Duinverordening 2005

Geldend van 01-11-2005 t/m heden

Intitulé

Duinverordening 2005

ALGEMENE VERORDENING NATIONAAL PARK LOONSE EN DRUNENSE DUINENHAAREN 2005.

Afdeling I Algemene bepalingen.

Artikel 1 Begripsomschrijving.

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

  • a.

    Nationaal Park:Het Nationaal Park Loonse en Drunense Duinen.

  • b.

    Het college:Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haaren.

  • c.

    Rechthebbende:Eenieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

  • d.

    Gebied:Het gebied van het Nationaal Park Loonse en Drunense Duinen, zoals aangegeven op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart.

  • e.

    Openbare terreinen:Alle voor het publiek, al dan niet met enige beperking toegankelijke terreinen.

  • f.

    Weg:1. De weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;2. De - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsbanen en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

  • g.

    Voertuigen:Voertuigen: alle voertuigen, als bedoeld in artikel 1, onder a en onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van trams en kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.

  • h.

    Bouwwerken:Elke constructie van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

Artikel 2 Beslistermijn

  • 1 Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2 Het bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

Artikel 3 Indiening aanvraag

  • 1 Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan zes weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2 Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste dertien weken.

Artikel 4 Voorschriften en beperkingen

  • 1 Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2 Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden.

Artikel 6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • 1.

    Indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • 2.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • 3.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • 4.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • 5.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 7 Termijnen

Voorzover sprake is in deze verordening van termijnen in uren, bepaald door terugrekening van een tijdstip of gebeurtenis, en deze eindigen op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, worden de termijnen geacht te eindigen om 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

Afdeling II Openbare orde en veiligheid en andere zaken van openbaar belang.

Artikel 8 Werkingsgebied

Deze verordening geldt voor de openbare terreinen van het Nationaal Park, voorzover liggende op het grondgebied van de gemeente Haaren;

Artikel 9 Openbare Orde op de openbare terreinen van het Nationaal Park.

Het is verboden:

  • 1.

    In op de openbare terreinen staande bomen of bouwwerken te klimmen, daaraan te hangen of zich daarin respectievelijk daarop te bevinden, uitgezonderd voor zover het betreft daarvoor aangewezen bomen of bouwwerken op speelplaatsen en trimbanen, dan wel in gedeeltes van het park, aangewezen als speelbos;

  • 2.

    opstallen en bouwsels in het gebied te beschadigen of bekladden;

  • 3.

    voorwerpen of tekens, aangebracht door of ten behoeve van de rechthebbende of openbare dienst te verplaatsen, te verwijderen, te veranderen of op enige wijze onleesbaar, onduidelijk of onzichtbaar te maken;

  • 4.

    wegen en paden te beschadigen of de begaanbaarheid te verminderen door touwen, spandoeken of andere materialen aan te brengen of takken en bomen over, op of boven de weg te leggen of aan te brengen;

  • 5.

    tussen zonsondergang en zonsopgang op de openbare terreinen te overnachten.

Artikel 10 Geluidsoverlast.

  • 1 Behoudens wettelijk voorgeschreven geluidsseinen is het verboden op de openbare terreinen door middel van een geluidsapparaat of instrument, hetwelk is bestemd of mede is bestemd voor het voortbrengen van geluid, of op enige andere wijze, geluid te maken of te veroorzaken op een voor de omgeving hinderlijke wijze.

  • 2 Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet voorzover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1990, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant van toepassing zijn.

Artikel 11 Aanleggen en onderhouden van vuren, barbecuen en het verbod te roken

  • 1 Het is verboden op de openbare terreinen te barbecuen, een vuur aan te leggen, te voeden of te onderhouden of een fakkel dan wel enige andere vorm van open vuur met zich mee te voeren.

  • 2 Het is verboden in het nationaal park te roken.

  • 3 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant.

  • 4 Het in het tweede lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende, als tuin ingerichte erven.

Artikel 12 Honden en verontreiniging door honden.

  • 1 Het is de eigenaar, houder of verzorger van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen in het Nationaal Park:.

    • a.

      Daar waar dit door de rechthebbende door middel van borden of op een andere door de rechthebbende te bepalen wijze, gedurende (een) door de rechthebbende vastgesteld(e) tijdvak(ken) is aangegeven;

    • b.

      Zonder dat die hond is aangelijnd, anders dan op de daartoe door de rechthebbende bestemde en als zodanig aangegeven terreingedeelten binnen (een) door die rechthebbende vastgesteld(e) tijdvak(ken).

  • 2 De eigenaar, houder of verzorger van een hond alsmede diegene, die de hond onder zijn hoede heeft, is verplicht er zorg voor te dragen, dat zijn hond geen overlast aan anderen bezorgt.

Artikel 13 Venten en standplaats innemen

  • 1 Het is verboden met goederen van welke aard dan ook te venten of te colporteren behoudens ontheffing van het college.

  • 2 Onder venten wordt mede verstaan, goederen in het klein ten verkoop mee te voeren dan wel afbeeldingen daarvan te tonen met het kennelijke doel om voor die goederen kopers op de openbare terreinen te zoeken.

  • 3 Het is verboden zonder ontheffing van het college op openbare terreinen een standplaats in te nemen met een voertuig, een kraam of een tent, ter uitoefening van de straathandel of om anderszins in de open lucht goederen uit te stallen, aan het publiek aan te bieden, te verkopen, te verstrekken of te verhuren dan wel diensten aan te bieden, met uitzondering van gedrukte stukken als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet.

  • 4 Een ontheffing van het bepaalde in het eerste en derde lid kan worden geweigerd:

    • a.

      In het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen en beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van de verkeersvrijheid of - veiligheid.

  • 5 Een ontheffing van het bepaalde in het derde lid kan bovendien worden geweigerd in het belang van het uiterlijk aanzien van het gebied en de natuurwaarden.

  • 6

    • a.

      Het verbod in het derde lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of het Provinciaal wegenreglement Noord-Brabant.

    • b.

      De weigeringsgrond van het vierde lid onder b. geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 14 Veroorzaken hinder en benadeling van flora en fauna

  • 1 Het is eenieder die zich ophoudt in het park, dan wel anderszins in het park een sport, hobby of andere activiteit uitoefent, verboden zich zodanig te gedragen, dat andere personen of groepen van personen daarvan hinder of schade kunnen ondervinden.

  • 2 Het is een ieder verboden bloemen, planten, varens, mossen, korstmossen, struiken, bomen, takken, paddestoelen of delen hiervan te beschadigen, uit te steken, af te snijden, te vervoeren of onder zich te houden, dan wel in het gebied in het wild voorkomende dieren opzettelijk te verontrusten, doden, vangen of vervoeren.

