Regeling vervallen per 24-10-2019

Algemene Plaatselijke Verordening

Geldend van 13-02-2015 t/m 23-10-2019

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening

De raad van de gemeente Hardinxveld-Giessendam;

gelezen het voorstel van het college en van de burgemeester van 16 oktober 2014;

gelet op artikel 149 en 154 van de Gemeentewet;

overwegende dat het aanbeveling verdient regels te stellen ter handhaving van de openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid en de bescherming van het milieu;

b e s l u i t

vast te stellen de volgende

Algemene Plaatselijke Verordening

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

b. weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

c. openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

d. bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan de gemeenteraad de grenzen heeft vastgesteld overeenkomstig artikel 20a, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, bij hun besluit van 18 mei 2006;

e. rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

f. bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening van de gemeente Hardinxveld-Giessendam;

g. gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

h. handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

i. bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

j. college: het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1 Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2 Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3 In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht  van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, artikel 2:12, 4:15 en een ontheffing als bedoeld in artikel 4:11.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

  • 1 Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2 Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1 Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2 Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Elke vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

c. indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

d. indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

e. indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

a. de openbare orde;

b. de openbare veiligheid;

c. de volksgezondheid;

d. de bescherming van het milieu.

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1 Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2 Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of hij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3 Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4 De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5 Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

  • 6 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 2 Betoging

Artikel 2:2 Optochten

[gereserveerd]

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1 Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2 De kennisgeving bevat:

    a. naam en adres van degene die de betoging houdt;

    b. het doel van de betoging;

    c. de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    d. de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    e. voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    f. maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

    Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 3 Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

  • 4 De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1 Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2 Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3 Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4 Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 5 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2:8 Dienstverlening

[gereserveerd]

Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

  • 1 Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2 De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3 De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op een openbare plaats in strijd met de publieke functie ervan

  • 1 Het is verboden zonder voorafgaande vergunning van het college een openbare plaats of openbaar water anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2 Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    a. Indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de openbare plaats, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats;

    b. Indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    c. In het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaken;

    d. Indien voor ondergrondse infrastructuur onvoldoende ruimte is;

    e. Indien het gebruik van ondergrondse infrastructuur een belemmering vormt voor toekomstige ontwikkelingen.

  • 3 Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:

    a. evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    b. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;

    c. voor zover gehandeld wordt met een andere vergunning dan een vergunning als bedoeld in het eerste lid of een ontheffing van het bevoegde bestuursorgaan, dan wel voorzover daarvan – overeenkomstig enig wettelijk voorschrift – melding of kennisgeving is gedaan en wordt gehandeld overeenkomstig de naar aanleiding van de melding gestelde voorschriften;

    d. voor het uitsteken van vlaggen, wimpels en vlaggenstokken, mits zij geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

    e. voor zonneschermen, mits deze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:

    I. geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt;

    II. en geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt;

    III. geen onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt.

    f. voor voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de openbare plaats gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de openbare plaats verwijderd zijn en de openbare plaats daarvan gereinigd is;

    g. voor voertuigen;

    h. voor voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet worden geopenbaard;

  • 4 Het verbod in het eerste lid geldt tevens niet voor de volgende voorwerpen, mits voldaan aan het bepaalde in het vijfde lid:

    a. bouwobjecten;

    b. driehoeks-/ sandwichborden;

    c. spandoeken

    d. nader door het college aan te wijzen categorieën van voorwerpen.

  • 5 Het bevoegde bestuursorgaan stelt nadere regels voor de categorieën genoemd in het vierde lid.

  • 6 Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien (in opdracht van) een bestuursorgaan of openbaar lichaam taken verricht.

  • 7 Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenwet, of het Provinciaal wegenreglement.

  • 8 In dit artikel wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

  • 9 Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1 Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2 De vergunning wordt verleend:

    a. als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit; of

    b. door het college in de overige gevallen.

  • 3 Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 4 Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het provinciaal wegenreglement, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

  • 5 Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:12 (Omgevings)vergunning voor het maken, veranderen van een uitweg

  • 1 Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg:

  • 2 Een vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    a. de bruikbaarheid van de weg;

    b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 3 Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.

  • 4 Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 6 Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

[gereserveerd]

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

  • 1 Een winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt is verplicht deze

    a. te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en

    b. terstond te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van dat bedrijf.

  • 2 Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats achter te laten.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt  voorzien door de Wet milieubeheer

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd dan wel dat de instandhouding van de weg en de bruikbaarheid wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1 Het is verboden te roken in bossen of grienden, of binnen een afstand van dertig meter daarvan.

  • 2 Het is verboden in bossen, of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voorzover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3 Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voorzover in her daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

[gereserveerd]

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

[gereserveerd]

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1 De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2 Het bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

[gereserveerd]

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

  • 1 Het is verboden:

    a. voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    b. bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2 Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale vaarwegenverordening.

Afdeling 7 Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepaling

  • 1 In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    a. bioscoopvoorstellingen;

    b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

    c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    d. het gelegenheid geven tot dansen in een inrichting als bedoeld in de Drank- en Horecawet;

    e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    f. activiteiten als bedoeld in de artikelen 2:9 en 2:39 van deze verordening;

    g. trouwplechtigheden in inrichtingen als bedoeld in de Wet milieubeheer of Besluit algemene regels voor  inrichtingen milieubeheer;

    h. activiteiten in openbare inrichtingen als bedoeld in artikel 2:27, die in de uitoefening van de inrichting gebruikelijk zijn.

  • 2 Onder evenement wordt mede verstaan:

    a. een herdenkingsplechtigheid;

    b. een braderie;

    c. een optocht (niet zijnde een betoging);

    d. een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    e. een klein evenement.

  • 3 Onder klein evenement wordt verstaan een straatfeest of buurtbarbecue op één dag.

  • 4 Aan de hand van de aanvraag wordt een risicoscan uitgevoerd en het evenement als volgt aangeduid:

    Onder A- evenement wordt verstaan: een regulier evenement.

    Onder B- evenement wordt verstaan: een aandacht evenement.

    Onder C- evenement wordt verstaan: een risico evenement.

Artikel 2:25 A-, B-, of C- evenementen

  • 1 Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een A-, B- of C- evenement te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen.

  • 2 De burgemeester kan de vergunningaanvraag buiten behandeling stellen indien:

    a. een A- evenement niet ten minste 6 weken voor aanvang van het evenement is aangevraagd;

    b. een B- of C- evenement niet ten minste 10 weken voor aanvang van het evenement is aangevraagd.

