Regeling vervallen per 05-07-2019

Algemene Plaatselijke Verordening Heerenveen

Geldend van 01-01-2019 t/m 04-07-2019

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening Heerenveen

De raad van de gemeente Heerenveen;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 mei 2015;

gelet op artikel 28 van de Wet Arhi en artikel 147 en 149 Gemeentewet;

overwegende dat in het kader van de gemeentelijke herindeling van de gemeente Boarnsterhim en de gemeente Heerenveen, voor de genoemde grondgebieden een andere Algemene Plaatselijke Verordening geldt;

dat de voorschriften van de gemeente Boarnsterhim gelden tot uiterlijk 1 januari 2016;

Besluit

De geharmoniseerde APV vast te stellen zoals hieronder aangegeven met dien verstande dat:

  • Bij Punt 2 van Artikel 2:34b uit de APV de daar genoemde schenkverbodstijden niet al om 0:00 maar vanaf 01:00 in te laten gaan. Artikel 2:34b Punt 2 zal dan als volgt luiden:

  • Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het paracommerciële rechtspersonen verboden om in hun inrichting van 1:00 tot 10:00 uur alcoholhoudende drank te verstrekken.

  • Om by punt 2.73a fan de “inventarisatie en verschillen” 40 liter te feroarjen yn 60 liter.

  • Om by punt 2.73a fan de algemene bepalingen ” fan de “APV Heerenveen” 40 liter te feroarjen yn 60 liter.

    • 1.

      In te stemmen met het besluit ten aanzien van de in het document ‘inventarisatie overeenkomsten en verschillen’ groen gemarkeerde artikelen;

    • 2.

      In te stemmen met het besluit ten aanzien van de in het document ‘inventarisatie overeenkomsten en verschillen’ oranje gemarkeerde artikelen, op basis van de motivering in het document ‘toelichting aandachtspunten’;

    • 3.

      In te stemmen met het besluit ten aanzien van de in het document ‘inventarisatie overeenkomsten en verschillen’ rood gemarkeerde artikelen op basis van de motivering in het document ‘toelichting aandachtspunten’;

    • 4.

      Hoofdstuk 3 (Sexinrichtingen etc) en afdeling 6 van hoofdstuk 5 (Ligplaatsen) buiten deze APV te laten;

    • 5.

      In te stemmen met de bijgaande ‘reactienota op zienswijzen’, en de daarin voorgestelde aanpassingen in afdeling 8a (Bijzondere bepalingen over paracommerciële horecabedrijven als bedoeld in de drank- en horecawet);

    • 6.

      De geharmoniseerde APV vast te stellen en deze in werking te laten treden op de 5e dag na die waarop zij is bekend gemaakt.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

  • 1.

    Bebouwde kom:

    Het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet;

    Voor de dorpen Akkrum, Nes en Aldeboarn gelden als grenzen van de bebouwde kom de grenzen die Gedeputeerde Staten hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet, bij hun besluit van 6 maart 2002 en de wijzigingen sindsdien;

  • 2.

    Bevoegd gezag:

    bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

  • 3.

    Bouwwerk:

    hetgeen in artikel 1 van de Bouwverordening daaronder wordt verstaan, zijnde elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

  • 4.

    College:

    het college van burgemeester en wethouders.

  • 5.

    Gebouw:

    hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder c van de Woningwet daaronder wordt verstaan, zijnde elk bouwwerk dat voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte.

  • 6.

    Handelsreclame:

    iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

  • 7.

    Openbaar water:

    wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn.

  • 8.

    Openbare plaats:

    hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan.

  • 9.

    Rechthebbende:

    degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

  • 10.

    Weg:

    hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet daaronder wordt verstaan, zijnde alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en die tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in de artikel 2.10, vijfde lid, artikel 2.11, tweede lid, aanhef en onder a, en artikel 4.11, lid 1.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

  • 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • 1.

    Indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt.

  • 2.

    Indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 3.

    Indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen.

  • 4.

    Indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn.

  • 5.

    Indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • 1.

    de openbare orde;

  • 2.

    de openbare veiligheid;

  • 3.

    de volksgezondheid;

  • 4.

    de bescherming van het milieu.

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2.

    Degene die op een openbare plaats:

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing,

  • is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

  • 6.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:1a Vermommingen

Het is verboden zich vermomd, gemaskerd of op andere wijze onherkenbaar gemaakt op een openbare plaats te bevinden met het kennelijke doel de openbare orde te verstoren.

Artikel 2.1b Verblijfsontzegginggen

  • 1. Het is degene aan wie dit door of namens de burgemeester in het belang van de openbare orde of zedelijkheid is bekendgemaakt, verboden zich anders dan in een openbaar middel van vervoer te bevinden op of aan de door de burgemeester aangewezen wegen en plaatsen, gedurende de uren daarbij genoemd. Dit verbod geldt gedurende de in de bekendmaking genoemde periode van ten hoogste twaalf weken (verblijfsontzegging).

  • 2. Een ieder aan wie een verblijfsontzegging is opgelegd , is verplicht, op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van de politie, zich te verwijderen van de gebieden als vermeld in de verblijfsontzegging.

  • 3. De burgemeester beperkt het in het eerste lid gestelde verbod, indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

Afdeling 2 Betoging

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3 van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat voor 12.00 uur.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

[Vervallen]

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

[Vervallen]

Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen dan wel handelsreclame waaronder proefmonsters met een commerciële boodschap onder het publiek te verspreiden.

  • 2. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 3. Het verbod geldt voorts niet indien de verspreider de stukken, afbeeldingen en/of handelsreclame direct opruimt of laat opruimen, indien deze in de omgeving van de plaats van uitreiking op de weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats door het publiek worden weggeworpen of daar achterblijven.

Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg

[vervallen]

Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

  • 1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18;

    • c.

      overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor gebruik van de weg is verleend;

    • d.

      terrassen;

    • e.

      uitstallingen;

    • f.

      categorieën van voorwerpen die door het bevoegd gezag zijn aangewezen.

  • 4. Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen, uitstallingen, en reclame-uitingen.

  • 5. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien wordt voldaan aan de nadere regels die het college heeft vastgesteld.

  • 6. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 7. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of de Wegenverordening provincie Fryslân.

  • 8. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 4. Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Wegenverordening provincie Fryslân, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

  • 5. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1. Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg indien:

    • a.

      degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie;

    • b.

      het college het maken van een uitweg heeft verboden.

  • 2. Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg indien:

    • a.

      daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

    • b.

      dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

    • d.

      er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen en zich binnen 50 meter een andere uitweg bevindt.

  • 3. De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen 6 weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.

  • 4. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de Wegenverordening provincie Fryslân.

Afdeling 6 Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

[vervallen]

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

[vervallen]

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:16 Open straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

[vervallen]

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

[vervallen]

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

[vervallen]

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

[vervallen]

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22 Objecten onder een hoogspanningslijn

[vervallen]

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

[vervallen]

Afdeling 7 Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepalingen

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160 eerste lid, onder h van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      reguliere sportactiviteiten in en op sportaccommodaties;

    • g.

      reguliere activiteiten in een cultureel centrum (zoals dorpshuizen en wijkgebouwen);

    • h.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:39 van deze verordening.

    • i.

      voetbalwedstrijden als bedoeld in afdeling 7a van deze verordening.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid.

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening op de weg;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling, wedstrijd of recreatieve tocht op of aan de weg, voorzover in het geregelde onderwerp niet wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994;

    • e.

      een kermis;

    • f.

      een wedstrijd of toertocht op de schaats.

  • 3. Onder risico-analysemodel wordt verstaan het model dat door het college is vastgesteld om evenementen te kwalificeren als A-, B- of C-evenement.

  • 4. Onder A-evenement wordt verstaan een regulier evenement.

  • 5. Onder B-evenement wordt verstaan een evenement met verhoogde aandacht.

