instelling en instandhouding van een regionale gezondheidsdienst in die regio.

  • 2.

    Bij de regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt een openbaar lichaam ingesteld met de aanduiding: gemeentelijke gezondheidsdienst.

  • 3.

    De gemeentelijke gezondheidsdienst staat onder leiding van een directeur publieke gezondheid, die wordt benoemd door het algemeen bestuur van de gemeentelijke gezondheidsdienst in overeenstemming met het bestuur van de veiligheidsregio.

  • 4.

    Met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels, staat het het college van burgemeester en wethouders vrij om de uitvoering van de taken of onderdelen van taken, bedoeld in de artikelen 2, tweede lid, onder h, 5, tweede lid, onder a tot en met d, en artikel 6b, derde lid, over te laten of mede over te laten aan een ander dan de gemeentelijke gezondheidsdienst.

  • 5.

    In afwijking van het eerste lid kan een regionale gezondheidsdienst worden ingesteld en in stand gehouden door de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten in twee of meer regio’s als bedoeld in de Wet veiligheidsregio’s. In dat geval geschiedt de benoeming, bedoeld in het derde lid, in overeenstemming met de besturen van de betrokken veiligheidsregio’s, en draagt het algemeen bestuur van de gemeentelijke gezondheidsdienst ervoor zorg dat in elk der regio’s adequaat wordt voorzien in de operationele leiding van de geneeskundige hulpverlening, bedoeld in artikel 32, tweede lid, van de Wet veiligheidsregio’s.

Bijlage 3 Bepalingen uit de Gemeentewet, van toepassing verklaard in art 9. Lid 10 GR PG&Z Groningen:

Artikel 20

  • 1.

    De vergadering van de raad wordt niet geopend voordat blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 2.

    Indien ingevolge het eerste lid de vergadering niet kan worden geopend, belegt de burgemeester, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering tegen een tijdstip dat ten minste vierentwintig uur na het bezorgen van de oproeping is gelegen.

  • 3.

    Op de vergadering, bedoeld in het tweede lid, is het eerste lid niet van toepassing. De raad kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de ingevolge het eerste lid niet geopende vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

Artikel 22

De leden van het gemeentebestuur en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor dan wel worden verplicht getuigenis af te leggen als bedoeld in artikel 165, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over hetgeen zij in de vergadering van de raad hebben gezegd of aan de raad schriftelijk hebben overgelegd.

Artikel 26

  • 1.

    De voorzitter zorgt voor de handhaving van de orde in de vergadering en is bevoegd, wanneer die orde op enigerlei wijze door toehoorders wordt verstoord, deze en zo nodig andere toehoorders te doen vertrekken.

  • 2.

    Hij is bevoegd toehoorders die bij herhaling de orde in de vergadering verstoren voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering te ontzeggen.

  • 3.

    Hij kan de raad voorstellen aan een lid dat door zijn gedragingen de geregelde gang van zaken belemmert, het verdere verblijf in de vergadering te ontzeggen. Over het voorstel wordt niet beraadslaagd. Na aanneming daarvan verlaat het lid de vergadering onmiddellijk. Zo nodig doet de voorzitter hem verwijderen. Bij herhaling van zijn gedrag kan het lid bovendien voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering worden ontzegd.

Artikel 28

  • 1.

    Een lid van de raad neemt niet deel aan de stemming over:

  • 2.

    een aangelegenheid die hem rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger is betrokken;

  • 3.

    de vaststelling of goedkeuring der rekening van een lichaam waaraan hij rekenplichtig is of tot welks bestuur hij behoort.

  • 4.

    Bij een schriftelijke stemming wordt onder het deelnemen aan de stemming verstaan het inleveren van een stembriefje.

  • 5.

    Een benoeming gaat iemand persoonlijk aan, wanneer hij behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt.

  • 6.

    Het eerste lid is niet van toepassing bij het besluit betreffende de toelating van de na periodieke verkiezing benoemde leden.

Artikel 29

  • 1.

