Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Heemskerk houdende regels omtrent jeugdhulp Verordening Jeugdhulp gemeente Heemskerk 2018

Geldend van 01-01-2018 t/m heden

Intitulé

Verordening Jeugdhulp gemeente Heemskerk 2018

De raad van de gemeente Heemskerk;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 november 2017;

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, vierde lid van de Jeugdwet;

overwegende dat

  • de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd;

  • het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

  • het noodzakelijk is om regels vast te stellen over:

    • -

      de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen;

    • -

      de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

    • -

      de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen;

    • -

      de wijze waarop, onder welke voorwaarden en de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

    • -

      bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet;

    • -

      waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan,

 

b e s l u i t

 

vast te stellen de Verordening Jeugdhulp gemeente Heemskerk 2018.

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening/regeling wordt verstaan onder:

  • -

    andere voorziening: voorziening op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen, anders dan in het kader van de Jeugdwet;

  • -

    hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet; niet zijnde informatie en advies;

  • -

    individuele voorziening: een op de jeugdige of zijn ouders toegesneden, niet vrij toegankelijke voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid;

  • -

    jeugdhulp: hulp als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

  • -

    jeugdhulpaanbieder: de aanbieder zoals bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

  • -

    jeugdige: de persoon als bedoeld in artikel 1.1 van de wet en die woonachtig is in de gemeente;

  • -

    ouder: de ouder zoals bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

  • -

    overige voorziening: een vrij-toegankelijke voorziening zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid;

  • -

    Pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • -

    sociaal netwerk: tot het sociaal netwerk worden gerekend de personen uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt.

  • -

    wet: Jeugdwet.

Artikel 2 Vormen van jeugdhulp

De navolgende vormen van Jeugdhulp zijn beschikbaar:

  • 1.

    Overige voorzieningen: vrij toegankelijke voorzieningen

    • a.

      Algemene voorzieningen. Binnen de gemeente Heemskerk zijn voorzieningen te vinden waar ouders en jeugdigen terecht kunnen met (hulp)vragen en voor preventieve zorg. Deze voorzieningen zijn vrij toegankelijk en flexibel. Onder deze horen ook preventieve activiteiten zoals informatie- en (opgroei) advies/ opvoed- en opgroeiondersteuning en signalering.

    • b.

      Lichte ondersteuning . Dit gaat om voorzieningen die bijvoorbeeld door het CJG worden ingezet. Denk aan: licht pedagogische hulpverlening..

  • 2.

    Individuele (niet vrij toegankelijke) voorzieningen:

    Individuele voorzieningen zijn beschikbaar in de vorm van intensieve, specialistische ondersteuning met of zonder verblijf. Deze voorzieningen zijn niet vrij toegankelijk. Het gaat hier om:

    • a.

      Ondersteuning individueel gericht op ontwikkeling en stabilisatie (begeleiding, ambulante spoedhulp, behandeling, persoonlijke verzorging en Jeugd-GGZ)

    • b.

      Ondersteuning groep gericht op ontwikkeling en stabilisatie (dagbesteding en behandeling).

    • c.

      Jeugdhulp met verblijf

    • d.

      Crisishulp/crisisopvang

    • e.

      Gesloten Jeugdhulp

    • f.

      Jeugdbescherming en jeugdreclassering

    • g.

      Noodzakelijk vervoer van de jeugdige van of naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid.

Artikel 3 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde verwijzer van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2. Ingeval de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken, legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking.

Artikel 4 Toegang jeugdhulp via de gemeente

Jeugdigen en ouders met een hulpvraag kunnen het college verzoeken om toeleiding naar een door het college bij besluit te verlenen individuele voorziening.

Artikel 5 Voorwaarden, beoordeling en beschikking individuele voorziening zorg in natura of Pgb

  • 1. Het college kent een individuele voorziening in zorg in natura of Pgb toe voor zover in het gezinsplan wordt vastgesteld dat de jeugdige:

    • a.

      op eigen kracht of met zijn ouder(s)/verzorgers of andere personen uit zijn naaste omgeving geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden;

    • b.

      geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening, of;

    • c.

      geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een overige voorziening.

  • 2. Het college kent eveneens een individuele voorziening toe voor zover met betrekking tot de jeugdige een verwijzing zoals bedoeld in artikel 3.1 van deze verordening is afgegeven.