  • 6. Onder C-evenement wordt verstaan een grootschalig evenement/risico-evenement.

Artikel 2:25 Vergunning evenementen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een C-evenement te organiseren.

  • 2. De vergunning wordt verleend voor de duur van het C-evenement.

  • 3. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een B-evenement te organiseren.

  • 4. De vergunning wordt verleend voor de duur van het B-evenement voor een periode van maximaal drie jaar.

  • 5. Aan de vergunning voor maximaal drie jaar kunnen door de burgemeester ook tussentijds voorschriften worden verbonden.

  • 6. In afwijking van artikel 1:3 lid 1 kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag voor een B of C evenement niet te behandelen indien de aanvraag minder dan 12 weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning nodig heeft, is ingediend.

  • 7. Voorzover de aanvraag betrekking heeft op een wedstrijd of toertocht op de schaats, dient bij de aanvraag om vergunning een verklaring van de IJswegencentrale(s) binnen wiens werkgebied de wedstrijd of toertocht op de schaats wordt gehouden, inzake de betrouwbaarheid van het ijs te worden overlegd;

  • 8. Het is verboden zonder melding een A-evenement te organiseren, tenzij

    • a.

      de organisator van een A-evenement minimaal 3 weken voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester met een door de burgemeester vastgesteld meldingsformulier en

    • b.

      binnen 10 werkdagen na ontvangst van het meldingsformulier geen tegenbericht is verzonden aan de organisator dat alsnog een vergunning nodig is dan wel dat het evenement alsdan niet vergund kan worden op grond van artikel 1:8 van deze verordening.

  • 9. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:25a Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 7a Betaald voetbalwedstrijden

Artikel 2:26 Begripsomschrijvingen

In de navolgende bepalingen wordt verstaan onder:

  • 1.

    Organisator:

    Betaald Voetbal Organisatie (BVO), Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) of een andere rechtspersoon dan wel een natuurlijke persoon die een voetbalwedstrijd organiseert.

  • 2.

    Voetbalwedstrijd:

    een wedstrijd waarbij één van de spelende teams een Nederlandse of een buitenlandse BVO dan wel een vertegenwoordigend elftal van de KNVB is.

  • 3.

    Supporter:

    • a.

      persoon die door kleding, uitrusting, gedragingen of anderszins kenbaar maakt bij de aanhang van een BVO te horen;

    • b.

      dan wel een persoon die bij deskundigen als zodanig bekend is;

    • c.

      dan wel een persoon die een wezenlijke of significante bijdrage levert aan de verstoring van de openbare orde, direct gerelateerd aan de plaats te vinden, plaatshebbende c.q. plaatsgevonden wedstrijd van de BVO.

  • 4.

    Stadionomgevingsverbod:

    het verbod om zich vanaf 4 uur voor tot 4 uur na de voetbalwedstrijd te bevinden in het centrum van Heerenveen en in De Knipe zoals dat is vastgelegd op de gewaarmerkte tekening ‘stadionomgeving ingevolge artikel 2:25a van de APV’ behorende bij en deel uit makende van deze verordening’.

  • 5.

    Stadsverbod:

    het verbod voor supporters van een bezoekende club om zich op de speeldag van een voetbalwedstrijd en indien hiervoor gerede aanleiding bestaat een deel van de aan de wedstrijd voorafgaande dag te bevinden binnen de gemeentegrenzen dan wel een gebied binnen de gemeentegrenzen.

Artikel 2.26a Voetbalwedstrijd organiseren

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een voetbalwedstrijd te houden of te doen houden in het Abe Lenstrastadion.

  • 2. Op het houden van overige voetbalwedstrijden is artikel 2:25 van toepassing.

  • 3. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan meerdere wedstrijden betreffen.

  • 4. Op de vergunning als bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.26aa Indienen aanvraag

  • 1. In de aanvraag om een vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de gegevens van de organisator;

    • b.

      de deelnemende voetbalorganisaties;

    • c.

      de geplande datum, tijdstip en locatie van de wedstrijd.

  • 2. De burgemeester kan een vergunning als bedoeld in artikel 2.26.a in het belang van de openbare orde en veiligheid weigeren indien:

    • d.

      de vrees bestaat voor het ontstaan van een verstoring van de openbare orde;

    • e.

      het aannemelijk is dat de aan de vergunning verbonden voorschriften niet zullen worden nageleefd;

    • f.

      de organisator onvoldoende waarborgen biedt voor een goed verloop van de voetbalwedstrijd.

Artikel 2:26b Aanwijzingen aan de organisator

De burgemeester kan ter voorkoming van de verstoring van de openbare orde aanwijzingen geven verband houdende met de voetbalwedstrijd, zoals o.a. de aanvang van de wedstrijd, toeloop en vertrek van het publiek, aantallen bezoekers, inzet en inrichting van verlichting, parkeren. Indien de organisator die aanwijzingen niet opvolgt of blijk geeft die niet op te volgen kan de burgemeester overgaan tot het verbieden, zoals bedoeld in artikel 2:26c, van de wedstrijd.

Artikel 2:26c Verbod van wedstrijden

De burgemeester kan de wedstrijd verbieden indien:

  • 1.

    de vergunningaanvraag niet tijdig is ingediend of indien naar zijn oordeel onvoldoende informatie is verstrekt;

  • 2.

    er gegronde vrees bestaat dat de organisator de opgelegde voorschriften niet zal naleven;

  • 3.

    hij gegronde vrees heeft de openbare orde niet te kunnen handhaven.

Artikel 2:26d Aanwijzingen aan supporters

  • 1. De burgemeester kan aanwijzingen geven aan een supporter.

  • 2. Een aanwijzing voor een supporter die in het bezit is van een geldig toegangsbewijs kan inhouden onmiddellijk en rechtstreeks naar het stadion te gaan na aankomst in de gemeente en, indien hij niet in de gemeente woont, onmiddellijk en rechtstreeks na afloop van de wedstrijd de gemeente te verlaten en indien hij wel in de gemeente woont, zich niet te begeven naar/in een omschreven gebiedsdeel van de gemeente, tenzij hij daar woont.

  • 3. Een aanwijzing aan een supporter die niet in het bezit is van een geldig toegangsbewijs kan inhouden onmiddellijk en volgens een aangegeven route naar een aangewezen plaats te gaan en, indien hij niet in de gemeente woont, onmiddellijk de gemeente volgens een aangegeven route te verlaten.

  • 4. Een aanwijzing aan supporters van een bezoekende BVO kan inhouden om binnen de gemeente in georganiseerd groepsverband te reizen.

Artikel 2:26e Algemene verboden

  • 1. Het is een supporter verboden het voetbalveld voor, tijdens of na afloop van de voetbalwedstrijd zonder toestemming van de rechthebbende te betreden, of daarop voorwerpen te gooien.

  • 2. Het is een supporter verboden alcohol bij zich te hebben dan wel te gebruiken op weg naar of van een voetbalwedstrijd.

  • 3. Het is anderen dan de organisator verboden op of aan de weg toegangskaarten voor de voetbalwedstrijd met een commercieel doel aan te bieden of voor verkoop voorhanden te hebben.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.6. van het Vuurwerkbesluit is het een supporter verboden pyrotechnische voorwerpen bedoeld om licht, rook of lawaai te produceren, bij zich te hebben dan wel te gebruiken op weg naar of van een voetbalwedstrijd, dan wel in het voetbalstadion.

Artikel 2:26f Verstoring openbare orde

  • 1. Het is verboden de openbare orde te verstoren.

  • 2. Onder het verstoren van de openbare orde wordt verstaan het veroorzaken van onrechtmatige hinder of onrechtmatig gevaar voor één of meer personen dan wel goederen.

  • 3. Van een voetbal gerelateerde verstoring van de openbare orde is sprake indien een supporter of een groep van supporters in de hoedanigheid van supporter de openbare orde verstoort, dan wel hieraan een bijdrage levert.

