Beleidsregel intrekken omgevingsvergunningen

Geldend van 27-06-2013 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel intrekken omgevingsvergunningen

Betreffende de activiteiten:

  • 1.

    Artikel 2.1, lid 1 onder a, het bouwen van een bouwwerk.

  • 2.

    Artikel 2.1, lid 1 onder b, het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald.

  • 3.

    Artikel 2.1, lid 1 onder g, het slopen van een bouwwerk in gevallen waarin dat in een bestemmingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit is bepaald.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd:

  • 1.

    Algemene wet bestuursrecht, art. 4:81

  • 2.

    Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, art. 2.33, lid 2 onder a.

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • 1.

    Aanvang bouw: een constructieve handeling, zoals het storten van de fundering. Voorbereidende handelingen (zoals het plaatsen van een bouwbord, het uitzetten van de bouw en het verrichten van graafwerkzaamheden) vallen niet onder het starten van bouwen.

  • 2.

    Bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

  • 3.

    Intrekken: het geheel of gedeeltelijk intrekken van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.

  • 4.

    Omgevingsvergunning: vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de Wabo.

  • 5.

    Stilligging: er is sprake van stilliggen van de bouw als er al meer dan 26 weken geen sprake is geweest van enige constructieve handeling na aanvang van de bouw, waarbij een constructie van enige omvang wordt gemaakt die ook nog eens plaatsgebonden is. Denk hierbij aan hei- en funderingswerk.

  • 6.

    Urgente en zwaarwegende planologische belangen: wordt een situatie verstaan waarbij voor het gebied waarbinnen het vergunde object is gelegen een bestemmingsplan in voorbereiding is en het vergunde object het toekomstig planologische kader frustreert. Hierbij moet ten minste sprake zijn van een ontwerpbestemmingsplan dat op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening ter inzage is gelegd en is gepubliceerd.

  • 7.

    Voorbelasten: Voorbelasten (of een voorbelasting) is een techniek die bedoeld is om zettingen van bouwgrond zo veel mogelijk te beperken om schade aan nieuw te bouwen constructies zo veel mogelijk te beperken. Er dient dan gedurende een bepaalde periode extra belasting op de bouwgrond gebracht te worden om de berekende zetting te krijgen.

Artikel 2. Intrekking bij uitblijven aanvang (bouw) werkzaamheden

1.Als zich urgente en zwaarwegende planologische belangen voordoen, dan maakt het college na 26 weken na het onherroepelijk worden van de verleende omgevingsvergunning actief gebruik van de bevoegdheid tot het intrekken van de omgevingsvergunning. Er wordt dan direct een voornemen tot intrekking van de verleende omgevingsvergunning bekendgemaakt conform artikel 6 van deze beleidsregel.

2. Doen de in het eerste lid vermelde urgente en zwaarwegende planologische belangen zich niet voor en het college constateert dat 26 weken na het onherroepelijk worden van een verleende omgevingsvergunning nog geen aanvang is gemaakt met de (bouw)werkzaamheden, dan wordt de vergunninghouder schriftelijk op het intrekkingbeleid gewezen.

3.Doen de in het eerste lid vermelde urgente en zwaarwegende planologische belangen zich niet voor en het college constateert dat 52 weken na het onherroepelijk worden van een verleende omgevingsvergunning dat er nog geen aanvang is gemaakt met de (bouw)werkzaamheden, dan wordt direct een voornemen tot intrekking van de verleende omgevingsvergunning bekendgemaakt conform artikel 6 van deze beleidsregel. Een ruimere termijn wordt slechts naar redelijkheid en in het licht van het concrete geval bepaald.

Artikel 3. Intrekking bij stilliggen (bouw) werkzaamheden

  • 1. Van de bevoegdheid tot het intrekken van de omgevingsvergunning wordt actief gebruik gemaakt indien de (bouw)werkzaamheden gedurende 26 weken stilliggen.

