Verordening brandbeveiliging Gulpen-Wittem 2007

Geldend van 29-03-2008 t/m heden

Intitulé

Verordening brandbeveiliging Gulpen-Wittem 2007

De raad van de gemeente Gulpen-Wittem

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 8-5-2007 inzake bovengenoemd onderwerp.

Gelet op het bepaalde bij artikel 12 van de Brandweerwet 1985

Besluit

Vast te stellen de:

De verordening brandbeveiliging gemeente Gulpen-Wittem 2007;

Aldus vastgesteld door de gemeenteraad van Gulpen-Wittem in zijn vergadering van 4 oktober 2007.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Verordening brandbeveiliging gemeente Gulpen-Wittem 2007.

Artikel 1.1 Begripsomschrijving

Onder inrichting wordt verstaan een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats.

Artikel 1 .2 Werkingssfeer

Deze verordening is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in de Woningwet en de bouwverordening.

Hoofdstuk 2 Brandveilig gebruik

Paragraaf 1 Vergunning

Artikel 2.1.1 Vergunning gebruik inrichting

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders een inrichting in gebruik te hebben of te houden, waarin:

    • a.

      meer dan honderd personen tegelijk aanwezig kunnen zijn;

    • b.

      bedrijfsmatig de in artikel 2.2.2 bedoelde stoffen zullen worden opgeslagen;

    • c.

      aan meer dan vijftien personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft;

    • d.

      aan meer dan tien personen jonger dan twaalfjaar, of aan meer dan tien lichamelijk en/of geestelijk gehandicapte personen dagverblijf zal worden verschaft.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning voorschriften verbinden in het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand. Hieronder worden begrepen de:

    0 Voorwaarden bakkraam/gasgebruik

    0 Voorwaarden circustent

    0 Voorwaarden (feest)tent/overkapping/paviljoen

    0 Voorwaarden evenementen/ terrein/straten/braderie

    0 Voorwaarden kampvuur/st. maartensvuur

    0 Voorwaarden kinderballon

    0 Voorwaarden luchtballon

    0 Voorwaarden voor het tijdelijk toestaan van overnachting in sporthal, school of dergelijk

    0 Voorwaarden buitenopslag van hout, houtachtige producten en/of materialen als benoemd in artikel 2.2.2.

    0 Brandveiligheidsvoorwaarden campings

  • De voorwaarden van toepassing worden bij de vergunning bijgevoegd.

  • 3.

    Indien het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een

  • verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning nieuwe voorschriften verbinden en gestelde voorschriften wijzigen of intrekken.

  • 4.

    Het in lid 1 bedoelde verbod geldt niet voor partytenten die aan drie zijden open zijn en maximaal acht meter lang en maximaal acht meter breed zijn.

Artikel 2.1.2 Weigeren vergunning

Een vergunning moet worden geweigerd indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn en door het stellen van voorschriften geen voldoende brandveilig gebruik kan worden bereikt.

Artikel 2.1.3 Intrekken vergunning

Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning intrekken indien:

  • a.

    blijkt, dat zij de vergunning ten gevolge van onjuiste of onvolledige gegevens hebben verleend;

  • b.

    blijkt dat de houder van de vergunning niet heeft voldaan aan een voorschrift van de vergunning;

  • c.

    van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning; dan wel de datum of periode waarop of waarin een activiteit is voorzien waarvoor de vergunning is verleend, is verstreken zonder dat bedoelde activiteit heeft plaatsgevonden;

  • d.

    van de vergunning gedurende een periode van 26 weken of langer geen gebruik is gemaakt;

  • e.

    het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, en het niet mogelijk blijkt door het stellen of wijzigen van voorschriften dat belang voldoende te beschermen.

Artikel 2.1.4 Verplicht aanwezige bescheiden

In de inrichting waar de activiteiten plaatsvinden waarop de vergunning betrekking heeft moet de vergunning aanwezig zijn, en moet deze, op verzoek van degene die is belast met de zorg voor de naleving van deze verordening, ter inzage worden gegeven.

Paragraaf 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar

Artikel 2.2.1 Gebruikseisen voor inrichtingen

  • 1.

    Het is verboden een inrichting te gebruiken, indien de wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn.

  • 2.

    Het is verboden een inrichting te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals die per onderwerp vermeld staan in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 3 bij de bouwverordening.

  • 3.

    Onverminderd het gestelde in het tweede lid, is het verboden een inrichting niet zijnde een woonschip, uitgezonderd een woonschip waarin sprake is van verminderde zelfredzaamheid van bewoners in combinatie met permanente aanwezigheid van personeel en begeleiding van bewoners, te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals per onderwerp vermeld in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 4 bij de bouwverordening.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen het vijfde en zesde lid van artikel 3 van bijlage 3, buiten toepassing verklaren.

Artikel 2.2.2 Verbod stoffen aanwezig te hebben

  • 1.

    Het is verboden stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr. 188) in, op of nabij een inrichting aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      het voorhanden hebben voor huishoudelijke en al het andere niet-bedrijfsmatige gebruik van de in het eerste lid bedoelde stoffen, indien dit de in bijlage 5 van de bouwverordening aangegeven maximum hoeveelheden niet overschrijdt;

    • b.

      het voorhanden hebben van de in het eerste lid bedoelde stoffen in een inrichting waarvoor een vergunning overeenkomstig artikel 2.1 .1 is verleend;

    • c.

      de brandstof in een inrichting tot het bewaren, bezigen of afleveren van vloeibare brandstoffen, dat voldoet aan de eisen gesteld bij of krachtens de Verordening opslag gas , huisbrand en stookolie;

    • d.

      de brandstof in het reservoir bij een verbrandingsmotor;

    • e.

      de brandstof in een verlichtings , een verwarmings of een ander warmteontwikkelend toestel.

  • 3.

    Bij het bepalen van de hoeveelheden als bedoeld in het tweede lid, onder a, worden de inhoudsmaten van vaatwerk dat gedeeltelijk is gevuld met een vloeistof als bedoeld in dat lid volledig meegerekend.

Artikel 2.2.3 Opslag en verwerking stoffen

Stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr. 188) moeten worden opgeslagen volgens de in bijlage 6 van de bouwverordening aangegeven wijze.

Paragraaf 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand

Artikel 2.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen

De rechthebbende op een inrichting, ten behoeve waarvan een bluswaterwinplaats aanwezig is, is verplicht deze zodanig te onderhouden, dat daaruit te allen tijde over voldoende bluswater kan worden beschikt.

Artikel 23.2 Gebruik middelen en voorzieningen

Het is verboden voorwerpen of stoffen op zodanige wijze te plaatsen of te hebben dat daardoor het onmiddellijke gebruik of de zichtbaarheid wordt belemmerd van:

  • a.

    middelen en voorzieningen tot melding van alarmering bij en bestrijding van brand;

  • b.

    middelen en voorzieningen tot ontvluchting en redding van personen en dieren bij brand.

Artikel 2.3.3 Verrichten van werkzaamheden

Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstellings-, wijzigings- of sloopwerkzaamheden, waarbij stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104) vrijkomen, alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr. 188) gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.

Artikel 2.3.4 Verbod open vuur en roken

  • 1.

    Het is verboden te roken of vuur te hebben:

    • a.

      in een ruimte in gebruik als opslagplaats van den of meer van de stoffen genoemd in de regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr. 188), onder a tot met h;

    • b.

      bij het verrichten van werkzaamheden die het uitstromen van brandbare vloeistoffen en (of) gassen kunnen veroorzaken;

    • c.

      bij het vullen van een brandstofreservoir met een brandbare vloeistof of een brandbaar gas.

  • 2.

    Van het verbod gesteld in het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen.

Artikel 2.3.6 Verboden handelingen met stoffen

  • 1. Het is verboden een brandbaar gas of gasmengels uit een vat te doen overstromen in een ander vat dat niet bestemd of ingericht is om dat gas of gasmengsel te bevatten.

  • 2. Het is verboden gassen of gasmengsels in drukvaten of in leidingen te verwarmen.

  • 3. Het is verboden een brandbaar gas te bezigen voor het vullen van speelgoed, hobby- en sportartikelen, anders dan luchtvaartuigen bedoeld in de Regeling inzake het met bepaalde luchtvaartuigen opstijgen van en landen op alsmede het inrichten van niet als luchtvaartterreinen aangewezen terreinen (Stb. 1988, 511)

  • 4. Het is verboden een brandbare vloeistof, een brandbaar gas of gasmengsel of een brandbare damp te laten wegstromen op zodanige wijze dat daardoor brand kan ontstaan.

  • 5. Het is verboden gloeiende vaste stoffen op te slaan, te vervoeren of weg te gooien op zodanige wijze dat daardoor brand ontstaat.

Artikel 2.3.7 Melden van brand en broei

leder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.

Artikel 2.3.8 Bossen, heidevelden, venen

  • 1.

    De eigenaar van een naaldhoutbos, een heideveld, een veen of een ander terrein, dat met

  • brandbare gewassen is begroeid, is verplicht -na een van burgemeester en wethouders ontvangen aangetekende brief- de voorschriften op te volgen, die burgemeester en wethouders in die brief geven tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand

  • 2.

    Onder een in het eerste lid genoemd naaldhoutbos wordt verstaan elke aaneengesloten of vrijwel aaneengesloten opstand, die voor meer dan de helft bestaat uit naaldhout.

Hoofdstuk 3 Straf-, en slotbepalingen

Artikel 3.1 Toezicht op de naleving

Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening wordt opgedragen aan ambtenaren van de brandweer en daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.

Artikel 3.2 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

Artikel 3.3 Slotbepaling

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die waarop zij is afgekondigd

  • 2. Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening brandbeveiliging Gulpen-Wittem.

Bijlagen bij de Verordening brandveiligheid Gulpen-Wittem.

VOORWAARDEN BAKKRAAM/GASGEBR1UIK

ALGEMEEN BAKKRAAM

  • 1.

    De (mobiele) bakkraam moet zijn opgesteld op een afstand van tenminste 5 meter vanaf elke bebouwing, tenzij de gevel van de bebouwing geheel blind is uitgevoerd.

  • 2.

    De stands,(markt)kramen, podiums e.d. moeten zodanig worden aangebracht dat: . ale toe- en uitgangen van woningen en/of bedrijven over de volledige breedte onbelemmerd zijn te bereiken;

  • . de bluswaterwinplaatsen (brandkranen), moeten binnen een straal van 0,75m rondom, ten alien tijde voor brandweervoertuigen bereikbaar en voor onmiddellijk gebruik gereed zijn.

  • 3.

    Tn elke mobiele bakkraam dient nabij de toegangsdeur een klein blusmiddel te zijn aangebracht met een vulling van tenminste 6 kg/Itr blusstof; de kleine blusmiddelen moeten te alien tijde bereikbaar en voor onmiddellijk gebruik gereed zijn. De blusmiddelen dienen conform de NEN 2559 te zijn onderhouden.

  • 4.

    Binnen een afstand van 30 cm van de afvoerleiding voor de bak dampen en de afvoerleiding voor de verbrandingsgassen mogen geen brandbare onderdelen van de mobiele bakkraam en geen brandbare goederen of stoffen aanwezig zijn, tenzij deze bekleed zijn met een onbrandbaar en de warmte slecht geleidend materiaal.

  • 5.

    De verbrandingsgassen van de bak- en braadtoestellen moeten door middel van afvoerleidingen van onbrandbaar en hitte bestendig materiaal worden afgevoerd. De wand- of dak doorvoeringen moeten zijn uitgevoerd met een dubbelwandige nisbuis.

  • 6.

    Een afvoer van bak- en/of braaddampen en verbrandingsgassen in een leiding is toegestaan mits de verbrandingsgassen gemeten op de plaats van samenkomst geen hogere temperatuur hebben dan 200 °C.

  • 7.

    De bakdamp moet, zonder dat deze zich in de wagen kan verspreiden, worden opgevangen in en worden afgevoerd door een direct boven de bakpannen aangebrachte afzuiginrichting van onbrandbaar en tegen hitte bestand materiaal met een daarop aangesloten afvoerleiding, welke reikt tot boven het dak van de wagen. Elke afvoerleiding en elke afzuigkap of wasemkap moet zijn vervaardigd van onbrandbaar en tegen hitte bestand materiaal.

  • 8.

    De damp van de toestellen welke zijn voorzien van een gecombineerd kanaai voor afvoer van bakdamp en verbrandingsgassen moet door een leiding van onbrandbaar en tegen hitte bestand materiaal mechanisch worden afgevoerd.

  • 9.