  • 4. Deze verordening onderscheidt al naar gelang de ernst van de veroorzaakte hinder of de gevaarzetting een geringe, beperkte, ernstige, gewelddadige en voor personen gevaarlijke, zeer gevaarlijke of fatale verstoring van de openbare orde.

  • 5. Een poging tot een van de in de artikelen 2:26j, 2:26k, en 2:26l genoemde gedragingen levert eveneens een verstoring van de openbare orde op.

Artikel 2:26g Geringe verstoringen

Als geringe verstoringen van de openbare orde worden in ieder geval beschouwd de volgende gedragingen:

  • 1.

    natuurlijke behoefte doen op plekken die hiervoor niet zijn bedoeld;

  • 2.

    plegen van baldadigheid met gevaar of nadeel voor goederen;

  • 3.

    hinderen van het verkeer;

  • 4.

    zich op verboden terrein, anders dan het voetbalveld bevinden;

  • 5.

    gebruiken of onder invloed verkeren van een middel als verboden in de Opiumwet;

  • 6.

    bij zich hebben van alcohol dan wel gebruiken op weg naar of van een voetbalwedstrijd;

  • 7.

    bij zich hebben dan wel gebruiken op weg naar of van het voetbalstadion van pyrotechnische voorwerpen.

Artikel 2:26h Beperkte verstoringen

Als beperkte verstoringen van de openbare orde worden in ieder geval beschouwd de volgende gedragingen:

  • 1.

    een ander in zijn vrijheid van bewegen belemmeren;

  • 2.

    zich aan iemand tegen diens wil opdringen of hem op hinderlijke wijze volgen;

  • 3.

    plegen van baldadigheid tegenover een andere persoon;

  • 4.

    niet voldoen aan de wettelijke verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden;

  • 5.

    een valse naam of van een valse hoedanigheid aannemen om iemand te bewegen tot de afgifte van een goed;

  • 6.

    plegen van valsheid in geschrifte;

  • 7.

    veroorzaken van gevaar op de weg;

  • 8.

    niet voldoen aan een bevel van de burgemeester, dan wel een ambtenaar van politie of een persoon die hem daarbij krachtens wettelijke verplichting of op zijn verzoek bijstand verleent;

  • 9.

    beletten, belemmeren of verijdelen van enige handeling van een ambtenaar van politie of een persoon die hem daarbij krachtens wettelijke verplichting of op zijn verzoek bijstand verleent;

  • 10.

    opgeven van verkeerde persoonsgegevens aan een bevoegd persoon;

  • 11.

    beledigen van een ambtenaar van politie of een persoon die hem daarbij krachtens wettelijke verplichting of op zijn verzoek bijstand verleent;

  • 12.

    zich beledigend uitlaten over een groep mensen, of het aanzetten tot haat tegen of discriminatie van mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap;

  • 13.

    openbare dronkenschap;

  • 14.

    illegale verkoop van toegangskaarten.

Artikel 2:26i Ernstige verstoringen

Als ernstige verstoringen van de openbare orde worden in ieder geval beschouwd de volgende gedragingen:

  • 1.

    niet naleven van een stadionomgevingsverbod;

  • 2.

    huisvredebreuk dan wel een poging hiertoe;

  • 3.

    lokaalvredebreuk dan wel een poging hiertoe;

  • 4.

    opruien tegen een ambtenaar van politie of tegen een persoon die hem daarbij krachtens wettelijke verplichting of op zijn verzoek bijstand verleent;

  • 5.

    dragen van een wapen;

  • 6.

    vernielen van werken van openbaar nut;

  • 7.

    vernielen, beschadigen, onbruikbaar maken of weg maken van andermans goed;

  • 8.

    veroorzaken van verkeersongeval;

  • 9.

    niet naleven van een noodbevel;

  • 10.

    overtreden van noodverordening;

  • 11.

    diefstal of heling dan wel een poging hiertoe;

  • 12.

    brandstichten of ontploffing teweegbrengen met gevaar voor goederen;

  • 13.

    gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het plegen van vernielen van goederen;

  • 14.

    illegale handel;

  • 15.

    betreden van het voetbalveld voor, tijdens of na afloop een wedstrijd;

  • 16.

    gooien van al dan niet pyrotechnische voorwerpen op het voetbalveld.

Artikel 2:26j Gewelddadige en voor personen gevaarlijke verstoringen

Als zeer ernstige verstoringen van de openbare orde worden in ieder geval beschouwd de volgende gedragingen:

  • 1.

    zich met geweld dan wel het dreigen met geweld verzetten tegen een ambtenaar van politie of tegen een persoon die hem daarbij krachtens wettelijke verplichting of op zijn verzoek bijstand verleent;

  • 2.

    een ander met geweld of het bedreigen met geweld dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden;

  • 3.

    huisvredebreuk met geweld dan wel het dreigen met geweld;

  • 4.

    lokaalvredebreuk met geweld dan wel het dreigen met geweld;

  • 5.

    openlijke geweldpleging;

  • 6.

    oproepen tot gewelddadig gedrag;

  • 7.

    gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het plegen van geweld;

  • 8.

    mishandelen;

  • 9.

    vechterij;

  • 10.

    aanwenden van een wapen tegen een persoon;

  • 11.

    plegen van diefstal met geweld of het dreigen met geweld;

  • 12.

    brandstichten of ontploffing teweegbrengen met gevaar voor personen.

Artikel 2:26k Gewelddadige en voor personen zeer gevaarlijke verstoringen

Als buitengewoon ernstige verstoringen van de openbare orde worden in ieder geval beschouwd de volgende gedragingen die zwaar lichamelijk letsel veroorzaken:

  • 1.

    openlijk geweld plegen;

  • 2.

    gebruik van een wapen;

  • 3.

    mishandelen;

  • 4.

    zich met geweld verzetten tegen een ambtenaar van politie of tegen een persoon die hem daarbij krachtens wettelijke verplichting of op zijn verzoek bijstand verleent;

  • 5.

    brandstichten of een ontploffing teweegbrengen.

Artikel 2:26l Voor personen fatale verstoringen

Als buitengewoon zeer ernstige verstoringen van de openbare orde worden in ieder geval beschouwd de volgende gedragingen met de dood van een ander ten gevolge:

  • 1.

    openlijk geweld plegen;

  • 2.

    gebruik van een wapen;

  • 3.

    mishandeling;

  • 4.

    zich met geweld verzetten tegen een ambtenaar van politie of tegen een persoon die hem daarbij krachtens wettelijke verplichting of op zijn verzoek bijstand verleent;

  • 5.

    brandstichten of ontploffing teweegbrengen.

Artikel 2:26m Stadionomgevingsverbod

  • 1. De burgemeester kan aan een supporter die zich schuldig maakt aan een voetbal gerelateerde verstoring van de openbare orde een stadionomgevingsverbod opleggen van:

    • a.

      zes wedstrijden in het Abe Lenstrastadion in geval van een geringe verstoring;

    • b.

      zes maanden tot een jaar in geval van een beperkte verstoring.

  • 2. De burgemeester legt aan een supporter die zich schuldig maakt aan een voetbal gerelateerde verstoring van de openbare orde een stadiongomgevingsverbod van:

    • a.

      twee jaren in geval van een ernstige verstoring;

    • b.

      drie jaren in geval van een gewelddadige en voor personen gevaarlijke verstoring;

    • c.

      vijf jaren in geval van een gewelddadige en voor personen zeer gevaarlijke verstoring;

    • d.

      tien jaren in geval van een voor personen fatale verstoring.

  • 3. Om dringende redenen kan de burgemeester (deels) ontheffing verlenen van het stadionomgevingsverbod.

Artikel 2:26n Stadionomgevingsverbod bij vrees

  • 1. De burgemeester kan aan een supporter een stadionomgevingsverbod opleggen indien hij vreest voor een voetbal gerelateerde verstoring van de openbare orde door die supporter.