  • 2. Aan elke vergunninghouder met een omgevingsvergunning waarbij het college constateert dat de (bouw)werkzaamheden 26 weken hebben stilgelegen, wordt een voornemen tot intrekking van de verleende omgevingsvergunning bekendgemaakt conform artikel 6 van deze beleidsregel.

  • 3. Een ruimere termijn wordt naar redelijkheid en in het licht van het concrete geval bepaald, maar bedraagt nooit meer dan 52 weken vanaf het moment dat het college constateert dat de (bouw)werkzaamheden stilliggen.

  • 4. Het intrekken van een omgevingsvergunning heeft terugwerkende kracht. Daardoor worden (bouw)werkzaamheden die al wel verricht zijn, geacht zonder vergunning te zijn uitgevoerd. Tegen de verrichte werkzaamheden zal dan handhavend opgetreden worden.

Artikel 4. Gunnen ruimere termijn voor (her)start (bouw)werkzaamheden

  • 1. In ieder geval in de volgende situaties is sprake van een concreet geval waarvoor een ruimere termijn kan worden gegund zoals bedoeld in artikel 2, onder 3 en artikel 3, onder 3 van deze beleidsregels:

    • a.

      de vergunninghouder kan met documenten, zoals een geaccepteerde offerte van een (bouw)ondernemer, facturen van bestelde (bouw)materialen en/of hiermee gelijk te stellen documenten zijn intentie tot het starten met de (bouw)werkzaamheden aantonen.

    • b.

      de vergunninghouder kan met documenten, zoals betaalnota’s van geplaatste advertenties, een rapportage van een makelaar met aantallen geïnteresseerden, stukken waaruit blijkt dat de financiering rond kan worden gekregen en/of vergunningen voor bouwborden aantonen dat er substantiële inspanningen zijn verricht ter bevordering van de start van de (bouw)werkzaamheden in relatie tot het minimale verkooppercentage in een anterieure overeenkomst;

    • c.

      een faillissement van de aanvrager of de vergunninghouder, en deze tijdig meldt aan het bevoegd gezag dat de omgevingsvergunning zal gaan gelden voor een ander dan de aanvrager of vergunninghouder, conform artikel 2.25 Wabo.

    • d.

      het (bouw)terrein moet worden voorbelast;

    • e.

      er is sprake van een project met een groot maatschappelijk belang.

  • 2. Het gunnen van een ruimere termijn als bedoeld in artikel 2 onder 3 wordt naar redelijkheid en in het licht van het concrete geval bepaald, maar bedraagt nooit meer dan 104 weken na het onherroepelijk worden van de verleende omgevingsvergunning.

Artikel 5. Intrekken na toekenning ruimere termijn

Als er een ruimere termijn voor het aanvangen of stilliggen van de (bouw)werkzaamheden is gegeven (artikel 3, onder 3 en artikel 4, onder 2) waar na het verstrijken van die ruimere termijn desondanks geen gebruik van gemaakt is, trekt het bevoegd gezag alsnog de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk in.

Artikel 6. Procedure tot intrekking van de omgevingsvergunning

  • 1. Indien de omgevingsvergunning tot stand is gekomen met de reguliere voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.2 Wabo:

    • a.

      krijgen belanghebbenden; voordat een omgevingsvergunning wordt ingetrokken; de gelegenheid om hierover binnen 4 weken een zienswijze naar voren te brengen conform artikel 4:8 Awb;

    • b.

      neemt het college binnen 8 weken na de ontvangst van de in lid 1 bedoelde zienswijze danwel binnen 8 weken na het ongebruikt laten verstrijken van de in lid 1 genoemde termijn, een besluit over het al dan niet intrekken van de omgevingsvergunning conform deze beleidsregel.