Artikel 6 Beschikking

  • 1. In de volgende gevallen verstrekt het college in ieder geval een beschikking:

    • a.

      bij verstrekking van een persoonsgebonden budget (Pgb);

    • b.

      bij afwijzing van een aanvraag voor een individuele voorziening;

    • c.

      bij een verzoek van de jeugdige of zijn ouders om een beschikking te ontvangen

  • 2. In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als Pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 3. In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening worden de met de jeugdige of zijn ouders gemaakte afspraken vastgelegd.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in lid 1 wordt, in geval een voorziening in natura wordt verstrekt, in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt; en indien van toepassing;

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 5. Onverminderd het bepaalde in lid 1 wordt, ingeval een voorziening in de vorm van een Pgb wordt verstrekt, in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      waarom voor een Pgb is gekozen;

    • b.

      aan welk resultaat het Pgb moet worden besteed;

    • a.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het Pgb;

    • b.

      wat de hoogte van het Pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • c.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het Pgb is bedoeld, en de werkwijze van verantwoording van de besteding van het Pgb;

    • d.

      de vervaltermijn van de beschikking zoals bedoeld in artikel 11, derde lid.

Artikel 7 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, in ieder geval rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • c.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg, en

  • d.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 8 Persoonsgebonden budget (Pgb)

  • 1. Het college verstrekt een Pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet.

  • 2. Het Pgb is feitelijk de tegenwaarde, uitgedrukt in geld, van de door het college vergelijkbare ingekochte zorg in natura. De tarieven van de zorg in natura zijn op onafhankelijke wijze vastgesteld per product (normtarieven).

  • 3. Ondersteuningsvormen zijn:

    • a.

      Begeleiding ambulant;

    • b.

      Dagbesteding;

    • c.

      Behandeling groep;

    • d.

      Behandeling individueel;

    • e.

      Persoonlijke verzorging;

    • f.

      Basis Jeugd-GGZ;

    • g.

      Specialistische Jeugd-GGZ;

    • h.

      Kortdurend verblijf;

    • i.

      Jeugdhulp met verblijf;

    • j.

      Vervoer;

    • k.

      Zorg vanuit het sociale netwerk.

  • 4. Het Pgb is bedoeld om jeugdhulp in te kopen. Jeugdige en/of ouder(s)/verzorger(s) die met een Pgb jeugdhulp inkopen, mogen dit Pgb niet besteden bij tussenpersonen of professionele belangenbehartigers. Het Pgb mag niet besteed worden aan reiskosten, administratiekosten of bemiddelingskosten.

  • 5. De tarieven per uur/dagdeel zijn gebaseerd op de parameters waarop de tarieven van vrijgevestigde aanbieders voor zorg in natura reëel zijn berekend. Uitgangspunt voor de tarieven vormt het opleidingsniveau van de professional en niet de ondersteuningsvorm. De budgethouder vergoedt hiervan alle kosten die de zorgverlener op basis van de overeenkomst declareert (inclusief feestdagenuitkering, vakantiedagen, etc.) De gemeente onderscheidt de volgende opleidingsniveaus:

    • a.

      middelbaar beroepsonderwijs (mbo)

    • b.

      hoger beroepsonderwijs (hbo)

    • c.

      wetenschappelijk onderwijs (wo)

    • d.

      wetenschappelijk onderwijs plus 2 – jarige postmaster (wo+2)

    • e.

      wetenschappelijk onderwijs plus 2 keer 2-jarige postmaster (wo+4)

  • 6. Het College stelt de maximale tarieven van de Pgb per ondersteuningsvorm vast in de Nadere regels.

Artikel 9 Berekenen van de hoogte van een Pgb ten behoeve van een individuele voorziening

  • 1. De hoogte van een Pgb ten behoeve van een individuele voorziening wordt vastgesteld aan de hand van:

    • a.

      de aard van de problematiek, de meest passende hulpvorm en de best passende professional;

    • b.

      het aantal geïndiceerde dagdelen of uren, inclusief indirect cliëntgebonden tijd;

    • c.

      het aantal weken in de te beschikken periode;

    • d.

      tarieven zoals vastgelegd in de nadere regels.

  • 2. De hoogte van het Pgb bedrag is gelijk aan de vermenigvuldiging van het aantal geïndiceerde uren/dagdelen, het toepasselijke tarief en het aantal weken in de te beschikken periode.