    Een stemming is alleen geldig, indien meer dan de helft van het aantal leden dat zitting heeft en zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden, daaraan heeft deelgenomen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing:

  • 3.

    ingeval opnieuw wordt gestemd over een voorstel of over een benoeming, voordracht of aanbeveling van een of meer personen ten aanzien van wie in een vorige vergadering een stemming op grond van dat lid niet geldig was;

  • 4.

    in een vergadering als bedoeld in artikel 20, tweede lid, voor zover het betreft onderwerpen die in de daaraan voorafgaande, ingevolge artikel 20, eerste lid, niet geopende vergadering aan de orde waren gesteld.

Artikel 30

  • 1.

    Voor het tot stand komen van een beslissing bij stemming wordt de volstrekte meerderheid vereist van hen die een stem hebben uitgebracht.

  • 2.

    Bij een schriftelijke stemming wordt onder het uitbrengen van een stem verstaan het inleveren van een behoorlijk ingevuld stembriefje.

Artikel 31

  • 1.

    De stemming over personen voor het doen van benoemingen, voordrachten of aanbevelingen is geheim.

  • 2.

    Indien de stemmen staken over personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt, wordt in dezelfde vergadering een herstemming gehouden.

  • 3.

    Staken bij deze stemming de stemmen opnieuw, dan beslist terstond het lot.

Artikel 32

  • 1.

    De overige stemmingen geschieden bij hoofdelijke oproeping, indien de voorzitter of een van de leden dat verlangt. In dat geval geschieden zij mondeling.

  • 2.

    Bij hoofdelijke oproeping is ieder ter vergadering aanwezig lid dat zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden verplicht zijn stem voor of tegen uit te brengen.

  • 3.

    Indien over een voorstel geen stemming wordt gevraagd, is het aangenomen.

  • 4.

    Tenzij de vergadering voltallig is, wordt bij staking van stemmen het nemen van een beslissing uitgesteld tot een volgende vergadering, waarin de beraadslagingen kunnen worden heropend.

  • 5.

    Indien de stemmen staken in een voltallige vergadering of in een ingevolge het vierde lid opnieuw belegde vergadering, is het voorstel niet aangenomen.

  • 6.

    Onder een voltallige vergadering wordt verstaan een vergadering waarin alle leden waaruit de raad bestaat, voor zover zij zich niet van deelneming aan de stemming moesten onthouden, een stem hebben uitgebracht.

Bijlage 4. Wet gemeenschappelijke regelingen:

Artikel 9

  • 1.

    De voor onbepaalde tijd getroffen regeling houdt bepalingen in omtrent wijziging, opheffing, toetreding en de gevolgen van uittreding, met inachtneming van artikel 1.

  • 2.

    De regeling waarbij een openbaar lichaam of een bedrijfsvoeringsorganisatie wordt ingesteld houdt bepalingen in omtrent de vereffening van het vermogen ingeval dat openbaar lichaam wordt ontbonden.

  • 3.

    Het bij een regeling ingestelde openbaar lichaam of een bedrijfsvoeringsorganisatie blijft na zijn ontbinding voortbestaan voor zover dit tot vereffening van zijn vermogen nodig is.

Artikel 10

  • 1.

    De regeling vermeldt het belang of de belangen ter behartiging waarvan zij is getroffen of gewijzigd.

  • 2.

    Een regeling, waarbij gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 8, eerste, tweede of derde lid, geeft aan welke bevoegdheden de besturen van de deelnemende gemeenten aan het bestuur van het openbaar lichaam of de bedrijfsvoeringsorganisatie onderscheidenlijk aan het gemeenschappelijk orgaan bij het aangaan van de regeling overdragen. Een regeling als hier bedoeld kan bepalingen inhouden omtrent de wijze waarop verandering kan worden gebracht in de overgedragen bevoegdheden, met dien verstande dat niet kan worden bepaald dat het bestuur van het openbaar lichaam of de bedrijfsvoeringsorganisatie onderscheidenlijk het gemeenschappelijk orgaan kan besluiten tot uitbreiding van de overgedragen bevoegdheden.

  • 3.