    * Flexibele verbindingsstukken tussen afzuiginstallatie en de afzuigleiding of het afzuigkanaal, moeten zijn vervaardigd van onbrandbaar en tegen hitte bestand materiaal en moeten deugdelijk zijn bevestigd.

  • 10.

    Bij elke bak- en braadpan moet een goed passende deksel met een kraag van tenminste 1 cm, van onbrandbaar materiaal, voor direct gebruik gereed aanwezig zijn, waarmee de pannen in geval van brand kunnen worden afgesloten.

  • 11.

    De bak installatie (oliebak) moet zodanig zijn geconstrueerd dat bijvoorbeeld door overbruisen, over de rand of door de kieren om de rand, olie of vet niet in de verbrandingsruimte kan komen.

  • 12.

    Het bakken, braden, koken en barbecuen van voedings- en/of genotmiddelen m.b.v. elektrische energie is toegestaan indien:

  • In de directe nabijheid van een verbruikstoestel goed passende deksels voor de in gebruik zijnde pannen aanwezig zijn;

  • Per verbruikstoestel een blusapparaat met een vulling van ten minste 6 kg/ltr blusstof aanwezig is;

  • De elektrische installatie voldoet aan NEN 1010 en de eisen die het energie leverend bedrijf stelt;

  • Het verbruikstoestel KEMA/CE-goedgekeurd is;

  • Het gebruik van frituurvet en spijsolie is alleen toegestaan in thermisch beveiligde toestellen; Snoeren, stekkers en toestellen in deugdelijke staat verkeren;

  • Het verbruikstoestel vast op de vloer, grond ed. c.q. een tafel e.d. staat opgesteld op een zodanige wijze dat omvallen of omstoten niet mogelijk is;

  • Het verbruikstoestel op ten minste 150 meter van brandbare materialen (versieringen, luifels, tentwanden ed.) en belendende gebouwen is opgesteld.

GASINSTALLATTES

  • 13.

    De gasinstallatie moet voldoen aan NEN 2920 en aan de NPR 2921.

  • 14.

    De gasinstallatie moet voldoen aan de eisen die het gas leverend bedrijf stelt.

  • 15.

    Het gebruik van andere gassen dan butaan en propaan is niet toegestaan.

  • 16.

    De installatie dient van twee afsluiters te zijn voorzien, een afsluiter op het verbruikstoestel en een afsluiter op de gasfles.

VERBRUIKSTOESTELLEN

  • 17.

    Elk gebruikstoestel t.b.v. gasvormige brandstof moet GTVEG - goedgekeurd zijn tot 1 996, na deze datum dient elk gebruikstoestel voorzien te zijn van een CE keurmerk.

  • 18.

    Per 1 50m2 dient een klein blusmiddel te zijn aangebracht met een vulling van tenminste 6 kg/ltr blusstof; de kleine blusmiddelen moeten te alien tijde bereikbaar en voor onmiddellijk gebruik gereed zijn. De blusmiddelen dienen conform de NEN 2559 te zijn onderhouden.

  • 19.

    Elk verbruikstoestel t.b.v. gasvormige brandstof moet:

  • Vast op de grond c.q. een tafel staan opgesteld op een zodanige wijze dat omvallen of omstoten niet mogelijk is;

  • Op tenminste 1 ,5 meter van brandbare materialen, zoals versieringen, luifels tentwanden e.d., zijn opgesteld;

  • Boven het toestel een vrije ruimte van tenminste 1 ,3 meter hebben;

  • Op tenminste vijf meter van omringende bebouwing zijn op gesteld (niet van toepassing op muren zonder enige opening)

  • 20.

    Het draagvlak onder de bak- en braadtoestellen moet tot tenminste 10 cm buiten de toestellen onbrandbaar zijn, dan wel bekleed met een onbrandbaar materiaal.

  • 21.

    Het gebruik van frituurvet en spijsolie (frituren) is alleen toegestaan in thermisch beveiligde toestellen.

  • 22.

    Tn de directe nabijheid van de verbruikstoestellen moeten goed passende deksels voor de in gebruik zijnde pannen aanwezig zijn.

  • 23.

    De bakkraam moet voorzien zijn van ventilatieopeningen nabij de vloer, tenzij de gasverbruiktoestellen zijn voorzien van een gesloten verbrandingsruimte of de gasverbruiktoestellen zijn voorzien van een veiligheidsinrichting, zodat er geen onverbrand gas kan uitstromen.

  • 24.

    Het verwarmen van bouwsels mag uitsluitend geschieden door verwarmingstoestellen met warmtewisselaar, die buiten staan opgesteld.

GASLEIDINGEN EN APPENDAGES

  • 25.

    Elke verbindingsslang tussen een drukhouder en een verbruikstoestel e.d. moet: Voorzien zijn van een keurmerk;

  • . Zijn bevestigd door middel van slangklemmen op slangpilaren;

  • . Vrij en ongespannen zijn aangelegd;

  • . Zodanig zijn aangebracht, dat blootstelling aan ontoelaatbare temperatuursinvloeden wordt voorkomen;

  • . Zo kort mogelijk zijn (maximaal 1 ,5 meter);

  • . Niet ouder zijn dan twee jaar.

  • 26.

    Reduceerventielen mogen niet ouder zijn dan 5 jaar, conform het jaartal dat staat vermeld op het reduceerventiel of de aankoopbon. Het reduceerventiel mag geen roestvorming vertonen.

  • 27.

    Tussen de gasfles(sen) en het verbruikstoestel moet gebruik worden gemaakt van vaste metalen leidingen, waarbij de laatste 1 ,5 meter uit goedgekeurd gas bestendige slang (volgens NEN-EN 1 763) moet bestaan.

  • 28.

    Elke leiding moet zodanig zijn vastgezet, dat doorbuigen niet mogelijk is en overigens dat de afstand tussen de bevestigingen maximaal 1 ,5 meter bedraagt; voorts moet op maximaal 0,3 meter afstand van elke zijde van een afsluiter, bocht of verbinding een bevestiging aanwezig zijn.

  • 29.

    Slangen, leidingen, koppelingen, klemmen, drukhouders en toestellen t.b.v. gasvormige brandstof, moeten deugdelijk zijn aangebracht en te alien tijde in deugdelijke staat verkeren. Elke leiding moet zijn beschermd tegen beschadiging. (bijv. door een brugconstructie over een leiding)

GASFLESSEN EN TANKS

  • 30.

    De opstelling van gasflessen dien te voldoen aan hetgeen gesteld is in bijlage K van NEN 2920. (Eisen voor de opstelling en gebruik van flessen)

  • 31.

    Er mogen nooit meer dan 2 gasflessen met een inhoud van maximaal 45 liter per gasfles aanwezig zijn.

  • 32.

    Elke drukhouder moet buiten bereik van onbevoegden, goed geventileerd, in de buitenlucht en beschermd tegen opwarming door zonnestraling zijn opgesteld.

  • 33.

    De gasflessen dienen buiten op een afstand van minimaal 5 meter van het bouwsel worden opgesteld.

  • 34.

    De gasflessen dienen te worden afgeschermd door middel van een deugdelijk hekwerk, voorzien van opschrift

"ROKEN EN OPEN VUUR VERBODEN"

  • 35.

    De butaan- of propaangasflessen moeten zijn geplaatst in een uitsluitend daarvoor ingerichte ruimte, waarvan de binnenwanden en de afdekking een brandwerendheid bezitten van tenminste 30 minuten. Deze ruimte mag uitsluitend aan de buitenzijde van de bakkraam toegankelijk zijn en moet d.m.v. een deur of luik zijn afgesloten.

  • 36.

    De onder vorig punt bedoelde ruimte moet direct via de vloer of de buitenwand op de buitenlucht zijn geventileerd door middel van een opening met een netto vrije doorlaat van tenminste 1 dm2. Deze opening moet zo laag mogelijk zijn aangebracht.

  • 37.

    In de buitenlucht geplaatste butaan- of propaangasflessen moeten buiten bereik van onbevoegden worden opgesteld binnen een 30 minuten brandwerende constructie (gasbun), tenzij de afstand tussen kraam en gas meer dan 6 meter is. De flessen moeten tegen opwarming door zonnestraling zijn beschermd dmv onbrandbaar materiaal.

DIVERSEN

  • 38.

    Tndien zich technische of organisatorische wijzigingen voordoen, die van belang kunnen zijn voor de (brand)veiligheid, moet dit onverwijld ter kennis worden gebracht aan de Commandant Brandweer.

  • 39.

    De houder van de vergunning is verplicht de schade die hij door het gebruik van de vergunning aan derden toebrengt te vergoeden en voorts de redelijkerwijs mogelijke maatregelen te nemen teneinde te voorkomen dat de gemeente dan wel derden ten gevolge van het gebruik van de vergunning schade lij den.

  • 40.

    De vergunning dient ter plaatse aanwezig te zijn en op de eerste vordering van een ambtenaar van de brandweer of politie te worden getoond.

  • 41.

    Alle in het belang van de algemene veiligheid gegeven aanwijzingen door een ambtenaar van de brandweer of politie moeten stipt en onverwijld worden opgevolgd.

  • 42.

    Indien bij een voor de ingebruikname gehouden inspectie, dan wel tijdens een controle blijkt dat niet aan de opgelegde voorwaarden is voldaan of de veiligheid van de bezoekers onvoldoende is gewaarborgd dan kan de inmiddels gewaarschuwde Officier Van Dienst, eventueel na overleg met de burgemeester, het gebruik verbieden dan wel onmiddellijk laten beeindigen.

VOORWAARDEN CIRCUSTENT

OPSTELLING

  • 1.

    Rondom de tent dient tenminste aan Brie zijden een vrije ruimte van tenminste 5 meter aanwezig te zijn.

  • 2.

    De tuien van de tent moeten zodanig zijn aangebracht dat de vluchtwegen en (nood)uitgangen hierdoor op generlei wijze worden belemmerd.

  • 3.

    Het is niet toegestaan om aan vrachtwagens e.d. te tuien.

  • 4.

    De tent dient tot op 40 meter bereikbaar te zijn voor brandweervoertuigen; de minimale rijbaanbreedte moet 3,50 meter bedragen en de minimale doorrijhoogte moet 4,20 meter bedragen.

  • 5.

    De afvalcontainer dient tenminste 5 meter van de tent te zijn opgesteld.

  • 6.

    Gastanks, gasflessen of batterijen gasflessen en eventueel olietanks welke direct in gebruik zijn ten behoeve van verwarmingstoestellen dienen buiten de inrichting te worden opgesteld. Drukhouders die niet direct in gebruik zijn (voorraad) dienen op een afstand van tenminste 7 meter van de inrichting te worden opgesteld. Elke drukhouder dient op deugdelijke wijze, buiten bereik van onbevoegden, goed geventileerd en beschermd tegen opwarming door zonnestraling te worden opgesteld.

  • 7.

    De afstand tussen een tijdelijk bouwwerk tot ieder ander bouwwerk en/of tijdelijk bouwsel moet ten minste 5 meter bedragen.

  • 8.

    De afstand tussen de speeltent en andere verblijven en tussen deze onderling moet op het terrein van de inrichting ten minste 5 meter bedragen.

  • 9.

    Automobielen, trekkers, aanhangwagens, woonwagens, aggregaten, containers e.d. mogen op het terrein van de inrichting uitsluitend zijn opgesteld op een door de commandant van de brandweer goedgekeurde plaats.

  • 10.

    Caravans in rijen geplaatst mogen niet langer zijn dan 40 meter. Een rij wordt geacht niet te zijn onderbroken indien de ruimte tussen twee caravans minder dan 3,50 meter bedraagt. INDELING

  • 11.

    In de tent moeten, afhankelijk van het toegestane aantal personen, voldoende doch tenminste 2 (nood)uitgangen aanwezig zijn; de uitgangen moeten zover mogelijk van elkaar zijn verwijderd, doch de maximale loopafstand naar de (nood)uitgang mag niet meer dan 30 meter bedragen in een ingedeelde situatie en 20 meter (in vogeivlucht) in een oningedeelde situatie.

  • 12.

    De totale uitgangsbreedte moet zodanig zijn dat voor elke 9 personen gelijktijdig aanwezig tenminste 10 centimeter beschikbaar is.

  • 13.

    De minimum afmeting van een (nood)uitgang moet tenminste een breedte van 0,60 meter en een hoogte van 2,10 meter bezitten; eventuele deuren van uitgangen moeten naar buiten opendraaien en in een handeling zijn te openen zonder gebruikmaking van sleutels of anderelosse voorwerpen. Doekwerk mag niet gelust zijn maar moet los hangen.

  • 14.

    Tn de vluchtwegen mogen geen versmallingen voorkomen.

  • 15.