  • 3. Pgb Vervoer van of naar de locatie waar jeugdhulp geboden wordt die niet bij de zorg is ingekocht, kan aanvullend op het Pgb voor vergoeding in aanmerking komen als er naar het oordeel van het college sprake is van medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid.

  • 4. Indien naar het oordeel van het college bijzonder vervoer als bedoeld in lid 3 nodig is, kan deze op maat vergoed worden.

Artikel 10 Pgb voor het betrekken van jeugdhulp uit het eigen sociaal netwerk

  • 1. Een Pgb voor het betrekken van jeugdhulp door een persoon die behoort tot het sociale netwerk wordt verstrekt wanneer deze vorm van ondersteuning noodzakelijk is voor het kunnen wonen en functioneren van de jeugdige binnen het eigen gezin.

  • 2. Daarnaast dient er sprake te zijn van een van de volgende voorwaarden:

    • a.

      de hulp is niet goed vooraf in te plannen, of

    • b.

      de hulp moet op ongebruikelijke tijden geleverd worden, of

    • c.

      de hulp moet op veel korte momenten per dag geboden worden, of

    • d.

      de hulp moet op verschillende locaties worden geleverd, of

    • e.

      de hulp moet 24 uur per dag en op afroep beschikbaar zijn, of

    • f.

      de hulp moet vanwege de aard van de beperking geboden worden door een persoon waar de jeugdige geen hechtings- of contactprobleem mee heeft.

  • 3. De jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorgers dragen verantwoordelijkheid voor het bewaken van de kwaliteit en continuïteit van de jeugdhulp die zij betrekken van personen die tot het sociale netwerk behoren.

  • 4. Het Pgb voor personen uit het sociale netwerk van de cliënt is gelijk aan het tarief voor informele hulpverleners conform artikel 3.3.3, lid 6, Wet langdurige zorg en artikel 5.22 Regeling langdurige zorg, waarbij in ieder geval geldt dat dit tarief lager is dan de in lid 5 genoemde tarieven. Hiervoor geldt dat de kosten die gemaakt worden voor beheer van het budget (voorheen bekend onder verantwoordingsvrij bedrag) niet vergoed worden vanuit het Pgb.

Artikel 11 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2. Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het Pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het Pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het Pgb, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het Pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd;

  • 3. Een beslissing tot verlening van een Pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het Pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid heeft ingetrokken en de verstrekking op grond van onjuiste of onvolledige gegevens heeft plaatsgevonden, vordert het college van degene die onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft het ten onrechte genoten Pgb geheel of gedeeltelijk terug.

  • 5. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van Pgb’s.

Artikel 12 Vertrouwenspersoon

  • 1. Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon; in het geval daarvoor landelijke regelingen worden ontwikkeld, sluit het college daarbij aan.

  • 2. Het college wijst jeugdigen en ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 13 Klachtregeling

  • 1. Het college kan een regeling vaststellen voor de afhandeling van klachten van jeugdigen en ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtenregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 14 Inspraak en medezeggenschap

  • 1. Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 15 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt

Artikel 16 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt driejaarlijks geëvalueerd. Het college zendt hiertoe een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid aan de gemeenteraad.

Artikel 17 Intrekking oude verordening en overgangsbepalingen

  • 1. De ‘Verordening Jeugdhulp gemeente Heemskerk 2017’ wordt ingetrokken.

  • 2. Een jeugdige houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de ‘Verordening Jeugdhulp gemeente Heemskerk 2017’ totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3. Voor de jeugdige als bedoeld in het tweede lid geldt eveneens dat de ‘Nadere regels jeugdhulp gemeente Heemskerk 2015’ en de ‘Beleidsregels jeugdhulp gemeente Heemskerk 2015’ van kracht blijven.

  • 4. Aanvragen die zijn ingediend onder de “Verordening Jeugdhulp gemeente Heemskerk 2017’ en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 5. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de ‘Verordening Jeugdhulp gemeente Heemskerk 2017’ wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 18 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Jeugdhulp gemeente Heemskerk 2018.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente
Heemskerk in zijn openbare vergadering van
21 december 2017
de raad voornoemd,
de griffier,  
de voorzitter,

Toelichting Algemeen

Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. Deze wet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van de jeugdzorg, de jeugd-ggz, de zorg voor verstandelijk beperkte jeugdigen en de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen.