  • 2. Indien de omgevingsvergunning tot stand is gekomen met de uitgebreide voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.3 Wabo:

    • a.

      wordt, voordat een omgevingsvergunning wordt ingetrokken, het ontwerp van het te nemen besluit gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Voorafgaand aan deze terinzagelegging wordt het ontwerpbesluit op de reguliere wijze bekendgemaakt.

    • b.

      kunnen belanghebbenden zowel schriftelijk als mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen;

    • c.

      neemt het college, indien er geen zienswijzen zijn ingebracht, binnen 4 weken nadat de termijn voor inbrengen van zienswijzen is verstreken het besluit. Indien er wel zienswijzen zijn ingebracht neemt het college het besluit uiterlijk 12 weken na de terinzagelegging, conform artikel 3:18 Awb;

    • d.

      kan tegen een besluit tot intrekking van een omgevingsvergunning die is voorbereid conform afdeling 3.3 Wabo direct beroep worden ingesteld bij de rechtbank.

Artikel 7. Uitsluiting overige intrekkinggronden

Deze beleidsregel laat de besluitvorming over de overige in artikel 2.33 van de Wabo opgenomen intrekkinggronden onverlet.

Artikel 8. Combinatie met andere activiteiten

  • 1. Als sprake is van een verleende omgevingsvergunning voor meerdere activiteiten die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, en waarvoor voor één of meerdere activiteiten geldt dat niet binnen de gestelde termijn met de uitvoering van de (bouw)werkzaamheden is begonnen, dan geldt de intrekkingprocedure van de artikelen 2 tot en met 4 voor die onlosmakelijk met elkaar verbonden activiteiten.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt, indien de omgevingsvergunning bestaat uit de activiteit drijven van een inrichting (een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 e), van de bevoegdheid zoals bedoeld in artikel 2 gebruik gemaakt indien er gedurende 3 jaar geheel of gedeeltelijk geen gebruik is gemaakt van de omgevingsvergunning.

  • 3. Indien een omgevingsvergunning ziet op de activiteit als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a (bouwen van een bouwwerk) in combinatie met de activiteit als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c (planologisch afwijken), en omgevingsvergunning is verleend met toepassing van artikel 2.12 wordt gelijktijdig met de bouwactiviteit ook de activiteit planologisch afwijken ingetrokken.

Artikel 9. Hardheidsclausule

Het college handelt volgens deze beleidsregel tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

Artikel 10. Citeertitel

Deze beleidsregel kan worden aangehaald als “Beleidsregel intrekken omgevingsvergunningen”.

Artikel 11. Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking de eerste dag na de datum van bekendmaking.

Haaren, 11 juni 2013.

Burgemeester en wethouders van Haaren,

De secretaris, De burgemeester,

Joan van den Akker Frans Ronnes

Toelichting

Wettelijke basis

In artikel 2.33 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is voor het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid vastgelegd om een omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk in te trekken. Dit kan voor de activiteit bouwen onder meer wanneer er gedurende 26 weken geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.

Vanuit het oogpunt van rechtszekerheid voor de burger verdient het aanbeveling beleidsmatig met deze bevoegdheid om te gaan en met betrekking tot deze bevoegdheid een beleidsregel op te stellen.

Na 26 weken ontvangt de vergunninghouder een kennisgeving over ons intrekkingbeleid. Na 52 weken wordt de intrekkingprocedure gestart, en krijgt vergunninghouder de gelegenheid zienswijzen in te dienen op het voornemen tot intrekking. Het vaststellen van beleidsregels zorgt ervoor dat er beter gehandeld wordt in overeenstemming met de Algemene beginselen van behoorlijk bestuur voor wat betreft rechtsgelijkheid, rechtszekerheid, evenwichtigheid en evenredigheid. Betrokken partijen en belanghebbenden weten wanneer een niet uitgevoerde omgevingsvergunning door het college wordt ingetrokken. Beleidsregels kunnen zo bijdragen aan een goede ruimtelijke ordening, met name bij veranderde planologische inzichten.

