Regeling vervallen per 11-06-2019

Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen houdende regels omtrent Kennis en Innovatie 2018 KEI 2018

Geldend van 05-07-2018 t/m 10-06-2019 met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2018

Intitulé

Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen houdende regels omtrent Kennis en Innovatie 2018 KEI 2018

Gedeputeerde Staten van Groningen maken bekend dat in hun vergadering van 27 juni 2017, nr. A.23, afdeling ECP, zaaknummer K3861, is vastgesteld de Kennis en Innovatie 2018.

Gedeputeerde Staten der provincie Groningen

Gelet op de ASV SNN 2016;

Gelet op artikel 28 van de Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU, L187);

Gelet op Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU, L352);

Gelet op het Operationeel Programma EFRO Noord-Nederland 2014-2020;

Besluiten:

Vast te stellen de regeling Kennis en Innovatie 2018 als volgt:

Kennis en Innovatie 2018

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Mkb-onderneming: kleine onderneming, middelgrote of micro onderneming in de zin van bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • b.

    grote onderneming: onderneming die niet voldoet aan de vastgestelde criteria in bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • c.

    kennisinstelling: een entiteit, zoals een universiteit of onderzoeksorganisatie, ongeacht haar rechtsvorm (publiek- of privaatrechtelijke organisatie) of financieringswijze, die zich in hoofdzaak bezighoudt met het verrichten van fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling en het verspreiden van de resultaten daarvan door middel van onderwijs, publicaties of technologieoverdracht. Alle winst wordt opnieuw geïnvesteerd in die activiteiten, in de verspreiding van de resultaten daarvan, of in onderwijs. Ondernemingen die invloed over een dergelijke entiteit kunnen uitoefenen door middel van bijvoorbeeld aandeelhouders of leden, genieten geen preferente toegang tot de onderzoekscapaciteit van een dergelijke entiteit of tot de resultaten van haar onderzoek. Mbo- en hbo-instellingen en roc’s vallen ook onder de bedoelde entiteit;

  • d.

    Algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening nr. 651/2014 van de commissie van 17 juni 2014, publicatieblad EU L187/1, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard;

  • e.

    SNN: het Samenwerkingsverband Noord-Nederland;

  • f.

    hooggekwalificeerd personeel: een medewerker met een afgeronde opleiding op HBO of WO niveau en ten minste 5 jaar relevante beroepservaring, waarbij de jaren die gemaakt zijn voor het behalen van een doctoraat meetellen als jaren van de relevante beroepservaring;

  • g.

    topsector: Agri & Food, Chemie, Creatieve Industrie, Energie, Hightech Systemen en Materialen, Tuinbouw en Uitgangsmaterialen, Life Science & Health, Logistiek en Water zoals beschreven in het document Topsectoren te vinden op www.snn.eu;

  • h.

    brutoloonkosten: de kosten berekend door het aantal aan het project bestede uren te vermenigvuldigen met een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend op basis van bruto jaarloon, vermeerderd met een opslag van 32% voor werkgeverslasten, waarna over dat bedrag 15% aan overheadkosten wordt berekend en dat bedrag vervolgens door 1.720 uur op basis van een 40-urige werkweek wordt gedeeld;

  • i.

    de-minimisverordening: Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU, L352);

  • j.

    technologische innovatie: een nieuwe technologie voor producten, diensten of processen van de onderneming;

  • k.

    organisatie-innovatie: het vernieuwen van de werkwijze van een onderneming met de bedoeling om de organisatie te verbeteren;

  • l.

    marktinnovatie: het aanboren van nieuwe markten, het introduceren van nieuwe producten op bestaande markten en het vernieuwen van de marktbenadering.

Artikel 2 Doel van de regeling

De subsidieregeling heeft als doel kennisontwikkeling, op het gebied van technologische innovatie, organisatie-innovatie of marktinnovatie bij het midden- en kleinbedrijf in de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen, te stimuleren.

Artikel 3 Aanvraagperiode

Subsidie kan worden aangevraagd van 1 juli 2017 tot en met 31 december 2018.