  • 3 Het in het tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in dit onderwerp wordt voorzien door de Natuurbeschermingswet of de Flora- en Faunawet.

Afdeling III Verontreiniging, openbare gezondheid en zedelijkheid.

Artikel 15 Verontreiniging.

  • 1 Het is verboden voorwerpen, resten van levensmiddelen, papier, niet verwijderde tijdelijke routemarkeringen, blikken, flessen of andere, vergelijkbare soorten afval, weg te werpen, neer te leggen of achter te laten anders dan in de kennelijk daartoe bestemde inrichtingen;

  • 2 Het is verboden zonder daartoe bevoegd te zijn een op de openbare terreinen geplaatste afvalbak, afvalcontainer of soortgelijk voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan voor het daarin deponeren van klein afval, zoals verpakkingen van versnaperingen, eetwaren en rookartikelen en de in het eerste lid vermelde overige afvalstoffen.

  • 3 Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing voorzover in dit onderwerp wordt voorzien in de Wet milieubeheer, de Wet bodembescherming of de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

Artikel 16 Openbare zedelijkheid

  • 1 Het is verboden in het nationaal park seksuele handelingen te verrichten.

  • 2 Naaktrecreatie is in het park verboden, behoudens op de daartoe door de rechthebbende aangewezen terreingedeelten.

Afdeling IV Wedstrijden, evenementen, bijeenkomsten, manifestaties en andere recreatie-activiteiten

Artikel 17 Wedstrijden/evenementen

  • 1 Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester, wedstrijden, evenementen, bijeenkomsten of andere manifestaties anders dan bedoeld voor het uiten van meningen of gevoelens, te organiseren of te doen houden.

  • 2 Het is verboden de op de wijze van het eerste lid toegestane wedstrijden, evenementen, bijeenkomsten of andere manifestaties op enigerlei wijze te verstoren of te hinderen.

  • 3 Een vergunning kan worden geweigerd:

    • a.

      In het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen en beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van de verkeersvrijheid of - veiligheid;

    • d.

      in het belang van het uiterlijk aanzien van het gebied en van de natuurwaarden.

  • 4 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 18 Apparatuur en andere voorwerpen bestemd voor recreatieve toepassingen

  • 1 Het is binnen het gebied van het nationaal park verboden:

    • a.

      Motorisch aangedreven en radiografisch bestuurbare schaalmodellen van vliegtuigen, bootjes of auto's in werking te hebben;

    • b.

      motorisch aangedreven voertuigen, bestemd voor recreatieve doeleinden.te gebruiken;

    • c.

      modellen van vliegtuigen of andere objecten af te schieten of met hulpmiddelen te lanceren, die een landing maken na een vrije val, zweef- of glijvlucht.

  • 2 Het is verboden zich met door windkracht aangedreven wagens, installaties of constructies op te houden in het nationaal park dan wel zich boven de wegen, terreinen of wateren in het nationaal park te bevinden met valschermen, vliegers of andere niet motorisch aangedreven hulpmiddelen om zich gedurende enige tijd zwevende te houden.

  • 3 Het is de bestuurder van een motorvoertuig voor zover die zich in het nationaal park daarmee mag ophouden, verboden zijn motorvoertuig te gebruiken voor het voorttrekken van één of meer personen die zich, direct of indirect verbonden met het motorvoertuig, voortbewegen door de lucht aan een parachute, een vlieger of een soortgelijk voorwerp.

  • 4 Het is verboden in het nationaal park te vliegeren.

  • 5 Het in het vierde lid gestelde vliegerverbod geldt niet indien het een vlieger betreft met een hoogte en breedte van maximaal één meter aan een enkelvoudige lijn, bestemd om statisch mee te vliegeren, zonder dat daardoor de veiligheid van personen of dieren gevaar loopt.

  • 6 Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de Wet milieubeheer of de Luchtvaartwet.

Artikel 19 Kanoën, nachtvissen, droppings, vossenjachten en vormen van survivalrecreatie

Het is verboden binnen het gebied van het Nationaal Park zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende, te kanoën, te nachtvissen en droppings, vossenjachten, vormen van survival en georganiseerde spellen te houden.

Artikel 20 Ruitersport

  • 1 Het is ruiters verboden zich buiten de voor de ruitersport bestemde en als zodanig aangegeven paden en terreingedeelten en buiten de voor hen toegankelijk gestelde wegen te begeven.

  • 2 Het is bestuurders van aangespannen wagens of paard en wagen verboden zich op andere wegen te bevinden dan de als zodanig aangegeven menroutes.

  • 3 Het in de voorgaande leden bepaalde is niet van toepassing voorzover in de daar geregelde onderwerpen wordt voorzien in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

Artikel 21 Parcours voor mountainbike of all terrain bike (ATB).

Het is verboden met een fiets, een mountainbike of ATB daaronder begrepen, buiten de aangegeven fietspaden, door de openbare terreinen te rijden, behalve op het door de rechthebbende daartoe uitgezette parcours;

Afdeling V Aanwijzingen, toestemming, handhaving, straf- overgangs- en slotbepalingen.

Artikel 22 Overtreding en strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 23 Toezichthouders

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de buitengewone opsporingsambtenaren in dienst van Natuurmonumenten of andere organisaties met rechtspersoonlijkheid die beheer en toezicht hebben op natuurterreinen waarvan zij rechthebbende zijn.

  • 2 Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 24 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 25 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 november 2005.

Artikel 26 Overgangsbepaling

  • 1 Vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens de Algemene Plaatselijke Verordening, blijven - indien en voorzover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening - van kracht tot de termijn waarvoor zij werden verleend, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 2 Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de Algemene Plaatselijke Verordening, blijven - indien en voorzover de bepalingen ingevolge welke deze verplichtingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening - van kracht tot de termijn waarvoor zij zijn opgelegd, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 3 Vergunningen en ontheffingen bedoeld in het eerste lid en verplichtingen bedoeld in het tweede lid, worden geacht vergunningen, ontheffingen en verplichtingen in de zin van deze verordening te zijn.

  • 4 Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 5 In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag ten minste acht weken voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.

  • 6 Nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, vastgesteld krachtens de Algemeen Plaatselijke Verordening worden geacht nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten te zijn in de zin van deze verordening indien en voorzover de rechtsgrond waarop deze zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening.