  • 3 De burgemeester weigert de vergunning voor een B- of C- evenement indien de organisator:

    c. onder curatele staat;

    d. in enig opzicht van slecht levensgedrag is; of

    e. de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt.

  • 4 Onverminderd de artikelen in de APV met betrekking tot intrekking en weigeringsgronden (artikel 1:6 en artikel 1:8) kan de burgemeester de evenementenvergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, tijdelijk of voor onbepaalde tijd intrekken of wijzigen, indien naar zijn oordeel:

    a. dit noodzakelijk is voor de openbare orde en veiligheid in de omgeving van het evenement;

    b. dit noodzakelijk is voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in de omgeving van het evenement;

    c. de veiligheid van personen of goederen niet kan worden gewaarborgd;

    d. de zedelijkheid of gezondheid van bezoekers niet kan worden gewaarborgd;

    e. het gelet op een gebeurtenis van nationale omvang op de dag van het evenement of daags voor het evenement met een dusdanig effect op het gemeenschapsleven niet wenselijk is dat de activiteiten worden verricht of voortgezet;

    f. de bescherming van een krachtens de Gemeentewet ingestelde markt nodig is;

    g. de ter handhaving van de openbare orde en veiligheid noodzakelijke politie- en betreffende hulpverleningscapaciteit een onevenredig beroep op de beschikbare bezetting doet;

    h. tegen de organisator in de afgelopen drie jaar een bestuurlijke sanctie is genomen;

    i. de inhoud of uitstraling van het evenement niet past in het evenementenbeleid, het imago of de belangen van de gemeente.

  • 5 De burgemeester kan aan de vergunning voorschriften en/of beperkingen verbinden ter regulering van het evenement, die onder meer betrekking kunnen hebben op:

    a. de plaats en het tijdstip van het evenement;

    b. de benodigde technische voorzieningen;

    c. de inrichting van het evenemententerrein;

    d. het activiteitenprogramma;

    e. een veiligheidsplan, waaronder het aantal beveiligers;

    f. het verkeersplan.

  • 6 De aanvraag om een evenementenvergunning bevat ten minste:

    a. de plaats waar het evenement wordt gehouden;

    b. de datum en het tijdstip waarop het evenement wordt gehouden;

    c. een opgave van het verwachte aantal deelnemers en toeschouwers;

    d. de inrichting van het evenemententerrein;

    e. het activiteitenprogramma;

    f. de mogelijke risico’s voor verstoring van de openbare orde en veiligheid;

    g. het veiligheidsplan, gezondheidsplan, verkeers- en mobiliteitsplan;

    h. plan van maatregelen die de organisator zelf zal nemen om wanordelijkheden zoveel mogelijk te voorkomen.

  • 7 Risico verhogende feiten of omstandigheden die na de aanvraag naar voren komen, dienen door de organisator onverwijld aan de gemeente te worden gemeld.

  • 8 Dit artikel is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 9 Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:25 A Klein evenement

  • 1 In afwijking van artikel 2:25, eerste lid, is geen vergunning vereist en kan worden volstaan met een melding  indien:

    a. het aantal bezoekers niet meer dan 100 personen bedraagt;

    b. het evenement tussen 10.00 uur en 24.00 uur plaatsvindt;

    c. er geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 10.00 uur en na 23.00 uur;

    d. het evenement niet meer dan twee straten omvat, met dien verstande dat het geen doorgaande weg of ontsluitingsweg betreft, de straten met dranghekken (voorzien van een C1 bord) worden afgezet, een vrij doorgang van 3,5 m wordt gewaarborgd en de brandkranen worden vrijgehouden;

    e. het evenement geen belemmering voor de hulpdiensten vormt;

    f. slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van maximaal 32 m2 per object en niet meer dan vier objecten tegelijkertijd aanwezig zijn;

    g. er een organisator is, die geldt als aanspreekpunt voor toezichthouders en personeel van de hulpdiensten;

    h. de organisator de burgemeester tenminste 14 dagen voorafgaand aan het evenement in kennis stelt met een door de burgemeester vastgesteld meldingsformulier;

    i. er geen ander evenement in de nabijheid plaatsvindt;

    j. het evenement niet geheel of gedeeltelijk plaatsvindt op een zondag voor 13.00 uur.

    k. de organisator tijdens het evenement een ontvangstbevestiging kan tonen van het feit dat hij een melding heeft gedaan.

  • 2 De burgemeester kan binnen 7 dagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede lid verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

Artikel 2:25 B Termijnen

  • 1 De melding van een klein evenement dient uiterlijk 2 weken voor aanvang van het evenement ingediend te zijn.

  • 2 De aanvraag voor een A- evenement dient uiterlijk 6 weken voor aanvang van het evenement ingediend te zijn. De vergunning wordt uiterlijk 2 weken voor aanvang van het evenement verleend.

  • 3 De aanvraag voor B- en C- evenementen dient uiterlijk 10 weken voor aanvang van het evenement ingediend te zijn. De vergunning wordt uiterlijk 2 weken voor aanvang van het evenement verleend.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

  • 1 Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

  • 2 Een ieder is verplicht bij evenementen alle aanwijzingen van ambtenaren, politie, brandweer en buitengewone opsporingsambtenaren in het belang van de openbare orde en veiligheid terstond en stipt op te volgen.

Afdeling 8 Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

1. openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid. Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder openbare inrichting wordt tevens verstaan een bij deze inrichting behorend terras en andere aanhorigheden;

2. terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

3. leidinggevende;

a. de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de openbare inrichting wordt uitgeoefend;

b. de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan een onderneming, waarin de openbare inrichting wordt uitgeoefend in een of meer inrichtingen.

c. de natuurlijke persoon, die onmiddellijk leiding geeft aan de uitoefening van zodanig bedrijf in een inrichting.

4. vergunninghouder: de natuurlijke persoon of de rechtspersoon aan wie de vergunning bedoeld in artikel 2:28, eerste lid, is verleend.

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

  • 1 Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2 De burgemeester weigert de vergunning indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het geldende bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3 Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 4 Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met:

    a. het karakter van de straat en de wijk waarin de inrichting is gelegen of zal zijn gelegen;

    b. de aard van de inrichting;

    c. de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie;

    d. de wijze van bedrijfsvoering van de exploitant en/of leidinggevenden in deze of in andere inrichtingen; en

    e. alsmede hun antecenten.

  • 5 De leidinggevende(n) van de openbare inrichting dient(en) aan de volgende gedragseisen te voldoen:

    a. staat niet onder curatele en is niet uit de ouderlijke macht of voogdij ontzet;

    b. is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    c. heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 6 De burgemeester weigert de vergunning indien de leidinggevenden niet aan de in het vijfde lid gestelde gedragseisen voldoen.

