Regeling vervallen per 24-05-2017

Subsidieverordening instandhouding gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden in de gemeente Harlingen 2012

Geldend van 18-04-2012 t/m 23-05-2017

Intitulé

Subsidieverordening instandhouding gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden in de gemeente Harlingen 2012

De raad van de gemeente Harlingen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 6 maart 2012;

gelet op de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, de Gemeentewet; de Monumentenwet 1988,

de Erfgoedverordening Harlingen 2010 en de Algemene subsidieverordening gemeente Harlingen 2006;

b e s l u i t :

vast te stellen de

Subsidieverordening instandhouding gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden in de gemeente Harlingen 2012

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

a) College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harlingen;

b) Gemeentelijke monumentenlijst: de gemeentelijke monumentenlijst zoals bedoeld in artikel 1, lid c

van de Erfgoedverordening Harlingen 2010;

c) Gemeentelijke monumenten: beschermde gemeentelijke monumenten zoals bedoeld is artikel 1, lid b

van de Erfgoedverordening Harlingen 2010;

d) Beeldbepalende panden: panden die niet als monument zijn beschermd, maar die naar het oordeel

van het college een kenmerkend onderdeel vormen van een stads- of dorpsgezicht dat krachtens

artikel 35 van de Monumentenwet in de gemeente is aangewezen en die in de gemeentelijke lijst van

beeldbepalende panden zijn opgenomen;

e) Eigenaar: degene die het recht van eigendom, erfpacht of opstal heeft van een gemeentelijk

monument of beeldbepalend pand waarvoor in het kader van deze verordening subsidie wordt

aangevraagd;

f) Bouwkundige opname: omschrijving die de technische of fysieke staat van een het gemeentelijk

monument of beeldbepalend pand weergeeft, de oorzaak van eventueel genoemde gebreken duidt

en een hersteladvies bevat, en die is opgesteld door een naar oordeel van het college ter zake kundige

persoon of instantie;

g) Instandhouding: het verrichten van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument of

beeldbepalend pand, die noodzakelijk zijn voor het herstellen en/of behouden van de

cultuurhistorische waarden van het pand;

h) Subsidie: subsidie als bedoeld in artikel 4:21 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht, d.w.z. de

aanspraak op financiële middelen, door burgemeester en wethouders verstrekt met het oog op

bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan

geleverde goederen of diensten;

i) Subsidieplafond: het maximale bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak door de raad beschikbaar

wordt gesteld voor de verstrekking van subsidies;

j) Subsidiabele kosten: kosten die naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn voor het in stand

houden van een gemeentelijk monument of beeldbepalend pand en zijn cultuurhistorische waarden;

k) Lijst van subsidiabele kosten en subsidiabele instandhoudingwerkzaamheden: overzicht van criteria,

maxima, normbedragen en -percentages voor subsidiabele kosten en een limitatief overzicht van

werkzaamheden die het college vaststelt als subsidiabele werkzaamheden in het kader van deze

verordening.

 

 

Artikel 1.2 Reikwijdte

Deze verordening is van toepassing op subsidiëring van instandhouding van beschermde gemeentelijke

monumenten aangewezen op grond van de Monumentenverordening Harlingen en beeldbepalende

panden, zoals opgenomen in de gemeentelijke monumentenlijst en lijst van beeldbepalende panden.

 

Artikel 1.3 Toepassing Algemene Subsidieverordening Harlingen

In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, is de Algemene Subsidieverordening Harlingen

2006 van toepassing.

 

Artikel 1.4 Bevoegdheden

1. Het college is bevoegd tot het verlenen, vaststellen en uitbetalen van subsidie zoals bedoeld in

deze verordening.

2. Het college is bevoegd tot het intrekken of wijzigen van subsidieverlening- of

subsidievaststellingsbesluiten en tot het geheel of gedeeltelijk terugvorderen van subsidiegelden.

3. Het college stelt een ‘Lijst van subsidiabele kosten en subsidiabele

instandhoudingwerkzaamheden’ vast ter uitvoering van deze verordening.

4. Het college is bevoegd de in lid 3 genoemde ‘Lijst van subsidiabele kosten en subsidiabele

instandhoudingwerkzaamheden’ te wijzigen.

 

HOOFDSTUK II SUBSIDIEAANVRAAG

Artikel 2.1 Indiening

1. De aanvraag voor een subsidie wordt ingediend bij het college met behulp van een door het

college vastgesteld aanvraagformulier.

2. Een aanvraag wordt ingediend voordat overgegaan wordt tot uitvoering van de mogelijke

subsidiabele werkzaamheden.

3. Het college bevestigt binnen twee weken de ontvangst van de aanvraag.

4. Aanvragen worden behandeld in de volgorde van binnenkomst, met dien verstande dat onder

aanvragen volledige aanvragen worden bedoeld.