Artikel 27 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als "Duinverordening Haaren"

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Haaren op 6 oktober 2005.raadsgriffier, voorzitter,Drs. S.H.G.A. van der Schans-Jacobs F.H.G.M. Ronnes

OP DE ALGEMENE VERORDENING NATIONAAL PARK LOONSE EN DRUNENSE DUINEN

Haaren 2005

Algemeen:

De verordening is in feite de "APV" voor het gebied van het Nationaal Park. Het beoogt specifiek de codificatie van openbare orde en veiligheidsaangelegenheden voor het park. Overwogen is om alleen de APV aan te passen en uit te breiden, maar daar is van af gezien. De openbare orde en veiligheid in het park is gebaat bij bepalingen die zijn toegespitst op elkaar soms wat moeizaam verdragende - maar wel wezenlijke aspecten - als het behoud van natuurwaarden en de mogelijkheden om te recreëren.

Het overlegorgaan van het Nationaal Park stond niet de realisering van een schap of gemeenschappelijke regeling voor. Als er dan toch de wens bestaat om (publiekrechtelijke) regels aangaande de openbare orde en veiligheid op te stellen, dan ontstaat er direct een probleem. Immers, het nationaal park ligt verspreid in vijf gemeenten en die gemeenten behouden (voor het eigen grondgebied) uiteraard hun, uit de Gemeentewet voortvloeiende, verordenende bevoegdheid. Bovendien is het nationaal park voor het overgrote deel in beheer bij één particuliere organisatie, nl. Natuurmonumenten.

De oplossing werd gevonden door aan de vijf gemeenten één concept aan te bieden ter vaststelling. De idee is dan dat er weliswaar nog altijd sprake is van vijf verordeningen, maar die zijn wel identiek. Vanuit het oogpunt van handhaving is dit zeer belangrijk. De handhavers hebben wel een probleem bij de constatering van een overtreding en de noodzaak om daar handhavend tegen op te treden. De reden daarvoor is dat steeds duidelijk dient te zijn in welke gemeente de overtreding heeft plaatsgevonden en dat is soms niet precies te duiden.

De handhavers worden daarom uitgerust met een zogenaamd GPS-systeem, zodat de exacte locatie kan worden bepaald.De verordening is sober gebleven en bepalingen die slechts theoretische waarde hebben zijn achterwege gelaten. Verder is overwogen dat de rechthebbenden die in bezit zijn van verreweg het grootste deel van het gebied, ook de nodige (privaatrechtelijke) handhavingsmogelijkheden bezitten.In de duinverordening zijn de daarvoor in aanmerking komende artikelen overeenkomstig de door de VNG aangereikte systematiek, aangepast aan de jurisprudentie over de zogenoemde "afbakeningsbepalingen".

In de verordening is voorts een permanent rookverbod opgenomen. Weliswaar zal niet in ieder seizoen of bij elk weertype het brandgevaar zo groot zijn, maar het komt wel de duidelijkheid ten goede en de inrichting (met verbodsborden) kan er mede op worden voorbereid.

De verordening is opgebouwd uit 5 afdelingen, onderverdeeld in 27 artikelen.

Bezwaar en beroep

Besluiten op grond van deze verordening zijn in beginsel vatbaar voor bezwaar en beroep overeenkomstig de Awb. De verordening zelf is niet vatbaar voor bezwaar en beroep aangezien dit een algemeen verbindend voorschrift is (artikel 8:2 van de Awb). Ook beleidsregels vallen onder de uitzondering van artikel 8:2 van de Awb. Aanwijzingsbesluiten daarentegen zijn in de jurisprudentie gekwalificeerd als besluiten van algemene strekking, niet zijnde algemeen verbindende voorschriften. Deze zijn dus wel voor bezwaar en beroep vatbaar.

De meest voorkomende in de toelichting gebruikte afkortingen:

Adr =Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving

Awb =Algemene wet bestuursrecht

Awbi =Algemene wet op het binnentreden(Model-)

APV =(Model) Algemene plaatselijke verordening

WvSr =Wetboek van Strafrecht

WvSv =Wetboek van Strafvordering

WVW 1994 =Wegenverkeerswet 1994

Toelichting per afdeling en artikel

AFDELING I

Algemene bepalingen.

Artikel 1.

Begripsomschrijving.

In deze verordening wordt verstaan, dan wel mede verstaan onder:

a. Nationaal Park:

Het Nationaal Park Loonse en Drunense Duinen.

Toelichting:

Het park heeft de status van "nationaal park" gekregen. Dit geeft aan dat de waarde van het gebied voor de natuur, de recreatie en het toerisme van groot belang is en van nationale- en internationale betekenis.

b. Het college:

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haaren.

c. Rechthebbende:

Eenieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.Toelichting:In de regel zal het hier gaan om eigenaren en beheerders.

d. Gebied:

Het gebied van het Nationaal Park Loonse en Drunense Duinen, zoals aangegeven op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart.

Toelichting:

Dit begrip spreekt voor zich.

e. Openbare terreinen:

Alle voor het publiek, al dan niet met enige beperking toegankelijke terreinen.

Toelichting:

Hiertoe behoren ook de zogenaamde "eigen terreinen". Ook een particulier terrein kan een openbaar karakter hebben. Wie daarvan de eigenaar is, is niet doorslaggevend.Zie overigens ook de toelichting in de APV terzake de "openbaarheid" van wegen.

g. Weg:

1. De weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

2. De - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsbanen en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

Toelichting:

Een aantal van de in deze verordening opgenomen bepalingen, heeft betrekking op (verboden) gedragingen "op of aan de weg". De omschrijving van "weg" is ruimer dan die van de Wegenwet en die van de Wegenverkeerswet 1994 (en die van de verschillende provinciale wegenreglementen).Te onderscheiden zijn de volgende definities van het begrip "weg":

a. De "(Openbare) weg" in de zin van de Wegenwet: een begrip dat de wetgever heeft gecreëerd in verband met de verkeersbehoefte;

b. de "weg" in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994), te weten de voor het openbaar verkeer openstaande weg: een begrip ontstaan als gevolg van de noodzaak om met betrekking tot de verkeersveiligheid en het in stand houden van de weg, in te grijpen;

c. de voor het publiek toegankelijke open plaatsen: een begrip dat - onder uiteenlopende formuleringen - voorkomt in verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en in de algemene plaatselijke verordeningen. De volgorde is die van eng naar ruim: "openbare wegen" zijn ook "wegen die voor het openbaar verkeer open staan", maar niet alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen zijn openbaar. Tot de "voor het publiek toegankelijke plaatsen" kunnen de "openbare wegen" en de overige "voor het openbaar verkeer openstaande wegen" gerekend worden, maar het begrip is daarmee niet uitgeput.Voor het vaststellen van de eventuele openbaarheid van een weg geeft artikel 4 van de Wegenwet criteria.Voor een uitvoeriger toelichting op het begrip "weg" wordt verwezen naar de toelichting in de APV bij het dienovereenkomstige begrip.

g. Voertuigen:

Voertuigen: alle voertuigen, als bedoeld in artikel 1, onder a en onder a l, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van trams en kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.