  • 7 De burgemeester kan de vergunning weigeren in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 8 De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in artikel 2:28, eerste lid indien uit de hem ter beschikking staande gegevens kan worden afgeleid dat in de openbare inrichting middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet zullen worden bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervaardigd of aanwezig zullen zijn.

  • 9 In afwijking van het bepaalde in artikel 2:10 van de APV beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die ook betrekking heeft op een of meer bij de openbare inrichting behorende terrassen voor zover deze zich op de weg bevinden over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras.

  • 10 Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in:

    a. een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

    b. een zorginstelling;

    c. een museum;

    d. een bedrijfskantine of- restaurant;

    e. een automatiek;

    f. een broodjeszaak;

    g. een cafetaria (zonder drank- en horecavergunning);

    h. een croissanterie;

    i. een koffiebar;

    j. een lunchroom;

    k. een ijssalon;

    l. een snackbar (zonder drank- en horecavergunning);

    m. een tearoom;

    n. een afhaalgelegenheid die maaltijden, voor directe consumptie geschikte eetwaren en alcoholvrije dranken verstrekken voor gebruik elders ter plaatse;

    o. een openbare inrichting van een paracommerciële rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    p. een openbare inrichting van een kerk, vereniging of stichting, waarvan de horeca-activiteiten direct en ondergeschikt zijn aan de maatschappelijke of sportieve functie van het vigerende bestemmingsplan.

  • 11 Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:28 A Melding nieuwe leidinggevende

  • 1 Een vergunninghouder meldt aan de burgemeester zijn wens een persoon als leidinggevende te laten bijschrijven.

  • 2 Deze melding geldt als aanvraag tot wijziging van het aanhangsel.

  • 3 De burgemeester weigert de wijziging van het aanhangsel indien de persoon bedoeld in het eerste lid niet voldoet aan de in artikel 2:28, vijfde lid, gestelde eisen.

  • 4 De burgemeester kan de wijziging van het aanhangsel weigeren in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 5 Op de melding is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:28 B Nadere regels en voorschriften

  • 1 De burgemeester kan:

    a. bepalen dat het exploiteren van bepaalde categorieën van inrichtingen, al dan niet beperkt tot een bepaald gebied, geheel of gedeeltelijk van de vergunningplicht is vrijgesteld;

    b. nadere regels stellen aan de onder a genoemde vrijstelling;

    c. voor een bepaalde categorie inrichtingen of een bepaald gebied sluitingstijden vaststellen;

    d. nadere regels ter zake van de in deze paragraaf bedoelde vergunning vaststellen.

Artikel 2:28 C Vervallen vergunning

  • 1 Een vergunning vervalt van rechtswege indien:

    a. de vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, van kracht is geworden;

    b. de vergunninghouder de hoedanigheid van leidinggevende heeft verloren;

    c. gedurende één jaar, anders dan vanwege overmacht, geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;

    d. na haar verlening, onherroepelijk is geworden, zes maanden zijn verlopen zonder dat handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.

  • 2 Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie geeft de vergunninghouder daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 2:28 D Intrekkings-, wijzigings- en schorsingsgronden

In aanvulling op het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de vergunning intrekken, wijzigen of schorsen indien:

a. de leidinggevenden de bepalingen in deze afdeling overtreden;

b. aannemelijk is dat de leidinggevenden betrokken zijn, of hun ernstige nalatigheid kan worden verweten, bij activiteiten in of vanuit de inrichting die een gevaar opleveren voor de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid en/of bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

c. de leidinggevenden toestaan of gedogen dat in de inrichting strafbare feiten worden gepleegd;

d. de leidinggevenden zich schuldig maken aan discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of welke grond dan ook;

e. zich in of vanuit de inrichting feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het (ongewijzigd) geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid en/of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

f. er sprake is van een gewijzigde exploitatie, of een wijziging van de vergunninghouder, waarvoor geen nieuwe vergunning is aangevraagd;

g. de leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

h. uit de hem ter beschikking staande gegevens kan worden afgeleid dat in de openbare inrichting middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet zullen worden bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervaardigd of aanwezig zullen zijn.

Artikel 2:29 Sluitingstijd

  • 1 De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift een sluitingsuur of sluitingsuren vaststellen voor een afzonderlijk openbare inrichting of een daartoe behorend terras.

  • 2 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet of in die situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

Artikel 2:30 Tijdelijke sluiting

  • 1 De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing in die situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting:

1. de orde te verstoren;

2. zich te bevinden gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van artikel 2:29 of besluit krachtens artikel 2:30 eerste lid;

3. op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van het terras;

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

  • 1 In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2 De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 2:34 Zwarte lijst

  • 1 Het is de houder van een openbare inrichting, als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, verboden in die inrichting toe te laten of te laten verblijven niet tot zijn gezin behorende personen, die naar het oordeel van de burgemeester misbruik van alcoholhoudende drank plegen te maken en wier namen als zodanig schriftelijk door de burgemeester aan die houder zijn opgegeven.

  • 2 Het is aan een persoon wiens naam ingevolge het bepaalde in het eerste lid door de burgemeester aan de houders van openbare inrichtingen, als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, is opgegeven, verboden zich in een dergelijke inrichting te bevinden nadat hij schriftelijk door de burgemeester van dit verbod in kennis is gesteld.

  • 3 Het verbod in het tweede lid geldt voor een bepaalde periode, die niet langer is dan een jaar.

Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37 Nachtregister

[gereserveerd]

Artikel 2:38 Sluiting overlastgevende voor het publiek openstaande gebouwen

  • 1 De burgemeester kan, indien zulks naar zijn oordeel in het belang van de openbare orde of ter voorkoming of beperking van overlast of nadelige beïnvloeding van het woon- of leefklimaat is vereist, de gehele of gedeeltelijke sluiting bevelen van een voor het publiek openstaand gebouw - niet zijnde een openbare inrichting of seksinrichting - of een bij dat gebouw behorend erf, een perceel of perceelsgedeelte of enige andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

  • 2 De burgemeester maakt de sluiting bekend door het aanbrengen van een afschrift van zijn bevel op of nabij de toegang van het voor het publiek openstaande gebouw of het bij dat gebouw behorende erf, het perceel of perceelsgedeelte of de ruimte. De sluiting treedt in werking op het moment dat bedoeld afschrift is aangebracht.