Artikel 4 Doelgroep

Subsidie wordt verstrekt aan een mkb-onderneming die op het moment van aanvragen een vestiging heeft in de provincies Drenthe, Fryslân of Groningen en daar ondernemingsactiviteiten uitvoert.

Artikel 5 Weigeringsgronden

De subsidie wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 2.4 van de ASV SNN 2016, in ieder geval geweigerd indien:

  • a.

    de kennisontwikkeling niet ten goede komt aan de aanvrager;

  • b.

    ter zake van de subsidiabele kosten vóór ontvangst van de aanvraag verplichtingen zijn aangegaan of de activiteiten zijn aangevangen vóór de ontvangst van de aanvraag;

  • c.

    het project niet voldoet aan het bepaalde in deze regeling;

  • d.

    het project niet in overeenstemming is met het doel van deze regeling;

  • e.

    de aanvrager een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 6 Minimale subsidiabele kosten en maximale subsidie

  • 1. Het bedrag aan subsidiabele kosten dat per project minimaal vereist is bedraagt € 10.000,00.

  • 2. De maximale subsidie voor een project betreffende het gedetacheerd hebben van hooggekwalificeerd personeel of plaatsen van personeel bedraagt € 100.000,00.

  • 3. De maximale subsidie voor een project betreffende promovendus bedraagt € 200.000,00.

  • 4. Het bedrag van de subsidie wordt verlaagd indien de normen van de Europese Commissie daartoe nopen.

Artikel 7 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Bij de subsidieverlening worden in elk geval de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    de kosten van de uitvoering van het project worden op een eenduidige wijze in de administratie van de subsidieontvanger weergegeven;

  • b.

    het plaatsen van een korte beschrijving van het project op de website van de aanvrager, met het embleem van de Europese Unie, en vermelding van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO);

  • c.

    het plaatsen van ten minste één affiche met informatie over het project (minimaal in A3-formaat) met vermelding van de steun door de Europese Unie op een voor het publiek goed zichtbare plaats. Het format hiervoor wordt beschikbaar gesteld door het SNN;

  • d.

    wijzigingen in het project worden zo spoedig mogelijk gemeld aan het SNN.

Artikel 8 Maximum subsidie per onderneming

Het maximum aan totaal te ontvangen subsidie op basis van deze subsidieregeling bedraagt voor één onderneming € 200.000,=. Waarbij voor de toepassing van dit artikel één onderneming alle rechtspersonen omvat die de volgende band met elkaar onderhouden:

  • i.

    de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders; of

  • ii.

    de meerderheid van vennoten van een andere onderneming.

Artikel 9 Subsidieplafond

  • 1. Het subsidieplafond bedraagt € 5.200.000,00.

  • 2. Het dagelijks bestuur SNN verdeelt de in de vorige leden bedoelde bedrag op volgorde van ontvangst van de aanvragen.

  • 3. Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen als bedoeld in het vorige lid, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van loting.

Artikel 10 Voorschotten

  • 1. Binnen drie weken na de verleningsbeschikking worden subsidies voor 40% van het verleende subsidiebedrag bevoorschot. Een tweede voorschot van maximaal 40% kan op aanvraag van de subsidieontvanger eenmaal worden verleend naar evenredigheid van de gemaakte en betaalde subsidiabele kosten.

  • 2. Bij de verlening van een voorschot wordt in ieder geval de verplichting opgelegd dat als voorschot uitbetaalde bedragen onmiddellijk worden terugbetaald, indien en voor zover:

    • a.

      de subsidie lager wordt vastgesteld dan het uitbetaalde voorschot;

    • b.

      het verleningsbesluit wordt ingetrokken of gewijzigd.

Artikel 11 Wijzigings- of intrekkingsgronden

De subsidie kan onverminderd het bepaalde in de artikelen 4:48 en 4:50 van de Algemene wet bestuursrecht worden ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger worden gewijzigd, indien:

  • a.

    de activiteiten niet worden uitgevoerd in overeenstemming met het doel of de voorschriften van deze regeling;

  • b.

    de aanvrager niet de minimale subsidiabele kosten per project heeft gemaakt en betaald, die zijn vastgesteld conform artikel 6 lid 1;

  • c.

    tegen de uitvoering van de activiteiten overwegende bezwaren bestaan.