Dit begrip behoeft geen nadere toelichting.

h. Bouwwerken:Elke constructie van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

Toelichting:

De omschrijving is ontleend aan artikel 1 van de (Model-)bouwverordening.

Artikel 2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

Toelichting:Het uitgangspunt van artikel 4:13 van de Awb is dat in het wettelijk voorschrift de termijn aangegeven wordt waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden. Op deze wijze kan worden nagegaan wat voor iedere situatie een goede beslistermijn is. In deze verordening is de beslistermijn vastgesteld op acht weken. Dit is gelijk aan de maximumtermijn die in artikel 4:13, tweede lid Awb, wordt gesteld. Tijdig beslissen is een rechtsplicht voor elk bestuursorgaan. Er dient uiteraard ook een relatie te worden gelegd met de aanvraagtermijn van artikel 3. Als bijvoorbeeld overeenkomstig de aanvraagtermijn van drie weken vóór een gepland evenement een vergunning wordt aangevraagd, zou het in beginsel niet redelijk zijn om pas vijf weken later op deze aanvraag te beslissen.Dit sluit aan bij het uitgangspunt dat de (Awb-)wetgever in het algemeen heeft gesteld dat nl. elke termijn redelijk moet zijn.Aandachtspunt is de wenselijkheid dat andere belanghebbenden bij de vergunningverlening c.a. zoals het politieteam, afschriften ("de minute") van de vergunningen toegezonden krijgen.

Artikel 3 Indiening aanvraag

  • 1.

    Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan zes weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2.

    Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste dertien weken.

Toelichting:

In de praktijk gebeurt het nog wel eens dat burgers met de aanvraag om een vergunning tot het laatste moment wachten. Als algemene richtlijn wordt daarom een termijn van zes weken aangehouden. Deze termijn moet wel als maximum worden aangemerkt De bewoordingen van het onderhavige eerste lid laten uitkomen, dat niet elke te laat ingediende aanvraag buiten behandeling hoeft te worden gelaten. Met het oog op de vergunningen die niet binnen zes weken kunnen worden behandeld, is in het tweede lid de mogelijkheid geschapen om de termijn van zes weken te verlengen tot maximaal dertien weken. Zie ook de toelichting bij artikel 2.Voor een uitvoeriger toelichting kan worden verwezen naar de toelichting op het dienovereenkomstige artikel in de APV.

Artikel 4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Toelichting:

Ofschoon in literatuur en jurisprudentie algemeen het standpunt wordt gehuldigd dat de bevoegdheid tot het verbinden van voorschriften in beginsel aanwezig is in die gevallen waarin het al dan niet verlenen van die vergunning of ontheffing ter vrije beslissing staat van het beschikkende orgaan, verdient het uit een oogpunt van duidelijkheid en ter uitsluiting van elke twijfel aanbeveling deze bevoegdheid uitdrukkelijk vast te leggen in de regeling, ter uitvoering waarvan vergunning of ontheffing wordt verleend.

Niet-nakoming van voorschriften die aan een vergunning of ontheffing verbonden zijn, kan grond opleveren voor intrekking van de vergunning of ontheffing dan wel voor toepassing van andere administratieve sancties. In artikel 6 is deze intrekkingsbevoegdheid vastgelegd.Voor een uitvoeriger toelichting kan worden verwezen naar de toelichting op het dienovereenkomstige artikel in de APV.

Artikel 5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden.Toelichting:De beantwoording van de vraag of een vergunning of ontheffing overgaat op een rechtsopvolger, hangt af van het persoonlijk of zakelijk karakter van die vergunning of ontheffing.Persoonlijk wordt de vergunning genoemd, indien de mogelijkheid van verkrijging uitsluitend of in hoge mate afhangt van de persoon van de vergunningaanvrager (diens persoonlijke kwaliteiten, zoals het bezit van een diploma of een bewijs van onbesproken levensgedrag). De persoonlijke vergunning is in beginsel niet overdraagbaar, tenzij de regeling krachtens welke de vergunning is verleend hiertoe de mogelijkheid biedt.Zakelijk daarentegen is de vergunning die afhangt van en gebonden is aan het object waarop zij betrekking heeft en waarbij de persoonlijke kwaliteiten van de aanvrager geen rol spelen. Anders gezegd: de zakelijke vergunning is niet gebonden aan de persoon, maar aan de hoedanigheid van eigenaar of anderszins zakelijk gerechtigde. Het kan ook een andere hoedanigheid zijn, bijvoorbeeld die van gebruiker of ondernemer. De zakelijke vergunning gaat in beginsel over krachtens rechtsopvolging onder algemene of bijzondere titel op de opvolger in diens hoedanigheid van eigenaar, zakelijk gerechtigde, ondernemer enz. Uitgangspunt is net als in de APV de persoonsgebondenheid. Overigens kan een vergunning wel degelijk een zakelijk karakter hebben, ook al staat de vergunning op naam van een persoon.Voor een uitvoeriger toelichting kan worden verwezen naar de toelichting op het dienovereenkomstige artikel in de APV.

Artikel 6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • 1.

    Indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • 2.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • 3.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • 4.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • 5.

    indien de houder dit verzoekt.

Toelichting:

De in het eerste lid genoemde intrekkings- en wijzigingsgronden hebben een facultatief karakter, blijkende uit het woord "kan".Het hangt van de omstandigheden af of tot intrekking of wijziging wordt overgegaan.Zo zal niet iedere niet-nakoming van vergunningsvoorschriften nopen tot toepassing van de administratieve sanctie van intrekking van de vergunning. Met name het rechtszekerheids- en het vertrouwensbeginsel beperken nogal eens de bevoegdheid tot wijziging en intrekking.Indien het bestuursorgaan overweegt om de vergunning of ontheffing in te trekken of te wijzigen, dient het de belanghebbenden in de gelegenheid te stellen hun bedenkingen in te dienen als wordt voldaan aan artikel 4:8 Awb.Voor een uitvoeriger toelichting kan worden verwezen naar de toelichting op het dienovereenkomstige artikel in de APV.