  • 2. Van vrees is in ieder geval sprake indien een persoon zich in een andere gemeente in Nederland dan wel in een ander land heeft schuldig gemaakt aan ten minste een ernstige voetbal gerelateerde verstoring van de openbare orde.

  • 3. De termijn van dit stadionomgevingsverbod wordt bepaald door de ernst van de verstoring van de openbare orde.

  • 4. Om dringende redenen kan de burgemeester (deels) ontheffing verlenen van het stadionomgevingsverbod.

Artikel 2:26o Aantoonplicht en kwijtschelding stadionomgevingsverbod

  • 1. De burgemeester kan bij het opleggen van een stadionomgevingsverbod aan een supporter de plicht opleggen om op een door hem voorgeschreven wijze aan te tonen dit stadionomgevingsverbod na te leven.

  • 2. De burgemeester kan op verzoek van de betrokkene de termijn van een stadionomgevingsverbod met een derde bekorten, indien de betrokkene aantoont het verbod gedurende twee derde van de termijn zorgvuldig te hebben nageleefd.

Artikel 2:26p Recidive

  • 1. Indien de betrokkene tijdens de looptijd van het stadionomgevingsverbod of binnen een periode van twee jaren erna de openbare orde opnieuw verstoort, kan de burgemeester voor die gedraging een stadionomgevingsverbod opleggen van de dubbele tijdsduur van de categorie waarbinnen de verstoring van openbare orde valt.

  • 2. De termijn van dit stadionomgevingsverbod begint te lopen de dag nadat de termijn van het eerdere stadionomgevingsverbod is verstreken.

  • 3. Om dringende redenen kan de burgemeester ontheffing verlenen van het stadionomgevingsverbod.

Artikel 2:26q Stadsverbod

  • 1. De burgemeester kan aan een supporter dan wel aan supporters van een bezoekende voetbalclub een verbod opleggen om zich binnen de gemeentegrenzen te begeven, indien er vrees bestaat voor ten minste ernstige voetbal gerelateerde verstoring van de openbare orde.

  • 2. De lengte van een zodanig stadsverbod bedraagt maximaal 48 uren.

  • 3. In individuele gevallen van dringende aard kan de burgemeester ontheffing verlenen van het stadsverbod.

Afdeling 8 Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

    a. openbare inrichting:

    • i.

      een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis;

    • ii.

      elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid.

    b. terras:

    een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt;

    c. droge horeca:

    openbare inrichtingen waar bedrijfsmatig etenswaren voor directe consumptie worden verstrekt, niet-alcoholhoudende dranken worden geschonken en licht alcoholische dranken voor gebruik elders worden aangeboden;

    d. natte horeca:

    openbare inrichtingen waar bedrijfsmatig alcoholhoudende dranken bedrijfsmatig of anders dan om niet worden geschonken voor gebruik ter plaatse;

    e. Heereveen-Centrum:

    het grondgebied van de plaats Heerenveen zoals begrensd in het geldende bestemmingsplan Heerenveen-Centrum;

    f. onder houder wordt in deze afdeling verstaan:

    degene die een horecabedrijf exploiteert op grond van het bepaalde in artikel 2:28;

    g. deze afdeling verstaat niet onder bezoekers:

    • a.

      de gezinsleden van de houder, alsmede zijn elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

    • b.

      de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede personen bedoeld in artikel 438, derde lid van het Wetboek van Strafrecht;

    • c.

      de personen wier aanwezigheid in het horecabedrijf wegens dringende redenen noodzakelijk is;

    h. stadionomgeving:

    het gebied dat wordt begrensd door Nieuwburen, Stadionweg, Oranje Nassaulaan, Alma Tademaweg, Karst de Jongweg en de waterloop Atalantastraat en Nieuwburen te Heerenveen.

  • 2. Onder openbare inrichting wordt mede verstaan een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

  • 1. Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester, tenzij voor het horecabedrijf een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet is verleend.

  • 2. De burgemeester weigert de vergunning indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit of indien de aanvrager geen verklaring omtrent gedrag met betrekking tot de leidinggevende overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 4. Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van de openbare inrichting en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van de openbare inrichting.

  • 5. Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in:

    • a.

      een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

    • b.

      een zorginstelling;

    • c.

      een museum;

    • d.

      een bedrijfskantine of -restaurant;

    • e.

      een snackbar of cafetaria.

  • 6. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:29 Sluitingstijd

  • 1. Het is de houder van een openbare inrichting aan wie een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet is verleend, verboden bezoekers toe te laten tot die openbare inrichting tussen 03.00 en 08.00 uur.

  • 2. Het is de houder van een openbare inrichting aan wie geen vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet is verleend, verboden die openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 04.00 en 08.00 uur.

  • 3. Het verbod in lid 2 geldt niet voor de droge horeca in Heerenveen-centrum.

  • 4. Het is de houder van een openbare inrichting aan wie geen vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet is verleend, maar aan wie wel een gedoogbeschikking voor het verstrekken van zogenaamde softdrugs is verstrekt, verboden die openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 00.00 en 12.00 uur.

  • 5. In afwijking van het gestelde in lid 1 is het de houder van een openbare inrichting die gelegen is in de stadionomgeving, zoals omschreven in 2:27 lid 1 sub h, aan wie een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet of een vergunning ingevolge artikel 2:28 lid 1 is verleend, verboden die openbare inrichting geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 01.00 en 08.00 uur;

  • 6. Het verbod in lid 5 geldt niet voor bezoekers met een lidmaatschap van de Ondernemers Sociëteit Sportclub Heerenveen;

  • 7. Het eerste tot en met het zesde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

Artikel 2:29a Sluitingstijd terrassen

  • 1. Het is de houder van een openbare inrichting verboden bezoekers op het terras toe te laten of te laten verblijven op maandag, dinsdag, woensdag en donderdag tussen 01.00 en 08.00 uur en op vrijdag, zaterdag en zondag tussen 02.00 en 08.00 uur.

  • 2. In afwijking van het gestelde in lid 1 is het de houder van een openbare inrichting die is gelegen in de stadionomgeving ,zoals omschreven in 2:27 lid 1 sub h, aan wie een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet of een vergunning ingevolge artikel 2:28 lid 1 is verleend, verboden op donderdag, vrijdag, zaterdag en zondag bezoekers op het terras toe te laten of te laten verblijven tussen 01.00 tot 08.00 uur;

  • 3. Het gestelde in lid 2 geldt niet voor bezoekers met een lidmaatschap van de Ondernemers Sociëteit Sportclub Heerenveen.

  • 4. Het eerste tot en met het derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting

  • 1. Het is de houder van een openbare inrichting (inclusief de droge horeca) verboden tussen 31 december vanaf 20.00 uur tot 1 januari 8.00 uur de openbare inrichting en het terras voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven.

  • 2. De burgemeester kan van het in lid 1 gestelde verbod geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen.

  • 3. De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijke openbare inrichting of een daartoe behorend terras;

  • 4. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen, tijdelijk andere dan de geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 5. Het vierde lid is niet van toepassing in die situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting:

  • 1.

    de orde te verstoren;

  • 2.

    zich te bevinden gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn krachtens artikel 2:29 en 2:30 eerste lid of op grond van een besluit krachtens artikel 2:30 vierde lid.

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

[vervallen]

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2.27 geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 2:34

[vervallen]

Afdeling 8a Bijzondere bepalingen over paracommerciële horecabedrijven als bedoeld in de drank- en horecawet

Artikel 2:34a Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    alcoholhoudende drank,

  • -

    inrichting,

  • -

    paracommerciële rechtspersoon,

dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:34b Schenktijden paracommerciële rechtspersonen

  • 1. Een paracommercieel rechtspersoon kan alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf één uur voor de aanvang en tot uiterlijk één uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het paracommerciële rechtspersonen verboden om in hun inrichting van 01.00 tot 10.00 uur alcoholhoudende drank te verstrekken.