Artikel 12 Subsidievaststelling

  • 1. De subsidieontvanger dient uiterlijk 4 weken na de realisatie van de activiteiten een verzoek om definitieve vaststelling van de subsidie in.

  • 2. De subsidieontvanger dient ten minste tien jaar nadat de vaststelling van de subsidie onherroepelijk is geworden haar administratie ten aanzien van de kosten van de uitvoering van de activiteiten te bewaren en toegankelijk te houden.

Artikel 13 Bedrag vaststelling

Het subsidiebedrag wordt vastgesteld op basis van de subsidiabele kosten die door de subsidieontvanger zijn gemaakt en betaald ten behoeve van de subsidiabele activiteiten.

Paragraaf 2 Gedetacheerd hebben van hooggekwalificeerd personeel

Artikel 14 Reikwijdte paragraaf

De bepalingen in deze paragraaf gelden alleen voor het gedetacheerd hebben van hooggekwalificeerd personeel.

Artikel 15 Subsidiabele activiteiten

Voor subsidie komt in aanmerking het bij de aanvrager gedetacheerd hebben van hooggekwalificeerd personeel van een mkb-onderneming, grote onderneming of een kennisinstelling voor een nieuw gecreëerde functie ten behoeve van kennisontwikkeling op het gebied van technologische innovatie, organisatie-innovatie of marktinnovatie.

Artikel 16 Subsidiabele kosten

Subsidiabel zijn de loonkosten van het hooggekwalificeerd personeel. De kosten worden berekend door de gewerkte uren te vermenigvuldigen met het uurtarief van het hooggekwalificeerd personeel.

Artikel 17 Toetsingscriteria

  • 1. De gedetacheerde wordt geplaatst bij een vestiging van de aanvrager in de provincies Drenthe, Fryslân of Groningen.

  • 2. De gedetacheerde wordt minimaal 12 uren per week ingezet.

  • 3. Het gedetacheerd hebben van een medewerker geldt voor een duur van minimaal 3 maanden en maximaal 24 maanden.

  • 4. Indien de activiteiten betrekking hebben op het gedetacheerd hebben van hooggekwalificeerd personeel van een mkb-onderneming moet de aanvrager voldoen aan de voorwaarden van de de-minimisverordening.

Artikel 18 Weigeringsgronden

De subsidie wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 2.4 van de ASV SNN 2016, en in aanvulling op artikel 5 van deze regeling, in ieder geval geweigerd indien:

  • a.

    een personeelslid van de aanvrager door de gedetacheerde vervangen wordt;

  • b.

    de mkb-onderneming, de grote onderneming of kennisinstelling waar het hooggekwalificeerd vanuit gedetacheerd wordt, niet onafhankelijk is ten opzichte van de aanvrager.

Artikel 19 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Bij de subsidieverlening wordt, in aanvulling op artikel 7 van deze regeling, in elk geval de verplichting opgelegd dat de gemaakte kosten van het gedetacheerd hebben van hooggekwalificeerd personeel wordt aangetoond middels facturen en betalingsbewijzen. In de facturen zijn de werkzaamheden gespecificeerd naar uren.

Artikel 20 Subsidiepercentage

Het subsidiepercentage bedraagt 40 van de subsidiabele kosten.

Paragraaf 3 Plaatsen van personeel

Artikel 21 Reikwijdte paragraaf

De bepalingen in deze paragraaf gelden alleen voor het plaatsen van personeel.

Artikel 22 Subsidiabele activiteiten

Voor subsidie komt in aanmerking kennisontwikkeling middels het tijdelijk plaatsen van een medewerker van de aanvrager, met een relevante HBO of WO diploma of aantoonbare relevante werkervaring op vergelijkbaar niveau, bij een andere organisatie in de Europese Unie inclusief het begeleiden van deze medewerker door de andere organisatie. De kennisontwikkeling is gericht op technologische innovatie, organisatie-innovatie of marktinnovatie en komt ten goede aan de aanvrager.