    Hoogteverschillen tussen de vloer in de tent en het maaiveld buiten de tent, ter plaatse van de (nood) uitgangen, moeten worden overwonnen door een hellingbaan van stroef materiaal met een maximale hellingshoek van 6° (1:10); de breedte van de hellingbaan moet tenminste gelijk zijn aan de breedte van de uitgang, vermeerderd met 0,50 meter.

  • 16.

    De opstelling van bars, podia, tafels, stoelen, dansvloer e.d. dient to geschieden conform de bij deze vergunning behorende plattegrondtekening (Tay-out.)

  • 17.

    Een rij zitplaatsen, die slechts aan een einde op een gangpad of uitgang uitkomt, mag niet meer dan 8 zitplaatsen bevatten.

  • 18.

    Een rij zitplaatsen die aan beide einden op een gangpad ofeen uitgang uitkomt, mag ten hoogste bevatten:

  • . 16 zitplaatsen, indien de vrije ruimten tussen de rijen kleiner is dan 0,45 meter; . 32 zitplaatsen, indien de vrije ruimten tussen de rijen groter is dan 0,45 meter;

  • . 50 zitplaatsen, indien de vrije ruimten tussen de rijen groter is dan 0,45 meter en bovendien aan beide einden van de rijen per 4 rijen een uitgang met een breedte van tenminste 1,10 meter aanwezig is.

  • 19.

    Binnen een straal van 2 meter van de (nood)uitgangen mogen geen tafels, stoelen, tuien of andere obstakels aanwezig zijn; tussen de opstellingsblokken van tafels en stoelen moeten gangpaden, welke gelijk zijn aan de breedte van de (nood)uitgangen, aanwezig zijn die rechtstreeks naar de (nood)uitgangen leiden.

INRICHTING

  • 20.

    Goederen, stoffen of andere voorwerpen mogen niet op zodanige wijze zijn aangebracht of opgesteld, dat zij:

  • . Het bereiken van een uitgang belemmeren;

  • . Het gebruik van een vluchtweg belemmert;

  • . De beweging van een deur belemmert;

  • . Veiligheidsaanduidingen, blusmiddelen en de nood- of transparantverlichting onzichtbaar of onbereikbaar maken.

  • 21.

    Tussen het vloeroppervlak van een ruimte en de aangebrachte stoffen, voorwerpen dienende voor de inrichting van de tent, versiering, bekleding of reclame doeleinden moet een vrije ruimte van minimaal 2,50 meter overblijven.

  • 22.

    De aangebrachte stoffen e.d. mogen niet gemakkelijk ontvlambaar zijn of bij verbranding veel rook of giftige dan wel verstikkende gassen ontwikkelen, in geval van brand mag geen druppelvorming plaatsvinden.

  • 23.

    Gordijnen en andere verticaal aangebrachte stofferingen moeten op tenminste 0,10 meter vanaf de vloer zijn aangebracht.

  • 24.

    Het gebruik van papieren slingers, gekapt dennengroen, tempex, riet, (landbouw)plastic, netten, golfkarton e.d. is niet toegestaan.

VERLICHTING

  • 25.

    25.In de tent en in de directe omgeving van de nooduitgangen aan de buitenkant moeten lichtpunten zijn aangebracht, aangesloten op een noodstroombron, welke automatisch worden ingeschakeld binnen 5 seconden bij het uitvallen van de normale netspanning; de lichtsterktevan de noodverlichting (1 lux, gemeten op de vloer) moet zodanig zijn dat bij afwezigheid van voldoende daglicht, de tent voldoende helder verlicht kan worden om deze veilig te kunnen verlaten.

  • 26.

    Verlichtingsarmaturen moeten zodanig zijn aangebracht dat zij onder geen enkele omstandigheid met tentzeilen of andere brandbare materialen in aanraking kunnen komen of anderszins aanleiding kunnen geven tot brand.

  • 27.

    Boven de (nood)uitgangen dient vluchtroute aanduiding te worden aangebracht volgens de NEN 6088 en NEN-EN1838. Deze vluchtroute aanduiding moet worden uitgevoerd op transparanten; De transparanten moeten zijn aangesloten op de noodverlichtingsinstallatie en dienen permanent te branden gedurende de aanwezigheid van personen.

  • 28.

    De capaciteit van de noodstroombron moet voldoende zijn om de in punt 4.len 4.3 genoemde lichtpunten en transparanten gedurende tenminste 60 minuten op voile sterkte te laten branden.

  • 29.

    Alle aanwezige kabels, leidingen e.d. moeten zijn afgedekt of afgeplakt.

  • 30.

    De uitvoering van de elektrische installatie, het aanbrengen van veiligheidsaardingen e.d. moet geschieden overeenkomstig NEN 1010.

KOKEN, BAKKEN EN BRADEN EN VERWARMING

  • 31.

    Het gebruik van oliegestookte kooktoestellen, open vuur, (gas)barbecues, e.d. ter bereiding van warme maaltijden of snacks e.d. in de tent cq onder de overkapping-luifel is verboden. Dit punt is alleen van toepassing voor de overkapping-luifel voor zover het bouwwerk waartegen de overkapping-luifel is geplaatst slechts over een uitgang beschikt en deze uitkomt onder de overkapping-luifel.

  • 32.

    Het bakken, braden, koken en barbecuen van voedings- en/ofgenotmiddelen m.b.v. elektrische energie is toegestaan indien:

  • . In de directe nabijheid van een verbruikstoestel goed passende deksels voor de in gebruik zijn de pannen aanwezig zijn;

  • . Per verbruikstoestel een blusapparaat met een vulling van ten minste 6 kg/ltr blusstof aanwezig is;

  • . De elektrische installatie voldoet aan NEN 1010 en de eisen die het energie leverend bedrijf stelt;

  • . Het verbruikstoestel KEMA/CE-goedgekeurd is;

  • . Het gebruik van frituurvet en spijsolie is alleen toegestaan in thermisch beveiligde toestellen; . Snoeren, stekkers en toestellen in deugdelijke staat verkeren;

  • . Het verbruikstoestel vast op de vloer, grond ed. c.q. een tafel e.d. staat opgesteld op een zodanige wijze dat omvallen of omstoten niet mogelijk is;

  • . Het verbruikstoestel op ten minste 1 50 meter van brandbare materialen (versieringen, luifels, tentwanden e.d.) en belendende gebouwen is opgesteld.

  • 33.

    Gelbranders, of gelijkwaardig, zijn toegestaan voor het warm houden van etenswaren mits dit gebeurt onder permanent toezicht van een bevoegd persoon.

  • 34.

    Bij het verwarmen van de tent mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van verwarmingstoestellen met warmtewisselaar, die buiten de tent staan opgesteld.

  • 35.

    Verwarmingstoestellen met een openverbrandingskamer waarbij de verbrandingsgassen in de tent verspreid worden zijn niet toegestaan.

  • 36.

    Het gebruik van een elektrisch verwarmingstoestel is toegestaan in de tent mits deze voldoende is afgeschermd voor het publiek.

GEBRUIK

  • 37.

    De feesttent moet uiterlijk 3 uur voor de aanvang van het gebruik ter keuring, door ambtenaren van de brandweer, bouw- en woningtoezicht en energiebedrijf, gereed zijn.

  • 38.

    Indien de constructie en/of de brandveiligheidsvoorschriften niet voor akkoord bevonden worden mag de tijdelijke inrichting c.q. het tijdelijk bouwsel niet in gebruik worden genomen 39, De in- en uitgangen moeten zowel aan de binnen- als buitenzijde vrij gehouden worden van obstakels zoals stoelen, tafels, emballage, fietsen, tuien ed. en gedurende de tijd dat de tent voor publiek toegankelijk is, mogen de (nood)uitgangen niet zijn afgesloten/dichtgeknoopt. Deze dienen van binnen uit onmiddellijk over de volledige breedte te kunnen worden geopend.

  • 40.

    Bij aanwezigheid van rolstoelen of bedden ten behoeve van gehandicapten of zieken, moeten de (nood)uitgangen geschikt zijn om deze met rolstoelen of bedden te passeren; personen in rolstoelen en bedden moeten vergezeld zijn van een of meerdere begeleiders. 41 . In of in de directe nabijheid van de tent moet een telefoontoestel aanwezig zijn om bij calamiteiten de 112 te kunnen bellen.

  • 42.

    Op de op de tekening aangegeven plaatsen moeten kleine blusmiddelen zijn aangebracht met een vulling van tenminste 6 kg/Itr blusstof; de kleine blusmiddelen moeten te allen tijde bereikbaar en voor onmiddellijk gebruik gereed zijn. De blusmiddelen dienen conform de NEN 2559 te zijn onderhouden.

  • 43.

    Per 150m2 dient een klein blusmiddel van tenminste 6 kg/ltr blusstof aanwezig te zijn met een minimum van 2 kleine blusmiddelen.

ALGEMEEN

  • 44.

    Het materiaal van het tentdoek/overkapping-luifel moet tenminste voldoen aan het gestelde in klasse TI, bijdrage tot brandvoortplanting NEN-6065 en een rookgetal van 5,4 ml of daarmee vergelijkbaar (D1N4T 02, M2). Het gebruik van dekzeilen is verboden.

  • 45.

    De organisatie client tijdens het evenement telefonisch in de tent bereikbaar te zijn. Hiertoe dienen 5 dagen voor aanvang van het evenement de personalia van het voor deze activiteiten verantwoordelijk lid almede het telefoonnummer van de organisatie aan de eenheid Pro-actie, Preventie en Voorlichting van brandweer Parkstad-Limburg te worden bekend gemaakt.

  • 46.

    Door de organisatie dient, afhankelijk van het aantal en de aard van de bezoekers (bijvoorbeeld gehandicapten), in overleg met de Commandant Brandweer een aantal personen als wacht- en bewakingsdienst te worden aangewezen/ingezet, die zijn belast met het toezicht op de naleving van de veiligheidsvoorzieningen.

  • 47.

    Indien zich technische of organisatorische wijzigingen voordoen, die van belang kunnen zijn voor de (brand)veiligheid, moet dit onverwijld ter kennis worden gebracht aan de eenheid Pro-actie, Preventie en Voorlichting van brandweer Parkstad-Limburg.

  • 48.

    De houder van de vergunning is verplicht de schade die hij door het gebruik van de vergunning aan derden toebrengt te vergoeden en voorts de redelijkerwijs mogelijke

  • maatregelen te nemen teneinde te voorkomen dat de gemeente dan wel derden ten gevolge van het gebruik van de vergunning schade lijden.

  • 49.

    De vergunning dient ter plaatse aanwezig te zijn en op de eerste vordering van een ambtenaar van de brandweer of politie te worden getoond.

  • 50.

    Alle in het belang van de algemene veiligheid gegeven aanwijzingen door een ambtenaar van de brandweer of politie moeten stipt en onverwijld worden opgevolgd.

  • 51.

    Indien bij een voor de ingebruikname gehouden inspectie, dan wel tijdens een controle blijkt dat niet aan de opgelegde voorschriften is voldaan of de veiligheid van de bezoekers onvoldoende is gewaarborgd dan kan de inmiddels gewaarschuwde Officier Van Dienst, eventueel na overleg met de burgemeester, het gebruik verbieden dan wel onmiddellijk laten beëindigden.

  • 52.

    De overkapping-luifel mag op generlei wijze de bestaande (nood)uitgangen nadelig beïnvloeden.

  • 53.

    Er mag maximaal een zijde van de overkapping-luifel gesloten zijn. WEERSOMSTANDIGHEDEN

  • 54.

    Het is verboden een tent of paviljoen in gebruik te hebben indien de weersvoorspellingen en/of weersomstandigheden dusdanig zijn of kunnen zijn dat een windsnelheid heerst of windvlagen kunnen voorkomen van windkracht 6 (zes) of hoger op de schaal van Beaufort (zie bijlage). Hiertoe dient de organisatie zich voor en tijdens het evenement regelmatig te informeren naar de weersomstandigheden en/of weersvoorspellingen.

  • 55.

    Indien zich de weersomstandigheden zoals omschreven onder 54 zich tijdens het evenement voordoen dient de tent onmiddellijk geheel te worden ontruimd.

  • 56.

    Windkrachttabel in beaufortschaal:

DOORLOPEND TOEZICHT

  • 57.

    Gedurende de tijd dat personen in de inrichting aanwezig zijn, moet een voor de naleving van de voorschriften van de gebruikstoestemming verantwoordelijke persoon aanwezig zijn die de aanwijzingen van de met controle belaste ambtenaren op eerste aanzegging uitvoert of doet uitvoeren.

  • 58.