5. Bij een aanvraag om subsidie zijn in elk geval de volgende bijlagen verplicht:

a. een gespecificeerde begroting van de kosten, uitgesplitst naar manuren en materialen,

die niet ouder is dan twee jaar;

b. een omschrijving waaruit blijkt welke werkzaamheden zullen worden verricht;

c. een bouwkundige opname of inspectierapport, dat niet ouder is dan twee jaar en waarin

ten minste de technische staat wordt beschreven van de onderdelen van het pand

waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

d. 1. een omgevingsvergunning, indien de werkzaamheden als vergunningsplichtig zijn

aangemerkt;

2. tekeningen van de bestaande en toekomstige situatie (minimaal schaal 1:100), indien er

wijzigingen plaats zullen vinden die niet als vergunningsplichtig zijn aangemerkt.

6. Het college kan nadere eisen stellen aan de wijze waarop een aanvraag moet worden ingediend.

7. Het college kan voor de beoordeling van de aanvraag om nadere gegevens en stukken

verzoeken.

 

 

Artikel 2.2 Subsidieomschrijving, percentages en maxima

1. Aan de eigenaar van een gemeentelijk monument of beeldbepalend pand kan op aanvraag een

subsidie worden verleend ter tegemoetkoming in de kosten van:

a. het uitvoeren van werkzaamheden of het treffen van voorzieningen met als doel het

opheffen van bouwtechnische gebreken;

b. het uitvoeren van overige werkzaamheden of het treffen van voorzieningen, die voor de

instandhouding van het pand noodzakelijk zijn.

2. De subsidie bedraagt voor een gemeentelijk monument 35% van de subsidiabele kosten, met een

maximum van € 20.000,--.

3. De subsidie bedraagt voor een beeldbepalend pand 25% van de subsidiabele kosten, met een

maximum van € 10.000,--.

4. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt als de door het college subsidiabel geachte kosten het bedrag

van € 5.000,-- te boven gaan.

5. Bij de vaststelling van de subsidiabele kosten houdt het college rekening met opgevoerde kosten

waarvoor op grond van enige andere regeling, subsidies of bijdragen zijn of kunnen worden

verleend, alsmede kosten die uit hoofde van een regeling zijn of kunnen worden gefinancierd.

 

Artikel 2.3 Subsidiabele kosten

1. De subsidiabele kosten worden vastgesteld door het college.

2. Onder de in artikel 2.2 bedoelde kosten van de werkzaamheden en voorzieningen worden in elk

geval begrepen de begrote en door of namens het college goedgekeurde bedragen van:

a. directe kosten (materiaalkosten, ook steigerwerk, loonkosten, behalve werkzaamheden in

eigen beheer);

b. indirecte kosten (algemene bouwplaatskosten, algemene bedrijfskosten, winst en risico);

c. directiekosten (honorarium);

d. onvoorziene kosten, CAR-verzekering en BTW.

3. De kosten genoemd in lid 1 worden vastgesteld aan de hand van criteria voor maximale bedragen

en percentages, zoals vermeld in de door het college vast te stellen ‘Lijst van subsidiabele kosten

en subsidiabele instandhoudingwerkzaamheden’.

4. Subsidiabel zijn de kosten van werkzaamheden, voor zover de werkzaamheden:

a. strekken tot instandhouding van het beschermde gemeentelijk monument of

beeldbepalend pand;

b. sober en doelmatig zijn;

c. technisch noodzakelijk zijn;

d. gericht zijn op maximaal behoud van aanwezig historische materialen en constructies.

5. Subsidiabel zijn de kosten die gericht zijn op het voorkomen van verval of het voorkomen van

vervolgschade.

6. Subsidiabel zijn de kosten voor werkzaamheden die gericht zijn op vervanging van materialen die

hun functie niet meer kunnen vervullen.

7. Niet subsidiabel zijn de kosten voor werkzaamheden die:

a. gericht zijn op reconstructie, tenzij deze in uitzonderlijke gevallen naar het oordeel van het

college ter versterking van de cultuurhistorische waarden gewenst zijn;

b. voortvloeien uit veranderd gebruik;

c. gericht zijn op comfortverbetering.

 

 

HOOFDSTUK III SUBSIDIEVERLENING

Artikel 3.1 Voorwaarden

1. Subsidie kan slechts worden verleend voor de kosten en werkzaamheden zoals die genoemd zijn

in de door het college vast te stellen ‘Lijst van subsidiabele kosten en subsidiabele

instandhoudingwerkzaamheden’.

2. Het college kan de subsidieontvanger verplichtingen opleggen met betrekking tot:

a. de aard en omvang van de werkzaamheden waarvoor subsidie wordt verleend;

b. de voor het vaststellen van de subsidie te verstrekken gegevens en bescheiden;

c. het beperken of wegnemen van eventuele nadelige gevolgen van de subsidie voor

derden;

d. een verzekeringsplicht;

e. het stellen van zekerheid voor verleende voorschotten;

f. het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte werkzaamheden en de

daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de

subsidie van belang zijn.