Artikel 23 Subsidiabele kosten

  • 1. De brutoloonkosten van de medewerker zijn subsidiabel, voor zover de aanvrager voldoet aan de voorwaarden van de de-minimisverordening.

  • 2. Subsidiabel zijn de loonkosten van de begeleider, voor zover de aanvrager voldoet aan de voorwaarden van artikel 28 lid 4 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. De kosten worden berekend door de begeleidingsuren te vermenigvuldigen met het uurtarief van de begeleider van de organisatie waar de medewerker wordt geplaatst.

Artikel 24 Toetsingscriteria

  • 1. De tijdelijk te plaatsen medewerker is werkzaam bij een vestiging van de aanvrager in de provincies Drenthe, Fryslân of Groningen.

  • 2. De medewerker dient minimaal 12 uren per week geplaatst te worden.

  • 3. Het plaatsen van een medewerker geldt voor een duur van minimaal 3 maanden en maximaal 24 maanden.

  • 4. De medewerker dient voorafgaand aan de plaatsing minimaal 3 maanden in loondienst te zijn bij de aanvrager.

Artikel 25 Weigeringsgronden

De subsidie wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 2.4 van de ASV SNN 2016, en in aanvulling op artikel 5 van deze regeling, in ieder geval geweigerd indien de organisatie waar een medewerker geplaatst wordt, niet onafhankelijk is ten opzichte van de aanvrager.

Artikel 26 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Bij de subsidieverlening worden, in aanvulling op artikel 7 van deze regeling, in elk geval de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    de brutoloonkosten van de tijdelijk te plaatsen medewerker worden aangetoond middels loonstroken, betalingsbewijzen en een urenregistratie;

  • b.

    kosten van het begeleiden van de tijdelijk te plaatsen medewerker door de organisatie waar de medewerker geplaatst wordt, worden aangetoond middels facturen en betalingsbewijzen. In de facturen zijn de werkzaamheden gespecificeerd naar uren.

Artikel 27 Subsidiepercentage

  • 1. Het subsidiepercentage bedraagt 40 van de brutoloonkosten van de tijdelijk te plaatsen medewerker.

  • 2. Het subsidiepercentage bedraagt 50 van de brutoloonkosten van de tijdelijk te plaatsen medewerker indien de aanvrager actief is in een topsector en de medewerker geplaatst wordt bij een organisatie die actief is in een andere topsector.

  • 3. Het subsidiepercentage bedraagt 50 van de kosten voor begeleiding van de medewerker.

Paragraaf 4 Promovendus

Artikel 28 Reikwijdte paragraaf

De bepalingen in deze paragraaf gelden alleen voor het tijdelijk in dienst hebben of het gedetacheerd hebben van een promovendus.

Artikel 29 Subsidiabele activiteiten

Voor subsidie komt in aanmerking het bij de aanvrager gedetacheerd hebben of het tijdelijk in dienst hebben van een promovendus ten behoeve van kennisontwikkeling op het gebied van technologische innovatie, organisatie-innovatie of marktinnovatie.

Artikel 30 Subsidiabele kosten

  • 1. De brutoloonkosten van de promovendus zijn subsidiabel indien deze tijdelijk in dienst is.

  • 2. Subsidiabel zijn de loonkosten van de promovendus indien deze gedetacheerd is. Deze kosten worden berekend door de gewerkte uren te vermenigvuldigen met het uurtarief van de promovendus.

Artikel 31 Toetsingscriteria

  • 1. De promovendus is werkzaam bij een vestiging van de aanvrager in de provincies Drenthe, Fryslân of Groningen.

  • 2. De promovendus dient minimaal 12 uren per week ingezet te worden.

  • 3. Het gedetacheerd hebben of het in dienst hebben van een promovendus geldt voor een duur van minimaal 3 maanden en maximaal 48 maanden.