    Voordat personen worden toegelaten, moet de inrichting door of vanwege de houder van de gebruikstoestemming zijn gecontroleerd. Gebreken aan de brandbeveiligingsvoorzieningen moeten onmiddellijk worden opgeheven.

Bft

Benaming

Gemiddelde windsnelheid

Kenmerken

mis

knopen

km/u

mijl/u

0

Windstil

< 0,2

< 1

< 1

< 1

Rook stijgt recht omhoog

1

Zwak

0.3 - 1

.5

1 - 3

1 - 5

1 - 3

Rookpluimen geven richting aan

2

Zwak

1 .6 -

3.3

4 - 6

6- 11

4- 7

Bladeren ritselen

3

Matig

3.4-5.4

7-10

12-19

8-12

Bladeren en twijgen voortdurend in

beweging

4

Matig

5.5-7.9

11-

16

20-28

13-

18

Stofenpapierdwarrelenop

5

Vrijkrachtig

80 - .7 10

17-

21

29-38

19-

24

Takken maken zwaaiende

bewegingen

6

Krachtig

1 0.8 - 1

3.8

22 -

27

39 - 49

25 -

31

Grote takken bewegen

7

Hard

13.9 -

17.1

28 -

33

50 - 61

32 -

38

Bomen bewegen

8

Stormachtig

1 7.2 -

20.7

34 -

40

62 - 74

39 -

46

Twijgen breken of

9

Storm

20.8-

24.4

41-

47

75-88

47-

54

Takken breken of Dakpannen

waaien weg

10

Zware storm

24.5 -

28.8

48 -

55

89 -

102

55 -

63

Bomen worden ontworteld

11

Zeer zware

storm

28.5 -

32.6

56 -

63

102 -

117

64 -

74

Uitgebreide schade aan bossen en

gebouwen

12

Orkaan

> 32.6

> 63

> 117

> 74

Niets WO meer overeind

  • 59.

    Gedurende de tijd dat personen in de inrichting aanwezig zijn, moet een voor de naleving van de voorschriften van de vergunning verantwoordelijke personen aanwezig zijn die de aanwijzingen van de met controle belaste ambtenaren op eerste aanzegging uitvoert of doet uitvoeren.

  • 60.

    De vergunninghouder moet er doorlopend op toezien dat:

  • . Vluchtwegen, of aanduidingen daarvan, goed zichtbaar zijn;

  • . Vluchtwegen goed bereikbaar zijn;

  • . Vluchtwegen, met de daarbij behorende deuren en (nood)-uitgangen, niet versperd zijn door obstakels;

  • . Buitentrappen, die bij de vluchtwegen behoren, worden vrijgehouden

  • . De kunstverlichting goed functioneert;

  • De vloeren stroef zijn;

  • . De traptreden stroef zijn;

  • . Vloerbedekking goed vastligt en niet kan omkrullen of oprollen;

  • . Blusmiddelen, of aanduidingen daarvan, goed zichtbaar zijn;

  • . Blusmiddelen goed bereikbaar zijn;

  • . Elektrische snoeren, stekkers en toestellen in goede staat verkeren;

  • . Geen brandgevaarlijke situaties ontstaan door onveilig gebruik van vuur, gas en/of elektriciteit.

  • . Voor zover een en ander van toepassing is of wordt.

PERIODIEKE CONTROLE

  • 61.

    De nood- en transparantverlichtingsinstallatie moet ten minste eenmaal per maand worden gecontroleerd op een goede werking, zo nodig moet de installatie worden gerepareerd.

  • 62.

    Ten minste eenmaal per jaar moet door een ter zake kundige het nodige onderhoud worden verricht en een controle worden gehouden op de reinheid en goede werking van: . Verwarmingstoestellen;

  • . Verwarmingsinstallaties;

  • . Kooktoestellen;

  • . Warmwatertoestellen;

  • . Handbrandblusapparaten;

  • . Noodverlichting;

  • . Transparantverlichting.

  • . Voor zover een en ander van toepassing is of wordt

.

  • 63.

    De registratie van de controle werkzaamheden dient te worden bijgehouden in een speciaal daarvoor bestemd register.

  • 64.

    De interne alarmeringsinstallatie moet ten minste eenmaal per maand worden gecontroleerd op een goede werking, zo nodig moet de installatie worden gerepareerd.

  • 65.

    De noodstroomvoorzieninginstallatie moet ten minste eenmaal per maand worden gecontroleerd op een goede werking, zo nodig moet de installatie worden gerepareerd. AANTAL TOE TE LATEN PERSONEN

  • 66.

    In de inrichting mogen niet meer dan xxxx personen gelijktijdig verblijven. Het bepalen van het aantal toe te laten personen moet gebeuren aan de hand van bijlage 3, behorend bij de toelichting op hoofdstuk 6.1 .1 , lid 2 van de model bouwverordening.

VOORWAARDEN (FEEST)TENT/OVERKAPPINGIPAVILJOEN

OPSTELLING

  • 1.

    Rondom de tent dient tenminste aan drie zijden een vrije ruimte van tenminste 5 meter aanwezig te zijn.

  • 2.

    De tuien van de tent moeten zodanig zijn aangebracht dat de vluchtwegen en (nood)uitgangen hierdoor op generlei wijze worden belemmerd.

  • 3.

    Het is niet toegestaan om aan vrachtwagens e.d. te tuien.

  • 4.

    De tent dient tot op 40 meter bereikbaar te zijn voor brandweervoertuigen; de minimale rijbaanbreedte moet

  • 5.

    3,50 meter bedragen en de minimale doorrijhoogte moet 4,20 meter bedragen. 5 De afvalcontainer dient tenminste 5 meter van de tent te zijn opgesteld.

  • 6.

    Gastanks, gasflessen of batterijen gasflessen en eventueel olietanks welke direct in gebruik zijn ten behoeve van verwarmingstoestellen dienen buiten de inrichting te worden opgesteld. Drukhouders die niet direct in gebruik zijn (voorraad) dienen op een afstand van tenminste 7 meter van de inrichting te worden opgesteld. Elke drukhouder dient op deugdelijke wijze, buiten bereik van onbevoegden, goed geventileerd en beschermd tegen opwarming door zonnestraling te worden opgesteld.

  • 7.

    De afstand tussen een tijdelijk bouwwerk tot ieder ander bouwwerk en/of tijdelijk bouwsel moet ten minste 5 meter bedragen.

INDELING

  • 8.

    In de tent moeten, afhankelijk van het toegestane aantal personen, voldoende doch tenminste 2 (nood)uitgangen aanwezig zijn; de uitgangen moeten zover mogelijk van elkaar zijn verwijderd, doch de maximale loopafstand naar de (nood)uitgang mag niet meer dan 30 meter bedragen in een ingedeelde situatie en 20 meter (in vogelvlucht) in een oningedeelde situatie.

  • 9.

    De totale uitgangsbreedte moet zodanig zijn dat voor elke 9 personen gelijktijdig aanwezig tenminste 10 centimeter beschikbaar is.

  • 10.

    De minimum afmeting van een (nood)uitgang moet tenminste een breedte van 0,60 meter en een hoogte van2,10 meter bezitten; eventuele deuren van uitgangen moeten naar buiten opendraaien en in een handeling zijn te openen zonder gebruikmaking van sleutels of andere losse voorwerpen. Doekwerk mag niet gelust zijn maar moet los hangen.

  • 11.

    In de vluchtwegen mogen geen versmallingen voorkomen.

  • 12.

    Hoogteverschillen tussen de vloer in de tent en het maaiveld buiten de tent, ter plaatse van de (nood) uitgangen, moeten worden overwonnen door een hellingbaan van stroef materiaal met een maximale hellingshoek van 6° (1 :10); de breedte van de hellingbaan moet tenminste gelijk zijn aan de breedte van de uitgang, vermeerderd met 0,50 meter.

  • 13.

    De opstelling van bars, podia, tafels, stoelen, dansvloer e.d. dient te geschieden conform de bij deze vergunning behorende plattegrondtekening (lay-out.)

  • 14.

    Een rij zitplaatsen, die slechts aan een einde op een gangpad of uitgang uitkomt, mag niet meer dan 8 zitplaatsen bevatten.

  • 15.

    Een rij zitplaatsen die aan beide einden op een gangpad of een uitgang uitkomt, mag ten hoogste bevatten:

    .16 zitplaatsen, indien de vrije ruimten tussen de rijen kleiner is dan 0,45 meter; . 32 zitplaatsen, indien de vrije ruimten tussen de rijen groter is dan 0,45 meter;

    . 50 zitplaatsen, indien de vrije ruimten tussen de rijen groter is dan 0,45 meter en bovendien aan beide einden van de rijen per 4 rijen een uitgang met een breedte van tenminste 1 ,10 meter aanwezig is.

  • 16.

    Binnen een straal van 2 meter van de (nood)uitgangen mogen geen tafels, stoelen, tuien of andere obstakels aanwezig zijn; tussen de opstellingsblokken van tafels en stoelen moeten gangpaden, welke gelijk zijn aan de breedte van de (nood)uitgangen, aanwezig zijn die rechtstreeks naar de (nood)uitgangen leiden.

INRICHTING

  • 17.

    Goederen, stoffen of andere voorwerpen mogen niet op zodanige wijze zijn aangebracht of opgesteld, dat zij:

  • . Het bereiken van een uitgang belemmeren;

  • . Het gebruik van een vluchtweg belemmert;

  • . De beweging van een deur belemmert;

  • . Veiligheidsaanduidingen, blusmiddelen en de nood- of transparantverlichting onzichtbaar of onbereikbaar maken.

  • 18.

    Tussen het vloeroppervlak van een ruimte en de aangebrachte stoffen, voorwerpen dienende voor de inrichting van de tent, versiering, bekleding of reclame doeleinden moet een vrije ruimte van minimaal 2,50 meter overblijven.

  • 19.

    De aangebrachte stoffen ed. mogen niet gemakkelijk ontvlambaar zijn of bij verbranding veel rook of giftige dan wel verstikkende gassen ontwikkelen, in geval van brand mag geen druppelvorming plaatsvinden.

  • 20.

    Gordijnen en andere verticaal aangebrachte stofferingen moeten op tenminste 0,1 0 meter vanaf de vloer zijn aangebracht.

  • 21.

    Het gebruik van papieren slingers, gekapt dennengroen, tempex, riet, (landbouw)plastic, netten, golfkarton e.d. is niet toegestaan.

VERLICHTING

  • 22.

    In de tent en in de directe omgeving van de nooduitgangen aan de buitenkant moeten lichtpunten zijn aangebracht, aangesloten op een noodstroombron, welke automatisch worden ingeschakeld binnen 5 seconden bij het uitvallen van de normale netspanning; de lichtsterkte van de noodverlichting ( 1 lux, gemeten op de vloer) moet zodanig zijn dat bij afwezigheid van voldoende daglicht, de tent voldoende helder verlicht kan worden om deze veilig te kunnen verlaten.

  • 23.

    Verlichtingsarmaturen moeten zodanig zijn aangebracht dat zij onder geen enkele omstandigheid met tentzeilen of andere brandbare materialen in aanraking kunnen komen of anderszins aanleiding kunnen geven tot brand.

  • 24.

    Boven de (nood)uitgangen dient vluchtroute aanduiding te worden aangebracht volgens de NEN 6088 en NEN-ENI 838. Deze vluchtroute aanduiding moet worden uitgevoerd optransparanten; De transparanten moeten zijn aangesloten op de noodverlichtingsinstallatie en dienen permanent te branden gedurende de aanwezigheid van personen.

  • 25.

    De capaciteit van de noodstroombron moet voldoende zijn om de in punt 4.len 4.3 genoemde lichtpunten en transparanten gedurende tenminste 60 minuten op voile sterkte te laten branden.

  • 26.

    Alle aanwezige kabels, leidingen ed. moeten zijn afgedekt of afgeplakt.

  • 27.

    De uitvoering van de elektrische installatie, het aanbrengen van veiligheidsaardingen e.d. moet geschieden overeenkomstig NEN 1010.

KOKEN, BAKKEN EN BRADEN EN VERWARMING

  • 28.

    Het gebruik van oliegestookte kooktoestellen, open vuur, (gas)barbecues, e.d. ter bereiding van warme maaltijden of snacks e.d. in de tent cq onder de overkapping-luifel is verboden. Dit punt is alleen van toepassing voor de overkapping-luifel voor zover het bouwwerk waartegen de overkapping-luifel is gep1aatst slechts over een uitgang beschikt en deze uitkomt onder de overkapping-luifel.

  • 29.