    Een regeling als bedoeld in het tweede lid houdt bepalingen in omtrent de inrichting en samenstelling van het bestuur van het openbaar lichaam onderscheidenlijk de samenstelling van het gemeenschappelijk orgaan en wijst de plaats van vestiging aan.

  • 4.

    Een regeling als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede of derde lid, kan aangeven dat een ombudsman of ombudscommissie van een van de deelnemers aan de gemeenschappelijke regeling als bedoeld in artikel 81p, eerste lid, van de Gemeentewet bevoegd is tot de behandeling van verzoekschriften als bedoeld in artikel 9:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Indien een regeling de hiervoor bedoelde bevoegdheid instelt, dan wel deze beëindigt, zendt het bestuur de regeling aan de Nationale ombudsman.

Artikel 14

  • 1.

    Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit de voorzitter en twee of meer andere leden, door en uit het algemeen bestuur aan te wijzen, met inachtneming van het daaromtrent in de regeling bepaalde. De aldus aangewezen leden van het dagelijks bestuur mogen niet allen afkomstig zijn uit dezelfde gemeente.

  • 2.

    Wanneer de aard van de regeling daartoe aanleiding geeft, kunnen één of meer leden van het dagelijks bestuur, niet zijnde de voorzitter, worden aangewezen van buiten de kring van het algemeen bestuur, met dien verstande dat op deze wijze aangewezen leden nimmer de meerderheid van het dagelijks bestuur mogen uitmaken.

  • 3.

    De leden van het dagelijks bestuur mogen nimmer de meerderheid van het algemeen bestuur uitmaken, tenzij sprake is van een regeling als bedoeld in artikel 13, zevende lid, met minder dan zes deelnemende gemeenten.

Artikel 16

  • 1.

    De regeling houdt bepalingen in omtrent de wijze waarop een lid van het algemeen bestuur van het openbaar lichaam of een lid van het gemeenschappelijk orgaan door de raad die dit lid heeft aangewezen, ter verantwoording kan worden geroepen voor het door hem in dat bestuur onderscheidenlijk dat orgaan gevoerde beleid.

  • 2.

    De regeling houdt bepalingen in omtrent de wijze waarop een lid van het algemeen bestuur van het openbaar lichaam of een lid van het gemeenschappelijk orgaan aan de raad die dit lid heeft aangewezen, de door een of meer leden van die raad gevraagde inlichtingen dient te verstrekken.

  • 3.

    Ingeval toepassing is gegeven aan artikel 13, vijfde lid, onder a, houdt de regeling bepalingen in omtrent de wijze waarop aan de raad die geen lid van het algemeen bestuur van het openbaar lichaam of van het gemeenschappelijk orgaan aanwijst, de door een of meer leden van die raad gevraagde inlichtingen worden verstrekt en de door die raad gevraagde verantwoording wordt afgelegd voor het door dat bestuur onderscheidenlijk dat orgaan gevoerde beleid.

  • 4.

    De regeling houdt bepalingen in omtrent de bevoegdheid van de raad, een door hem aangewezen lid van het algemeen bestuur van het openbaar lichaam of een door hem aangewezen lid van het gemeenschappelijk orgaan, ontslag te verlenen, indien dit lid het vertrouwen van de raad niet meer bezit.

  • 5.

    Bij het verstrekken van inlichtingen ingevolge het tweede of het derde lid, of het afleggen van verantwoording ingevolge het eerste of het derde lid, verschaft een lid van het algemeen bestuur van het openbaar lichaam of een lid van het gemeenschappelijk orgaan over zaken waaromtrent krachtens artikel 23 geheimhouding is opgelegd slechts informatie, indien krachtens artikel 25 van de Gemeentewet geheimhouding is opgelegd. Laatstbedoelde geheimhouding kan eerst worden opgeheven, nadat door het algemeen bestuur van het openbaar lichaam of door het gemeenschappelijk orgaan tot opheffing van de geheimhouding is besloten.

Artikel 17

De regeling houdt bepalingen in omtrent de wijze waarop door het bestuur van het openbaar lichaam of de bedrijfsvoeringsorganisatie of door het gemeenschappelijk orgaan aan de raden van de deelnemende gemeenten de door een of meer leden van die raden gevraagde inlichtingen worden verstrekt.