Technische eisen ten aanzien van ondermeer brandveiligheid, constructieve veiligheid en energiezuinigheid worden regelmatig aangescherpt. Door uitvoering te geven aan dit beleid voorkomen wij dat aan ‘verouderde’ bouwplannen, die mogelijk niet meer voldoen aan de op dat moment geldende voorschriften in het Bouwbesluit, uitvoering wordt gegeven.

Slapende vergunningen

In beginsel heeft een verleende omgevingsvergunning een onbeperkte geldigheidsduur. Hierdoor kunnen “slapende vergunningen” ontstaan. Dit zijn vergunningen die tot in het oneindige kunnen blijven voortbestaan, zonder dat de vergunde rechten gebruikt worden. Dit is ongewenst, met name vanwege de volgende planologische, stedenbouwkundige en administratieve belangen:

  • 1.

    voorkomen moet worden dat (nieuwe) planologische en stedenbouwkundige inzichten worden doorkruist door bouw- of aanlegwerken die in het verleden zijn vergund, maar nog niet gerealiseerd;

  • 2.

    aan de nieuwste technische eisen wordt met het oprichten van een bouwwerk en/of gebouw op basis van een oude vergunning vaak niet meer voldaan;

  • 3.

    vanuit administratief oogpunt is het gewenst dat het gemeentelijke bouwarchief zoveel mogelijk overeenstemt met de feitelijke situatie buiten;

  • 4.

    een verschil van de feitelijke en planologische situatie zorgt voor problemen bij taxaties in het kader van de WOZ;

  • 5.

    het actueel aanvullen en beheren van de Basisregistraties voor Adressen en Gebouwen (BAG) en daarmee eenduidige informatie kunnen bieden;

Met het oog op deze belangen is het wenselijk om de slapende vergunningen op enig moment in te trekken. Dat moment doet zich voor wanneer de start van de bouw- of sloopwerkzaamheden onredelijk lang (jarenlang) op zich laat wachten of wanneer de eenmaal begonnen bouwwerkzaamheden jarenlang stil liggen. De gemeente heeft dan op grond van artikel 2.33 Wabo de bevoegdheid om de vergunning in te trekken.

Vervallen wetgeving

  • 1.

    Op intrekkingsprocedures van bouwvergunningen als bedoeld in artikel 40 Woningwet (oud) die worden opgestart na inwerkingtreding van deze beleidsregel is deze beleidsregel onverkort van toepassing met dien verstande dat daar waar “omgevingsvergunning” staat genoemd telkens “bouwvergunning” moet worden gelezen.

  • 2.

    Op intrekkingsprocedures van milieuvergunningen als bedoeld in artikel 8.1 Wet milieubeheer (oud) die onherroepelijk zijn en die worden opgestart na inwerkingtreding van deze beleidsregel is deze beleidsregel onverkort van toepassing met dien verstande dat daar waar “omgevingsvergunning” staat genoemd telkens “milieuvergunning” moet worden gelezen.

  • 3.

    Op intrekkingsprocedures van sloopvergunningen als bedoeld in artikel 8.1.1. bouwverordening (oud) die onherroepelijk zijn en die worden opgestart na inwerkingtreding van deze beleidsregel is deze beleidsregel onverkort van toepassing met dien verstande dat daar waar “omgevingsvergunning” staat genoemd telkens “sloopvergunning” moet worden gelezen.

  • 4.

    Op intrekkingsprocedures van aanlegvergunningen als bedoeld in de bestemmingsplannen van de gemeente Haaren die zijn verleend voor de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, onherroepelijk zijn, en die worden opgestart na inwerkingtreding van deze beleidsregel is deze beleidsregel onverkort van toepassing met dien verstande dat daar waar “omgevingsvergunning” staat genoemd telkens “aanlegvergunning” moet worden gelezen.

Aanvang bouw

Van belang is om duidelijkheid te scheppen wanneer er sprake is van het starten van werkzaamheden.