  • 3 Een ieder is verplicht toe te laten dat het in het tweede lid bedoelde afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

  • 4 Het is de rechthebbende op en de beheerder van het gebouw, erf, perceel of perceelsgedeelte of de ruimte waarvoor een bevel als bedoeld in het eerste lid geldt, verboden daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven, zolang de sluiting van kracht is.

  • 5 Het is een ieder verboden een overeenkomstig het eerste lid gesloten gebouw, erf, perceel of perceelsgedeelte of enige andere ruimte te bezoeken of als bezoeker daarin te verblijven.

  • 6 Op aanvraag van een belanghebbende kan:

    a. een sluiting voor onbepaalde duur door de burgemeester worden opgeheven, wanneer naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden;

    b. een sluiting door de burgemeester worden opgeheven wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1 Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2 Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    a. speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    b. speelgelegenheden waarvoor de minister van Veiligheid en Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;

    c. speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel l, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3 De burgemeester weigert de vergunning:

    a. indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

    b. indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 4 Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

  • 1 In dit artikel wordt verstaan onder:

    a. Wet: de Wet op de kansspelen;

    b. speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a. van de Wet.

    c. kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c. van de Wet;

    d. hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

    e. laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet .

  • 2 In hoogdrempelige inrichtingen zijn maximaal twee kansspelautomaten toegestaan

  • 3 In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1 Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2 Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3 Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1 Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2 Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    b. met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3 Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4 Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5 Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor bet aanbrengen van handelsreclame.

  • 6 Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7 De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1 Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.

  • 2 Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen en hulpmiddelden voor winkeldiefstal

  • 1 Het is verboden op de weg te vervoeren of bij zich te hebben lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel dat er toe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, op onrechtmatige wijze sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 2 Dit verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

  • 3 Het is verboden op de weg in de nabijheid van winkels een tas of ander hulpmiddel die er kennelijk toe is uitgerust winkeldiefstal mee te plegen bij zich te hebben of te vervoeren.

  • 4 Het in het derde lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat die tas of ander hulpmiddel niet bestemd is voor het plegen van winkeldiefstal.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1 Het is verboden:

    a. op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    b. zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan gebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.

  • 2 Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424 , 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:47A Verplichte route

  • 1 Het is de door de burgemeester aangewezen groepen van personen verboden op door hem aangewezen tijdstippen van een door hem aangewezen route af te wijken.

  • 2 De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2:47B Skeeleren, skaten, skateboarden

  • 1 Het is verboden te skeeleren, skaten of skateboarden op de door het college aangewezen plaatsen.

  • 2 De onder lid 1 bedoelde plaatsen kunnen worden aangewezen indien het skeeleren, skaten of skateboarden naar het oordeel van het college:

    a. schade kan veroorzaken aan die plaatsen of aan de in de nabijheid van die plaatsen gelegen gebouwen of andere zaken en/of

    b. gevaarlijk of hinderlijk kan zijn voor de weggebruikers of voor de gebruikers van de in de nabijheid van die plaatsen gelegen gebouwen.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1 Het is verboden op of aan de weg alcoholhoudende drank te nuttigen indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- en leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken.

  • 2 Het is verboden dat personen van 18 jaar en ouder op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 3 Het bepaalde in liet eerste lid geldt niet voor:

    a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    b. de plaats niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1 Het is verboden:

    a. zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    b. zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2 Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen:portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

a. dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

b. daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

[gereserveerd]

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

[gereserveerd]

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

[gereserveerd]

Artikel 2:56 Alarminstallaties

[gereserveerd]

Artikel 2:57 Loslopende honden en aangewezen gebieden verboden voor honden

  • 1 Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    a. binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is.

    b. buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats, zonder dat die hond aangelijnd is.

    b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    c. op de weg indien die hond niet is voorzien t van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2 Het verbod in het eerste lid aanhef en onder a is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3 De verboden genoemd in het eerste lid aanhef en onder a, b en c zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

    a. die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden;of

    b. die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden, paarden of pony’s

  • 1 Degene zich met een hond, pony of paard op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond, paard of pony onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulp-hond laat begeleiden.

  • 3 Het college kan plaatsen aanwijzen waar het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing is.

  • 4 Het is de eigenaar of houder van een hond, verboden zich binnen de bebouwde kom met de hond op de weg, op een voor het publiek toegankelijke plaats of op een andere door het college aangewezen plaats te begeven zonder een deugdelijk hulpmiddel voor het opruimen van de uitwerpselen van de hond bij zich te hebben

  • 5 Het in het vierde lid bedoelde hulpmiddel dient gezien de vorm en constructie als zodanig geschikt te zijn voor het verwijderen van uitwerpselen en dient op de eerste aanvraag van de toezichthoudende ambtenaar direct te worden getoond.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1 Indien het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2 Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter. 3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    a. Vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    b. door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is, en;

    c. zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 3 Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1 Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    a. aanwezig te hebben, of

    b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, of

    c. aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven;of

    d. te voeren.

  • 2 Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:61 Wilde dieren

[gereserveerd]

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op herkauwende en eenhoevige dieren of varkens (vee) die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:63 Duiven

[gereserveerd]

Artikel 2:64 Bijen

  • 1 Het is verboden bijen te houden:

    a. binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    b. binnen een afstand van dertig meter van de weg.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3 Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voorzover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4 Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement.

  • 5 Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 6 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:65 Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1 De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt digitaal opkopersregister en daarin vermeldt hij onverwijld:

    a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voorzover dat mogelijk is – soort, merk en nummer van het goed;

    d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2 De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

  • 3 Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

1. de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

a. dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

b. van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;

c. als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

d. dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

2. de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

3. aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

4. een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

[gereserveerd]

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

(Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 (Toezicht op horecabedrijven) onder artikel 2:32).

Afdeling 13 Vuurwerk

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen.

[gereserveerd]

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1 Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2 Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3 De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 13A Carbidschieten

Artikel 2:73A Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

1. bevoegd bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders of, voor zover het betreft openbare samenkomsten en vermakelijkheden als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester;

2. bus: een al dan niet originele melkbus, of een andere bus van staal of ijzer, een container, een opslagvat, een buis of een ander daarmee gelijk te stellen voorwerp;

c carbidschieten: het in een bus op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen carbid (calciumacetylide) en water of van een gasmengsel met vergelijkbare eigenschappen.

Artikel 2:73B Verbod carbidschieten

Carbidschieten in de open lucht is verboden.