Artikel 18

Artikel 16 is van overeenkomstige toepassing op regelingen die uitsluitend getroffen zijn door colleges van burgemeester en wethouders alsmede op regelingen die uitsluitend getroffen zijn door colleges van burgemeester en wethouders en burgemeesters gezamenlijk, voor zover het betreft de leden, bedoeld in artikel 13, tiende lid, onder a, met dien verstande dat voor «het algemeen bestuur van het openbaar lichaam» telkens wordt gelezen «het algemeen bestuur van het openbaar lichaam of het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie».

Artikel 34

  • 1.

    Het algemeen bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 1 augustus van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten.

  • 3.

    Het algemeen bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan stelt de jaarrekening vast in het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan gedeputeerde staten.

Artikel 34b

Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan zendt vóór 15 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders en de voorlopige jaarrekening aan de raden van de deelnemende gemeenten.

Artikel 35

  • 1.

    Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan zendt de ontwerpbegroting acht weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden, onderscheidenlijk acht weken voordat zij door het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan wordt vastgesteld, toe aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 2.

    De ontwerp-begroting wordt door de zorg van de besturen van de deelnemende gemeenten voor een ieder ter inzage gelegd en, tegen betaling van de kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld.

  • 3.

    De raden van de deelnemende gemeenten kunnen bij het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie onderscheidenlijk het gemeenschappelijk orgaan hun zienswijze over de ontwerp-begroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerp-begroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 4.

    Nadat deze is vastgesteld, zendt het algemeen bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie onderscheidenlijk het gemeenschappelijk orgaan, zo nodig, de begroting aan de raden van de deelnemende gemeenten, die ter zake bij gedeputeerde staten hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 5.

    Het eerste, derde en vierde lid zijn van toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting. In de gemeenschappelijke regeling kan worden bepaald ten aanzien van welke categorieën begrotingswijzigingen hiervan kan worden afgeweken.

  • 6.

    De artikelen 186 tot en met 213 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing, voor zover daarvan bij of krachtens deze wet niet is afgeweken.

Bijlage 5 Koersdocument Publieke Gezondheid Groningen ontwikkelperspectief 2017 -2020, vastgesteld in het AB van 9 december 2016

c4. In- en uittrederegels

Uitgangspunt voor de komende drie jaar (2018-2020) is transformatie van de dienstverlening in combinatie met de mogelijkheid dat gemeenten jaarlijks de keuze hebben om taken die niet verplicht bij de GGD zijn belegd wel of niet door de GGD te laten uitvoeren. Deze keuzemogelijkheid zal vooral voor de lokale PG-taken (JGZ en OGGz) van betekenis zijn omdat voor die functies de samenhang met de nieuwe vormgeving van het lokale sociaal domein het meest pregnant is. Deze keuze-optie vraagt nieuwe spelregels aangezien die mogelijkheid tot dusver niet aanwezig was (los van gemeentespecifieke taken zoals de pedagogische gezinsondersteuning). Van belang is voor de betreffende taken voldoende schaalomvang bij de GGD te houden teneinde de uitvoering voor de gemeenten die deze taken bij de GGD blijven afnemen te borgen. Ook is van belang dat de GGD een kritische massa behoudt in zijn verpleegkundige en medische bemanning om op te kunnen schalen wanneer de omstandigheden daartoe nopen. Indicatief zou de GGD tenminste 150 medewerkers met een verpleegkundige of medische achtergrond moeten behouden (nu ca. 250). Voorts is van belang dat losmaking van functies uit de GGD de financiële continuïteit van de organisatie niet in gevaar brengen.

Voor de inhoudelijke afweging om een taak bij de GGD weg te halen c.q. anders te beleggen kan de volgende ‘checklist’ dienen:

  • Omvang van de personele formatie voor de betreffende functie in relatie tot de vereiste bezetting/continuïteit van de taak (vervanging, minimale bezetting, eventueel 7x 24 uurs beschikbaarheid).