Daarnaast wordt met deze wet een omslag gemaakt van een stelsel gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak) naar een stelsel op basis van een voorzieningenplicht voor gemeenten (voorziening), op een wijze zoals eerder is gebeurd met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het wettelijke recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg worden hierbij vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk).

Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel ervoor te zorgen de eigen kracht van de jongere en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.

De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:

  • -

    over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen;

  • -

    met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

  • -

    over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

  • -

    over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

  • -

    voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de Jeugdwet;

  • -

    over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet;

  • -

    waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

 

Daarnaast kan op grond van artikel 8.1.1, derde lid, bij verordening bepaald worden onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.

 

Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan, dat de raad op grond van artikel 2.2 van de Jeugdwet eveneens dient vast te stellen. In dit beleidsplan wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgelegd met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

  

Toeleiding naar de jeugdhulp

De toeleiding naar de jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden.

 

Vrij toegankelijk

In de verordening is onderscheid gemaakt tussen overige (vrij-toegankelijke) en individuele (niet vrij‑toegankelijke) voorzieningen op het gebied van jeugdhulp (zie artikel 2, eerste, respectievelijk tweede lid). Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een vrij-toegankelijke voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot een jeugdhulpaanbieder wenden.

 

Toegang jeugdhulp via de gemeente

Ook kan een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder binnenkomen bij de gemeente. De beslissing door de gemeente welke zorg een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft, komt vervolgens tot stand in overleg met die jeugdige en zijn ouders. In een gesprek tussen een door de gemeente ingezette deskundige en de jeugdige en zijn ouders zal gekeken worden wat de jeugdige en zijn ouders eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem.

 

Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een vrij-toegankelijke voorziening is of een niet vrij-toegankelijke voorziening. Is het laatste het geval dan neemt deze deskundige, namens het college, een besluit en verwijst hij de jeugdige door naar de jeugdhulpaanbieder die volgens de deskundige de aangewezene is om de betreffende problematiek aan te pakken.

 

Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist

De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft.

In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Deze afspraken zien toe op hoe de gemeente haar regierol kan waarmaken en op de omvang van het pakket. Deze afspraken zullen verder ook ingaan op hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind, zodat de integrale benadering rond het kind en het principe van één gezin – één plan – één regisseur, met name bij multi-problematiek, kan worden geborgd en er geen nieuwe ‘verkokering’ zal plaatsvinden, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn.

 

Daarnaast zal de jeugdhulpaanbieder rekening moeten houden met de regels die de gemeente bij verordening heeft gesteld. Deze verordening regelt welk aanbod van de gemeente alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk is (zie artikel 2 van de verordening). Omdat de gemeente verder geen nadrukkelijke rol speelt bij de toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist, regelt deze slechts een enkel aspect met betrekking tot het proces (zie artikel 3). Artikel 11 en verder zijn wel van overeenkomstige toepassing.

Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente.

 

Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen.

 

Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter juist omdat de Raad voor de Kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren.

 

De Raad voor de Kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De Raad voor de Kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

 

Veilig Thuis: toegang via het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling

Ten slotte vormt ook Veilig Thuis een toegang tot onder andere jeugdhulp. Veilig Thuis geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

             

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

In artikel 1 worden de begrippen gedefinieerd die cruciaal zijn voor het begrip van deze verordening. In de Jeugdwet worden drie typen voorzieningen onderscheiden:

  • -

    overige voorzieningen

  • -

    individuele voorzieningen

  • -

    andere voorzieningen

Individuele voorzieningen en overige voorzieningen als genoemd in artikel 2.9, onder a, van de wet zijn centrale begrippen. Omdat de wet hiervoor ruimte biedt, zijn zij in deze verordening nader gedefinieerd.

 

De definitie van ‘andere voorziening’ betreft de voorziening als bedoeld in artikel 2.9, onder b, van de wet. Het gaat om voorzieningen op grond van andere wetten dan de Jeugdwet. Bijvoorbeeld in het kader van maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, werk en inkomen of zorg.

 

Voor de definitie van het Persoonsgebonden Budget is de afkorting ‘Pgb’ opgenomen omdat de afkorting Pgb in het spraakgebruik inmiddels meer is ingeburgerd dan voluit ‘Persoonsgebonden budget’.

 

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. De meeste van deze wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals opgenomen in de verordening.