Artikel 2:34c Bijeenkomsten paracommerciële rechtspersonen

  • 1. Een paracommercieel rechtspersoon verstrekt geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.

  • 2. Indien binnen de bebouwde kom van een plaats, waarbinnen een paracommercieel rechtspersoon gevestigd is, geen commercieel horecabedrijf aanwezig is, kan deze rechtspersoon alcoholhoudende drank verstrekken tijdens bijeenkomsten zoals genoemd in het eerste lid.

  • 3. Indien binnen de bebouwde kom van een plaats, waarbinnen een paracommercieel rechtspersoon gevestigd is, wel een commercieel horecabedrijf aanwezig is, kan deze rechtspersoon maximaal 6 keer per jaar alcoholhoudende drank verstrekken tijdens bijeenkomsten zoals genoemd in het eerste lid, mits tijdens deze bijeenkomsten samenwerking tussen de paracommerciële rechtspersoon en de plaatselijke commerciële horeca plaatsvindt.

  • 4. Een paracommercieel rechtspersoon kan tijdens bijeenkomsten zoals genoemd in het tweede en derde lid alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken met inachtneming van de schenktijden zoals genoemd in artikel 2:34b.

  • 5. Een paracommercieel rechtspersoon doet uiterlijk 48 uur voorafgaand aan een bijeenkomst zoals genoemd in het derde lid hiervan digitaal melding aan de burgemeester op een hiervoor vastgesteld digitaal beschikbaar formulier.

Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

[vervallen]

Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid.

    • b.

      indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40 Speelautomaten

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    a. Wet:

    Wet op de kansspelen;

    b. kansspelautomaat:

    automaat als bedoeld in artikel 30, onder c van de Wet;

    c. hoogdrempelige inrichting:

    inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d van de Wet;

    d. laagdrempelige inrichting:

    inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e van de Wet.

  • 2. In hoogdrempelige inrichtingen zijn maximaal twee kansspelautomaten toegestaan;

  • 3. In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken of op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

[vervallen]

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

[vervallen]

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

[vervallen]

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats:

    • a.

      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op te houden op en wijze die aan gebruikers of bewoners van nabij de openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op:

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek indien:

  • 1.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek, of

  • 2.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

[vervallen]

Artikel 2:53 Bespieden van personen

[vervallen]

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

[vervallen]

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

[vervallen]

Artikel 2:56 Alarminstallaties

[vervallen]

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op een openbare plaats indien de hond niet is aangelijnd;

    • b.

      buiten de bebouwde kom op rijkswegen en provinciale wegen indien die hond niet is aangelijnd;

    • c.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • d.

      op de weg indien die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen;

    • e.

      binnen door het college aangewezen natuurgebieden indien die hond niet is aangelijnd.

  • 2. De verboden in het eerste lid, aanhef en onder a en b, zijn niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3. De verboden in het eerste lid, aanhef en onder a, b en c, zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

    • a.

      die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of

    • b.

      die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van het verbod in het eerste lid, aanhef en onder c.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

  • 3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1. Indien het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

[vervallen]

Artikel 2:61 Wilde dieren

[vervallen]

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op herkauwende en eenhoevige dieren of varkens (vee) die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:63 Duiven

[vervallen]

Artikel 2:64 Bijen

[vervallen]

Artikel 2:65 Bedelarij

[vervallen]

Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsbepaling

[vervallen]

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

[vervallen]

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

[vervallen]

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

[vervallen]

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

[vervallen]

Afdeling 13 Vuurwerk en carbid

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

1. Carbidschieten:

het in een (melk)bus op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen;

2. consumentenvuurwerk:

consumentenvuurwerk waarop het besluit van 22 januari 2002 houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.

  • 2. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:73 Gebruiken van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De verboden in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:73a Carbidschieten

  • 1. Carbidschieten is verboden.

  • 2. Het verbod geldt niet na melding aan het college uiterlijk 10 werkdagen voor het carbidschieten en onder de volgende voorwaarden:

    • a.

      Carbidschieten mag uitsluiten op 31 december vanaf 10.00 uur tot de daaropvolgende 1 januari tot 2.00 uur;

    • b.

      Degene die carbidschiet moet tenminste de leeftijd van 16 jaar hebben;

    • c.

      De plaats van het afschieten is tenminste op 50 meter afstand van de omliggende bebouwing;

    • d.

      De inhoud van de (melk)bus mag maximaal 60 liter bedragen;

    • e.

      Het voorwerp waarin het carbidgas wordt gevormd, moet worden afgesloten met zacht materiaal (zoals een voetbal of plastic zak), het is verboden om harde voorwerpen zoals een deksel van een melkbus als afsluiter te gebruiken;

    • f.

      toeschouwers moeten op een afstand van tenminste 10 meter van bedoeld voorwerp worden gehouden door een duidelijk afzetting (zoals linten of hekwerken);

    • g.

      er mag niet worden geschoten in de richting van personen, dieren of nabij gelegen gebouwen;

    • h.

      degene die carbid afschieten dienen uitdrukkelijk toestemming te hebben van de rechthebbende op het terrein waarop het carbidschieten zal plaatsvinden;

    • i.

      het carbidgas moet op veilige wijze worden ontstoken (niet veilig is een directe ontsteking met een aansteker) en;

    • j.

      afval veroorzaakt door het carbidschieten dient na afloop te worden opgeruimd.

Afdeling 14 Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74a Verzamelingen van personen in verband met drugs

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats in verband met het openlijk gebruik van en/of handel in middelen als bedoeld in de artikel 2 en 3 van de Opiumwet aan een verzameling van meer dan vier personen deel te nemen.

  • 2. Een ieder die zich bevindt in een verzameling van personen als bedoeld in het eerste lid, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door deze ambtenaar aangewezen richting te verwijderen.

Artikel 2:74b Verboden drugsgebruik

Het is verboden op een openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.

Artikel 2:74c Weggooien van spuiten e.d.

Het is verboden om injectiespuiten of onderdelen daarvan als naalden, reservoirs, zuigers, e.d. of daarop gelijkende voorwerpen op een openbare plaats dan wel in afvalbakken of in een voor publiek toegankelijk gebouw achter te laten.

Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen en gebiedsontzegging

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet te besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:10, 2:11, 2:16, 2:44, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:73, 2:73a, 2:74, 2:74a, 2:74b of 5:34 van deze verordening groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1. De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2. De burgemeester heeft die bevoegdheid eveneens ten aanzien van andere plaatsen die voor het publiek toegankelijk zijn.

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een bevel geven zich gedurende ten hoogste 24 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 2. Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste 8 weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 3. Een bevel krachtens het tweede lid kan slechts worden gegeven als het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen 6 maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.

  • 4. De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid gestelde bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1 Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • f.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • g.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituee;

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3.3 Nadere regels

  • 1. Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college van burgemeester en wethouders over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

  • 2. Het college kan voor seksinrichtingen nadere regels stellen in het belang van de vrijheid, de veiligheid, de gezondheid of de arbeidsomstandigheden van de prostituees, de volksgezondheid, het voorkomen van strafbare feiten, het voorkomen of beperken van overlast of het voorkomen van aantasting van het woon- en leefklimaat.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van prostituees.

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1.

    • Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het college kan delen van de gemeente aanwijzen, met uitsluiting van andere delen van de gemeente, waar vergunning kan worden verleend voor seksinrichtingen.

  • 3. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder;

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

  • 4. Een vergunning als bedoeld in lid 1 heeft een geldigheidsduur van drie jaren.