Artikel 2:73C Vrijstelling verbod

  • 1 Het verbod gesteld in artikel 2:73B geldt niet indien carbidschieten plaatsvindt op 31 december tussen 10.00 en 24.00 uur en op 1 januari tussen 00.00 en 02.00 uur buiten de bebouwde kom, mits:

    a. daarbij gebruik wordt gemaakt van een bus met een inhoud van ten hoogste 50 liter;

    b. daarbij geen handelingen worden verricht of nagelaten waarvan degene die het carbidschieten verricht weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat daardoor gevaar, schade of hinder kan optreden voor personen of voor de omgeving;

    c. degene die het carbidschieten verricht, een schriftelijke toestemming daartoe kan overleggen van de eigenaar van het terrein van waaraf wordt geschoten;

    d. de plaats op het terrein van waaraf wordt geschoten is gelegen:

     i.. op een afstand van ten minste 100 meter van woonbebouwing;

     ii. op een afstand van ten minste 300 meter van inrichtingen voor de intramurale zorg;

     iii. op een afstand van ten minste 300 meter van in gebruik zijnde voorzieningen voor het houden van dieren;

     iv. op een afstand van ten minste 500 meter van een vogelbeschermingsgebied;

    e. wordt geschoten in een richting welke tegengesteld is aan de richting waarin de dichtstbijzijnde woonbebouwing is gelegen;

    f. het vrijschootsveld ten minste 75 meter is en hierin geen verharde openbare wegen of paden liggen;

    g. er geen busdeksels of andere gevaarzettende voorwerpen worden weggeschoten;

    h. het gebruik van (voet)ballen of andere afsluitingen zodanig is dat daardoor geen schade aan mens, dier of goed kan worden veroorzaakt;

    i. het terrein van waaraf wordt geschoten is afgezet met linten of ander vergelijkbaar materiaal;

    j. binnen een cirkel met een straal van 100 meter rond de plaats waar het carbidschieten plaatsvindt, in totaal niet meer dan tien bussen voor het carbidschieten worden gebruikt dan wel

    gebruiksklaar voor carbidschieten aanwezig worden gehouden;

    k. de bussen zodanig stevig in de bodem, in een frame of op andere wijze zijn verankerd, dat terugslag wordt voorkomen;

    l. het carbidschieten plaatsvindt door een persoon van ten minste 16 jaar oud die niet verkeert onder invloed van alcohol of andere psychotrope stoffen;

    m. teneinde de veiligheid van het publiek en de eigen veiligheid te waarborgen, toezicht op het carbidschieten wordt gehouden door ten minste één persoon van ten minste 18 jaar oud die niet

    verkeert onder invloed van alcohol of andere psychotrope stoffen;

    n. het terrein van waaraf wordt geschoten goed is verlicht indien het carbidschieten plaatsvindt na zonsondergang.

Artikel 2:73D Bij zich hebben van carbid

  • 1 Het is verboden op of aan de weg carbid bij zich te hebben op andere dagen dan op 31 december tussen 10.00 en 24.00 uur en op 1 januari tussen 00.00 en 02.00 uur.

  • 2 Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op degenen aan wie carbid is afgeleverd, gedurende de tijd die nodig is om thuis te komen, noch op degene die aannemelijk maakt dat hij het carbid nodig heeft in de uitoefening van beroep of bedrijf.

Artikel 2:73E Aanwijzing gebieden zonder vrijstelling

Het bevoegd bestuursorgaan kan ter voorkoming van gevaar, schade of overlast of in het belang van de natuurbescherming, een of meer gedeelten van de gemeente of een of meer bepaalde plaatsen aanwijzen waar het gestelde in artikel 2:73C niet van toepassing is.

Artikel 2:73F Ontheffing

Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het artikel 2:73B gestelde verbod.

Artikel 2:73G Toepasselijkheid

Deze afdeling is niet van toepassing voor zover de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Afdeling 14 Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74A Verzameling van personen in verband met drugs

  • 1 Het is verboden op of aan de weg, aan een verzameling van meer dan vier personen deel te nemen indien deze verzameling van personen verband houdt met het openlijk gebruik van of de handel in middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet.

  • 2 Een ieder, die zich bevindt in een verzameling van personen als in het eerste lid bedoeld, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door deze aangewezen richting te verwijderen.

Artikel 2:74B Openlijk drugsgebruik

Het is verboden op of aan de weg, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet te besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in de volgende artikelen groepsgewijs niet naleven.

1. artikel 2:1 (samenscholing en ongeregeldheden);

2. artikel 2:3 (kennisgeving betogingen op openbare plaatsen);

3. artikel 2:10 (het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd is met de publieke functie ervan);

4. artikel 2:11 (aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg);

5. artikel 2:16 (openen straatkolken en dergelijke);

6. artikel 2:47 (hinderlijk gedrag op openbare plaatsen);

7. artikel 2:47A (verplichte route);

8. artikel 2:47B (skeeleren, skaten, skateboarden);

9. artikel 2:48 (hinderlijk drankgebruik);

10.. artikel 2:49 (verboden gedrag bij of in gebouwen);

11. artikel 2:50 (hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten);

12. artikel 2:73 (bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling);

13. artikel 2:73A t/m 2:73G (schieten met carbid)

14. artikel 5:34 (verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken).

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1 De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2 De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere openbare plaatsen: (door de gemeenteraad aan te wijzen)

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

  • 1 De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verrichten een bevel geven zich gedurende ten hoogste 24 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 2 De burgemeester kan, met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen, aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste 8 weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 3 Een bevel krachtens het tweede lid kan slechts worden gegeven als het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.

  • 4 De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid gestelde bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1 Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

1. prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

2. prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

3. seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een sekswinkel, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

4. escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

5. exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

6. beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

7. bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

  a. de exploitant;

  b. de beheerder;

  c. de prostituee;

  d. het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

  e. toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

  f. andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in in artikel 3:13 , kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1 Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2 In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    a. de persoonsgegevens van de exploitant;

    b. de persoonsgegevens van de beheerder; en

    c. de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

  • 3 Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1 De exploitant en de beheerder:

    a. staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    b. zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    c. hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

    a. met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curacao en Sint Maarten , dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    c. binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

    i. bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de

    ii. Vreemdelingenwet  en de Wet arbeid vreemdelingen;

    iii. de artikelen 137c tot en met 137g,  140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a

    iv. (oud), 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van

    v. het Wetboek van Strafrecht;

    vi. de artikelen 8  en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto 

    vii. artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

    viii. de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

    ix. de artikelen 2  en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

    x. de artikelen 54  en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3 Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, tweede lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen , tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4 De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    a. bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    b. bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5 De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1 Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

    a. op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 en 06.00 uur;

    b. op zaterdag en zondag tussen 02.00 en 06.00 uur.