 

In artikel 1.1 van de Jeugdwet is jeugdhulp als volgt gedefinieerd:

  • 1.

    ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie-gerelateerde problemen;

  • 2.

    het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en

  • 3.

     het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht.

 

In deze verordening gebruiken we de begrippen ‘jeugdige’ en ‘ouder’ overeenkomstig de Jeugdwet. Indien mogelijk aangeduid algemeen als ‘jeugdigen en ouders’ en specifiek veelal als ‘de jeugdige of zijn ouders’. Gebruik van ‘of’ impliceert ook de betekenis ‘en’. Met de aanduiding ‘de jeugdige of zijn ouders’ bedoelen we dus: de jeugdige (van bijvoorbeeld zestien jaar of ouder) zelfstandig, de jeugdige met één of beide ouders (in de definitie van artikel 1 van de wet: ‘de gezaghebbend ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder) (bij een jeugdige tussen de twaalf en de zestien jaar), of de ouders namens de jeugdige (bij een jeugdige jonger dan twaalf jaar)’.

  

Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal definitiebepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid van de Awb), ‘besluit’ (artikel 1:3, eerste lid Awb) en ‘beschikking’ (artikel 1:3, tweede lid van de Awb).

Artikel 2 Vormen van jeugdhulp 

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Uit de Memorie van Toelichting op de wet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de inwoner recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente. Een nadere invulling van de ‘overige voorzieningen’ en ‘individuele voorzieningen’ zal door het college in nadere regels worden vastgelegd. In de nadere regels zal de hoogte van de vergoeding genoemd in artikel 2 lid g nader worden bepaald.

 

Het begrip 'voorziening' is een lastig te vatten begrip. De wetgever waagt zich dan ook niet aan een definitie, maar geeft wel in de Memorie van Toelichting aan dat de door de gemeente te treffen voorziening zowel een overige evenals een individuele voorziening kan zijn. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg.

 

De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Voor de niet vrij-toegankelijke vormen van ondersteuning zal door de gemeente of door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts, een kinderrechter of gecertificeerde instelling of de jeugdhulpaanbieder of via Veilig Thuis eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben.

 

Voorzieningen in de zin van de Jeugdwet zijn gerelateerd aan de drieledige wettelijke definitie van jeugdhulp (zie hoofdstuk 1 van de Jeugdwet). Een voorziening kan derhalve een breed spectrum van verschillende soorten ondersteuning, hulp en zorg omvatten. Een beschrijving is gewenst omdat de wetgever gemeenten opdraagt ervoor te zorgen dat de burger zich een beeld kan vormen van de voorzieningen in het kader van jeugdhulp.

Artikel 3 Toegang tot jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de vrij‑toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing door een huisarts, medisch specialist of jeugdarts kan de jeugdige en /of zijn ouders rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder.

 

In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing (stap 1) beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen (stap 2).

 

In principe is voor de doorverwijzing van de professionals zoals bedoeld in dit artikel geen beschikking van de gemeente noodzakelijk. Immers, de huisarts, medisch specialist of jeugdarts verwijzen door naar specialistische ondersteuning. Zij vallen onder een ander wettelijk regiem en dienen ingeschreven te staan in een door het College Geneeskundig Specialismen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van de Geneeskunst ingestelde beroepsregister. Als de jeugdige of zijn ouders dit wensen legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking aan de jeugdige of zijn ouders. Op die manier wordt de jeugdige en zijn ouders de benodigde rechtsbescherming geboden en wordt voorkomen dat het college talloze beschikkingen moet afgeven die hetzelfde luiden als hetgeen de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van de jeugdhulpaanbieder nodig hebben.

Artikel 4 Toegang jeugdhulp via de gemeente

Jeugdigen en ouders hebben onder de Jeugdwet geen wettelijk recht op jeugdzorg en kunnen geen recht doen gelden op individuele aanspraken op jeugdzorg. Wel is er een voorzieningenplicht voor de gemeente en het daaruit voortvloeiende recht van jeugdigen en ouders op een zorgvuldige procedure. Het college is verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Het college is bevoegd om de toegang tot jeugdhulp te verlenen op grond van de wet. In dit artikel delegeert de raad de bevoegdheid tot het stellen van regels met betrekking tot de toegang tot de jeugdhulp. Hierdoor wordt het college bevoegd om zelfstandig de procedure vast te stellen tot afhandeling van de hulpvragen van jeugdigen en ouders. Hierbij kan worden gedacht aan de wijze van melden/indienen aanvraag, gespreksvoorbereiding, het gesprek en de verslaglegging.