    Het bakken, braden, koken en barbecuen van voedings- en/of genotmiddelen m.b.v. elektrische energie is toegestaan indien:

  • . In de directe nabijheid van een verbruikstoestel goed passende deksels voor de in gebruik zijn de pannen aanwezig zijn;

  • . Per verbruikstoestel een blusapparaat met een vulling van ten minste 6 kg/ltr blusstof aanwezig is;

  • . De elektrische installatie voldoet aan NEN 1010 en de eisen die het energie leverend bedrijf stelt;

  • . Het verbruikstoestel KEMA/CE-goedgekeurd is;

  • . Het gebruik van frituurvet en spijsolie is alleen toegestaan in thermisch beveiligde toestellen; . Snoeren, stekkers en toestellen in deugdelijke staat verkeren;

  • . Het verbruikstoestel vast op de vloer, grond e.d. c.q. een tafel ed. staat opgesteld op een zodanige wijze dat omvallen of omstoten niet mogelijk is;

  • . Het verbruikstoestel op ten minste 1 50 meter van brandbare materialen (versieringen, luifels, tentwanden e.d.) en belendende gebouwen is opgesteld.

  • 30.

    Gelbranders, of gelijkwaardig, zijn toegestaan voor het warm houden van etenswaren mits dit gebeurt onder permanent toezicht van een bevoegd persoon.

  • 31.

    Bij het verwarmen van de tent mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van verwarmingstoestellen met warmtewisselaar, die buiten de tent staan opgesteld.

  • 32.

    Verwarmingstoestellen meteen openverbrandingskamer waarbij de verbrandingsgassen in de tent verspreid worden zijn niet toegestaan.

  • 33.

    Het gebruik van een elektrisch verwarmingstoestel is toegestaan in de tent mits deze voldoende is afgeschermd voor het publiek.

GEBRUIK

  • 34.

    De feesttent moet uiterlijk 3 uur voor de aanvang van het gebruik ter keuring, door ambtenaren van de brandweer, bouw- en woningtoezicht en energiebedrijf, gereed zijn.

  • 35.

    Indien de constructie en/of de brandveiligheidsvoorschriften niet voor akkoord bevonden worden mag de tijdelijke inrichting c.q. het tijdelijk bouwsel niet in gebruik worden genomen.

  • 36.

    De in- en uitgangen moeten zowel aan de binnen- als buitenzijde vrij gehouden wordenvan obstakels zoals stoelen, tafels, emballage, fietsen, tuien e.d. en gedurende de tijd dat de tent voor publiek toegankelijk is, mogen de (nood)uitgangen niet zijn afgesloten/dichtgeknoopt. Deze dienen van binnen uit onmiddellijk over de volledige breedte te kunnen worden geopend.

  • 37.

    Bij aanwezigheid van rolstoelen of bedden ten behoeve van gehandicapten of zieken, moeten de (nood)uitgangen geschikt zijn om deze met rolstoelen of bedden te passeren; personen in rolstoelen en bedden moeten vergezeld zijn van een of meerdere begeleiders.

  • 38.

    In of in de directe nabijheid van de tent moet een telefoontoestel aanwezig zijn om bij calamiteiten de 112 te kunnen bellen.

  • 39.

    Op de op de tekening aangegeven plaatsen moeten kleine blusmiddelen zijn aangebracht met een vulling van tenminste 6 kg/ltr blusstof; de kleine blusmiddelen moeten te allen tijde bereikbaar en voor onmiddellijk gebruik gereed zijn. De blusmiddelen dienen conform de NEN 2559 te zijn onderhouden.

  • 40.

    Per 150m2 dient een klein blusmiddel van tenminste 6 kg/ltr blusstof aanwezig te zijn met een minimum van 2 kleine blusmiddelen.

ALGEMEEN

  • 41.

    Het materiaal van het tentdoek/overkapping-luifel moet tenminste voldoen aan het gestelde in klasse II, bijdrage tot brandvoortplanting NEN-6065 en een rookgetal van 5,4 ml of daarmee vergelijkbaar (DIN4 102, M2). Het gebruik van dekzeilen is verboden.

  • 42.

    De organisatie dient tijdens het evenement telefonisch in de tent bereikbaar te zijn. Hiertoe dienen 5 dagen voor aanvang van het evenement de personalia van het voor deze activiteiten verantwoordelijk lid almede het telefoonnummer van de organisatie aan de eenheid Pro-actie, Preventie en Voorlichting van brandweer Parkstad-Limburg te worden bekend gemaakt.

  • 43.

    Door de organisatie cliënt,afhankelijk van het aantal en de aard van de bezoekers (bijvoorbeeld gehandicapten), in overleg met de Commandant Brandweer een aantal personen als wacht- en bewakingsdienst te worden aangewezen/ingezet, die zijn belast met het toezicht op de naleving van de veiligheidsvoorzieningen.

  • 44.

    Indien zich technische of organisatorische wijzigingen voordoen, die van belang kunnen zijn voor de (brand)veiligheid, moet dit onverwijld ter kennis worden gebracht aan de eenheid Pro-actie, Preventie en Voorlichting van brandweer Parkstad-Limburg.

  • 45.

    De houder van de vergunning is verplicht de schade die hij door het gebruik van de vergunning aan derden toebrengt te vergoeden en voorts de redelijkerwijs mogelijke maatregelen te nemen teneinde te voorkomen dat de gemeente dan wel derden tengevolge van het gebruik van de vergunning schade lijden.

  • 46.

    De vergunning dient ter plaatse aanwezig te zijn en op de eerste vordering van een ambtenaar van de brandweer of politie te worden getoond.

  • 47.

    Alle in het belang van de algemene veiligheid gegeven aanwijzingen door een ambtenaar van de brandweer of politie moeten stipt en onverwijld worden opgevolgd.

  • 48.

    Indien bij een voor de ingebruikname gehouden inspectie, dan wel tijdens een controle blijkt dat niet aan de opgelegde voorschriften is voldaan of de veiligheid van de bezoekers onvoldoende is gewaarborgd dan kan de inmiddels gewaarschuwde Officier Van Dienst, eventueel na overleg met de burgemeester, het gebruik verbieden dan wel onmiddellijk latenbeëindigen.

  • 49.

    De overkapping-luifel mag op generlei wijze de bestaande (nood)uitgangen nadelig beinvloeden.

  • 50.

    Er mag maximaal een zijde van de overkapping-luifel gesloten zijn. WEERSOMSTANDIGHEDEN

  • 51.

    Het is verboden een tent of paviljoen in gebruik te hebben indien de weersvoorspellingen en/of weersomstandigheden dusdanig zijn of kunnen zijn dat een windsnelheid heerst of windvlagen kunnen voorkomen van windkracht 6 (zes) of hoger op de schaal van Beaufort (zie bijlage). Hiertoe dient de organisatie zich voor en tijdens het evenement regelmatig te informeren naar de weersomstandigheden en/of weersvoorspellingen.

  • 52.

    Indien zich de weersomstandigheden zoals omschreven onder 51 zich tijdens het evenement voordoen dient de tent onmiddellijk geheel te worden ontruimd.

  • 53.

    Windkrachttabel in beaufortschaal:

DOORLOPEND TOEZICHT

  • 54.

    Gedurende de tijd dat personen in de inrichting aanwezig zijn, moet een voor de naleving van de voorschriften van de gebruikstoestemming verantwoordelijke persoon aanwezig zijn die de aanwijzingen van de met controle belaste ambtenaren op eerste aanzegging uitvoert of doet uitvoeren.

  • 55.

    Voordat personen worden toegelaten, moet de inrichting door of vanwege de houder van de gebruikstoestemming zijn gecontroleerd Gebreken aan de

brandbeveiligingsvoorzieningen moeten onmiddellijk worden opgeheven.

Bft

Benaming

Gemiddelde windsnelheid

Kenmerken

mis

knopen

km/u

mijl/u

0

Windstil

< 0,2

< 1

< 1

< 1

Rook stijgt recht omhoog

1

Zwak

0.3 - 1

.5

1 - 3

1 - 5

1 - 3

Rookpluimen geven richting aan

2

Zwak

1 .6

3.3

4 - 6

6- 11

4- 7

Bladeren ritselen

3

Matig

3.4-5.4

7-10

12-19

8-12

twijgen en Bladeren voortdurend

in beweging

4

Matig

5.5-7.9

11

16

20-28

13-

18

Stof en papierdwarrelenop

5

Vrijkrachtig

8.0-10.7

i7

21

29-38

24

Takken maken zwaaiende

bewegingen

6

Krachtig

10.8 -

13.8

22 -

27

39 - 49

25 -

31

Grote takken bewegen

7

Hard

13.9 -

17.1

28 -

33

50 - 61

32 -

38

Bomen bewegen

8

Stormachtig

17.2 -

20.7

34 -

40

62 - 74

39 -

46

Twijgen breken of

9

Storm

20.8 -

24.4

41 -

47

75 - 88

47 -

54

Takken breken af. Dakpannen

waaien weg

10

Zware storm

24.5 -

28.8

48 -

55

89 -

102

55 -

63

Bomen worden ontworteld

11

Zeer zware

storm

28.5 -

32.6

56 -

63

1 02 - 1

17

64 -

74

Uitgebreide schade aan bossen en

gebouwen

12

Orkaan

> 32.6

> 63

> 117

> 74

Niets blijft meer overeind

  • 56.

    Gedurende de tijd dat personen in de inrichting aanwezig zijn, moet een voor de naleving van de voorschriften van de vergunning verantwoordelijke personen aanwezig zijn die de aanwijzingen van de met controle belaste ambtenaren op eerste aanzegging uitvoert of doet uitvoeren.

  • 57.

    De vergunninghouder moet er doorlopend op toezien dat:

  • . Vluchtwegen, of aanduidingen daarvan, goed zichtbaar zijn;

  • . Vluchtwegen goed bereikbaar zijn;

  • . Vluchtwegen, met de daarbij behorende deuren en (nood)-uitgangen, niet versperd zijn door obstakels;

  • . Buitentrappen, die bij de vluchtwegen behoren, worden vrijgehouden;

  • . De kunstverlichting goed functioneert;

  • . De vloeren stroef zijn;

  • . De traptreden stroef zijn;

  • . Vloerbedekking goed vastligt en niet kan omkrullen of oprollen;

  • . Blusmiddelen, of aanduidingen daarvan, goed zichtbaar zijn;

  • . Blusmiddelen goed bereikbaar zijn;

  • . Elektrische snoeren, stekkers en toestellen in goede staat verkeren;

  • . Geen brandgevaarlijke situaties ontstaan door onveilig gebruik van vuur, gas en/of

  • elektriciteit.

  • . Voor zover een en ander van toepassing is of wordt.

AANTAL TOE TE LATEN PERSONEN

  • 58.

    In de inrichting mogen niet meer dan xxxx personen gelijktijdig verblijven. Het bepalen van het aantal toe te laten personen moet gebeuren aan de hand van bijlage 3, behorend bij de toelichting op hoofdstuk 6.1 1 . lid 2 van de model bouwverordening.

VOORWAARDEN EVENEMENTEN (PUNT 1 T/M 7)/TERREIN,STRATEN,BRADERIE (PUNT 1, 6 EN 7)

1 VRIJHOUDEN TERREINGEDEELTEN

1 .1 Brandkranen en andere bluswaterwinplaatsen moeten worden vrijgehouden voor blusvoertuigen, en wel zodanig dat hiervan onbelemmerd gebruik kan worden gemaakt.

1 .2 Op het bij het evenement behorende terrein moeten de beplanting, de parkeerplaatsen, de laad- en losplaatsen en plaatsen waar goederen en afval worden opgeslagen of gedeponeerd, zodanig zijn gesitueerd dat bij brand het oprij den en opstellen van voertuigen en andere hulpmiddelen van de brandweer niet wordt bemoeilijkt of belemmerd.

1 .3 Onverminderd het bepaalde in artikel 5.1 .2 van de bouwverordening moet ten behoeve van het verkeer van de hulpverlenende diensten een doorgaande route met een breedte van 3,50 meter en een hoogte van 4,20 meter voor brandweervoertuigen worden vrijgehouden. Hekwerken die deze route blokkeren moeten snel en gemakkelijk kunnen worden verwijderd. 1 .4 Hekwerken e.d. die deze route blokkeren moeten snel en gemakkelijk verwijderd kunnen worden.

1 .5 De stands,(markt)kramen, podiums e.d. moeten zodanig worden aangebracht dat:

0 alle toe- en uitgangen van woningen en/of bedrijven over de volledige breedte onbelemmerd zijn te bereiken;

0 Achter of naast de podia, stands en/of marktkramen mogen geen auto's geparkeerd worden. 0 de bluswaterwinplaatsen (brandkranen), moeten binnen een straal van 0,75m rondom, ten allen tijde voor brandweervoertuigen bereikbaar en voor onmiddellijk gebruik gereed zijn.