  • 5. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3:4a Verplicht bedrijfsplan

  • 1. Bij het indienen van een aanvraag voor een vergunning voor een seksinrichting wordt naast het aanvraagformulier een bedrijfsplan overgelegd, waarin het bedrijfsbeleid wordt beschreven ten aanzien van de hygiëne, de gezondheid, het zelfbeschikkingsrecht, de zelfredzaamheid, de veiligheid en de arbeidsomstandigheden van de in het bedrijf werkzame prostituees, alsmede de veiligheid en de gezondheid van klanten.

  • 2. Uit het bedrijfsplan blijkt in ieder geval:

    • a.

      welke maatregelen de exploitant neemt om te voorkomen dat in het bedrijf prostituees werkzaam zijn die het slachtoffer zijn van mensenhandel of andere vormen van uitbuiting;

    • b.

      welke maatregelen worden genomen om te waarborgen dat de in het bedrijf werkzame prostituees voldoende zelfredzaam zijn;

    • c.

      welke maatregelen worden genomen om te waarborgen dat de in het bedrijf werkzame prostituees niet worden verplicht tot het verrichten van seksuele handelingen tegen hun wil en tot het gebruik van drugs of tot het nuttigen van alcoholhoudende dranken;

    • d.

      welke maatregelen worden genomen om te waarborgen dat de in het bedrijf werkzame prostituees klanten kunnen weigeren;

    • e.

      welke maatregelen worden genomen om te waarborgen dat er voldoende toezicht plaatsvindt op de seksinrichting;

    • f.

      welke maatregelen worden genomen om te waarborgen dat de gezondheid en veiligheid van klanten voldoende wordt beschermd;

    • g.

      dat de geneeskundige zorg en voorlichting met betrekking tot beroepsgerelateerde ziektes ten behoeve van de prostituees beschikbaar is;

    • h.

      dat gewaarborgd is dat de prostituees vrij worden gelaten in het contact met organisaties die van belang zijn voor hun lichamelijke of geestelijke gezondheid en

    • i.

      onder welke arbeids- en verhuurvoorwaarden de in de seksinrichting werkzame prostituees werken.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van hetgeen in het bedrijfsplan wordt opgenomen.

  • 4. Als de exploitant het bedrijfsplan wil wijzigen, doet hij hiervan vooraf mededeling aan de burgemeester. De wijziging wordt als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 03.00 en 08.00 uur;

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting alsmede prostituees werkzaam in de seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4. Het eerste tot en met derde lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1. Met het oog op de openbare belangen en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het besluit bedoeld in het eerste lid bekend op de voet van artikel 3:42, tweede lid Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat exploitant of de beheerder bedoeld in artikel 3:4, tweede lid onder a of b in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht , in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

    • c.

      vermoedens van mensenhandel of andere vormen van uitbuiting worden gemeld bij de politie;

    • d.

      in het bedrijf geen prostituees werkzaam zijn die de leeftijd van eenentwintig jaar nog niet hebben bereikt en

    • e.

      het bedrijfsplan wordt nageleefd.

Artikel 3:8a Verplichtingen van de exploitant of beheerder

  • 1. De exploitant draagt er zorg voor dat een actuele bedrijfsadministratie wordt bijgehouden waarin in ieder geval gegevens zijn opgenomen van de in de seksinrichting werkzame prostituees en de verhuuradministratie.

  • 2. De exploitant en de beheerder dragen er zorg voor dat de bedrijfsadministratie van de laatste drie maanden in het bedrijf beschikbaar is voor toezichthouders en opsporingsambtenaren.

  • 3. De exploitant draagt er zorg voor dat de bedrijfsadministratie met inachtneming van de wettelijke termijnen worden bewaard.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de inhoud van de bedrijfsadministratie.

  • 5. De exploitant of de beheerder van een seksinrichting draagt er zorg voor dat in advertenties voor het bedrijf de naam van het bedrijf en het nummer van de exploitatievergunning worden vermeld.

  • 6. Het is de exploitant of de beheerder van een seksinrichting verboden in advertenties onveilige seks aan te bieden of daarin te garanderen dat de in het bedrijf werkzame prostituees vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen.

Artikel 3:9 Straatprostitutie

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten te bewegen gebruik te maken van de diensten van een prostituee, uit te nodigen dan wel aan te lokken.

  • 2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

Afdeling 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid, beslist het bevoegd bestuursorgaan op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan, voorbereidingsbesluit, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening; of

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2. Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • c.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • e.

      de gezondheid of zedelijkheid; of

    • f.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Artikel 3:13a Bijzondere intrekkingsgronden

  • 1. De burgemeester kan een vergunning voor een seksinrichting intrekken als:

    • a.

      in het bedrijf prostituees werkzaam zijn in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;

    • b.

      in het bedrijf prostituees werkzaam zijn die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt;

    • c.

      aannemelijk is dat in het bedrijf prostituees werkzaam zijn die het slachtoffer zijn van mensenhandel, dan wel onvoldoende zelfredzaam zijn;

    • d.

      de exploitant of beheerder niet langer voldoet aan de bij of krachtens artikel 3:5 gestelde eisen.

    • e.

      het bedrijfsplan onvoldoende garanties geeft voor de bescherming van de prostituees of niet voldoet aan bij of krachtens artikel 3:4a gestelde regels;

    • f.

      de exploitant of de beheerder het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk niet of onvoldoende naleeft;

    • g.

      in de seksinrichting strafbare feiten plaatsvinden die een bedreiging vormen voor de orde of veiligheid in of om de seksinrichting;

    • h.

      de openbare orde of het woon- en leefklimaat nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting;

    • i.

      in strijd wordt gehandeld met door het college gestelde nadere regels als bedoeld in artikel 3:3;

    • j.

      de exploitant of de beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt;

    • k.

      in de seksinrichting een escortbedrijf is gevestigd waarvan de vergunning is ingetrokken dan wel dat met toepassing van artikel 3:7 van deze verordening dan wel artikel 13b van de Opiumwet is gesloten.

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de exploitant die overeenkomstig artikel 3:4 op de vergunning is vermeld, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder g, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Afdeling 5 Overgangsbepaling

Vervallen.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluidhinder

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

1. Besluit:

het Activiteitenbesluit milieubeheer;

2. inrichting:

inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

3. houder van een inrichting:

degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

4. collectieve festiviteit:

festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

5. incidentele festiviteit:

festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

6. Heerenveen-Centrum:

het grondgebied van de plaats Heerenveen zoals begrensd in het geldende bestemmingsplan Heerenveen-Centrum;

7. Heerenveen overig:

het grondgebied van de plaats Heerenveen met uitzondering van het grondgebied Heerenveen-centrum;

8. rest van de gemeente:

de dorpen Akkrum, Aldeboarn, Bontebok, De Knipe, Gersloot, Haskerdijken, Hoornsterzwaag, Jubbega, Katlijk, Luinjeberd, Mildam, Nieuweburg, Nieuwehorne, Nieuweschoot, Nes, Oranjewoud, Oudehorne, Oudeschoot, Terband en Tjalleberd.

Artikel 4:2 Collectieve festiviteiten

  • 1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikel 2.17, 2.19, 2.20 van het Besluit gelden niet voor:

    • a.

      12 door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen voor Heerenveen-Centrum;

    • b.

      8 door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen voor Heerenveen-overig en de rest van de gemeente.

  • 2. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend. Indien de exacte datum van een collectieve festiviteit nog niet bepaald is, wordt de festiviteit zonder datum bekend gemaakt.

  • 3. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 4. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19, 2.20 van het Besluit – uiterlijk om 02.00 uur beëindigd;

  • 5. In afwijking van lid 4 wordt het buiten de bebouwing ten gehore brengen van de genoemde extra muziek in de nachten van zondag tot en met donderdag uiterlijk om 23.00 uur beëindigd en in de nachten van vrijdag en zaterdag uiterlijk om 1:00 uur beëindigd.