Artikel 5 Voorwaarden, beoordeling en beschikking individuele voorziening zorg in natura of Pgb

Eerst wordt gekeken naar de eigen kracht en andere mogelijkheden om de cliënt te helpen met zijn problemen met betrekking tot de zelfredzaamheid, participatie of zelfstandig functioneren. Dat kan bijvoorbeeld simpelweg door een verwijzing naar een voorliggende voorziening, het helpen bij het inzetten van het eigen netwerk, kortdurende ondersteuning door het (sociaal) wijkteam of het Centrum voor Jeugd en Gezin of een verwijzing naar een algemene voorziening. De individuele voorziening vormt het (aanvullende) sluitstuk als dit soort opties niet voldoende zijn.

Artikel 6 Beschikking

Uitgangspunt in de Memorie van Toelichting bij de Jeugdwet is dat een niet vrij toegankelijke voorziening een verleningsbeslissing op basis van een beoordeling door de gemeente van de persoonlijke situatie en behoeften van de aanvrager veronderstelt en dat de gemeente daartoe een beschikking afgeeft met de mogelijkheid van bezwaar en beroep waarmee tevens de rechtsbescherming van de burger is gewaarborgd.

 

In het eerste lid delegeert de raad de bevoegdheid aan het college om in nadere regels te bepalen in welke andere gevallen een beschikking afgegeven dient te worden. Hierbij dient een zorgvuldige afweging plaats te vinden tussen rechtsbescherming en beperking van de administratieve lasten. Voor zover er situaties zullen zijn waarbij zonder beschikking zal worden gewerkt, dient in de communicatie met de jeugdige en zijn ouders voldoende aandacht te worden besteed aan de mogelijkheden van rechtsbescherming.

 

Het tweede lid van dit artikel regelt dat het college in ieder geval een beschikking afgeeft in de volgende gevallen:

  • -

    bij verstrekking van een Pgb;

  • -

    bij weigering van een aanvraag voor een individuele voorziening;

  • -

    bij een verzoek van de jeugdige of zijn ouders om een beschikking te ontvangen

 

In het derde en vierde lid is vastgelegd wat in ieder geval in een beschikking opgenomen dient te worden:

  • -

    de met de jeugdige of zijn ouders gemaakte afspraken;

  • -

    de vorm waarin de voorziening wordt verstrekt (Pgb of in natura).

Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige of zijn ouders een voorziening in ‘natura’ krijgen. Indien gewenst door de jeugdige of zijn ouders bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een Pgb.

  • -

    bezwarenclausule

De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en ook de daarop volgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt in beginsel voor alle beschikkingen.

 

Indien een jeugdige of zijn ouders in bezwaar en beroep willen gaan, hebben zij op grond van de Awb het recht op het indienen van een aanvraag, waarmee een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit kan worden uitgelokt. Ook de weigering, of het te lang uitblijven van een beschikking, geeft de burger op grond van de Awb de ingang van bezwaar en beroep.

Artikel 7 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college kan de uitvoering van de Jeugdwet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid, van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 va de Jeugdwet). Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

 

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, in ieder geval rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • c.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg, en

  • d.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 8 en 9 Persoongebonden budget( Pgb)

Bij nota van wijziging (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 11, artikel MM) is de regeling in artikel 8.1.1 van de wet voor het Pgb aangepast (gestandaardiseerd) aan de verwante regelgeving met betrekking tot de maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015). In deze regeling stond dat een Pgb slechts wordt verstrekt indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan.

 

Bij amendement Bergkamp/Voortman (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 109) is het woord ‘slechts’ geschrapt omdat dit een onnodige en overbodige inperking van het recht op een Pgb leek te suggereren. Bij amendement Bisschop en Voortman (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 100) is de wet zo aangepast dat duidelijk is geworden dat jeugdigen of hun ouders zelf kunnen bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college te bieden individuele voorziening in natura. Het college kan een Pgb weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan deze door het college te bieden individuele voorziening in natura.