3. De subsidie wordt verleend onder de voorwaarde dat de aanvrager schriftelijk verklaart dat hij het

beschermde gemeentelijke monument of beeldbepalende pand na het treffen van de

voorzieningen behoorlijk zal onderhouden.

 

Artikel 3.2 Weigeringsgronden

1. Het college weigert een subsidie geheel of gedeeltelijk voor zover door verstrekking van de

subsidie het subsidieplafond wordt overschreden.

2. Voor zover door verstrekking van subsidie voor de aanvragen die op dezelfde dag zijn ontvangen,

het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van de aanvragen

vastgesteld door middel van loting.

3. Een ingediende aanvraag om subsidie waardoor het subsidieplafond wordt overschreden, kan

deels worden gehonoreerd, dat wil zeggen voor het resterende budget.

4. Het college weigert de subsidieverlening in ieder geval indien:

a. de aanvraag betrekking heeft op een soort pand dat niet in deze verordening wordt

genoemd;

b. een omgevingsvergunning voor de werkzaamheden vereist is en deze nog niet is

verleend;

c. reeds een begin is gemaakt met de werkzaamheden;

d. indien dezelfde werkzaamheden binnen een periode van vijf kalenderjaren voorafgaand

aan het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend al voor subsidie in aanmerking zijn

gekomen.

5. Het college weigert de subsidieverlening geheel of gedeeltelijk indien binnen een periode van vijf

kalenderjaren voor indiening van de aanvraag reeds een subsidie voor instandhouding van het

gemeentelijke monument of beeldbepalende pand is verleend en door het verlenen het

maximum subsidiebedrag wordt overschreden.

6. Het college kan de subsidieverlening weigeren indien gegronde redenen bestaan om aan te

nemen dat:

a. de werkzaamheden niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

b. de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

c. de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen

omtrent de verrichte werkzaamheden en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten,

voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn;

d. het pand waaraan de subsidiabele werkzaamheden worden uitgevoerd, binnen een

periode van tien jaar bestemd is om te worden afgebroken.

7. Het college kan de subsidieverlening weigeren indien de aanvrager:

a. in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de

verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben

geleid, of:

b. failliet is of in surseance van betaling verkeert, of een verzoek daartoe bij de rechtbank is

ingediend.

 

Artikel 3.3 Beslistermijn

1. Het college beslist omtrent een aanvraag om een subsidie binnen acht weken na de dag waarop

de aanvraag ontvangen is.

2. Het college kan de in lid 1 genoemde termijn eenmalig met acht weken verlengen. Een dergelijke

verlenging wordt door het college schriftelijk meegedeeld aan de aanvrager.

 

Artikel 3.4 Termijnen aanvang en voltooiing werkzaamheden

1. De subsidieontvanger meldt de datum van de aanvang van de werkzaamheden vooraf bij het

college.

2. De melding van de aanvang van de werkzaamheden zoals bedoeld in lid 1 wordt schriftelijk

gedaan door middel van een door het college vastgesteld, ingevuld, formulier ‘Melding aanvang

werk’.

3. Het college bevestigt binnen twee weken de ontvangst van de ‘Melding aanvang werk’.

4. Uiterlijk binnen zes maanden na datum van verzending van de beschikking tot subsidieverlening

moet met de uitvoering van de werkzaamheden zijn begonnen.

5. Uiterlijk binnen twee jaar na datum van verzending van de beschikking tot subsidieverlening

moeten de werkzaamheden gereed zijn.

6. Het college kan de in het vijfde lid genoemde termijn met maximaal een jaar verlengen.

7. De subsidieontvanger meldt voltooiing van de werkzaamheden zo spoedig mogelijk, uiterlijk

binnen twaalf weken, bij het college. De gereedmelding is tevens een aanvraag om vaststelling

van de subsidie en geschiedt op een door het college vastgesteld, ingevuld, formulier

‘Gereedmelding’.

8. De gereedmelding als bedoeld in het zevende lid gaat vergezeld van:

a. een verklaring van de subsidieontvanger dat bij het realiseren van de werkzaamheden is

voldaan aan de opgelegde verplichtingen;

b. een gespecificeerde opgave van de gesubsidieerde kosten van de werkzaamheden met

daarop betrekking hebbende originele rekeningen en originele betaalbewijzen;

c. een opgave van de datum waarop de werkzaamheden zijn gereedgekomen;

d. een verklaring van de subsidieontvanger dat hij het gemeentelijke monument of

beeldbepalende pand na het treffen van de voorzieningen behoorlijk zal onderhouden.

9. Het college bevestigt binnen twee weken de ontvangst van de gereedmelding.

10. Bij onvoorziene omstandigheden, die buiten de directe invloedssfeer van de aanvrager

liggen, kan het college de in het vierde en vijfde lid genoemde termijnen schriftelijk verlengen op

verzoek van de aanvrager.

