Regeling vervallen per 28-12-2017

Afstemmingsverordening WWB gemeente Heerde 2009

Geldend van 01-06-2009 t/m 29-06-2012

Raadsbesluit

De raad van de gemeente Heerde

gelezen het voorstel van het college d.d. 31 maart 2009;

gelet op artikel 8, lid 1, onderdeel b, en artikel 18 van de Wet werk en bijstand;

rekening houdend met artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet;

besluit:

vast te stellen de

Afstemmingsverordening WWB gemeente Heerde 2009

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

  • b.

    uitkeringsgerechtigde; degene jonger dan 65 jaar die een WWB-uitkering ontvangt;

  • c.

    algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;

  • d.

    bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

  • e.

    bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

  • f.

    bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

  • g.

    maatregel: het verlagen van de bijstand of de langdurigheidstoeslag op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

  • h.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerde.

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

  • 1

    Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, lid 2, of artikel 29, lid 1, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, kan overeenkomstig deze verordening een maatregel worden opgelegd.

  • 2

    Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5. Horen van belanghebbende

  • 1

    Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2

    Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet;

    • d

      het college het horen niet nodig acht in voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1

    Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b

      de gedraging meer dan 1 jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van 5 jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2

    Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3

    Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7. Ingangsdatum en tijdvak

  • 1.

    De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het 1e lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald.

  • 3.

    Een maatregel wordt opgelegd voor de duur van 1 kalendermaand.

Artikel 8. Samenloop van gedragingen

  • 1.

    Indien een belanghebbende zich schuldig maakt aan verschillende gedragingen, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld.

  • 2.

    Er is sprake van samenloop van gedragingen als de dienst twee of meer gedragingen tegelijkertijd constateert en de gedragingen binnen een periode van 30 dagen plaats hebben gevonden.

Hoofdstuk 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 9. Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1

    Eerste categorie:

    • a

      het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Werkbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

    • b

      het niet ondertekenen of het niet aan burgemeester en wethouders verstrekken van de bijlage bij het besluit tot toekenning of voortzetting van de bijstand.

  • 2

    Tweede categorie:

    • a

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

    • b

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

  • 3

    Derde categorie

    • a

      gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

    • b

      het niet of in onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering.

  • 4

    Vierde categorie:

    • a

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 10. De hoogte en duur van de maatregel

  • 1

    Onverminderd artikel 2, lid 2, wordt de maatregel vastgesteld op:

    • a

      5% van de bijstandsnorm bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b

      10% van de bijstandsnorm bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c

      20% van de bijstandsnorm bij gedragingen van de derde categorie;

    • d

      100% van de bijstandsnorm bij gedragingen van de vierde categorie.

  • 2

    De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid kan worden verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen 1 jaar na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, lid 2.

Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 11. Te laat verstrekken van gegevens

  • 1.

    Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, kan met toepassing van artikel 18, lid 2 van de wet een maatregel worden opgelegd van 5% van de bijstandsnorm, onverminderd artikel 2, lid 2.

  • 2.

    De duur van de maatregel kan worden verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, lid 2.

  • 3.

    Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van 2 jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 12. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de maatregel, onverminderd artikel 2, lid 2, 10% van de bijstand gedurende de periode dat de gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Indien de maatregel niet of niet volledig kan worden opgelegd over de periode dat de gedraging heeft plaatsgevonden, wordt deze maatregel opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand nadat het college het besluit tot het opleggen van de maatregel heeft genomen.

Artikel 13. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de maatregel, onverminderd artikel 2, lid 2, 5% van de bijstand.

  • 2.

    Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het 1e lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van 2 jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Hoofdstuk 4. Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 14. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1

    Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, lid 2 van de wet, kan een maatregel worden opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2

    Onverminderd artikel 2, lid 2, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a

      bij een benadelingsbedrag tot € 1000,-: 10% van de bijstandsnorm;

    • b

      bij een benadelingsbedrag van € 1000,- tot € 2000,-: 20% van de bijstandsnorm;

    • c

      bij een benadelingsbedrag van € 2000,- tot € 4000,-: 40% van de bijstandsnorm;

    • d

      bij een benadelingsbedrag van € 4000,- of meer: 100% van de bijstandsnorm.

Artikel 15. Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, kan onverminderd artikel 2, lid 2, een maatregel worden opgelegd van minimaal 20% van de bijstandsnorm.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 16. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: “Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Heerde 2009”.

Artikel 17. De inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juni 2009.

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering d.d. 6 mei 2009.

griffier, voorzitter,

Afstemmingsverordening WWB gemeente Heerde.06-05-2009.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

Toelichting Afstemmingsverordening WWB.pdf [Klik hier om het document te downloaden]