  

In het eerste lid is een verwijzing opgenomen naar het centrale Pgb-artikel (8.1.1) van de wet. Dit lid is opgenomen teneinde in de verordening een compleet beeld van rechten en plichten van de belanghebbende te geven. In het eerste lid is verankerd dat het college op grond van artikel 8.1.1. van de wet een Pgb kan verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken (zie ook de tekst van artikel 8.1.1, eerste lid: ‘Indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen …’). Voor gemeenten is onder meer van belang dat een Pgb slechts wordt verstrekt indien de jeugdige of zijn ouders gemotiveerd kunnen aantonen dat de individuele voorziening die door een aanbieder wordt geleverd, niet passend is (zie artikel 8.1.1, derde lid, onder b).

 

De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft op 17 mei 2017 uitspraak gedaan in een Wmo-zaak over verboden delegatie die betrekking heeft op de regels voor het Pgb (https://www.rechtspraak.nl/Organisatie-en-contact/Organisatie/Centrale-Raad-vanberoep/ Nieuws/Paginas/Verboden-delegatie-aan-college.aspx). De CRvB oordeelt dat in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Emmen 2015 ten onrechte is bepaald dat het college nadere regels kan stellen over de hoogte van het Pgb en het vaststellen van het Pgb. Gemeenteraden dienen terughoudend te betrachten bij het delegeren van bevoegdheden aan het college. De essentialia van het voorzieningenpakket dienen in de verordening te worden vastgelegd. Het differentiëren met betrekking tot de hoogte van Pgb tarieven behoort tot de essentialia. Deze uitspraak heeft gevolgen voor de verordening Jeugdhulp. In artikel 8 is de uitwerking opgenomen.

 

Artikel 8, lid 3 beschrijft de verschillende ondersteuningsvormen. Deze ondersteuningsvormen kunnen geleverd worden door aanbieders met verschillende opleidingsniveaus. Het opleidingsniveau van de aanbieder vormt de basis voor het Pgb tarief. Het tarief is dus niet gekoppeld aan de ondersteuningsvorm maar aan de professional die de ondersteuningsvorm levert.

 

De gemeente onderscheidt de onderstaande opleidingsniveaus:

  • Mbo; middelbaar beroepsonderwijs

  • Hbo: hoger beroepsonderwijs

  • Wo: wetenschappelijk onderwijs

  • Wo+2: wetenschappelijk geschoolde professional die een 2-jarig postmastertraject hebben afgerond tot GZ-psycholoog, orthopedagoogspecialist of kinder- en jeugdpsycholoog.

  • Wo+4: wetenschappelijk geschoolde professional die na bovengenoemde 2-jarig postmastertraject nog een 2-jarig postmastertraject hebben afgerond voor psychotherapeut of klinisch psycholoog

  • Medisch specialist: geregistreerde gespecialiseerde artsen zoals de psychiater

 

In artikel 9 is opgenomen op welke wijze de hoogte van een Pgb bepaald wordt. Het Pgb is alleen bedoeld voor de financiering van de jeugdhulp. Van het Pgb kunnen dan ook geen kosten worden betaald zoals administratiekosten, bemiddelingskosten tussenpersonen en/of professionele belangenbehartigers of een feestdagenuitkering. Ook wordt geen vrij besteedbaar gedeelte opgenomen binnen het budget.

Artikel 10 Pgb voor het betrekken van jeugdhulp uit het eigen sociaal netwerk 

Voor de hoogte van dit bedrag wordt verwezen naar artikel 3.3.3, lid 6, Wet langdurige zorg en artikel 5.22 Regeling langdurige zorg. Mensen uit het sociale netwerk kennen minder overheadkosten. Voor de inzet van mensen uit het sociaal netwerk geldt een  maximum uurtarief van € 20.  De landelijke vereniging van budgethouders (Per Saldo) vindt het bedrag van € 20 een passend uurtarief.

Artikel 11 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Deze bepaling is een uitwerking van de bij nota van wijziging (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 11, artikel D) ingevoegde verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder d, van de Jeugdwet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Ook deze bepaling beoogt het standaardiseren met de regelgeving met betrekking tot de aan elkaar verwante beleidsterreinen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning.

 

In de toelichting op de nota van wijziging is voorts vermeld dat het tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid behoort misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van individuele voorzieningen of persoonsgebonden budgetten. Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan.

 

De artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 (oorspronkelijk genummerd: 8.1.1a tot en met 8.1.1c) zijn eveneens bij nota van wijziging en ter standaardisering van de regelgeving aan het wetsvoorstel toegevoegd.