 

 

HOOFDSTUK IV SUBSIDIEVASTSTELLING EN BETALING

Artikel 4.1 Subsidievaststelling

1. De beschikking tot subsidievaststelling stelt het bedrag van de subsidie vast en geeft aanspraak op

betaling van het vastgestelde bedrag.

2. Binnen acht weken na ontvangst van de gereedmelding als bedoeld in artikel 3.4.7 neemt het

college, nadat de bedoelde werkzaamheden door of namens het college zijn gecontroleerd en

akkoord bevonden, een besluit tot vaststelling en uitbetaling van de subsidie.

3. Indien bij controle blijkt dat de werkelijk gemaakte kosten hoger zijn dan de begrote kosten, dan

leidt dit gegeven niet tot verhoging van subsidie.

4. Indien bij controle blijkt dat de werkelijke gemaakte kosten lager zijn dan de begrote kosten, dan

wordt de subsidie dienovereenkomstig verlaagd.

5. Het college stelt de definitieve subsidie betaalbaar krachtens deze verordening.

6. Het college kan de beschikking tot subsidieverlening intrekken of de subsidie lager vaststellen dan

het bedrag uit de beschikking tot subsidieverlening als de aanvrager het krachtens deze

verordening gestelde niet heeft nageleefd.

7. Het college kan de in het tweede lid genoemde termijn eenmalig met acht weken verlengen. Een

dergelijke verlenging wordt door het college schriftelijk meegedeeld aan de subsidieontvanger.

 

Artikel 4.2 Intrekking, wijziging en beëindiging

Voor wat betreft de mogelijkheden om een beschikking tot subsidieverlening of subsidievaststelling in te

trekken of te wijzigen is Afdeling 4.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht onverkort van toepassing.

 

Artikel 4.3 Betaling

1. De subsidie wordt overeenkomstig de subsidievaststelling betaald.

2. De subsidie wordt door het college aan de subsidieontvanger uitbetaald als bijdrage ineens

binnen vier weken na de subsidievaststelling.

 

Artikel 4.4 Voorschotten

1. Het college kan de subsidieontvanger voorschotten verlenen.

2. Bij de uitbetaling worden betaalde voorschotten verrekend met het subsidiebedrag.

 

Artikel 4.5 Opschorting

1. Zodra het college het ernstige vermoeden heeft dat er reden is om toepassing te geven aan artikel

4.2, intrekking of wijziging van de subsidie, meldt het college dit schriftelijk aan de

subsidieontvanger.

2. De verplichting tot betaling van een subsidiebedrag of een voorschot wordt opgeschort vanaf de

dag waarop het college dit meldt tot en met de dag waarop de beschikking over de intrekking of

wijziging is bekendgemaakt, of de dag waarop vanaf de kennisgeving van het ernstige vermoeden

dertien weken zijn verstreken.

 

Artikel 4.6 Terugvordering

Een onverschuldigd betaald subsidiebedrag of voorschot kan worden teruggevorderd tot vijf jaar na de

subsidievaststelling, de intrekking of wijziging daarvan.

 

 

HOOFDSTUK V SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 5.1 Toezicht

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij

besluit van het college aan te wijzen personen.

 

Artikel 5.2 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van hetgeen bij of krachtens deze verordening is bepaald,

indien strikte toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

 

Artikel 5.3 Overgangsbepaling

Deze verordening is niet van toepassing op subsidies die vóór de inwerkingtreding van deze verordening

zijn vastgesteld of verleend.

 

Artikel 5.4 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking zes weken na de dag waarop deze is bekendgemaakt.

 

Artikel 5.5 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Subsidieverordening instandhouding gemeentelijke

monumenten en beeldbepalende panden in de gemeente Harlingen 2012’.

Vastgesteld in de openbare vergadering van 11 april 2012

, de voorzitter.

, de raadsgriffier.

Bijlage 1

Lijst van subsidiabele kosten en subsidiabele instandhoudingwerkzaamheden

A. SUBSIDIABELE KOSTEN:

Subsidiabele kosten zijn kosten die gemoeid zijn met de uitvoering van de subsidiabele instandhoudingwerkzaamheden.

De subsidiabele kosten bestaan veelal uit diverse kostensoorten. Er worden zes

kostensoorten subsidiabel gesteld (zie hieronder 1 t/m 6). In deze lijst worden aan de kostensoorten

normbedragen en –percentages, maxima en criteria verbonden ten behoeve van de berekening van de

subsidiabele kosten.