Artikel 7 Termijnen

Voorzover sprake is in deze verordening van termijnen in uren, bepaald door terugrekening van een tijdstip of gebeurtenis, en deze eindigen op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, worden de termijnen geacht te eindigen om 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

Toelichting:

In artikel 145 van de Gemeentewet is bepaald dat de Algemene Termijnenwet van overeenkomstige toepassing is op termijnen in gemeentelijke verordeningen, tenzij in de verordening anders is bepaald. Voorzover de Duinverordening termijnen bevat die in uren worden uitgedrukt, bepaald door terugrekening vanaf een tijdstip of een gebeurtenis, is de Algemene termijnenwet niet van toepassing. Artikel 7 bevat daartoe een terugrekeningsregeling die voorkomt dat afhandeling op zaterdag of zondag of op een algemeen erkende feestdag of op een werkdag na 12.00 uur moet plaatsvinden. Dat laatste is gedaan om toch nog over enige uren voor beoordeling en besluitvorming te beschikken.AFDELING IIOpenbare orde en veiligheid en andere zaken van openbaar belang.

Artikel 8 Werkingsgebied

Deze verordening geldt voor de openbare terreinen van het nationaal park, voorzover liggende op het grondgebied van de gemeente Haaren;

Toelichting:

Zoals in de algemene toelichting hierboven al is verwoord, heeft de verordening uitsluitend werking voor het eigen grondgebied van de gemeente in het Nationaal Park. Vanzelfsprekend blijven ook de bepalingen van de APV's gelden voor het gemeentedeel in het nationaal park, met dien verstande dat alsdan bij (min of meer) overeenkomende situaties c.q. bepalingen, het recht van deze strafverordening prevaleert als "lex specialis".

Artikel 9 Openbare Orde op de openbare terreinen van het Nationaal Park.

Het is verboden:

  • 1.

    In op de openbare terreinen staande bomen of bouwwerken te klimmen, daaraan te hangen of zich daarin respectievelijk daarop te bevinden, uitgezonderd voor zover het betreft daarvoor aangewezen bomen of bouwwerken op speelplaatsen en trimbanen, dan wel in gedeeltes van het park, aangewezen als speelbos;

  • 2.

    opstallen en bouwsels in het gebied te beschadigen of bekladden;

  • 3.

    voorwerpen of tekens, aangebracht door of ten behoeve van de rechthebbende of openbare dienst te verplaatsen, te verwijderen, te veranderen of op enige wijze onleesbaar, onduidelijk of onzichtbaar te maken;

  • 4.

    wegen en paden te beschadigen of de begaanbaarheid te verminderen door touwen of spandoeken of andere materialen aan te brengen of takken en bomen over, op of boven de weg te leggen of aan te brengen;

  • 5.

    tussen zonsondergang en zonsopgang op de openbare terreinen te overnachten.

Toelichting:

Het gaat hier om feitelijke- en concreet omschreven inbreuken op de openbare orde. Het op enigerlei wijze gebruiken of bewerken van (natuurlijke) objecten, zodat daardoor schade ontstaat of kan ontstaan is niet toegestaan. Het mag als een algemeen publiekrechtelijke bepaling worden beschouwd, die onder bepaalde omstandigheden, naast andere en meer specifieke regelgeving, bruikbaar is.De verboden spreken in hoge mate voor zich.De momenten van zonsondergang en zonsopgang, zijn over het algemeen redelijk eenvoudig te achterhalen. In de (dag-)bladen of op teletekst wordt voor iedere dag aangegeven wat deze tijdstippen zijn. Ofschoon astronomisch gezien deze momenten tot op de seconde bekend zijn, zal er bij de eventueel noodzakelijke handhaving, uiteraard met meer redelijke marges worden rekening gehouden.

Artikel 10 Geluidsoverlast.

  • 1.

    Behoudens wettelijk voorgeschreven geluidsseinen is het verboden op de openbare terreinen door middel van een geluidsapparaat of instrument, hetwelk is bestemd of mede is bestemd voor het voortbrengen van geluid, of op enige andere wijze, geluid te maken of te veroorzaken op een voor de omgeving hinderlijke wijze.

  • 2.

    Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet voorzover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1990, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant van toepassing zijn.

Toelichting:

Dit artikel heeft voornamelijk betrekking op vormen van geluidhinder waarin andere regelingen niet voorzien. Afgezien van de bescherming van de natuurwaarden (milieu-aspect), is het ook voor de beleving van de natuurwaarden door bezoekers uitermate ergerlijk of zelfs ronduit ordeverstorend als er sprake is van de in het artikel omschreven geluidsoverlast.

Artikel 11 Aanleggen en onderhouden van vuren, barbecuen en het verbod te roken

1. Het is verboden op de openbare terreinen te barbecuen of een vuur aan te leggen, te voeden of te onderhouden of een fakkel dan wel enige andere vorm van open vuur met zich mee te voeren.

5. Het is verboden in het nationaal park te roken.

6. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant.

7. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende, als tuin ingerichte erven.Toelichting:Vuren in de openlucht raken de veiligheid van personen en goederen en bedreigen en verstoren bovendien de natuurwaarden en de natuurbeleving. Voorts levert dit verbrandingsstoffen (rook, roet, stof, walm en stank) op die de gezondheid van de mens kunnen beïnvloeden en eveneens een bedreiging vormen voor flora en fauna.De situaties die worden bedoeld in artikel 429 WbSr, te weten het aanleggen van vuur of het onderhouden daarvan op zo korte afstand van gebouwen of goederen dat daardoor brandgevaar kan ontstaan, zijn uitgezonderd.

Rookverbod:

Ofschoon niet in alle jaargetijden of bij bepaalde (natte) weersomstandigheden de kans op brand door weggegooide rookwaren even groot is, wordt een rookverbod toch passend gevonden.Het creëert door het jaar ook duidelijkheid; er is "eenvoudigweg" een verbod.Het spreekt wel voor zich dat in tijden van grote droogte, het toezicht zich mede zal toespitsen op handhaving van het rookverbod. Door middel van publiciteit wordt bovendien extra aandacht besteed aan de gevaren van open vuur en roken.

Artikel 12 Honden en verontreiniging door honden.

  • 1.

    1. Het is de eigenaar, houder of verzorger van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen in het Nationaal Park:a. Daar waar dit door de rechthebbende door middel van borden of op een andere door de rechthebbende te bepalen wijze, gedurende (een) door de rechthebbende vastgesteld(e) tijdvak(ken) is aangegeven.b. Zonder dat die hond is aangelijnd, anders dan op de daartoe door de rechthebbende bestemde en als zodanig aangegeven terreingedeelten binnen (een) door die rechthebbende vastgesteld(e) tijdvak(ken).