Artikel 4:3 Incidentele festiviteiten

  • 1. Behoudens het bepaalde in lid 2 is het een inrichting in de gebieden buiten Heerenveen-Centrum toegestaan maximaal 8 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden, waarbij de geluidsnormen als bedoeld in artikelen 2.17, 2.19, 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2. In het geval het aantal collectieve dagen meer bedraagt dan 4, wordt dit meerdere in mindering gebracht op het maximum aantal als genoemd in lid 1.

  • 3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19, 2.20 van het Besluit –uiterlijk om 02.00 uur beëindigd;

  • 7. In afwijking van lid 6 wordt het buiten de bebouwing ten gehore brengen van de genoemde extra muziek in de nachten van zondag tot en met donderdag uiterlijk om 23.00 uur beëindigd en in de nachten van vrijdag en zaterdag uiterlijk om 1:00 uur beëindigd.

  • 8. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid binnen de bebouwing en na de eindtijden als genoemd in lid 7 blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

[vervallen]

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

[vervallen]

Artikel 4:6 Overige geluidshinder

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

[vervallen]

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten de daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Artikel 4:9a Verbod oplaten ballonnen

  • 1. Het is verboden één of meerdere ballonnen, van welk materiaal dan ook, door middel van hete lucht afkomstig van vuur, dan wel door middel van helium of andere gassen, op te laten stijgen.

  • 2. Onder ballon wordt mede verstaan: herdenkingsballon, vuurballon, gelukslampion, Thaise wensballon, papierballon, geluksballon, etc.

  • 3. Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing op vaartuigen als bedoeld in de Wet luchtvaart.

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      bomenlijst: de door het college vastgestelde lijst van beschermingswaardige houtopstanden. In afwachting van de vaststelling van een nieuwe geharmoniseerde bomenlijst, worden ook de waardevolle bomen en boomstructuren die op de lijst van de voormalige gemeente Boarnsterhim staan, aangemerkt als bomen behorend tot de Bomenlijst;

    • b.

      houtopstand: enkel- of meerstammige bomen met een diameter vanaf 35 cm op 1,30 m hoogte en structuurelementen in het landschap zoals houtwallen, houtsingels, elzensingels, boomgroepen, kleine bosjes, lanen en bomenrijen (landschapselementen).

    • c.

      vellen: rooien, kappen, verplanten en kandelaberen, (periodiek) groot onderhoud van structuurelementen alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van een houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4:11 Vellen van houtopstanden

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag houtopstanden te vellen of te doen vellen die staan vermeld op de Bomenlijst of waarvoor een herplant/instandhoudingsplicht geldt.

  • 2. Landschapselementen en bomen met een diameter vanaf 35 cm op 1.30m, in door het college aangewezen gebieden op de Groene kaart, mogen worden geveld mits daarvan een melding is gedaan aan het college en het college niet binnen zes weken heeft beslist dat het vellen wordt verboden.

  • 3. De vergunning of melding kan worden geweigerd op grond van een:

    • a.

      bijzondere schoonheidswaarde;

    • b.

      bijzondere zeldzaamheidswaarde;

    • c.

      bijzondere cultuurhistorische waarde;

    • d.

      beeldbepalend karakter voor de omgeving;

    • e.

      landschappelijke, structuurbepalende en/of cultuurhistorische waarde;

    • f.

      belangrijke natuur- en ecologische waarde.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

  • 5. Het college is bevoegd om de Bomenlijst en de criteria daarvoor vast te stellen.

  • 6. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving van het college.

  • 7. Het college kan nadere regels stellen.

  • 8. Het college kan toestemming geven tot het direct vellen van een boom indien er naar boomdeskundige maatstaven sprake is van een situatie van acuut spoedeisend belang.

Artikel 4:12 Herplant/instandhoudingsplicht

  • 1. Het college kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

  • 2. Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder melding of zonder vergunning is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het college aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 3. Indien niet ter plaatse kan worden herplant, kan aan een vergunning het voorschrift worden verbonden dat een geldelijke bijdrage, die naar redelijkheid kan worden vastgesteld, dient te worden gestort ten gunste van de gemeente. De financiële bijdrage wordt uitsluitend gebruikt ter versterking van het gemeentelijk bomenbestand.

  • 4. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste of tweede lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn en op welke wijze niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

  • 5. Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is in het voortbestaan ernstig worden bedreigd, kan het college aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 6. Degene aan wie een verplichting als bedoeld in lid één tot en met vijf is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 4:12a Bestrijding van boomziekten

  • 1. Het is verboden bomen, gevelde bomen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren, indien het een boomsoort betreft die de desbetreffende boomziekte kan verspreiden.

  • 2. Indien zich op een terrein één of meer bomen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren van verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van de ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college gezag is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      de houtopstand te vellen;

    • b.

      conform richtlijnen van de gemeente de gevelde houtopstand direct zodanig te behandelen dat verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen.

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

[vervallen]

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

[vervallen]

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1. Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.

Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame

[vervallen]

Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. kampeermiddel:

een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

b. camperovernachtingsplaats:

een door het college aangewezen locatie buiten kampeerterreinen waar campers/kampeerauto's geplaatst kunnen worden ten behoeve van recreatief nachtverblijf, zijnde een “gereguleerde overnachtingsplaats” (GOP).

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd of waarvoor een ontheffing van het bestemmingsplan ten behoeve van kleinschalig kamperen is afgegeven.

  • 2. Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      het plaatsen van één kampeermiddel voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein;

    • b.

      het plaatsen van een camper op een camperovernachtingsplaats voor maximaal 72 uur, mits op de aangewezen plaats het aantal van vier campers niet wordt overschreden;

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid voor:

    • a.

      het houden van een kampeerterrein voor ten hoogste tien kampeermiddelen of

    • b.

      het houden van een kampeerterrein door een organisatie met een doelstelling van sociale, culturele, educatie of wetenschappelijke aard ten behoeve van de eigen doeleinden.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap;

    • b.

      de bescherming van een stads- of dorpsgezicht.

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4:18, eerste lid, niet geldt.

  • 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd in artikel 4:18, vierde lid.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

1. voertuigen:

voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

2. parkeren:

parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 50 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een weg, waar dit naar het oordeel van het college buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3. Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4. Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 5. Het college kan van de verboden in het eerste en tweede lid ontheffing verlenen.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

[vervallen]

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2. Het is verboden op door het college in het belang van het beheer van de openbare ruimte aangewezen plaatsen (openbare fietsstallingsgebieden), fietsen of bromfietsen langer dan een door het college vastgestelde periode onafgebroken te stallen.

  • 3. Het is verboden fietsen of bromfietsen die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg dan wel binnen openbare fietsstallingsgebieden te laten staan.

Afdeling 2 Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen of leden- of donateurwerving

  • 1. Het is verboden te collecteren op door het college in het belang van en openbare orde aangewezen plaatsen, dagen en uren.

  • 2. Onder een inzameling als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan het aanvaarden van geld of goederen bij het aanbieden van diensten of goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor een inzameling die:

    • a.

      wordt gehouden op de standplaatsen die door het college zijn aangewezen en waarop het digitale boekingssysteem van toepassing is.

    • b.

      Huis-aan-huis wordt gehouden.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van collecteren.

  • 5. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 3 Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2. Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1. Het is verboden te venten op door het college in het belang van en openbare orde aangewezen plaatsen, dagen en uren.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 4. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet;

    • b.

      het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard;

    • c.

      door het college in het belang van de openbare orde aangewezen openbare plaatsen waarop het digitale boekingssysteem van toepassing is.

  • 5. In afwijking van het bepaalde in het eerste en vierde lid is het venten van gedrukte en geschreven stukken verboden op door het college in het belang van de openbare orde aangewezen openbare plaatsen, dagen of uren.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van venten.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

[vervallen]

Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, al dan niet gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

Artikel 5:18 Standplaatsen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;

    • c.

      indien het maximum aantal beschikbare standplaatsen al vergund is.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor de standplaatsen die door het college zijn aangewezen en waarop het digitale boekingssysteem van toepassing is;

  • 5. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van standplaatsen.