  • 2 Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3 Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4 Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1 Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in in artikel 3:13, tweede lid, of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    a. tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    b. van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1 Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2 De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    a. geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht , in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Straatprostitutie

  • 1 Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

    a. op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;

    b. gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

  • 2 Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3 Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4 De burgemeester kan met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende een bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.

  • 5 De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 6 Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 3:10 Sekswinkels

[gereserveerd]

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1 Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    a. indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    b. anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Afdeling 3 Beslissingstermijn: weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

  • 1 In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid beslist het bevoegd bestuursorgaan op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2 Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1 De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    a. de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    b. de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan, voorbereidingsbesluit stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    c. er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2 Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, achterwege gelaten, in het belang van

    a. het voorkomen of beperken van overlast;

    b. het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    c de veiligheid van personen of goederen;

    d. de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    e. de gezondheid of zedelijkheid;

    f. de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1 De vergunning vervalt zodra de exploitant die overeenkomstig artikel 3:4 op de vergunning is vermeld , de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2 Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1 Indien de beheerder het beheer van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk beëindigt, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2 Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant besluit de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder vanaf het moment waarop de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Afdeling 5 Overgangsbepaling

Artikel 3:16 Overgangsbepaling

[gereserveerd]

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

b. inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

c. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

d. geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

e. geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

f. onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1 De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2 De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3 In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.

  • 4 Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5 Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6 Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 80 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 7 De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 8 Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek – hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening – uiterlijk om 01.30 uur te worden beeindigd.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1 Het is een inrichting toegestaan maximaal 2 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2 Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 2 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113, eerste lid van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteiten het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3 Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4 De kennisgeving wordt geacht eerst dan te zijn gedaan wanneer het in het derde lid genoemde formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5 De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6 Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 80 dB (A) gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 7 De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte en exclusief 10 dB (A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 8 Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek – hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening – uiterlijk om 01.30 uur beëindigd.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

[gereserveerd]

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

  • 1 Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    a. de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    b. de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    c. de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

    d. bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

    e. Tabel

    Tabel e

    50 dB(A)

    45 dB(A)

    40 dB(A)

    35 dB(A)

    30 dB(A)

    25 dB(A)

    70 dB(A)

    65 dB(A)

    60 dB(A)

    55 dB(A)

    50 dB(A)

    45 dB(A)

     

  • 2 Voor de duur van 4 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

  • 3 Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1 Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2 Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3 Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland.

  • 4 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:6A (Geluid)hinder door dieren

Degene die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder veroorzaakt.

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

[gereserveerd]

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

  • 1 In deze afdeling wordt verstaan onder:

    a. boom: een houtig opgaand gewas zowel levend als afgestorven met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 10 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam.

    b. houtopstand: één of meer bomen of boomvormers, of andere houtachtige gewassen, mogelijk onderdeel uitmakend van een boomzone of boomstructuur.

    c. boomzone: begrensd gebied met houtopstanden die tezamen een functioneel geheel vormen.

    d. boomstructuur: lijnvormige beplanting van houtopstanden dat een functioneel geheel vormt.

    e. beschermde houtopstand: een houtopstand dat is vastgelegd op de Groene Kaart.

    f. Groene Kaart:· topografische kaart met daarop aangegeven boomzones, boomstructuren en solitaire bomen of boomgroepen, met bijbehorend register.

    g. vellen: rooien; kappen; verplanten; het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen; het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood, de ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

    h. dunnen: een dunning is een selectieve kap die wordt uitgevoerd om blijvende bomen meer ruimte te geven. Bij een dunning laat de beheerder de bomen staan die het meest gewenst zijn, en hinderende naastgelegen bomen worden weggezaagd.

    i. boomwaarde: de monetaire waarde van een boom zoals getaxeerd volgens de meest recente richtlijnen van Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen.

    j. Bomen Effect Analyse: een standaard beoordeling van de gevolgen van voorgenomen bouw of aanleg voor een boom, op basis van landelijke richtlijnen van de Bomenstichting.

    k. bevoegd gezag: bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 4:10A Groene Kaart

  • 1 Het college stelt een Groene Kaart met beschermde houtopstand vast. De kaart met bijbehorend register wordt elke vier jaar herzien. De kaart en het bijbehorend register bevat een samenhangend geheel van de volgende houtopstanden:

    - boomzones;

    - boomstructuren;

    - bomen uit het landelijk Register van Monumentale Bomen van de Bomenstichting en lok

  • 2 De kaart bevat minimaal de volgende gegevens:

    - eenduidige, maatvaste inmeting van de beschermde houtopstand;

    - indeling naar categorieën beschermde houtopstand;

    - legenda met toelichting.

  • 3 Het bijbehorend register van beschermde houtopstand bevat minimaal de volgende gegevens:

    - redengevende beschrijving;

    - soort boom of bomen;

    - standplaats;

    - kadastrale gegevens;

    - eigendomsgegevens;

    - foto’s

  • 4 De eigenaar van een beschermde houtopstand is verplicht het bevoegd gezag onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen van:

    a. het geheel of gedeeltelijk tenietgaan van een beschermde houtopstand, ander dan door velling op grond van een verleende ontheffing.

    b. de dreiging dat de beschermde houtopstand geheel of gedeeltelijk teniet kan gaan.

  • 5 Het college stelt een bijdrageregeling vast voor een tegemoetkoming in de kosten die noodzakelijk zijn voor het duurzaam in stand houden van een beschermde houtopstand in privaat eigendom.

Artikel 4:11 Kapverbod

  • 1 Het is verboden beschermde houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2 Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3 Het in het eerste lid bedoelde verbod behoudens ontheffing geldt eveneens voor:

    a. houtopstand die is aangelegd op basis die is aangelegd op basis van een herplant- en instandhoudingsplicht op grond van het artikel 4:11E van deze verordening;

    b. houtopstand die is aangelegd op grond van een overeenkomst met een publiekrechtelijk bestuursorgaan.

  • 4 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt verder niet voor:

    a. een beschermende houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving van Burgemeester en wethouders, zulks onverminderd het bepaalde in de artikelen 4:10H en 4:10I van deze verordening;

    b. het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    c. het periodiek knotten of kandelaberen als noodzakelijke beheermaatregel bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen ter uitvoering van het reguliere onderhoud.

    d. het dunnen.