1. Directe kosten

a) loonkosten, met een maximum verbonden van € 37,00 per uur (prijspeil 2012, exclusief algemene

kosten, winst en risico en BTW). Werkzaamheden uitgevoerd in eigen beheer worden niet

vergoed.

b) materiaalkosten zijn subsidiabel voor zover zij conform gangbare marktprijzen worden

gedeclareerd. Indien hierover tussen de aanvrager en het college verschil van mening bestaat,

worden de landelijk gehanteerde richtprijzen voor bouwmaterialen gehanteerd. Hieronder vallen

ook kosten voor steigerwerk.

2. Indirecte kosten

Hieronder worden verstaan:

a) algemene bouwplaatskosten (o.a. toiletvoorziening, aannemerskeet en nutsvoorzieningen),

maximaal 8% van de directe kosten (1);

b) algemene bedrijfskosten (deze hangen samen met algemene leiding van het bedrijf en

administratieve diensten), maximaal 6% van de som van de directe kosten en de algemene

bouwplaatskosten (1 + 2a);

c) winst en risico, maximaal 3% van de som van de directe kosten en de algemene

bouwplaatskosten (1+ 2a + 2b);

d) de onderdelen a, b en c bij elkaar vormen een opslag van maximaal 17% van de directe kosten.

3. Directiekosten

Honorarium (o.a. opstellen bouwkundige opname, tekenwerk en begeleiding tijdens werkzaamheden),

maximaal 15% van de som van de directe kosten en de indirecte kosten (1 + 2).

4. Onvoorziene kosten

Deze zijn subsidiabel tot een bedrag van ten hoogste 5% van de som van bovenstaande kosten (1 t/m 3).

5. CAR-verzekering

De kosten van een Casco All Risk-verzekering zijn subsidiabel tot een maximum van 0,4% van de

bovenstaande kosten (1 t/m 4).

6. BTW

Alleen het niet-terugvorderbare gedeelte van de BTW is subsidiabel tot de hoogte van het wettelijk

vastgestelde percentage, te berekenen over de som van bovenstaande kosten (1 t/m 5).

B. SUBSIDIABELE INSTANDHOUDINGWERKZAAMHEDEN:

Subsidiabele instandhoudingwerkzaamheden zijn maatregelen en voorzieningen aan een gemeentelijk

monument of beeldbepalend pand, die noodzakelijk zijn voor het herstellen en/of behouden van de

cultuurhistorische waarden van het pand. Hieronder staan de subsidiabele instandhoudingwerkzaamheden

per bouwkundig onderdeel genoemd. Het betreft nadrukkelijk onderhoud en herstel

voor zover van belang voor de cultuurhistorische waarde van het pand.

1. Voor gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden; onderhoud en herstel van

exterieuronderdelen, voor zover van belang voor de cultuurhistorische waarde van het pand

a) de kap (constructie, tengels, panlatten, dakbeschot, dakbedekking, boeidelen, goten,

hemelwaterafvoeren, schoorstenen, authentieke dakkapellen);

b) fundering en dragende constructies;

c) kozijnen, ramen, roeden, glas, luiken, buitendeuren, ornamenten;

d) muurwerk (metselwerk, voegwerk, pleisterwerk, muurankers, sierlijsten, natuursteen);

e) behandelen van muur- of houtwerk ter bestrijding van zwamaantasting of houtaantasters.

2. Voor gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden; reconstructie

Het terugbrengen van verdwenen elementen (bijvoorbeeld het terugbrengen van een schoorsteen (-

bord) of ramen in kozijnen), alleen als de reconstructie naar het oordeel van het college bijdraagt aan de

cultuurhistorische waarde van het pand. Waarbij voor beeldbepalende panden uitsluitend reconstructie

van exterieurelementen subsidiabel kan worden gesteld.

3. Voor gemeentelijke monumenten, onderhoud en herstel van interieuronderdelen, voor zover

van belang voor de cultuurhistorische waarde van het pand

a) monumentale (interieur-)onderdelen, uitsluitend zoals die omschreven zijn in de redengevende

beschrijving van het betreffende gemeentelijke monument;

b) onderhoud of herstel van overige bouwelementen van grote zeldzaamheid of met grote

historische waarde, naar het oordeel van het college.

Nota-toelichting

Inleiding

De algemene bepalingen van hoofdstuk 1 gelden voor alle onderdelen. Specifieke bepalingen over de

aanvraag van subsidie, de subsidieverlening en voorwaarden, de subsidievaststelling en betaling staan in

respectievelijk hoofdstuk 2, 3 en 4. In hoofdstuk 5 staan enkele overkoepelende en afsluitende bepalingen

genoemd, die op de gehele verordening van toepassing zijn.

 

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit artikel worden de begrippen uitgelegd die bij de verlening en vaststelling van de subsidie een rol

spelen.

 

Artikel 1.2 Reikwijdte

Deze verordening geldt alleen voor subsidieaanvragen voor instandhouding van gemeentelijke

monumenten en beeldbepalende panden in de gemeente Harlingen en is een aanvulling op de Algemene

Subsidieverordening Harlingen 2006.