1 .6 Tussen de achterzijde van stands, (markt)kramen, podiums ed. en de achterliggende bebouwing moet een strook van tenminste 1 meter breed worden vrijgehouden.

2 INDELING

2.1 Binnen de inrichting moeten, afhankelijk van het toegestane aantal personen, voldoende doch tenminste 2 (nood) uitgangen aanwezig zijn. De uitgangen moeten zo ver mogelijk van elkaar zijn verwijderd, doch de maximale loopafstand naar de (nood) uitgang mag niet meer dan 30 meter bedragen in een ingedeelde situatie en 20 meter (in vogelvlucht) in een

oningedeelde situatie.

  • 2.

    2 De totale uitgangsbreedte moet zodanig zijn dat voor elke 9 personen gelijktijdig aanwezig tenminste 10 centimeter beschikbaar is.

  • 2.

    3 De minimum afmeting van een (nood)uitgang moet tenminste een breedte van 0,60 meter en een hoogte yen

  • 2.

    10 meter bezitten. Eventuele deuren van uitgangen moeten naar buiten open draaien en in

een handeling zijn te openen zonder gebruik te maken van sleutels of andere losse voorwerpen.

  • 2.

    4 Automatisch werkende schuifdeuren moeten gedurende de tijd dat personen aanwezig zijn in de stand automatisch staan. Bij een spanningsval in de elektriciteitvoorziening dienen ze automatisch open te gaan en in geopende stand blijven staan.

  • 2.

    5 Bij de aanwezigheid van een sluisconstructie dienen voorzieningen te zijn getroffen dat in geval van brand de sluiswerking te niet wordt gedaan. In de vluchtwegen mogen geen versmallingen voor komen.

  • 2.

    6 Hoogteverschillen tussen de vloer in het gebouw en het maaiveld buiten het gebouw, ter plaatse van (nood-) uitgangen, moeten worden overwonnen door een hellingbaan van stroef materiaal met een maximale hellingshoek van 6° (1 :10); de breedte van de hellingbaan moet tenminste gelijk zijn aan de breedte van de uitgang, vermeerderd met 0,50 meter.

  • 2.

    7 De opstelling van bars, podia, tafels, stoelen, dansvloer ed. dient te geschieden conform de bij de vergunning behorende plattegrondtekening (lay-out.)

  • 2.

    8 Een rij zitplaatsen, die slechts aan een einde op een gangpad of uitgang uitkomt, mag niet meer dan 8 zitplaatsen bevatten.

  • 2.

    9 Een rij zitplaatsen die aan beide einden op een gangpad of een uitgang uitkomt, mag ten hoogste bevatten:

. 16 zitplaatsen, indien de vrije ruimten tussen de rij en kleiner is dan 0,45 meter; . 32 zitplaatsen, indien de vrije ruimten tussen de rijen groter is dan 0,45 meter;

. 50 zitplaatsen, indien de vrije ruimten tussen de rijen groter is dan 0,45 meter en bovendien aan beide einden van de rijen per 4 rijen een uitgang met een breedte van tenminste 1 , 1 0 meter aanwezig is.

2.10 Binnen een straal van 2 meter van de (nood-)uitgangen mogen geen tafels, stoelen of andere obstakels aanwezig zijn; tussen de opstellingsblokken van tafels en stoelen moeten gangpaden, welke gelijk zijn aan de breedte van de (nood-)uitgangen, aanwezig zijn die rechtstreeks naar de (nood-)uitgangen leiden.

3 INRICHTING

  • 3.

    1 Goederen, stoffen of andere voorwerpen mogen niet op zodanige wijze zijn aangebracht of opgesteld, dat zij:

    • -

      het bereiken van een uitgang belemmeren;

    • -

      het gebruik van een vluchtweg belemmeren;

    • -

      de beweging van een deur belemmeren;

    • -

      veiligheidsaanduidingen, blusmiddelen en de nood- of transparantverlichting onzichtbaar of onbereikbaar maken.

  • 3.

    2 Handbrandmelders moeten te allen tijde zichtbaar en bereikbaar zijn.

  • 3.

    3 Tussen het vloeroppervlak van een ruimte en de aangebrachte stoffen, voorwerpen dienende voor de inrichting van het gebouw, versiering, bekleding of reclame doeleinden moet een vrije ruimte van minimaal 2,50 meter overblijven.

  • 3.

    4 Aangebrachte stoffen ed. mogen niet gemakkelijk ontvlambaar zijn of bij verbranding veel rook of giftige dan wel verstikkende gassen ontwikkelen, in geval van brand mag geen druppelvorming plaats vinden.

  • 3.

    5 Gordijnen en andere verticaal aangebrachte stofferingen moeten op tenminste 0,10 meter

vanaf de vloer zijn aangebracht.

3.6 Het gebruik van papieren slingers, gekapt dennengroen, templex, riet, (Iandbouw-)plastic, netten, golfkarton e.d. is niet toegestaan.

3,7 Indien (afhankelijk ven het evenement) een bepaalde deurpartij als nooduitgang kan vervallen (zie tekening), moeten de bijbehorende transparanten worden afgeplakt. Dit op een zodanige wijze, dat de hierop aangebrachte pictogrammen niet meer zichtbaar zijn.

3.8 Binnen de inrichting mogen, tenzij met een aparte ontheffing, niet aanwezig zijn: - ontplofbare stoffen en voorwerpen;

met ontplofbare stoffen geladen voorwerpen;

  • -

    ontvlammingsmiddelen, vuurwerk en dergelijke artikelen;

  • -

    samengeperste, vloeibaar gemaakte of onder druk opgeloste brandbare gassen;

brandbare vloeistoffen m.u.v. de vloeistof welke aanwezig is in de brandstoftank van ten toon te stellen

voer- en/of vaartuigen tot een maximum van 5 liter c.q. de reserve capaciteit van de brandstoftank;

-voor zelfontbranding vatbare stoffen;

stoffen welke bij aanraking met water brandbare gassen ontwikkelen;

-stoffen welke de verbranding bevorderen (oxiderend werkende stoffen);

organische peroxiden;

  • -

    giftige stoffen;

  • -

    walging opwekkende en gevaar voor besmetting opleverende stoffen;

  • -

    radioactieve stoffen;

  • -

    bijtende stoffen;

  • -

    in werking zijn de laserapparatuur.

4 VERLICHTING

  • 4.

    1 Binnen de inrichting en in de directe omgeving van de nooduitgangen aan de buitenkant moeten lichtpunten zijn aangebracht, aangesloten op een noodstroombron, welke automatisch worden ingeschakeld binnen 5 seconden bij het uitvallen van de normale netspanning; de lichtsterkte van de noodverlichting (1 lux, gemeten op de vloer) moet zodanig zijn dat bij afwezigheid van voldoende daglicht, het gebouw voldoende helder verlicht kan worden om het veilig te kunnen verlaten.

  • 4.

    2 Treden in ruimten die tijdens de aanwezigheid van personen zijn verduisterd, moeten zodanig zijn verlicht dat deze duidelijk zichtbaar zijn.

  • 4.

    3 Verlichtingsarmaturen moeten zodanig zijn aangebracht dat zij onder geen enkele omstandigheid met brandbare materialen in aanraking kunnen komen of anderszins aanleiding kunnen geven tot brand.

  • 4.

    4 Boven de (nood-)uitgangen dient vluchtwegaanduiding te worden aangebracht volgens de NEN 6088 en NEN-EN1838. Deze vluchtrouteaanduiding moet worden uitgevoerd als transparanten; De transparanten moeten zijn aangesloten op de noodverlichtingsinstallatie en dienen permanent te branden gedurende de aanwezigheid van personen.

  • 4.

    5 De capaciteit van de noodstroombron moet voldoende zijn om de in punt 4.1 en 4.4 genoemde lichtpunten en transparanten gedurende tenminste 60 minuten op voile sterkte te laten branden.

  • 4.

    6 Alle aanwezige kabels, leidingen ed. moeten zijn afgedekt of afgeplakt.

  • 4.

    7 De uitvoering van de elektrische installatie, het aanbrengen van veiligheidsaardingen e.d. moet geschieden overeenkomstig NEN 1010.

5 GEBRUIK

  • 5.

    1 De inrichting moet uiterlijk 3 uur voor de aanvang van het gebruik ter keuring, door ambtenaren van de brandweer, bouw- en woningtoezicht en energiebedrijf, gereed zijn. 5.2 Indien de constructie en/of brandveiligheidsvoorschriften niet voor akkoord bevonden worden mag de tijdelijke inrichting niet in gebruik worden genomen.

  • 5.

    3 De in- en uitgangen moeten zowel aan de binnen- als buitenzijde vrij gehouden worden van obstakels zoals stoelen, tafels, emballage, fietsen e.d.

  • 5.

    4 Bij de aanwezigheid van rolstoelen of bedden ten behoeve van gehandicapten of zieken, moeten de (nood-) uitgangen geschikt zijn om deze met rolstoelen of bedden te passeren; personen in rolstoelen en bedden moeten vergezeld zijn van een of meerdere begeleiders.

55 In of in de directe nabijheid van het gebouw moet een telefoontoestel aanwezig zijn om bij calamiteiten 112 te kunnen bellen.

  • 5.

    6 Op de tekening aangegeven plaatsen moeten kleine blusmiddelen zijn aangebracht met een vulling van tenminste 6 kg/ltr blusstof. De kleine blusmiddelen moeten te allen tijde bereikbaar en voor onmiddellijk gebruik gereed zijn. De blusmiddelen dienen conform de NEN 2550te zijn onderhouden.

  • 5.

    7 Tenzij dat op andere wijze in blusmiddelen is voorzien (b.v. brandslanghaspels) dient per 150 m2 dient een klein blusmiddel van tenminste 6 kg/ltr blusstof aanwezig te zijn met een minimum van 2 kleine blusmiddelen.

6 AFVAL

  • 6.

    1 Afval moet dagelijks worden verzameld in veilig opgestelde goed of te sluiten containers van moeilijk brandbaar materiaal, voor zover de containers binnen het bouwwerk zijn opgesteld.

  • 6.

    2 Asbakken moeten regelmatig, maar tenminste dagelijks, worden geleegd in afsluitbare asverzamelaars van onbrandbaar materiaal.

  • 6.

    3 De aanwezige asbakken en/of papierbakken moeten van onbrandbaar materiaal zijn vervaardigd.

7 ALGEMEEN

7.1 De organisatie dient tijdens het evenement telefonisch bereikbaar te zijn. Hiertoe dienen 5 dagen voor aanvang van het evenement de personalia van het voor deze activiteit verantwoordelijke alsmede het telefoonnummer van de organisatie aan de afdeling Brandweer en Openbare Orde te worden bekendgemaakt.

  • 7.

    2 Indien zich technische of organisatorische wijzigingen voordoen, die van belang kunnen zijn voor de (brand-) veiligheid, moet dit onverwijld ter kennis worden gebracht aan de commandant van de brandweer.

  • 7.

    3 De houder van de vergunning is verplicht de schade die hij door het gebruik van de vergunning aan derden toebrengt te vergoeden en voorts redelijkerwijs mogelijke maatregelen te nemen teneinde te voorkomen dat de gemeente dan wel derden ten gevolge van het gebruik van de vergunning schade lij den.

  • 7.

    4 De vergunning dient ter plaatse aanwezig te zijn en op de eerste vordering van een

ambtenaar van de brandweer of politie te worden getoond.

  • 7.

    5 Alle in het belang van de algemene veiligheid gegeven aanwijzingen door een ambtenaar van de brandweer of politie moeten stipt en onverwijld worden opgevolgd.

  • 7.

    6 Indien bij een gehouden inspectie, dan wel tijdens een controle blijkt dat niet aan de opgelegde voorwaarden is voldaan of de veiligheid van de bezoekers onvoldoende is gewaarborgd dan kan de inmiddels de gewaarschuwde Officier Van Dienst, eventueel na overleg met de burgemeester, het gebruik verbieden dan wel onmiddellijk laten beëindigen.

VOORWAARDEN KAMPVUUR/ST. MAARTENSVUUR

1 .1 Het vuur, dat niet groter dan 2 m3 mag moet tenminste 30 meter van de bebouwing, voer- of vaartuigen en tenminste 100 meter van een bos- of heideterrein worden aangelegd. 1 1.2 Slechts het stoken van winddroog hout in natuurlijke toestand (d.w.z. ongeverfd e.d.) is toegestaan.

1 .3 Er moet zodanig worden gestookt, dat geen vliegvuur ontstaat. Bij windkracht 4 op de schaal van Beaufort of meer mag het stoken geen doorgang vinden.