  • 2.

    2. De eigenaar, houder of verzorger van een hond alsmede diegene, die de hond onder zijn hoede heeft, is verplicht er zorg voor te dragen, dat zijn hond geen overlast aan anderen bezorgt.

Toelichting:

Aan dit artikel ligt in zijn algemeenheid het motief van de voorkoming en bestrijding van overlast veroorzaakt door honden ten grondslag.Als in strijd met het in dit artikel neergelegde verbod, honden loslopend worden aangetroffen, kunnen op basis van artikel 125 van de Gemeentewet (bestuursdwang) de honden worden gevangen en overgedragen aan een door het college aangewezen asiel. Dit vindt uiteraard niet plaats wanneer de eigenaar direct te achterhalen is.De verontreiniging door uitwerpselen is niet expliciet benoemd. Gelet op de aard van het gebied, de beperkingen die al in het artikel zijn opgenomen en overwegingen m.b.t. de lastige handhaving op dit punt, is het opnemen van dergelijke bepalingen weinig zinvol c.q. heeft onvoldoende toegevoegde waarde.

Artikel 13 Venten en standplaats innemen

  • 1.

    Het is verboden met goederen van welke aard dan ook te venten of te colporteren behoudens ontheffing van het college.

  • 2.

    Onder venten wordt mede verstaan, goederen in het klein ten verkoop mee te voeren dan wel afbeeldingen daarvan te tonen met het kennelijke doel om voor die goederen kopers op de openbare terreinen te zoeken.

  • 3.

    Het is verboden zonder ontheffing van het college op openbare terreinen een standplaats in te nemen met een voertuig, een kraam of een tent, ter uitoefening van de straathandel of om anderszins in de open lucht goederen uit te stallen, aan het publiek aan te bieden, te verkopen, te verstrekken of te verhuren dan wel diensten aan te bieden, met uitzondering van gedrukte stukken als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet.

  • 4.

    Een ontheffing van het bepaalde in het eerste en derde lid kan worden geweigerd:a. In het belang van de openbare orde;b. in het belang van het voorkomen en beperken van overlast;d. in het belang van de verkeersvrijheid of - veiligheid.

  • 5.

    Een ontheffing van het bepaalde in het derde lid kan bovendien worden geweigerd in het belang van het uiterlijk aanzien van het gebied en de natuurwaarden.

  • 6.

    a. Het verbod in het derde lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of het Provinciaal wegenreglement Noord-Brabant.

    c. De weigeringsgrond van het vierde lid onder b. geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Toelichting:

Voor een uitvoerige toelichting op het venten en het innemen van een standplaats, kan worden verwezen naar de dienovereenkomstige bepalingen in de APV.Het uitgangspunt in de regeling is het verbod, behoudens de mogelijkheid van een ontheffing. De parkbelangen staan in beginsel deze commerciële activiteiten niet toe. Bij de aanvragen voor een ontheffing is het aanbevelenswaardig dat aan de rechthebbende(n), vooraf wordt verzocht aan te geven in hoeverre de in de leden 5. en 6. genoemde omstandigheden zich kunnen voordoen. Het is in de meeste gevallen immers de eigenaar of beheerder (van een deel van) het nationaal park, die zich op basis van deskundigheid met verstand van zaken kan uitspreken over het al dan niet wenselijk zijn om op een bepaalde plaats of in een bepaald gebied, gedurende een zekere tijd of periode, te venten of een standplaats in te nemen. In het zesde lid zijn in het kader van de afbakening de uitzonderingen zo specifiek mogelijk geduid.

Wet milieubeheer

In de Wet milieubeheer wordt een regeling getroffen ten aanzien van inrichtingen die hinder of overlast kunnen veroorzaken voor de omgeving. Deze bepalingen gelden ook voor een standplaatshouder, voor zover zijn verkoopplek als 'inrichting' kan worden aangemerkt. Van belang is de regelgeving die geldt voor bijvoorbeeld patatverkopers, die voor wat betreft de frituurinrichting aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen. Van een dergelijke "standplaats/inrichting"zal in het Nationaal Park echter niet snel sprake kunnen zijn.

Artikel 14 Veroorzaken hinder en benadeling van flora en fauna

  • 1.

    Het is eenieder die zich ophoudt in het park, dan wel anderszins in het park een sport, hobby of andere activiteit uitoefent, verboden zich zodanig te gedragen, dat andere personen of groepen van personen daarvan hinder of schade kunnen ondervinden.

  • 2.

    Het is een ieder verboden bloemen, planten, varens, mossen, korstmossen, struiken, bomen, takken, paddestoelen of delen hiervan te beschadigen, uit te steken, af te snijden, te vervoeren of onder zich te houden, dan wel in het gebied in het wild voorkomende dieren opzettelijk te verontrusten, doden, vangen of vervoeren.

  • 3.

    Het in het tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in dit onderwerp wordt voorzien door de Natuurbeschermingswet of de Flora- en Faunawet.

Toelichting:

Het eerste lid mag gerust een "fatsoensartikel" worden genoemd. Recreëren, het genieten van de natuurwaarden in het gebied en het beoefenen van sport en spel, zul je in het gebied vrijwel nooit alleen doen. Dan spreekt het welhaast voor zich dat je rekening houdt met de belangen van de ander. Waar mogelijk en noodzakelijk zullen zeker ook groepen hierop worden aangesproken, dan wel door foldermateriaal worden aangespoord om met de belangen van andere gebruikers van het park rekening te houden.Het verbod in het tweede lid heeft door de werking van de Flora- en Faunawet, betrekking op niet- (formeel) beschermde soorten van de flora en fauna.

AFDELING III.Verontreiniging, openbare gezondheid en zedelijkheid.

Artikel 15 Verontreiniging.

  • 1.

    Het is verboden voorwerpen, resten van levensmiddelen, papier, niet verwijderde tijdelijke routemarkeringen, blikken, flessen of andere, vergelijkbare soorten afval, weg te werpen, neer te leggen of achter te laten anders dan in de kennelijk daartoe bestemde inrichtingen;

  • 2.