 

Artikel 1.3 Toepassing Algemene Subsidieverordening Harlingen

Het is van belang te verwijzen naar het algemene gemeentelijke subsidiebeleid, voor eventuele gevallen

waarin deze specifieke subsidieverordening niet voorziet.

 

Artikel 1.4 Bevoegdheden

Na de vaststelling van de verordening en de vaststelling van een subsidieplafond door de gemeenteraad,

is het college bevoegd tot het verlenen, vaststellen en uitbetalen van de subsidie. Het college is ook

bevoegd tot het intrekken of wijzigen van subsidieverlening- of subsidievaststellingsbesluiten en tot het

geheel of gedeeltelijk terugvorderen van subsidiegelden. Verder is het college bevoegd de ‘Lijst van

subsidiabele kosten en subsidiabele instandhoudingwerkzaamheden’ vast te stellen en naar bevind van

zaken te wijzigen. Deze lijst wordt als bijlage bij de verordening gevoegd.

 

HOOFDSTUK II SUBSIDIEAANVRAAG

Artikel 2.1 Indiening

In dit artikel is geregeld welke gegevens en bescheiden bij de aanvraag om subsidie moeten worden

ingediend. Overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (Awb) 4:4 wordt een standaardformulier

gehanteerd voor de stroomlijning van de aanvragen.

In artikel 4:5 Awb wordt een eenvoudige wijze van afdoening geregeld voor het geval dat de benodigde

stukken ontbreken. Het bestuursorgaan moet immers kunnen beschikken over alle relevante stukken

alvorens een besluit te kunnen nemen op de subsidieaanvraag. Als de aanvrager verzuimt alsnog

ontbrekende stukken toe te voegen, kan besloten worden de aanvraag niet verder te behandelen.

 

Er is geen uiterste indieningdatum ingevoerd aangezien de plannen zich het hele jaar kunnen aandienen.

Wel is bepaald dat een aanvraag alleen ingediend kan worden voordat begonnen is met de

werkzaamheden.

Aanvragen worden behandeld in de volgorde van binnenkomst. In de verordening is gekozen voor de

volgorde van binnenkomst als bepalend criterium. Dit criterium zet niet in op een optimale kwaliteit van

het plan, maar op rechtszekerheid en overzichtelijkheid.

 

Artikel 2.2 Subsidieomschrijving, percentages en maxima

In dit artikel wordt aangegeven welke panden in principe in aanmerking komen voor een subsidie.

De subsidie verschilt voor de categorieën panden. Dit is een keuze vanwege het belang dat vanuit

cultuurhistorisch opzicht gehecht kan worden aan deze verschillende categorieën (waardevol pand of

alleen beeldwaarde). Gemeentelijke monumenten bezitten in het algemeen meer (cultuurhistorische)

waarden die bijdragen aan de kenmerkende authenticiteit van de stad dan beeldbepalende panden. Het

subsidiepercentage en het maximale subsidiebedrag is dan ook hoger vastgesteld voor gemeentelijke

monumenten dan voor beeldbepalende panden.

Voor gemeentelijke monumenten is de subsidie gemaximaliseerd op 35% van de kosten van subsidiabele

instandhoudingwerkzaamheden tot een maximum van € 20.000,--. Voor beeldbepalende panden is de

subsidie gemaximaliseerd op 25% van de kosten van subsidiabele instandhoudingwerkzaamheden tot

een maximum van € 10.000,--. Er is voor alle subsidies een maximum gesteld om te voorkomen dat het

beschikbare geld naar slechts één of enkele restauraties gaat.

Verzoeken voor een bijdrage voor werkzaamheden waarvan de subsidiabele kosten € 5.000,-- of minder

bedragen, worden niet gehonoreerd. Hier is een bedrag gekozen dat tot een redelijke verhouding leidt

tussen de lasten en de baten van een aanvraag om subsidie, voor zowel de aanvrager als de gemeente.

 

Artikel 2.3 Subsidiabele kosten

In dit artikel wordt aangegeven welke kosten van werkzaamheden subsidiabel zijn en welke kosten van

werkzaamheden niet subsidiabel zijn. Het college stelt de subsidiabele kosten vast. Deze kosten worden

bepaald aan de hand van de opsomming van werkzaamheden zoals die genoemd zijn in de door het

college vast te stellen ‘Lijst van subsidiabele kosten en subsidiabele instandhoudingwerkzaamheden’.