In zijn algemeenheid is uit de jurisprudentie op te maken dat er een feitelijk begin dient te zijn gemaakt

van de werkzaamheden. Bij bouwen is bijvoorbeeld het storten van funderingen (zijnde een constructieve handeling) als het starten van bouwwerkzaamheden aan te merken. Voorbereidende handelingen (zoals het plaatsen van een bouwbord, het uitzetten van de bouw en het verrichten van graafwerkzaamheden) vallen niet onder het starten van bouwen.

Onderhavige beleidsregel gaat over de invulling van de bij wet gegeven bevoegdheid tot intrekking van een vergunning.

Rechtszekerheid

Met de beleidsregels wordt ook rechtszekerheid en rechtsgelijkheid gecreëerd voor betrokken partijen

en belanghebbenden, omdat iedereen weet wanneer een niet uitgevoerde omgevingsvergunning voor

de activiteit bouwen door het college wordt ingetrokken. Tevens kunnen ze bijdragen aan een goede ruimtelijke ordening, met name bij veranderde planologische inzichten.

Belangenafweging

Als de vergunninghouder niet binnen een jaar met de werkzaamheden is begonnen en niet aannemelijk kan maken dat binnen afzienbare tijd alsnog met de bouw begonnen wordt, is een voldoende redelijk belang aanwezig om de vergunning in te trekken (gelet op de al genoemde planologische, stedenbouwkundige en administratieve belangen). Bij het intrekken van een vergunning zal wel altijd een afweging gemaakt worden tussen de belangen van de vergunninghouder en het algemeen belang bij intrekking daarvan. Dit betekent dat de vergunninghouder bijzondere omstandigheden moet aanvoeren die het belang van het in stand houden van de vergunning aantonen. Onder bijzondere omstandigheden, wanneer (direct) overgaan tot intrekking niet redelijk is, kan gemotiveerd worden afgeweken. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn bij projecten met een groot maatschappelijk belang, die om wat voor reden dan ook zijn uitgesteld. Een besluit tot intrekking zou deze (gewenste) ontwikkeling onnodig frustreren.

Aan de vergunninghouder zal dan een redelijke termijn gesteld worden waarbinnen alsnog van de omgevingsvergunning gebruik gemaakt moet worden.

BAG

Vanaf het moment dat de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend, worden de (voorlopige) gegevens van een nieuw of gewijzigd pand en/of verblijfsobject vastgelegd in de Basisadministratie Adressen en Gebouwen (BAG). Het betreft gegevens als de nummeraanduiding (huisnummer), het bouwjaar, het gebruiksdoel, de gebruiksoppervlakte en de geometrie.

Om te waarborgen dat de meest actuele gegevens in de BAG worden vastgelegd heeft het de voorkeur eerder opgenomen voorlopige gegevens uit de BAG te verwijderen op het moment dat duidelijk wordt dat een verleende omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen niet wordt geëffectueerd. De actualiteit wordt gewaarborgd door het vaststellen van en actief uitvoering geven aan het intrekkingbeleid.

Teruggaaf leges

In de Legesverordening is bepaald dat aanspraak bestaat op teruggaaf van een deel van de leges, mits een verzoek om teruggaaf wordt ingediend binnen de in de Legesverordening genoemde termijnen en genoemde activiteiten na verlening van de omgevingsvergunning, en van de vergunning geen gebruik is gemaakt.

De vergunninghouder ontvangt 26 weken na het onherroepelijke worden van de omgevingsvergunning een kennisgeving van het intrekkingbeleid. De vergunninghouder kan dan overwegen om de omgevingsvergunning in te trekken en een verzoek doen om teruggaaf van een deel van de legeskosten.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen.