1 .4 In de buurt van het vuur moeten tenminste vier met water gevulde emmers of twee kleine blusmiddelen onderhouden conform de NEN 2559 elk met een vulling van tenminste 6 kg en meerdere schoppen aanwezig zijn.

1 .5 De ondergrond van de vuurstapel mag geen deel uitmaken van de verbranding. 1 .6 Na afloop van het kampvuur moeten alle gloeiende resten worden gedoofd. 1 .7 De resten van de verbranding moeten binnen 24 uur worden opgeruimd.

1 .8 Er mag alleen worden gestookt onder toezicht van een meerderjarige.

1 .9 Het gebruik van lichtontvlambare vloeistoffen, zoals benzine, voor het aansteken van het vuur is niet toegestaan.

1 .10 Indien tijdens het stoken blijkt, dat onder invloed van heersende weersgesteldheid het verkeer dan wel bewoners in de omgeving last hebben van hinderlijke rookgassen, dan moet het stoken onmiddellijk worden gestaakt.

1 .1 Indien zich technische of organisatorische wijzigingen voordoen, die van belang kunnen zijn voor de (brand)veiligheid, moet dit onverwijld ter kennis worden gebracht aan de Commandant Brandweer.

1 .12 De houder van de vergunning is verplicht de schade die hij door het gebruik van de vergunning aan derden toebrengt te vergoeden en voorts de redelijkerwijs mogelijke maatregelen te nemen teneinde te voorkomen dat de gemeente dan wel derden ten gevolge van het gebruik van de vergunning schade lijden.

1 .13 De vergunning dient ter plaatse aanwezig te zijn en op de eerste vordering van een ambtenaar van de brandweer of politie te worden getoond.

1 .14 Alle in het belang van de algemene veiligheid gegeven aanwijzingen door een ambtenaar van de brandweer of politie moeten stipt en onverwijld worden opgevolgd.

1 .15 Indien bij een controle blijkt dat niet aan de opgelegde voorwaarden is voldaan of de veiligheid van de bezoekers onvoldoende is gewaarborgd dan kan de inmiddels gewaarschuwde Officier Van Dienst, eventueel na overleg met de burgemeester, het gebruik

verbieden dan wel onmiddellijk laten beëindigen.

VOORWAARDEN KINDERBALLON

1 De ballonnen mogen alleen worden gevuld met helium.

  • 2.

    Het vullen van de ballonnen mag alleen in de buitenlucht gebeuren.

  • 3.

    Gevulde ballonnen mogen alleen in de buitenlucht worden opgeslagen, onder een net. 4, Bij het vullen moet gebruik worden gemaakt van een reduceerventiel.

  • 5.

    De cilinders met helium moeten tegen opwarmen door zonnestraling en tegen omvallen zijn beschermd en rechtop zijn opgesteld.

  • 6.

    Op niet in gebruik zijn de cilinders moet de beschermkap aanwezig zijn.

7, Na het vullen van de ballonnen moeten de daarvoor gebruikte cilinders worden afgevoerd. 8. Het juiste tijdstip en locatie waarop de ballonnen worden opgelaten, moet vooraf (2 weken ervoor) aan de Lucht Verkeersleiding Nederland te Schiphol (020-4062201 ) worden medegedeeld.

9 De houder van de vergunning is verplicht de schade die hij door het gebruik van de vergunning aan derden toebrengt te vergoeden en voorts de redelijkerwijs mogelijke maatregelen te nemen teneinde te voorkomen dat de gemeente dan wel derden ten gevolge van het gebruik van de vergunning schade lijden.

10.De vergunning dient ter plaatse aanwezig te zijn en op de eerste vordering van een ambtenaar van de brandweer of politie te worden getoond.

11 . Alle in het belang van de algemene veiligheid gegeven aanwijzingen door een ambtenaar van de brandweer of politie moeten stipt en onverwijld worden opgevolgd.

12.Indien bij controle blijkt dat niet aan de opgelegde voorwaarden is voldaan of de veiligheid van de bezoekers onvoldoende is gewaarborgd dan kan de inmiddels gewaarschuwde Officier Van Dienst, eventueel na overleg met de burgemeester, het gebruik verbieden dan wel onmiddellijk laten beëindigen.

VOORWAARDEN LUCHTBALLON

1 Van de eigenaar of zakelijk gerechtigde(n) van het ballonterrein moet toestemming zijn verkregen.

2.De toestemming die ingevolge de luchtvaartwet en de regeling toezicht luchtvaartwet vereist is, moet aanwezig zijn.

3 Het juiste tijdstip en locatie waarop de ballon worden opgelaten, moet vooraf aan de Lucht Verkeersleiding Nederland te Schiphol (020-4062201 ) worden medegedeeld.

  • 4.

    De opstel- en opstijgplaats van de ballon moet bij incidentele vluchten tot op 10 meter vrijgehouden worden van toeschouwers. Indien er sprake is van een evenement, dient de opstel- en opstijgplaats zodanig te zijn afgezet, dat toeschouwers op een minimale afstand van tenminste 25 meter worden gehouden.

  • 5.

    Indien meerdere luchtballonnen worden gevuld en opgelaten, moet de onderlinge afstand tussen de ballonnen tenminste 5 meter bedragen.

  • 6.

    De hindernissituatie rond het ballonterrein moet zodanig zijn, dat in de richting van de

opstijging eventuele hindernissen door de vrije ballon met een hoogteverschil van tenminste 15 meter kunnen worden overvaren.

7 Het vullen van de luchtballon dient te geschieden onder leiding van een gebrevetteerd piloot.

8.Bij het verwarmen van lucht voor het opstijgen moet per ballon een klein blusmiddel met een vulling van tenminste 6 kg/ltr blusstof aanwezig zijn; Het kleine blusmiddel moet te allen tijde bereikbaar en voor onmiddellijk gebruik gereed zijn. Het kleine blusmiddel dient conform de NEN 2559 te zijn onderhouden.

9 De te gebruiken gasflessen moeten buiten bereik van onbevoegden en goed geventileerd worden opgesteld op een veilige plaats. Voorts moeten deze gasflessen tegen verhitting worden beschermd.

10.De plaats van de opstijging op het ballonterrein moet zodanig worden gekozen dat zich over de eerste 50 meter van de projectie van de vermoedelijke richting van de opstijging en in een strook met een breedte van 10 meter aan weerszijden van deze projectie, geen publiek bevindt.

11 . Een opstijging van een vrije ballon die door middel van een kabel tijdelijk is bevestigd aan het aardoppervlak, mag alleen worden uitgevoerd bij windsnelheden van minder dan 3 m/s, de vrije ballon mag daarbij niet hoger stijgen dan 50 meter boven het aardoppervlak.

  • 12.

    Indien zich technische of organisatorische wijzigingen voordoen, die van belang kunnen zijn voor de (brand)veiligheid, moet dit onverwijld ter kennis worden gebracht aan de Commandant Brandweer.

  • 13.

    De houder van de vergunning is verplicht de schade die hij door het gebruik van de vergunning aan derden toebrengt te vergoeden en voorts de redelijkerwijs mogelijke maatregelen te nemen teneinde te voorkomen dat de gemeente dan wel derden ten gevolge van het gebruik van de vergunning schade lijden.

  • 14.

    De vergunning dient ter plaatse aanwezig te zijn en op de eerste vordering van een ambtenaar van de brandweer of politie te worden getoond.

  • 15.

    Alle in het belang van de algemene veiligheid gegeven aanwijzingen door een ambtenaar van de brandweer of politie moeten stipt en onverwijld worden opgevolgd.

  • 16.

    Indien bij een voor de ingebruikname gehouden inspectie, dan wel tijdens een controle blijkt dat niet aan de opgelegde voorwaarden is voldaan of de veiligheid van de bezoekers onvoldoende is gewaarborgd dan kan de inmiddels gewaarschuwde Officier Van Dienst, eventueel na overleg met de burgemeester, het gebruik verbieden dan wel onmiddellijk laten beëindigen.

VOORWAARDEN VOOR HET TIJDELIJK TOESTAAN VAN OVERNACHTING IN SPORTHAL, SCHOOL OF DERGELIJK

1 De hal dient een/meerdere (nood)uitgang(en) te hebben die te openen is/zijn zonder gebruik te maken van sleutels of lossen voorwerpen. (De deuren dienen te draaien in de vluchtrichting). Boven elke (nood)uitgang dient transparantverlichting aanwezig te zijn.

2 De totale uitgangsbreedte moet zodanig zijn dat voor elke 9 personen, gelijktijdig aanwezig, tenminste 10 centimeter beschikbaar is.

3 De minimum afmeting van een (nood)uitgang moet ten minste een breedte van 0,60 meter en een hoogte van 2,10 meter bezitten.

4 In de hal (slaapvertrek) en de vluchtwegen dient voldoende noodverlichting aanwezig te zijn.

5 De nood- en transparantverlichting dient bij het uitvallen van de normale netspanning automatisch op noodstroom om te schakelen.

6 De capaciteit van de noodstroombron moet voldoende zijn om de nood- en transparantverlichting(en) gedurende tenminste 60 minuten op voile sterkte te laten branden en binnen 5 seconden op halve sterkte te laten branden.

7 In de vluchtwegen mogen zich geen obstakels bevinden.

8 Tijdens het verblijf in de hal (slaapvertrek) dienen minimaal twee personen wakend aanwezig te zijn. Er dient minimaal een persoon in het bezit te zijn van een BHV diploma. Verder dient een telefoontoestel onder handbereik te zijn om bij calamiteit 112 te kunnen bellen.

9 In de onmiddellijke nabijheid dienen minimaal 2 brandblusmiddelen aanwezig te zijn met een inhoud van minimaal 6 kg/ltr blusstof. Deze moeten te allen tijde bereikbaar en voor onmiddellijk gebruik gereed zijn. De blusmiddelen dienen conform de NEN 2559 te zijn onderhouden.

10 Als de nooduitgang(en) van de hal (slaapvertrek) niet uitkom(t)en op het aansluitend terrein, dienen in de hal (slaapvertrek) en de vluchtwegen tijdelijk gekoppelde brandmelders (eventueel draadloos) te hangen, die tevens een duidelijk hoorbaar waarschuwingssignaal geven bij brand.

11 Maximaal mogen 4 bedden met kop- en voeteinde aan elkaar gekoppeld zijn.

12 Het slaapvertrek dient zodanig te zijn ingericht dat tussen de bedden onderling en langs de muren looppaden van minimaal 1 ,5 meter breedte aanwezig zijn.

13 In het gebouw dient een telefoon aanwezig te zijn die direct te gebruiken is voor het alarmeren van hulpverleningsdiensten.

14 Roken is verboden.

1 5 Het aantal toe te laten personen dient in overleg met de brandweer te worden bepaalt.

16 Alle overige aanwijzingen van personeel van gemeente en/of brandweer dienen onmiddellijk te worden opgevolgd.

17 Indien zich technische of organisatorische wijzigingen voordoen, die van belang kunnen zijn voor de (brand)veiligheid, moet dit onverwijld ter kennis worden gebracht aan de Commandant Brandweer.

18 De houder van de vergunning is verplicht de schade die hij door het gebruik van de vergunning aan derden toebrengt te vergoeden en voorts de redelijkerwijs mogelijke maatregelen te nemen teneinde te voorkomen dat de gemeente dan wel derden ten gevolge van het gebruik van de vergunning schade lijden.

19 De vergunning dient ter plaatse aanwezig te zijn en op eerste vordering van een ambtenaar van de brandweer of politie te worden getoond.

20 Alle in het belang van de algemene veiligheid gegeven aanwijzingen door een ambtenaar van de brandweer of politie moeten stipt en onverwijld worden opgevolgd.

21 Indien bij een voor de ingebruikname gehouden inspectie, dan wel tijdens een controle

blijkt dat niet aan de opgelegde voorwaarden is voldaan of de veiligheid van de bezoekers onvoldoende is gewaarborgd, dan kan de Officier van Dienst eventueel na overleg met de burgemeester, het gebruik verbieden dan wel onmiddellijk beëindigen.

VOORWAARDEN BUITENOPSLAG VAN BOUT, HOUTACHTIGE PRODUKTEN ENIOF MATERIALEN ALS BENOEMD IN ARTIKEL 2.2.2

Met betrekking tot de buitenopslag van hout, houtachtige producten en/of materialen als benoemd in artikel 2.2.2 van de brandbeveiligingsverordening dienen een aantal zaken te worden aangetoond, namelijk dat:

1 . Het terrein afdoende bereikbaar is conform de eisen genoemd in de NVBR Handleiding Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening.

  • 2.