De werkzaamheden moeten strekken tot instandhouding van het gemeentelijke monument of

beeldbepalende pand, ze moeten sober, doelmatig en technisch noodzakelijk zijn en gericht op maximaal

behoud van cultuurhistorische waarden. Het is uiteindelijk ter beoordeling van het college of aan deze

uitgangspunten wordt voldaan. Sober en doelmatig houdt in dit verband in dat de werkzaamheden

gericht moeten zijn op maximaal behoud van cultuurhistorische waarden, dat ze op een vakkundige wijze

worden uitgevoerd en dat met de werkzaamheden verval en vervolgschade worden voorkomen. Behoud

gaat hierbij vóór herstel, herstel vóór vervanging en vervanging vóór reconstructie. Het reconstrueren van

onderdelen is in beginsel niet subsidiabel, tenzij dit in uitzonderlijke gevallen naar het oordeel van het

college ter versterking van de cultuurhistorische waarden gewenst is. Ook wordt benadrukt dat

verbetering van wooncomfort niet onder de doelstelling van deze verordening valt.

Voor een transparante manier van vaststellen van de subsidiabele kosten is gekozen voor het gebruik van

een door het college vast te stellen ‘Lijst van subsidiabele kosten en subsidiabele

instandhoudingwerkzaamheden’. Hierin staan criteria, maxima, normbedragen en -percentages die

gelden voor de kosten van de subsidiabele werkzaamheden.

 

 

HOOFDSTUK III SUBSIDIEVERLENING

Artikel 3.1 Voorwaarden

In dit artikel worden voorwaarden genoemd en verplichtingen die het college kan verbinden aan een

subsidiebeschikking. Er wordt verwezen naar de criteria die gelden volgens de ‘Lijst van subsidiabele

kosten en subsidiabele instandhoudingwerkzaamheden’. Dit artikel is van belang om te waarborgen dat

de subsidie wordt besteed aan werkzaamheden die passen in de doelstelling van de subsidieverordening.

Er wordt bovendien in gesteld dat het college kan waarborgen dat de aanvrager eventuele nadelige

gevolgen voor anderen dient te voorkomen.

 

Artikel 3.2 Weigeringsgronden

Artikel 3.2 lid 1 bevat de basis van het subsidieplafond dat de gemeenteraad dient vast te stellen. Daarin

wordt het bedrag aangegeven dat beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies. Met het aangeven

van een volume van subsidiëring wordt bereikt, dat een subsidie wordt geweigerd (artikel 4:25 Awb) of

een aanvraag niet wordt behandeld als de middelen zijn uitgeput die in de begroting beschikbaar zijn

gesteld.

Binnen het kader van het door de raad vastgestelde subsidieplafond is de subsidiëring van

instandhouding overgelaten aan het college. De Awb verplicht bij de subsidieplafonds verdeelregels op te

stellen. In de verordening wordt als verdeelsleutel het systeem gehanteerd van: ‘wie het eerst komt, het

eerst maalt'.

Er worden enige weigeringsgronden opgenomen, die het het college mogelijk maken om uit

beleidsmatige overwegingen een aanvraag niet te honoreren. Hieronder vallen subjectieve

weigeringsgronden: zij geven het college de gelegenheid te toetsen of er gegronde redenen bestaan om

aan te nemen of de werkzaamheden niet of niet geheel zullen plaatsvinden, de aanvrager niet zal voldoen

aan de opgelegde verplichtingen of de aanvrager niet op behoorlijke wijze rekening en verantwoording

zal afleggen. Daarnaast zijn er enkele objectieve weigeringsgronden: indien de aanvraag betrekking heeft

op een soort pand dat niet in deze verordening wordt genoemd, de benodigde omgevingsvergunning is

geweigerd, al een begin is gemaakt met de werkzaamheden of al eerder een subsidie voor dezelfde

werkzaamheden of instandhouding van het pand is verleend.

 

Artikel 3.3 Beslistermijn

Het college beslist over een aanvraag om subsidie binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag

ontvangen is. Hierbij wordt wel uitgegaan van de voorwaarde zoals genoemd in artikel 2.1.4 van deze

verordening, namelijk dat onder aanvragen volledige aanvragen worden bedoeld. Een onvolledige

aanvraag zal na indiening van aanvullende stukken in behandeling worden genomen of alsnog worden

geweigerd indien dit noodzakelijkerwijs volgt uit de voorwaarden en weigeringsgronden van de

verordening. Het college kan deze beslissing eenmaal voor ten hoogste acht weken verdagen. Een

afschrift van het besluit tot verdaging wordt aan de aanvrager toegezonden.

 

Artikel 3.4 Termijnen aanvang en voltooiing werkzaamheden

Het stellen van een termijn voor aanvang van de werkzaamheden stimuleert voortgang van de

werkzaamheden. Om hierop zicht te houden, wordt verplicht gesteld dat de datum van de start van de

werkzaamheden gemeld wordt via het indienen van een formulier.

 

Zodra de werkzaamheden zijn voltooid, vindt de gereedmelding plaats door de subsidieaanvrager. Een

gereedmeldingstermijn is gewenst om de voortgang van de plannen te garanderen en om te voorkomen

dat onnodig lang een verplichting tot betaling van subsidie blijft bestaan. Het is uiteraard van belang de

uiterlijke termijn voor de gereedmelding af te stemmen met het moment waarop moet zijn begonnen met

de activiteit of waarop deze moet zijn afgerond.