Artikel 2

Dit artikel (lid 2 en 3) bepaalt dat, indien er geen ‘urgente en zwaarwegende planologische belangen’ zijn, een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen waarvan geen gebruik is gemaakt na 52 weken na het onherroepelijk worden van de verleende omgevingsvergunning, wordt ingetrokken. De termijn van 52 weken is tot stand gekomen, rekeninghoudend met diverse aspecten die invloed kunnen hebben op het bouwproces. Hierbij kan worden gedacht aan:

  • 1.

    de planning van de bouw (moment vergunningverlening, aanvraag offertes, de keuze van en de planning van de aannemer);

  • 2.

    de economische omstandigheden ten tijde van vaststelling van dit beleid;

  • 3.

    vertragende omstandigheden als het weer en onvoorziene gebeurtenissen;

  • 4.

    de wettelijke termijn die intrekking vanaf 26 weken mogelijk maakt.

Artikel 3

Dit artikel bepaalt dat een omgevingsvergunning, waarbij de (bouw)werkzaamheden gedurende 26 weken aaneengesloten hebben stilgelegen, wordt ingetrokken. De termijn start op het moment van de constatering dat het bouwen stilligt. De termijn die hier wordt gehanteerd is aanzienlijk korter dan bij het uitblijven van de aanvang van de (bouw)werkzaamheden. Reden hiervoor is dat wanneer wordt geconstateerd dat de (bouw)werkzaamheden stilliggen er al een aanzienlijke periode is verstreken vanaf het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning. Daarnaast zijn o.a. niet voltooide gebouwen bouwkundig en ruimtelijk ongewenst.

Activiteit Bouw

Het komt de bouw en het bouwwerk niet ten goede wanneer de constructie en bouwelementen langdurig in ‘weer en wind’ liggen. Ten aanzien van het straatbeeld is een gebouw in aanbouw niet wenselijk. In een nieuwbouwwijk kan dit ongewenste gevolgen hebben gezien de fasering en inrichting van het openbaar terrein zoals de straatinrichting.

Lid 3 van dit artikel biedt de mogelijkheid om in concrete gevallen een ruimere termijn te bieden met een maximum van 52 weken, vanaf het moment dat geconstateerd is dat de (bouw)werkzaamheden stilliggen.

Artikel 4

In dit artikel worden situaties omschreven, waarbij sprake kan zijn van een concreet geval, op grond waarvan een ruimere termijn als bedoeld in artikel 2 onder 3 en artikel 3 onder 3 gehanteerd kan worden. Deze opsomming van situaties is niet uitputtend.

Artikel 5

Hierin is opgenomen dat als na de ruimere termijn niet gestart is, of opnieuw gestart is de omgevingsvergunning alsnog wordt ingetrokken.

Artikel 6

In dit artikel staat de procedure die wordt doorlopen voor het intrekken van een omgevingsvergunning. De procedure maakt onderscheid naar omgevingsvergunningen die tot stand zijn gekomen met de reguliere en die met de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld om hun zienswijzen naar voren te brengen. Deze worden vervolgens meegenomen in de overwegingen die leiden tot het besluit over intrekking van de omgevingsvergunning. Als een omgevingsvergunning is ingetrokken wordt dit op de reguliere wijze gepubliceerd.

Artikel 7

Met dit artikel wordt aangegeven dat deze beleidsregels de overige in artikel 3.22 Wabo aangegeven situaties waarin een omgevingsvergunning ingetrokken kan worden onbelemmerd laten.

Artikel 8

Met dit artikel wordt aangegeven hoe omgegaan dient te worden in het geval dat een omgevingsvergunning is verleend, en bij die vergunning is sprake van een combinatie met andere activiteiten.

Artikel 9

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om, indien het intrekkingbesluit onevenredige gevolgen heeft ten opzichte van het doel dat wordt nagestreefd, af te zien van het intrekken van de omgevingsvergunning.

Artikel 10

Dit artikel geeft de citeertitel van deze beleidsregel weer.

Artikel 11

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze beleidsregel.