Artikel 32 Weigeringsgronden

De subsidie wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 2.4 van de ASV SNN 2016, en in aanvulling op artikel 5 van deze regeling, in ieder geval geweigerd indien:

  • a.

    niet wordt voldaan aan de voorwaarden van de de-minimisverordening;

  • b.

    de promovendus gedetacheerd wordt vanuit een organisatie die niet onafhankelijk is ten opzichte van de aanvrager.

Artikel 33 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Bij de subsidieverlening worden in aanvulling op artikel 7 van deze regeling in elk geval de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    de kosten van het gedetacheerd hebben van een promovendus worden aangetoond middels facturen en betalingsbewijzen. In de facturen zijn de werkzaamheden gespecificeerd naar uren;

  • b.

    de brutoloonkosten van de promovendus worden aangetoond middels loonstroken, betalingsbewijzen en een urenregistratie.

Artikel 34 Subsidiepercentage

Het subsidiepercentage bedraagt 50 van de subsidiabele kosten.

Paragraaf 5 Slotbepalingen

Artikel 35 Afkondiging en inwerkingtreding

  • 1. Deze subsidieregeling wordt in het provinciaal blad bekendgemaakt en treedt in werking op 1 juli 2017.

  • 2. Deze subsidieregeling werkt terug tot en met 1 juli 2017 voor zover de bekendmaking plaatsvindt na 1 juli 2017.

Artikel 36 Overgangsrecht

  • 1. De KEI 2017 wordt ingetrokken op de dag dat de KEI 2018 in werking treedt.

  • 2. Op aanvragen die zijn ingediend op grond van de KEI 2017, blijft de KEI 2017 van toepassing.

Artikel 37 Citeertitel

Deze subsidieregeling wordt aangehaald als: KEI 2018.

Ondertekening

Groningen, 27 juni 2017.

Gedeputeerde Staten voornoemd:

F.J. Paas , voorzitter.

H. Schrikkema, secretaris.

Toelichting

Deze subsidieregeling wordt medegefinancierd door het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling.

Artikel 1 sub a

Hierin wordt aangegeven welke ondernemers/ondernemingen (hierna: onderneming) in aanmerking kunnen komen voor een subsidie in het kader van de regeling. Conform bijlage 1 van de verordening (EG) Nr. 651/2014 van de commissie van 17 juni 2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard („de algemene groepsvrijstellingsverordening”), vastgestelde definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen behoren tot de categorie kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (KMO’s), ondernemingen waar minder dan 250 fte werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet € 50 miljoen of het jaarlijkse balanstotaal € 43 miljoen niet overschrijdt. Deze normen worden verder aangehaald als MKB-normen.

Gevolg van deze Europese regelgeving is dat voor het bepalen of de aanvragende onderneming een KMO is, gekeken dient te worden naar het gehele verband van ondernemingen waartoe de aanvragende onderneming behoort. Denk bijvoorbeeld aan moedermaatschappijen, zusterondernemingen en dochterondernemingen. Indien de aanvragende onderneming direct of indirect voor 25% of meer, maar niet meer dan 50%, qua aandelenkapitaal en/of zeggenschap relaties heeft met andere ondernemingen, wordt voor het bepalen of de aanvragende onderneming een KMO is, het aantal werkzame personen, de jaaromzet en het balanstotaal van die ondernemingen naar rato meegenomen. Dit geldt ook indien een andere onderneming 25% of meer aandelen in de aanvragende onderneming heeft.

Indien de aanvragende onderneming op een andere onderneming of een andere onderneming op de aanvragende onderneming overheersende invloed kan uitoefenen of een andere invloed heeft als genoemd in de definitie van een KMO, dienen voor het bepalen of de aanvragende onderneming een KMO is, het aantal fte, de jaaromzet en het balanstotaal van die ondernemingen volledig meegenomen te worden.