    Het is verboden zonder daartoe bevoegd te zijn een op de openbare terreinen geplaatste afvalbak, afvalcontainer of soortgelijk voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan voor het daarin deponeren van klein afval, zoals verpakkingen van versnaperingen, eetwaren en rookartikelen en de in het eerste lid vermelde overige afvalstoffen.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing voorzover in dit onderwerp wordt voorzien in de Wet milieubeheer, de Wet bodembescherming of de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

Toelichting:

Dit artikel is bedoeld om vervuiling van de openbare terreinen in het Nationaal Park tegen te gaan.Uiteraard zal in een aantal gevallen het brengen van stoffen op of in de bodem zodanig gebeuren dat een ander wettelijke regime zoals dat van de Wet bodembescherming, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren of de op de Wet Milieubeheer gebaseerde voorschriften, van toepassing wordt.De op het terrein aanwezige afvalvoorzieningen zijn bedoeld voor het deponeren van klein afval dat ter plaatse is ontstaan, bijvoorbeeld als gevolg van het nuttigen van eetwaren. Het tweede lid biedt een handvat om op te kunnen treden tegen oneigenlijk gebruik van de afvalvoorzieningen.

Artikel 16 Openbare zedelijkheid

  • 1.

    Het is verboden in het nationaal park seksuele handelingen te verrichten.

  • 2.

    Naaktrecreatie is in het park verboden, behoudens op de daartoe door de rechthebbende aangewezen terreingedeelten.

Toelichting:

Met de bepaling in het eerste lid wordt beoogd ongewenste aanstootgevende situaties te verbieden.Dit artikellid zal in excessieve situaties toepassing vinden.In het tweede lid is aangegeven dat naaktrecreatie slechts toegestaan is op speciaal daartoe aangewezen terreingedeelten.AFDELING IV.Wedstrijden, evenementen, bijeenkomsten, manifestaties en andere recreatie-activiteiten

Artikel 17 Wedstrijden/evenementen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester, wedstrijden, evenementen, bijeenkomsten of andere manifestaties anders dan bedoeld voor het uiten van meningen of gevoelens, te organiseren of te doen houden.

  • 2.

    Het is verboden de op de wijze van het eerste lid toegestane wedstrijden, evenementen, bijeenkomsten of andere manifestaties op enigerlei wijze te verstoren of te hinderen.

  • 3.

    Een vergunning kan worden geweigerd:

    a. In het belang van de openbare orde;

    b. in het belang van het voorkomen en beperken van overlast;

    e. in het belang van de verkeersvrijheid of - veiligheid;

    f. in het belang van het uiterlijk aanzien van het gebied en van de natuurwaarden.

  • 4.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 Wegenverkeerswet 1994.

Toelichting:

Voor een uitvoerige toelichting op het organiseren van een wedstrijd of evenement wordt verwezen naar de betreffende artikelen in de APV. Bij het redigeren van dit artikel is aangesloten bij de bepalingen uit de APV.Het is in de meeste gevallen de eigenaar of beheerder (van een deel van) het nationaal park, die zich op basis van deskundigheid met verstand van zaken kan uitspreken over het al dan niet wenselijk zijn om op een bepaalde plaats of in een bepaald gebied een wedstrijd, dan wel evenement te organiseren. Voordat door het college een vergunning wordt verstrekt is het derhalve aanbevelenswaardig om aan de rechthebbende(n) te vragen of de in het derde lid genoemde omstandigheden aan de orde zijn. Ofschoon het college een eigenstandige afweging maakt, kan derhalve een vergunning worden geweigerd op basis van de door de rechthebbende(n) verstrekte informatie.

Artikel 18 Apparatuur en andere voorwerpen bestemd voor recreatieve toepassingen

  • 1.

    Het is binnen het gebied van het nationaal park verboden:

    a. Motorisch aangedreven en radiografisch bestuurbare schaalmodellen van vliegtuigen, bootjes of auto's in werking te hebben;

    d. motorisch aangedreven voertuigen, bestemd voor recreatieve doeleinden.te gebruiken;

    e. modellen van vliegtuigen of andere objecten af te schieten of met hulpmiddelen te lanceren, die een landing maken na een vrije val, zweef- of glijvlucht.

  • 2.

    Het is verboden zich met door windkracht aangedreven wagens, installaties of constructies op te houden in het nationaal park dan wel zich boven de wegen, terreinen of wateren in het nationaal park te bevinden met valschermen, vliegers of andere niet motorisch aangedreven hulpmiddelen om zich gedurende enige tijd zwevende te houden.

  • 3.

    Het is de bestuurder van een motorvoertuig voor zover die zich in het nationaal park daarmee mag ophouden, verboden zijn motorvoertuig te gebruiken voor het voorttrekken van één of meer personen die zich, direct of indirect verbonden met het motorvoertuig, voortbewegen door de lucht aan een parachute, een vlieger of een soortgelijk voorwerp.

  • 4.

    Het is verboden in het nationaal park te vliegeren.

  • 5.

    Het in het vierde lid gestelde vliegerverbod geldt niet indien het een vlieger betreft met een hoogte en breedte van maximaal één meter aan een enkelvoudige lijn, bestemd om statisch mee te vliegeren, zonder dat daardoor de veiligheid van personen of dieren gevaar loopt.

  • 6.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de Wet milieubeheer of de Luchtvaartwet.

Toelichting:

Op basis van dit artikel is het verboden motorisch aangedreven en radiografisch bestuurbare schaalmodellen van vliegtuigen, bootjes of auto's in werking te hebben. De reden hiervoor is met name gelegen in het terugdringen van overlast voor de bezoekers van het park en de dieren. Rekening dient te worden gehouden met het feit dat het park ook natte en zelfs bevaarbare gedeelten kent en dat gemotoriseerd verkeer op bepaalde openbare wegen is toegestaan.Daarnaast is in dit artikel een vliegerverbod opgenomen. Er wordt echter een uitzondering gemaakt voor een kleine (hoogte en breedte maximaal één meter) vlieger aan een enkelvoudige lijn, die niet bestemd is voor sportdoeleinden of waarmee bijvoorbeeld manoeuvres met grote uitwijkingen zijn te maken.

Artikel 19 Kanoën, nachtvissen, droppings, vossenjachten en vormen van survivalrecreatie

Het is verboden binnen het gebied van het Nationaal Park zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende, te kanoën, te nachtvissen en vossenjachten, vormen van survival en georganiseerde spellen te houden.

Toelichting:

Voor het organiseren van genoemde activiteiten is geen vergunning van het college of de burgemeester nodig. Er is gekozen voor een verbod, behoudens de (privaatrechtelijke) toestemming van de rechthebbende.

Artikel 20 Ruitersport

  • 1.

    Het is ruiters verboden zich buiten de voor de ruitersport bestemde en als zodanig aangegeven paden en terreingedeelten en buiten de voor hen toegankelijk gestelde wegen te begeven.