  • a Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 4:11A Aanvraag

  • 1 De ontheffing moet schriftelijk en gemotiveerd worden aangevraagd, onder verwijzing naar de redengevende beschrijving van de beschermde houtopstand op de Groene Kaart, door of namens dan wel met toestemming van degene, die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de beschermde houtopstand te beschikken, onder overlegging van een overzicht van de overige vergunningen, ontheffingen of toestemmingen die nodig zijn voor de realisatie van een project.

  • 2 Een aanvraag tot ontheffing moet worden onderbouwd met een situatieschets van de bestaande en de toekomstige situatie en recente foto’s van de te kappen bomen (maximaal een jaar oud).

Artikel 4:11B Criteria

  • 1 Het bevoegd gezag kan de ontheffing om te vellen weigeren dan wel onder voorschriften verlenen.

  • 2 Een ontheffing voor het vellen van een beschermde houtopstand kan, mits alternatieven voor behoud uitputtend zijn onderzocht, slechts bij uitzondering worden verleend indien:

    a. een zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang opweegt tegen duurzaam behoud van de beschermde houtopstand of;

    b. naar boomdeskundige maatstaven instandhouding niet langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of schade.

Artikel 4:11C Beperking geldigheidsduur

  • 1 De ontheffing als bedoeld in artikel 4:11 van deze verordening vervalt indien deze daarvan niet binnen maximaal één jaar na het onherroepelijk zijn van de omgevingsvergunning gebruik is gemaakt, tenzij een langere termijn noodzakelijk is vanwege de voorzienbare langere uitvoeringstermijn van een project.

  • 2 In het geval het een ontheffing voor het vellen van meer dan één beschermde boom betreft, is de omgevingsvergunning voor alle beschermde bomen slechts één jaar geldig, ook als in fasen geveld wordt of één of enkele beschermde bomen al geveld zijn, behoudens de in het eerste lid gestelde bevoegdheid tot het voorschrijven van een langere termijn.

Artikel 4:11D Bijzondere voorschriften

  • 1 Tot de aan de omgevingsvergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2 Indien niet ter plaatse kan worden herplant, kan tot de aan een omgevingsvergunning tot vellen te verbinden voorschriften behoren het voorschrift dat een geldelijke bijdrage gestort dient te worden in het gemeentelijk herplantfonds.

  • 3 In het voorschrift als bedoeld in het eerste lid wordt telkens bepaald binnen welke termijn na de herplant en op welke wijze niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

  • 4 De verplichtingen en voorschriften van dit artikel kunnen gelden voor bomen kleiner dan de in artikel 4:10 genoemde minimummaat.

  • 5 Tot aan de ontheffing tot vellen te verbinden voorschriften kan het voorschrift behoren dat pas tot vellen van de beschermde houtopstand op en bij bouw- en aanlegwerken of andere ruimtelijke herinrichting of reconstructie mag worden overgegaan indien andere ontheffingen, vergunningen, toestemmingen of ruimtelijke ordeningsprocedures onherroepelijk geworden zijn en de feitelijke en financiële voortgang van de werken voldoende gewaarborgd is.

  • 6 Tot aan de ontheffing te verbinden voorschriften kan het voorschrift behoren tot het opstellen en overleggen van een Bomen Effect Analyse in geval van bouw of aanleg van werken nabij te behouden bomen.

Artikel 4:11E Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1 Indien een beschermde houtopstand waarop het verbod van vellen van toepassing is, zonder ontheffing van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de beschermde houtopstand dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2 Indien niet ter plaatse kan worden herplant wordt een financiële bijdrage gestort in het gemeentelijk herplantfonds.

    a. De hoogte van de financiële bijdrage van een natuurlijk persoon bedraagt € 100,- per boom.

    b. De hoogte van de financiële bijdrage van een rechtspersoon wordt bepaald door de monumentale waarde van de boom (methode NVTB).

  • 3 De verplichtingen en voorschriften van dit artikel kunnen gelden voor bomen kleiner dan de in artikel 4:10 van deze verordening genoemde minimummaat.

  • 4 Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na herplant en op welke wijze niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

  • 5 Indien een beschermde houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is in het voortbestaan ernstig worden bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de beschermde houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om:

    a. overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen;

    b. een Bomen Effect Analyse op te stellen en aan te bieden aan het bevoegd gezag.

Artikel 4:11F Schadevergoeding

Het college beslist op een verzoek om schadevergoeding bij weigering van een ontheffing tot vellen op grond van artikel 17 van de Boswet.

Artikel 4:11G Afstand van de erfgrenslijn

De afstand als bedoeld in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek is vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heesters en heggen in privaat eigendom en op nihil voor bomen, heesters en heggen in eigendom van de gemeente.

Artikel 4:11H Bestrijding van boomziekten

  • 1 Indien zich op een terrein één of meer bomen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren van verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van de ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:

    a. de boom te vellen;

    b. conform richtlijnen van de gemeente de gevelde boom direct zodanig te behandelen dat verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen.

  • 2 Het is verboden zonder vergunning van het college gevelde bomen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren, indien het een boomsoort betreft die de desbetreffende boomziekte kan verspreiden.

  • 3 Het niet voldoen aan de in het eerste lid bedoelde aanschrijving biedt een basis voor de toepassing van bestuursdwang, waarbij de noodzakelijke werkzaamheden, voor risico en voor rekening van aangeschrevene, door of namens de gemeente kunnen worden verricht.

Artikel 4:11I Bescherming gemeentebomen

  • 1 Het is verboden om bomen, die in eigendom van de gemeente zijn:

    a. te beschadigen, te bekladden of te beplakken;

    b. daaraan snoeiwerk te verrichten, behoudens door de gemeente opgedragen boomverzorgende taken.

  • 2 Het is verboden zonder vergunning van het college om één of meer voorwerpen in of aan een gemeentelijke boom aan te brengen of anderszins te bevestigen.

Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege

[gereserveerd]

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1 Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    c. kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    d. mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2 Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 4 Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien krachtens Wet ruimtelijke ordening of door of krachtens de Provinciale Verordening

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

[gereserveerd]

Artikel 4:15 (Omgevings)vergunning voor ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames en dergelijke

  • 1 Het is de eigenaar, beperkt zakelijk gerechtigde of gebruiker van een onroerende zaak verboden om zonder vergunning van het bevoegd gezag handelsreclame te maken of te voeren behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die zichtbaar is vanaf een voor publiek toegankelijke plaats, dan wel toe te staan of te gedogen dat op of aan die onroerende zaak handelsreclame wordt gemaakt.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van:

    a. opschriften, aankondigingen en afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak;

    b. opschriften en aankondigingen op zuilen, borden, muren of andere constructies, aangewezen door de overheid;

    c. opschriften en aankondigingen betrekking hebbend op:

    - openbare verkoping, aanbiedingen ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    - het beroep, de dienst, of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd, zomede op naamborden:

    mits deze opschriften en aankondigingen gezamenlijk geen grotere oppervlakte hebben dan 0,50 m2 en geen van alle een grotere afmeting in een richting hebben dan 1,00 meter en mits deze opschriften en aankondigingen zijn aangebracht op of aan de onroerende zaak;

    d. opschriften betrekking hebbend op de naam en/of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken en/of op de namen van degenen die bij het ontwerp en/of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf en niet verlicht zijn, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben

    e. opschriften en aankondigingen aan gebouwen en inrichtingen van openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;

    f. opschriften en aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits van het aanbrengen ervan tevoren door of vanwege de rechthebbende of de hoofdgebruiker van het onroerend goed schriftelijk kennisgeving is gedaan aan burgemeester en wethouders en dit college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enige bedenking heeft doen blijken. Zodanige opschriften en aankondigingen worden geacht hun tijdelijk karakter te hebben verloren, wanneer deze gedurende meer dan 9 weken op het onroerend goed aanwezig zijn.

  • 3 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Woningwet, op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Verordening bescherming landschap en natuur Zuid-Holland, de gemeentelijke Erfgoedverordening of artikel 2:10 van toepassing is.

  • 4 Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    a. indien de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    b. in het belang van de verkeersveiligheid;

    c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame

[gereserveerd]

Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1 Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2 Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3 Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    a. de bescherming van natuur en landschap;

    b. de bescherming van een stadsgezicht.

  • 5 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1 Het verbod van artikel 4:18, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2 Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4:18, vierde lid.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

b. parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens ( RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1 Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    b. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2 Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    b. voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3 Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4 Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 5 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1 Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2 Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 3 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1 Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2 Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

  • 1 Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    a. langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2 Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

  • 4 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1 Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2 Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1 Het is gelet op de aantasting van het uiterlijk aanzien van de gemeente en met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter binnen de gemeente te parkeren.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor daartoe door het college aangewezen plaatsen.

  • 3 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd, die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden, waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is

  • 4 Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

  • 5 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden (als bedoeld in artikel 5:6, eerste lid) wordt gebruikt.

  • 6 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5.9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

[gereserveerd]

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

[gereserveerd]

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1 Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2 Dit verbod is niet van toepassing:

    a. op de weg;

    b. op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    c. op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3 Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1 Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezenplaatsen, fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2 Het is verboden om een fiets of bromfiets al of niet voor onmiddellijk gebruik geschikt, langer dan 4 weken onbeheerd in de fietsenstalling in een door het college aangewezen zone achter te laten.

Afdeling 2 Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  • 1 Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2 Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3 Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4 Instellingen die voorkomen op het collegerooster van het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF) zijn vrijgesteld van de vergunningplicht in het jaar dat ze in het collecterooster zijn opgenomen indien zij de volgende regels in acht nemen:

    a. De instelling mag slechts collecteren in de aan haar door het CBF toegewezen periode.

    b. De openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid mogen bij het collecteren niet in gevaar komen.

    c. Op zondagen en maandag tot en met zaterdag tussen 21.00 en 9.00 uur mag er niet worden gecollecteerd.

    d. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

  • 5 Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 3 Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

  • 1 In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;

  • 2 Onder venten wordt niet verstaan:

    a. het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet

    b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22;

    c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod

Het is verboden zonder vergunning van het college te venten.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

  • 1 Het verbod als bedoeld in artikel 5:15 geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 2 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het venten van gedrukte en geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet verboden:

    a. op door het college aangewezen openbare plaatsen, of

    b. op door het college aangewezen dagen en uren.

  • 3 Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede lid.

  • 4 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepaling

  • 1 In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2 Onder standplaats wordt niet verstaan:

    a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet ;

    b. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24;

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1 Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2 Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3 Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    a. indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    b. indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • 4 Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1 Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken. of het Provinciaal wegenreglement.

  • 2 De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht

[gereserveerd]

Afdeling 5 Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Begripsbepaling

  • 1 In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2 Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    a. een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    b. een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1 Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2 Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3 De burgemeester kan een vergunning weigeren wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 4 Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 6 Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1 Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden om zonder of in afwijking van een vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2 Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 3 Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 4 4Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo) het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de keur van het waterschap Rivierenland, de Provinciale vaarwegenverordening Zuid-Holland, de Verordening bescherming landschap en natuur Zuid-Holland, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1 Het is verboden zonder vergunning van het college met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2 Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    a. nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    b. beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3 Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Verordening op de woonschepen, Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de keur van het waterschap Rivierenland, de Provinciale vaarwegenverordening Zuid-Holland of de Verordening bescherming landschap en natuur Zuid-Holland.

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

  • 1 Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5:25 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2 De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3 Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening  Zuid-Holland of de Verordening bescherming landschap en natuur Zuid-Holland.

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:26, tweede lid bepaalde.

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1 Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2 Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregeld onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de keur van het waterschap Rivierenland of de Provinciale vaarwegenverordening Zuid-Holland.

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

  • 1 Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2 Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de keur van het waterschap Rivierenland of de Provinciale vaarwegenverordening Zuid-Holland.

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

  • 1 Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2 Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:31A Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

-motorvoertuig;hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

-bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1 Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2 Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    a. het voorkomen of beperken van overlast;

    b. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    c. de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3 Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren .

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden e.d.

  • 1 Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets of met een fiets of een paard.

  • 2 Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    a. in het belang van het voorkomen van overlast;

    b. in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    c. in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3 Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    c. die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    d. van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    a. op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 ;

    b. binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5 Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 6 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 8 Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1 Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2 Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving is het verbod niet van toepassing op:

    a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    c. vuur voor koken, bakken en braden, voor zover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3 Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4 Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5 Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

  • 6 Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 9 Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

  • 1 Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    a. verharde delen van de weg;

    b. speelplaatsen, speelvelden en sportvelden;

    c. gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 2 Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen en dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3 Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 4 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt, zover al niet strafbaarstelling bij de wet is bepaald, gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de politieambtenaren van de regionale eenheid waarbinnen de gemeente Hardinxveld-Giessendam is gelegen en de gemeentelijke buitengewone opsporingsambtenaren (BOA’s).

  • 2 Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1 De Algemene Plaatselijke Verordening Hardinxveld-Giessendam, vastgesteld bij raadsbesluit van 20 december 2012, wordt ingetrokken.

  • 2 Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening Hardinxveld-Giessendam.