Indien één of meer overheidsinstanties of openbare lichamen gezamenlijk direct of indirect zeggenschap heeft of hebben over 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten van de aanvragende onderneming, dan kan de aanvragende onderneming (behoudens de uitzonderingen die in de definitie zijn genoemd) niet als een KMO worden aangemerkt.

Een stichting wordt als een onderneming beschouwd als deze economische activiteiten uitvoert. Bij economische activiteiten moet er onder meer sprake zijn van een “transactie”. Hierbij kan gedacht worden aan het halen van omzet of, wanneer het om een startende onderneming gaat, een aannemelijk perspectief daarop. De stichting moet een goed of dienst aanbieden en een winstoogmerk hebben.

Artikel 1 sub h

De berekening van de brutoloonkosten gaat uit een van een 40-urige werkweek. Indien de medewerker een arbeidsovereenkomst heeft met een lager aantal contracturen per week, dan wordt het aantal uren van 1.720 naar verhouding aangepast. Hieronder staan een aantal voorbeelden van berekeningen met een ander aantal contracturen:

  • 24-urige werkweek: 1.032 uur per jaar;

  • 32-urige werkweek: 1.376 uur per jaar;

  • 36-urige werkweek: 1.548 uur per jaar.

Artikel 5 sub b

Onder het aangaan van verplichtingen wordt bijvoorbeeld verstaan het (mondeling) bevestigen van of een het voor akkoord ondertekenen van een (arbeids)overeenkomst. Indien vóór de ontvangst van de aanvraag is gestart met de werkzaamheden wordt ervan uitgegaan dat de verplichting is aangegaan. Indien een verplichting is aangegaan vóór ontvangst van de aanvraag wordt géén subsidie verleend.

In het geval er voor een deel van de opgevoerde projectkosten de verplichting vóór ontvangst van de aanvraag is aangegaan, dan zal de gehele aanvraag worden afgewezen.

Artikel 5 sub e

Op basis van artikel 1, vierde lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening dient een onderneming niet in moeilijkheden te verkeren. Een onderneming die minder dan 3 jaar bestaat is gevrijwaard van deze eis en is per definitie niet in moeilijkheden. Artikel 2 lid 18 sub a t/m e van de AGVV geeft aan wanneer er sprake is van moeilijkheden.

Artikel 7 sub b en c

Deze publicatie-eisen zijn gebaseerd op de voorwaarden in bijlage XII van verordening 1303/2013. Daarin zijn voorschriften gegeven over voorlichting en communicatie van de steun uit Europese fondsen. Op basis hiervan zijn er verplichte logo’s, die aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen, te plaatsen. De subsidieontvanger is verantwoordelijk voor het naleven van deze publicatie-eisen. Het SNN zal faciliteren in het voldoen aan deze voorwaarden. Bij publicaties op de website van de onderneming dient het Europese logo direct zichtbaar (zonder te hoeven scrollen) te zijn op dat deel van de website dat betrekking heeft op het gesubsidieerde project.

Het affiche dient voor het publiek zichtbaar te zijn op de bedrijfslocatie van de aanvragende onderneming, bijvoorbeeld bij de ingang van het gebouw. De onderneming is verplicht aan te tonen dat is voldaan aan de publicatie-eisen.

Artikel 11 sub b

Dit houdt in dat in de vaststellingsfase ook wordt getoetst of is voldaan aan de eis van minimaal gemaakte subsidiabele kosten.

Artikel 18 sub b, artikel 25 en artikel 32 sub b

De organisatie wordt onder andere in de volgende situaties niet aangemerkt als onafhankelijk:

  • als de organisatie onderdeel is van het verband van ondernemingen waartoe de aanvrager behoort. Dit houdt in zowel verbonden als niet verbonden ondernemingen;

  • ls de directeur/bestuurder van de aanvragende onderneming ook de directeur/bestuurder van de in te schakelen organisatie is.

Artikel 26 lid 2

Deze regeling bevat geoorloofde staatssteun op grond van artikel 28 van de algemene groepsvrijstellingsverordening (agvv). De begeleidingskosten die gesubsidieerd worden vallen onder artikel 28 lid 4 van de agvv.