  • 6. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

[vervallen]

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1. Het verbod van artikel 5:18, eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 2. De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht

[vervallen]

Afdeling 5 Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 6 Openbaar water

Artikel 5:23a Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    aanleggen:

    het afmeren en vervolgens het voor beperkte tijd doen of laten liggen van een vaartuig aan of op de oever, aan de oeverbescherming, aan of op een natuurlijke of een voor dit doel aangebrachte voorziening of aan een ander vaartuig, gedurende de tijd die daadwerkelijk gebruikt wordt voor recreatief verblijf op of in de omgeving van het vaartuig;

  • 2.

    ligplaats innemen:

    het afmeren en het vervolgens doen of laten liggen van een vaartuig aan of op de oever, aan of op een natuurlijke of een voor dit doel aangebrachte voorziening of aan een ander vaartuig, anders dan voor aanleggen;

  • 3.

    vaartuig:

    naast het begrip vaartuig in de gebruikelijke zin van het woord een vaartuig zonder waterverplaatsing, een casco, een vaartuig in aanbouw en een vaartuig dat de geschiktheid tot varen of drijven heeft verloren, dan wel de overblijfselen daarvan;

  • 4.

    rechthebbende:

    ieder die over enig goed enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht of daarover enige feitelijke zeggenschap uitoefent;

  • 5.

    woonschip:

    elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot een als hoofdverblijf geldend dag- of nachtverblijf van een of meerdere personen;

  • 6.

    Bruin schip:

    vaartuigen, die oorspronkelijk ten behoeve van de handelsvaart zijn gebouwd, maar die thans zonder dat daaraan ingrijpende uitwendige voorzieningen zijn getroffen – uitsluitend voor permanente bewoning worden gebruikt en ten aanzien waarvan – blijkens de aard van het vaartuig, de daarop aanwezige voorzieningen, de wijze van voortstuwing, zo mogelijk de wijze van gebruik of andere omstandigheden – vast staat, dat de gebruikers daarvan normaliter niet gedurende het hele jaar dezelfde ligplaats innemen.

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en bruine schepen

  • 1. Het is verboden met een woonschip of bruin schip ligplaats in te nemen of te hebben of een ligplaats voor een woonschip of een bruin schip beschikbaar te stellen:

    • a.

      zonder vergunning, en;

    • b.

      buiten de door het college aangewezen gedeelten van openbaar water of buiten een in een geldend bestemmingsplan aangewezen locatie die is bestemd om met een woonschip of bruin schip ligplaats in te nemen.

  • 2. De vergunning wordt geweigerd indien voor de ligplaats al een vergunning is verleend en deze nog geldig is.

  • 3. De vergunninghouder kan de ligplaatsvergunning voor een woonschip of bruin schip overdragen aan een rechtverkrijgende.

  • 4. Het college stelt de vergunning op naam van de rechtverkrijgende als de vergunninghouder hierom schriftelijk verzoekt en hierbij een kopie van de verkrijgingstitel voegt.

  • 5. Het college kan aan het innemen of hebben van een ligplaats, dan wel het beschikbaar stellen van een ligplaats voor een woonschip of een bruin schip:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 6. Op de vergunning als bedoeld in lid 2 is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:25a Ligplaats overige vaartuigen

  • 1. Het is verboden met een vaartuig, uitgezonderd woonschepen en bruine schepen, een ligplaats in te nemen, te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen.

  • 2. Het in lid 1 gestelde verbod is niet van toepassing:

    • a.

      binnen gedeelten van openbaar water die door het college zijn aangewezen;

    • b.

      aan een door het college aangewezen ligoever, mits daarvoor een vergunning is afgegeven;

    • c.

      aan een bij een geldend bestemmingsplan aangewezen ligoever, in een bij geldend bestemmingsplan aangewezen haven of een andere bij bestemmingsplan aangewezen gelegenheid die bestemd is om een vaartuig onder te brengen;

    • d.

      voor (categorieën van) vaartuigen die door het college zijn aangewezen.

  • 3. Het college kan aan het innemen of hebben van een ligplaats, dan wel het beschikbaar stellen van een ligplaats voor een vaartuig:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 4. Op de vergunning als bedoeld in lid 2 sub b is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:25b Aanleggen

  • 1. Het is verboden met een vaartuig aan te leggen:

    • a.

      in of aan een rietkraag;

    • b.

      langer dan gedurende ten hoogste drie achtereenvolgende dagen of gedeelten daarvan op dezelfde plaats.

  • 2. Het in lid 1 onder a gestelde verbod geldt niet voor open roei- en visbootjes.

  • 3. Het college kan daarnaast oevers en wateren aanwijzen waar het verboden is aan te leggen.

Artikel 5:26 Aanwijzigingen Ligplaats

  • 1. Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats of aanleggen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats of aanleggen op te volgen.

Artikel 5:27 Verbod innemen Ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen of aan te leggen in strijd met het krachtens artikel 5:26, tweede lid bepaalde.

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

  • 1. Het is verboden zich zonder redelijk doel vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Artikel 5:31a Overlast motorvaartuigen Heidemeer

  • 1. Het is de bestuurder, eigenaar of houder van een motorvaartuig verboden dit aanwezig te hebben dan wel er mee te varen op of nabij het openbaar water van recreatiegebied De Heide te Heerenveen, plaatselijk bekend als het Heidemeer, in verband met de veiligheid en de overlast.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 5:31b Hogere regelgeving

De verboden in artikelen 5:24, 5.25, 5:25a, 5:28, 5:30 en het gestelde in het eerste en tweede lid van artikel 5:26 zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet milieubeheer, de Scheepvaartverkeerswet, de Wet Beheer Rijkswaterstaatswerken, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Vaarwegenverordening Fryslân 2014 of de Provinciale landschapsverordening.

Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

1. Motorvoertuig:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder z, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

2. Bromfiets:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 5:32a Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidsproductie sportmotoren.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of met een paard.

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod in het eerste lid niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen, fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het verbod in het eerste lid is voorts niet van toepassing:

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 8 Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

  • 6. Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 9 Verstrooiing van as

[vervallen]

HOOFDSTUK 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

Overtreding van bepalingen in deze verordening met uitzondering van de artikelen 2:11 en 4:11, lid 1 en krachtens deze bepalingen gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast: ambtenaren van politie zoals bedoeld in artikel 141 Wetboek van Strafvordering en buitengewone opsporingsambtenaren in dienst van de gemeente Heerenveen.

  • 2. Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Intrekking oude verordeningen

  • 1. De Algemene Plaatselijke Verordening Heerenveen zoals vastgesteld op 21 januari 2013 en de Algemene Plaatselijke Verordening Boarnsterhim zoals vastgesteld op 8 december 2009 en laatstelijk gewijzigd op 20 september 2011 worden ingetrokken.

  • 2. Tevens wordt ingetrokken de Drank- en Horecaverordening gemeente Heerenveen 2013, voor paracommerciële rechtspersonen, d.d. 9 december 2013.

  • 3. De Ligplaatsenverordening gemeente Boarnsterhim 2012, zoals vastgesteld op 14 februari 2012 en de Verordening permanent bewoonde woonschepen 2012, zoals vastgesteld op 6 november 2012, voor zover deze verordeningen betrekking hebben op het grondgebied van de nieuwe gemeente Heerenveen, worden ingetrokken.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordeningen bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Inwerkingtreding nieuwe verordening

Deze verordening treedt in werking op de 5e dag na die waarop zij is bekend gemaakt.

Artikel 6:7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening Heerenveen.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 29 juni 2015.

de griffier,
W.J.M.A. Jansen
de voorzitter,
T.J. van der Zwan

Bijlage 1

afbeelding binnen de regeling