  • Omvang en aard van de personele bezetting in relatie tot de vereiste kwaliteit van zorg (bijscholing, BIG-registratie, onderhoud protocollen/werkinstructies, opleiding/aanwas, intervisie etc.).

  • Beleggen van de verantwoordelijkheid voor medisch-verpleegkundig handelen en -klachten. Onderdeel daarvan is de aanspreekbaarheid voor de Inspectie (IGZ).

  • Verantwoordelijkheidsverdeling voor beleid, aansturing en uitvoering.

  • Werkgeverschap en verantwoordelijkheidsverdeling hiërarchische, functionele en operationele aansturing van de betreffende medewerkers.

Gemeenten die de afname van een GGD-taak beëindigen dragen de daaraan verbonden frictiekosten (inclusief overheadeffecten). Als een gemeente besluit een taak zelf te doen dan is deze gehouden de frictiekosten bij de GGD te minimaliseren. Dit houdt in dat zij in beginsel het uitvoerend personeel overneemt. Vooraf worden waar mogelijk afspraken gemaakt over de frictiekosten bij eventuele loskoppeling van een nieuwe taak.

Als een taak volledig door een gemeente wordt overgenomen (dan wel elders belegd) is helder dat de GGD geen rol meer heeft op dat gebied. Bij ‘gemengde constructies’ (waarbij een taakverdeling tussen gemeente en GGD wordt afgesproken) is het zaak de afspraken c.q. verantwoordelijkheden rond de uitvoering van de betreffende taak glashelder vast te leggen in een daartoe op te stellen overeenkomst (inclusief jaarlijkse evaluatie). De hiervoor vermelde checklist kan daartoe als leidraad dienen.

Om het effect van in- en uittrede op de GGD als geheel te beheersen (met het oog op de operationele en financiële continuïteit van de GGD) zijn de volgende spelregels in acht te nemen:

Omvang/opzegging

  • Taken moeten binnen het takenpakket van de GGD passen.

  • Taken moeten kostendekkend zijn. Indien dit niet het geval is kunnen taken worden gestaakt/geweigerd.

  • Groei of krimp van de GGD in enig jaar kan niet meer dan 20% bedragen (anders niet realiseerbaar i.v.m. doorlooptijd en leveringszekerheid en effecten op de overhead, uitzonderingen voor het collectief daargelaten). Elk najaar wordt beoordeeld door het bestuur of de opgetelde wensen van gemeenten binnen dat kader blijven.

  • Van jaar op jaar bepaalt de GGD of zij een bepaalde taak nog kwalitatief toereikend kan uitvoeren. De directeur Publieke Gezondheid (DPG) kan voorstellen een taak te beëindigen indien hij/zij tot het oordeel komt dat dit niet (langer) mogelijk is; het bestuur beslist

  • Indien een taak van de GGD door een gemeente wordt overgenomen is deze gemeente vanaf het moment van overname daarvoor financieel verantwoordelijk; bij gemengde constructies worden de afspraken over financiële verantwoordelijkheidsverdeling helder vastgelegd.

Opzegtermijn

  • De opzegtermijn van een GGD-taak is minimaal een jaar voorafgaand aan het eind van de kalenderjaar, dit om ervoor te zorgen dat de betreffende taak goed afgebouwd kan worden.

  • Eenmaal per jaar in het najaar wordt geïnventariseerd welke taken de gemeenten in jaar x+2 niet langer willen afnemen van de GGD. Ieder najaar besluit het bestuur of het verantwoord is aan de ingediende verzoeken tegemoet te komen.

Nieuwe taak

  • Indien een nieuwe taak aan de GGD opgedragen wordt, wordt op dat moment de (voorafgaande) ontwikkeltijd (personeel, kennisniveau) bepaald omdat dit sterk afhankelijk is van de aard van de uit te voeren taak.

  • Nieuwe taken worden voor een periode van tenminste drie jaar bij de GGD belegd, teneinde de aanloopkosten uit te kunnen smeren en voldoende ervaring te kunnen opbouwen. Bij kleinere taken kan van deze regel worden afgeweken (te bepalen door het bestuur).