De gereedmelding vormt tegelijkertijd de aanvraag tot vaststelling van de subsidie en moet worden

ingevuld op een door het college vastgesteld gereedmeldingsformulier. De aanvrager toont aan dat de

subsidiabele werkzaamheden hebben plaatsgevonden en legt rekening en verantwoording af. De

gemeente controleert achteraf of aan de verplichtingen bij het verlenen van de subsidie is voldaan. Om te

voorkomen dat iedere voorwaarde daadwerkelijk moet worden gecontroleerd, is ervoor gekozen om een

verklaring te vragen. Indien later blijkt dat bij de uitvoering van de werkzaamheden is afgeweken van het

goedgekeurde plan, kan de subsidie alsnog worden ingetrokken en eventueel worden teruggevorderd.

 

HOOFDSTUK IV SUBSIDIEVASTSTELLING EN BETALING

Artikel 4.1 Subsidievaststelling

De vaststelling dient om de hoogte van de subsidie definitief te bepalen op basis van de uitvoering van de

werkzaamheden. Indien het college instemt met de aanvraag tot vaststelling en uitbetaling, stelt het de

subsidie vast overeenkomstig artikel 4:46 van de Awb. Artikel 4:46 van de Awb noemt in lid 2 de gronden

om de subsidie lager vast te stellen. Dit artikel voegt daar een uitdrukkelijke grond aan toe: het niet

naleven van het bij of krachtens de verordening gestelde. Lager vaststellen houdt ook de mogelijkheid in

om, indien de gereedmelding daartoe aanleiding geeft, de subsidie vast te stellen op nul.

 

Artikel 4.2 Intrekking, wijziging en beëindiging

Op de mogelijkheden om een beschikking tot subsidieverlening of subsidievaststelling in te trekken of te

wijzigen is afdeling 4.2.6. van de Awb onverkort van toepassing.

 

Artikel 4.3 Betaling

In artikel 4:52 en verder van de Awb worden regels gegeven voor uitbetaling en bevoorschotting van

subsidiebedragen. De subsidie wordt volgens de standaardregeling uit de Awb, artikel 4:52, betaald als

bijdrage ineens, binnen 4 weken na de subsidievaststelling.

 

Artikel 4.4 Voorschotten

Het eerste lid onder artikel 4.4 maakt het geven van voorschotten mogelijk. Het ligt voor de hand om bij

grote aantallen subsidieaanvragen een algemene beleidslijn te ontwikkelen voor bevoorschotting.

Overige bepalingen over voorschotten staan in artikel 4:54 e.v. van de Awb.

 

Artikel 4.5 Opschorting

De verplichting tot betaling van een subsidiebedrag of een voorschot moet worden gestopt vanaf de dag

waarop het bestuursorgaan aan de subsidieontvanger schriftelijk te kennen geeft dat er een ernstig

vermoeden is dat er grond bestaat om toepassing te geven aan artikel 4:48 of 4:49 Awb (intrekking of

wijziging van de subsidie ten nadele van de aanvrager). De verplichting van betaling wordt opgeschort tot

en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag

waarop vanaf de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.

 

 

Artikel 4.6 Terugvordering

Onverschuldigd betaalde subsidiebedragen en voorschotten kunnen worden teruggevorderd voor

zover na de dag waarop de subsidie is vastgesteld, dan wel de handeling als bedoeld in artikel

4:49, eerste lid, onderdeel c van de Awb heeft plaatsgevonden, nog geen vijf jaren zijn verstreken.

 

HOOFDSTUK V SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 5.1 Toezicht

Met het toezicht op de naleving van deze verordening zijn de bij besluit van het college aan te wijzen

personen belast. Deze bepaling is opgenomen om het college betere mogelijkheden te geven om anders

dan aan de hand van de gereedmelding vast te stellen of de gesubsidieerde werkzaamheden

daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en of het krachtens de verordening gestelde is nageleefd. De

bevoegdheden van de aan te wijzen ambtenaren zijn te vinden in afdeling 5.2 van de Awb.

 

Artikel 5.2 Hardheidsclausule

Dit artikel bepaald dat het college in bijzondere gevallen kan afwijken van wat in deze verordening is

bepaald. Het betreft hier onvoorziene omstandigheden, waarin de tekst van de verordening niet bij

voorbaat voorziet. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een

uitzondering.

 

Artikel 5.3 Overgangsbepaling

Deze verordening is niet van toepassing op subsidies die vóór de inwerkingtreding van deze verordening

zijn vastgesteld of verleend.

 

Artikel 5.4 Inwerkingtreding

Dit artikel geeft aan wanneer de verordening in werking treedt.

 

Artikel 5.5 Citeertitel

Dit artikel noemt de naam van de verordening.