 

Het eerste lid berust mede op artikel 8.1.2, eerste lid, van de wet. Ook de overige onderdelen van artikel 8.1.2 en artikel 8.1.3 en 8.1.4 geven handen en voeten aan de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik en zijn opgenomen in deze verordening. De wettekst van de artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 is veelal beperkt tot het Pgb.

 

Waar mogelijk en zinvol, is dit ter uitwerking van de delegatiebepaling in artikel 2.9, onder d, van de wet, in de verordening uitgebreid tot de individuele voorziening in natura. Hiervoor kan ook steun gevonden worden in de tekst van de toelichting op artikel 8.1.2, waarbij is vermeld dat de in het eerste lid geregelde inlichtingenverplichting als uitgangspunt heeft dat van de jeugdige en zijn ouders aan wie een individuele voorziening of een daaraan gekoppeld Pgb is verstrekt, verlangd kan worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of het beroep op die individuele voorziening of het daaraan gekoppelde Pgb terecht is gedaan.

 

Indien het de jeugdige of zijn ouders redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat er feiten en omstandigheden, of daarin opgetreden wijzigingen, zijn die van invloed kunnen zijn op de toekenning van de individuele voorziening of het daaraan gekoppelde Pgb, dienen zij dit onverwijld aan het college te melden. Verstrekken zij niet onverwijld uit eigen beweging of op verzoek van het college alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan heeft dat gevolgen voor de toekenning van de voorziening of het daaraan gekoppelde Pgb. Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken van de belanghebbende vragen.

 

Het tweede lid is geënt op artikel 8.1.4 van de wet. Ook hier is de tot het Pgb beperkte reikwijdte van artikel 8.1.4 van de wet op grond van het bepaalde in artikel 2.9, onder d, van de wet uitgebreid tot de individuele voorziening in natura.

Artikel 12 Vertrouwenspersoon

In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon.

 

De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het in het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven. Bij algemene maatregel van bestuur (het Uitvoeringsbesluit Jeugdwet) is een nadere uitwerking gegeven van de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon.

Artikel 13 Klachtregeling

Dit artikel regelt het gemeentelijke klachtrecht. De gemeente is al op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.

 

Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met een enkele bepaling worden volstaan.

 

In de regel zal eerst de aanbieder worden aangesproken bij klachten over de wijze van behandeling. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de wet. Pas wanneer dit klachtrecht niet bevredigend is, of niet logisch, bijvoorbeeld bij gedragingen van gemeenteambtenaren, dan komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid in zicht.

Artikel 14 Inspraak en medezeggenschap

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over inspraak en medezeggenschap bij de gemeente. De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 e.v. van de wet.

 

Regeling van de inspraak en medezeggenschap is verplicht op grond van artikel 2.10 van de wet in samenhang met artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015. In artikel 2.10 (in de redactie van de Nota van wijziging op het wetsvoorstel Wmo 2015 van 12 maart 2014, kamerstukken II 22841, nr. 35) worden de artikelen 2.1.3, derde lid, en 2.5.1 (jaarlijks cliëntervaringsonderzoek) van de Wmo 2015 van overeenkomstige toepassing verklaard. Ingevolge artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015 dient bij verordening te worden bepaald op welke wijze ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van deze wet.

 

In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het jeugdhulpbeleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.

 

Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

Artikel 15 Hardheidsclausule

Deze bepaling regelt de toepassing van een hardheidsclausule als instrument voor het college om onvoorzienbare omstandigheden het hoofd te bieden.

Artikel 16 Evaluatie

Na aanvaarding van het amendement Bergkamp (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 30) is in artikel 12.2 van de wet opgenomen dat binnen drie jaar na de inwerkingtreding van de Jeugdwet een evaluatie moet plaatsvinden over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Deze evaluatie is niet hetzelfde als de evaluatie die op centraal niveau zal plaatsvinden. Bij de gemeentelijke evaluatie kunnen wel de centraal verzamelde gegevens worden benut.

 

Als termijn voor evaluatie houden wij een overeenkomstige interval van drie jaar aan.

Artikel 17 Intrekking oude verordening en overgangsbepalingen

Dit artikel spreekt voor zich, behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 18 Inwerkingtreding en citeertitel

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018 en wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp gemeente Heemskerk 2018.