    Er voldoende bluswatervoorziening aanwezig is conform de NVBR Handleiding Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening.

  • 3.

    Bij de situatie van brand deze beheersbaar is. Aandachtspunt in deze is dat de stralingsintensiteit op de erfgrens van het perceel niet hoger mag zijn dan 15kW per m2. Verder dient rekening gehouden te worden met de maximale compartimentgrootte.

BRANDVEILIGHEIDSVOORWAARDEN CAMPING

A.OPEN RUIMTE BIJ EN IN DE OMGEVING VAN DE INRICHTING.

1 Vrij houden van terreingedeelten ten behoeve van de brandweer.

ti De bij de inrichting behorende brandkranen en andere bluswaterwinplaatsen moeten worden vrijgehouden en bereikbaar zijn voor blusvoertuigen en wel zodanig dat hiervan onbelemmerd gebruik kan worden gemaakt.

1 2 Op het bij de inrichting behorende terrein moeten de beplanting, de parkeerplaatsen, de laad- en losplaatsen en de plaatsen waar goederen en afval worden opgeslagen of gedeponeerd, zodanig zijn gesitueerd, dat bij brand het oprij den en opstellen van de voertuigen en andere hulpmiddelen van de brandweer niet worden bemoeilijkt of belemmerd.

1 .3 Ten behoeven van het verkeer van de hulpverlenende diensten moet een doorgaande route met een breedte van 3,5 en een hoogte van 4 meter vrijgehouden worden. Hekwerken en slagbomen die deze route blokkeren moeten snel en gemakkelijk verwijderd kunnen worden. 1.4 Afhankelijk van de aard en omvang van de camping moet ten behoeve van het verkeer van de hulpverlenende diensten een tweede ingang aanwezig zijn.

B.INDELING EN CONSTRUCTIE VAN DE INRICHTTNG.

2 Inrichting van het terrein.

  • 2.

    1 De afstand van enig kampeermiddel tot de erfafscheiding moet ten minste 5 meter bedragen.

  • 2.

    2 De weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) tussen kampeermiddelen op vaste standplaatsen dient ten minste 30 minuten te zijn. Hieraan kan voldaan worden indien de onderlinge afstand tussen de kampeermiddelen op vaste standplaatsen tenminste 5 meter bedragen. Het is eveneens mogelijk om door middel van een bouwkundige oplossing hieraan te voldoen.

  • 2.

    3 De onderling afstand tussen kampeermiddelen op standplaatsen voor seizoens- en kortkampeerders moet ten minste 3 meter bedragen.

  • 2.

    4 De maximaal te bebouwen oppervlakte van een standplaats bedraagt niet meer dan 50 %, met een maximum van 80 m2. Als bebouwing wordt aangemerkt een (sta-) caravan, een voortent, een terras (overkapping) en een berging.

  • 2.

    5 De terreingedeelten tussen de kampeermiddelen dient over de in 2.1 , 2.2, en 2.3 genoemde afstanden vrij te worden gehouden van aanbouwsels. Opbergruimten en opslag. Tevens mogen hier geen voertuigen geparkeerd worden.

  • 2.

    6 De opstelling van de kampeermiddelen dient zodanig te geschieden, dat de blusvoertuigen te allen tijde enig kampeermiddel tot 40 meter kunnen benaderen.

3 Bluswatervoorziening.

  • 3.

    1 Op het terrein moet de bluswatervoorziening zodanig zijn dat een kampeermiddel maximaal 100 meter verwijderd ligt van een bluswatervoorziening. Bij een bluswatervoorziening valt te denken aan een brandkraan, een geboorde put, een blusvijver, een zwembad ed.

    • C.

      INSTALLATIES EN OVERIGE VOORZIENINGEN.

4 Elektrische installaties.

4.1 De elektrische installatie moet voldoen aan het gestelde in het normblad NEN 1010 en aan de voorschriften van het nutsbedrijf.

5 Gasinstallaties.

  • 5.

    1 Gasinstallaties moeten voldoen aan het gestelde in de normbladen NEN 1078 en/of NEN 3920.

  • 5.

    2 Het gebruik van LPG-installaties of delen hiervan in of nabij kampeermiddelen is niet toegestaan.

  • 5.

    3 Het gebruik van LPG is niet toegestaan.

6 Gasflessen.

  • 6.

    1 Een gasfiesseninstallatie moet voldoen aan het bepaalde in het normblad NEN 2920. 6.2 Een gasfles moet zijn voorzien van een door de Dienst voor het Stoomwezen erkend geldig keurmerk.

  • 6.

    3 De afsluiter van een gasfles moet van een door de Dienst voor het Stoomwezen goedgekeurd type zijn.

  • 6.

    4 Reduceerventielen mogen niet ouder zijn dan 5 jaar, conform het jaarta1 dat staat vermeld op het reduceerventiel of de aankoopbon. Het reduceerventiel mag geen roestvorming vertonen.

  • 6.

    5 Voor de vaste gasleidingen mogen uitsluitend koperen pijpen worden gebruikt (kwaliteit halfhard, of zacht op rollen te voldoen aan NEN 2200). De leidingen mogen niet achter betimmeringen worden weggewerkt. Bij het aanbrengen van snelkoppelingen moeten altijd steunbussen worden gebruikt om insnoering te voorkomen. Bij het gebruik van slangen dienen a1tij d de goedgekeurde oranje propaanslangen te worden gebruikt die van een jaarmerk zijn voorzien. De slangen mogen niet langer zijn dan 2 meter en niet ouder dan 2 jaar. 6.6 De afstand tussen de gasflessenopslag en een bouwwerk moet ten minste 5 meter bedragen, tenzij tussen de opslag en dit bouwwerk een WBDBO van tenminste 30 minuten bestaat. Nabij de opslag dient een voor iedereen duidelijk leesbaar bord aanwezig te zijn met

het opschrift "Roken en open vuur verboden".

7 Brandmeldings- en alarmeringsmiddelen.

7.1 De op de plattegrondtekening aangegeven openbare telefoontoestel(len) moet(en) te allen tijde voor onmiddellijk gebruik beschikbaar zijn. Op of nabij dit (deze) toestel(len) dient duidelijk het alarmnummer 112 te zijn aangegeven.

7.2 De alarmeringsvoorziening voor gasten moet te allen tijde voor onmiddellijk gebruik beschikbaar zijn.

8 Blusmiddelen.

  • 8.

    1 De kleine blusmiddelen moeten voor onmiddellijk gebruik gereed, gemakkelijk bereikbaar en goed zichtbaar zijn. Deze blusmiddelen moeten worden aangebracht op de plaatsen zoals voorgeschreven of op tekening aangegeven.

    • D.

      GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN.

9 Verbod voor open vuur en vuurwerk.

9.1 Het is verboden open vuur te maken of te gebruiken, behoudens toestemming van B&W. 9.2 Het gebruik van vuurwerk is verboden, behoudens toestemming van B&W.

10 Afval.

10.1 Afval moet, minimaal dagelijks, worden verzameld in veilig opgestelde containers van onbrandbaar materiaal.

11 Opslag van materialen.

11 .1 Het is verboden om voorwerpen of stoffen in de inrichting of in de omgeving daarvan zodanig op te slaan of neer te zetten, dat daardoor het gebruik van telefoons, blusmiddelen, vluchtwegen en toegangswegen bemoeilijkt worden.

12 Werkzaamheden, niet behorende tot de normale bedrijfsuitoefening.

12.1 Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstellings-, wijzigings- of sloopwerkzaamheden, waarbij brandgevaarlijke stoffen of gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.

13 Doorlopend toezicht.

1 3.1 Gedurende de tijd dat personen in de inrichtingaanwezig zijn, moet een voor de naleving van de eisen van de vergunning verantwoordelijk persoon aanwezig zijn die aanwijzingen van de met controle belaste ambtenaren op de eerste aanzegging uitvoert of doet uitvoeren. 1 3.2 De vergunninghouder moet er doorlopend op toezien dat:

  • -

    vlucht- en toegangswegen en aanduidingen daarvan, goed zichtbaar zijn; - vlucht- en toegangswegen goed bereikbaar zijn;

  • -

    vlucht- en toegangswegen, met de daarbij behorende afsluitingen, niet versperd zijn door obstakels;

  • -

    telefoon(s) en aanduidingen daarvan, goed zichtbaar zijn;

  • -

    telefoon(s) goed bereikbaar zijn;

  • -

    blusmiddelen en aanduidingen daarvan, goed zichtbaar zijn;

  • -

    blusmiddelen goed bereikbaar en bedrijfsgereed zijn.

14 Periodieke controle.

14.1 Ten minste een maal per jaar moet door een ter zake kundige het nodige onderhoud worden verricht en

een controle worden gehouden op de reinheid en goede werking van, zover van toepassing zijnde,

onderstaande voorzieningen:

  • -

    brandslanghaspels;

  • -

    draagbare blustoestellen (NEN 2559);

  • -

    brandkranen en andere bluswatervoorzieningen;

  • -

    overige brandbestrijdingsmiddelen.

    • 14.

      2 De met controle belaste functionarissen van de gemeentelijke brandweer kunnen tijdstippen bepalen en de wijze aangeven waarop een en ander moet worden beproefd.

15 Brandbeveiligingsinstructie.

15.1 De rechthebbende op de inrichting moet binnen een halfjaar na de dagtekening van de vergunning een brandveiligheidsinstructie samenstellen ten behoeve van het personeel. Deze instructie dient ter goedkeuring worden voorgelegd aan de commandant brandweer. 15.2 De instructie "Hoe te handelen bij brand" moet op, de door de met controle belaste functionarissen van de brandweer, aan te wijzen plaatsen worden opgehangen. 15.3 Aan nieuw personeel moet bij indiensttreding de instructie "Hoe te handelen bij brand" worden uitgereikt.

16 Gedragsregels kampeerders.

16.1 In de overeenkomst voor vaste en seizoenstandplaatshouders dienen gedragsregels opgenomen te worden

of dient verwezen te worden naar een huishoudelijk reglement waar die gedragsregels onderdeel van

uitmaken. In deze gedragsregels, die ter goedkeuring moeten worden voorgelegd aan de commandant van

de brandweer, dienen in ieder geval de volgende voorwaarden, regels en verwijzingen te worden

opgenomen:

  • -

    instructie "Hoe te handelen bij brand";

  • -

    de eisen van het nutsbedrijf voor elektriciteit, gas- en waterinstallatie;

  • -

    het verbod tot het gebruik van LPG-tanks anders dan bestemd voor de aandrijving van motorvoertuigen en speciaal daartoe ingericht wisseltanks voor de aandrijving van hef- en transportvoertuigen;

  • -

    bij het gebruik van flessengas (propaan of butaan) in flessen van maximaal 26 liter waterinhoud tot een

maximum van twee flessen;

  • -

    propaan- en butaanflessen mogen niet worden gevuld met LPG;

  • -

    bij olieverwarming dient de opslag van olie, tot maximaal 200 liter, in een vloeistofdichte bak geplaatst

te zijn op een afstand van minimaal twee meter van het kampeermiddel;

  • -

    het verbod tot stoken behalve voor koken of braden op kooktoestellen;

  • -

    de voorgeschreven ruimte tussen kampeermiddelen vrij houden van opslag en aanbouwsels;

  • -

    het verbod op parkeren op wegen, anders dan de daartoe ingerichte parkeerplaatsen;

  • -

    het is zowel de beheerder van de inrichting alsmede de met controle belaste functionaris van de brandweer toegestaan om het kampeermiddel te betreden ter controle van de deugdelijkheid en veiligheid van de voorzieningen en installaties.

    • 16.

      2 De beheerder van de inrichting dient er op toe te zien dat de voornoemde gedragsregels stipt worden nagekomen.

17 Ontruimingsplannen.

  • 17.

    1 De rechthebbende op de inrichting moet binnen een jaar na afgifte van de vergunning een door de commandant brandweer goedgekeurd ontruimingsplan bezitten. 17.2 Het ontruimingsplan dient minimaal een maal per jaar beoefend te worden.

  • 18.

    Bewaking en controle.

  • 18.

    1 De met controle belaste functionarissen van de brandweer moeten altijd worden toegelaten tot de inrichting. De aanwijzingen die, in verband met de brandveiligheid, door deze functionarissen worden gegeven moeten onmiddellijk worden opgevolgd.

  • 19.

    Algemeen.

  • 19.

    1De inrichting dient gebruikt te worden overeenkomstig de gewaarmerkte plattegrondtekening, welke bij de vergunning is gevoegd. Enige wijziging dient te worden aangevraagd bij de daarvoor gerechtigde afdeling binnen de gemeente waarin zich de inrichting bevind, gericht aan het college van burgemeester en wethouders.