  • 2.

    Het is bestuurders van aangespannen wagens of paard en wagen verboden zich op andere wegen te bevinden dan de als zodanig aangegeven menroutes.

  • 3.

    Het in de voorgaande leden bepaalde is niet van toepassing voorzover in de daar geregelde onderwerpen wordt voorzien in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

Toelichting:

Binnen de grenzen van het nationaal park geldt een "zone-indeling". Er zijn terreingedeelten en paden aangewezen die specifiek bedoeld zijn voor bepaalde groepen gebruikers. Hiermee wordt geprobeerd te voorkomen dat de verschillende soorten gebruikers en de daaraan gekoppelde verkeersstromen elkaar overlast bezorgen. Ook wordt ermee getracht de veiligheid van bezoekers zoveel als mogelijk te borgen.

Artikel 21 Parcours voor mountainbike of all terrain bike (ATB).

Het is verboden met een fiets, een mountainbike of ATB daaronder begrepen, buiten de aangegeven fietspaden, door de openbare terreinen te rijden, behalve op het door de rechthebbende daartoe uitgezette parcours;

Toelichting:

Zie toelichting bij artikel 20.

AFDELING V.Aanwijzingen, toestemming, handhaving, straf- overgangs- en slotbepalingen.

Artikel 22 Overtreding en strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.ToelichtingOp grond van artikel 154 Gemeentewet kan de raad op overtreding van zijn verordeningen straf stellen. De maximale hechtenis bedraagt drie maanden en daarnaast kan de raad er voor kiezen een geldboete van de eerste ( maximaal € 225) dan wel de tweede (maximaal € 2250) categorie op te nemen dan wel per overtreding nog een onderscheid te maken voor welke categorie gekozen wordt.In dit geval is er, evenals b.v. bij de APV het geval is, voor gekozen om integraal te kiezen voor een boete van de tweede categorie. De ernst van de overtredingen verschilt niet zodanig, dat dit een verdeling in eerste en tweede categorie nodig zou maken en uiteindelijk is het toch de rechter die afhankelijk van de omstandigheden van het geval, de hoogte van de geldboete bepaald, waarbij overigens zelden het maximum wordt opgelegd.

Artikel 23 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de buitengewone opsporingsambtenaren in dienst van Natuurmonumenten of andere organisaties met rechtspersoonlijkheid die beheer en toezicht hebben op natuurterreinen waarvan zij rechthebbende zijn.

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Toelichting

Toezichthouders zijn personen, die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift, zo zegt artikel 5:11 van de Awb. In de betreffende verordening, in dit geval de Duinverordening, dient geregeld te worden wie bevoegd is de toezichthouders aan te wijzen. Op grond van het tweede lid zijn het college respectievelijk de burgemeester bevoegd toezichthouders aan te wijzen.Naast de toezichthoudende bevoegdheid staat de opsporingsbevoegdheid. Laatstgenoemde heeft een strafrechtelijk karakter. Soms komt het voor dat een ambtenaar zowel een toezichthoudende bevoegdheid dient te hebben als een opsporingsbevoegdheid. In dat geval dient de betreffende verordening de (categorie) ambtenaren, voor wie dat geldt, met zoveel woorden te noemen als toezichthouder. Om die reden zijn de buitengewone opsporingsambtenaren van de Vereniging van Natuurmonumenten en verwante organisaties in het eerste lid met name genoemd als toezichthouder.De bevoegdheden van toezichthouders zijn geregeld in de artikelen 5:15 t/m 5:19 Awb en betreffen o.a. het betreden van plaatsen en het doorzoeken van vervoermiddelen.

Artikel 24 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.ToelichtingZoals al aangegeven in de toelichting op artikel 23 regelt de Awb de bevoegdheden van toezichthouders. Dit geldt echter niet voor de bevoegdheid om woningen en vergelijkbare plaatsen te betreden, omdat daar een fundamenteel grondrecht in het geding komt. Om die reden bepaalt de wet, dat deze bevoegdheid alleen gebruikt mag worden, als deze met zoveel woorden in de desbetreffende bijzondere wettelijke regeling, in dit geval de Duinverordening, is opgenomen.De verdere spelregels, die gelden bij het binnentreden van woningen e.d., zoals in acht te nemen vormvoorschriften, zijn opgenomen in de Algemene wet op het binnentreden (Awbi).

Artikel 25 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 november 2005.ToelichtingDe Gemeentewet bepaalt, dat als de verordening geen andere regeling kent, deze in werking treedt op de achtste dag na die van haar bekendmaking.Er is voor gekozen om de datum van inwerkingtreding te bepalen op 1 november 2005 zodat de Duinverordening in de vijf samenwerkende gemeenten op dezelfde datum van kracht kan worden.

Artikel 26 Overgangsbepaling

  • 1.

    Vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens de Algemene Plaatselijke Verordening, blijven - indien en voorzover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening - van kracht tot de termijn waarvoor zij werden verleend, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 2.

    Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de Algemene Plaatselijke Verordening, blijven - indien en voorzover de bepalingen ingevolge welke deze verplichtingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening - van kracht tot de termijn waarvoor zij zijn opgelegd, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 3.

    Vergunningen en ontheffingen bedoeld in het eerste lid en verplichtingen bedoeld in het tweede lid, worden geacht vergunningen, ontheffingen en verplichtingen in de zin van deze verordening te zijn.

  • 4.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 5.

    In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag ten minste acht weken voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.

  • 6.

    Nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, vastgesteld krachtens de Algemeen Plaatselijke Verordening worden geacht nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten te zijn in de zin van deze verordening indien en voorzover de rechtsgrond waarop deze zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening.

Toelichting

Een aantal zaken, die thans in de Duinverordening geregeld zijn, zoals b.v. het innemen van standplaatsen, was voorheen in de APV geregeld. Bepaald wordt, dat vergunningen en ontheffingen op grond van de APV van kracht blijven gedurende hun looptijd, maar dat deze in het vervolg "gelden"als vergunning of ontheffing op grond van de Duinverordening. Hetzelfde geldt voor eventueel op grond van de APV vastgestelde nadere regels e.d.Een lopende aanvraag op basis van de APV wordt afgewerkt met inachtneming van de overeenkomstige bepaling in de Duinverordening, zo bepaalt het vierde lid.

Artikel 27 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als "Duinverordening Haaren".ToelichtingEr is gekozen voor een korte en duidelijke citeertitel met name vanuit communicatie-oogpunt. Ook bij de inrichting van proces-verbalen biedt een korte titel voordelen.