Regeling vervallen per 01-01-2014

Verordening Inburgering 2011

Geldend van 28-07-2011 t/m 31-12-2013

Intitulé

Verordening Inburgering 2011

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen en informatieverstrekking

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1 In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeenteHeiloo;

    • b.

      de wet: de Wet inburgering;

    • c.

      voorziening: een (duale) inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening;

    • d.

      inburgeraar: de persoon die op grond van de artikelen 3, 5 en 6 van de Wet inburgering inburgeringplichtig is, alsmede de personen als bedoeld in artikel 3 van deze verordening;

    • e.

      uitkering: algemene bijstand of een uitkering op grond van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen sociale zekerheidswetten of sociale zekerheidsregelingen.

  • 2 De begripsomschrijvingen in de wet en de daarop berustende regelingen zijn van toepassing op de begrippen die in deze verordening worden gebruikt.

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeraars

  • 1 Het college draagt er zorg voor dat de inburgeraars op een doeltreffende en doelmatige wijze worden geïnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de wet en over het aanbod van en de toegang tot de voorzieningen.

  • 2 Het college richt ten behoeve van de informatieverstrekking aan inburgeraars in ieder geval een gemeentelijk informatiepunt in.

  • 3 Het college zal inburgeraars actief benaderen met informatie over de wet en daarmee samenhangende aspecten.

  • 4 Het college beoordeelt tenminste eens per jaar de doeltreffendheid en doelmatigheid van de informatieverstrekking aan de inburgeraars en rapporteert daarover aan de raad.

Hoofdstuk 2 Doelgroepen en samenstelling van de voorziening

Artikel 3 Aanwijzen van de doelgroepen

  • 1 Het college kan aan inburgeraars een voorziening aanbieden.

  • 2 Naast de persoon die op grond van de artikelen 3, 5 en 6 van de Wet inburgering inburgeringsplichtig is, kan het college een aanbod doen aan inburgeraars met een uitkering op grond van de wet werk en bijstand (WWB).

Artikel 4 De samenstelling van de voorziening

  • 1 Het college stemt de voorziening, met uitzondering van de voorziening aan geestelijke bedienaren, af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeraar.

  • 2 Indien de inburgeraar een voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt aangeboden, draagt het college er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening op de voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt afgestemd.

  • 3 Een voorziening kan, naast datgene dat in de wet is geregeld, een of meer van de volgende onderdelen bevatten:

    • voortgangsgesprekken

    • stageperiode

    • trajectbegeleiding

Artikel 5 De inning van de eigen bijdrage

  • 1 De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet wordt in ten hoogste zes termijnen betaald.

  • 2 Het college legt in de beschikking tot vaststelling van de voorziening de termijnen van betaling vast.

Artikel 6 Opleggen van verplichtingen

  • 1 Het college kan een inburgeraar bij beschikking één of meer van de volgende verplichtingen opleggen:

    • a.

      het deelnemen aan de aangeboden voorziening;

    • b.

      het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider;

    • c.

      het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

    • d.

      voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II op een tijdstip dat door het college wordt bepaald;

    • e.

      het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen in de beschikking kan worden voldaan;

    • f.

      overige verplichtingen die het bereiken van het doel van de voorziening kunnen ondersteunen.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid geldt voor de inburgeraar dat hij/zij het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II moet behalen op een tijdstip dat door het college wordt bepaald.

Hoofdstuk 3 Het aanbod van een voorziening

Artikel 7 De procedure van het doen van een aanbod

  • 1 Het college doet het aanbod, bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de wet schriftelijk. Het aanbod wordt gezonden naar het adres waar de inburgeraar in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven.

  • 2 In het aanbod wordt een omschrijving gegeven van de voorziening die wordt aangeboden en worden de rechten en verplichtingen vermeld die aan de voorziening worden verbonden.

  • 3 De inburgeraar aan wie een aanbod wordt gedaan, deelt binnen 2 weken het college schriftelijk mee of hij het aanbod al dan niet aanvaardt.

  • 4 Wanneer de inburgeraar het aanbod aanvaardt, neemt het college binnen 4 weken na ontvangst van deze mededeling het besluit tot vaststelling van de voorziening overeenkomstig het gedane aanbod.

Artikel 8 De inhoud van de beschikking

  • 1 Het besluit tot vaststelling van de voorziening bevat in ieder geval:

    • a.

      een beschrijving van de voorziening;

    • b.

      een opgave van de rechten en verplichtingen van de inburgeraar;

    • c.

      de datum waarop het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II moet zijn behaald;

    • d.

      de termijnen en wijze van betaling van de eigen bijdrage;

    • e.

      de voorwaarden voor aanspraak op een premie; en

    • f.

      ingeval van een oudkomer: de datum waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht, bedoeld in artikel 26 van de wet, aanvangt.

Hoofdstuk 4 Persoonlijk inburgeringsbudget

Artikel 9 Doelgroepen persoonlijk inburgeringsbudget

  • 1 Op verzoek van de inburgeraar kan het college de voorziening aanbieden in de vorm van een persoonlijk inburgeringsbudget aan inburgeraars die:

    • a.

      onderdelen van het inburgeringsexamen al beheersen en met een individueel traject sneller kunnen opgaan voor het inburgeringsexamen of het staatsexamen, of sneller een taalkennisvoorziening kunnen afronden;

    • b.

      heel specifieke wensen hebben ten aanzien van hun voorziening welke niet passen binnen het reguliere aanbod.

  • 2 Het college kan aan andere inburgeraars dan bedoeld onder a en b van het eerste lid een persoonlijk inburgeringsbudget aanbieden, indien daartoe naar het oordeel van het college aanleiding bestaat.

Artikel 10 Overeenkomst met de inburgeringsinstantie

Na goedkeuring door het college van het voorstel van de inburgeraar met betrekking tot de keuze van de inburgeringsinstantie en het inburgeringsprogramma, sluiten het college en de inburgeraar tezamen een overeenkomst met betrekking tot de inburgering en de inburgeringsinstantie.

Hoofdstuk 5 De bestuurlijke boete

Artikel 11 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

  • 1 De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste 20 % van de bijstandsnorm per maand die voor de inburgeraar geldt of zou gelden als hij belanghebbende in de zin van de Wet werk en bijstand zou zijn, indien de inburgeraar of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet.

  • 2 De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste 20 % van de bijstandsnorm per maand die voor de inburgeraar geldt of zou gelden als hij belanghebbende in de zin van de Wet werk en bijstand zou zijn, indien de inburgeraar geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde voorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 6 van deze verordening

  • 3 De bestuurlijke boete bedraagt € 500,- indien de inburgeraar niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de wet verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

  • 4 Als elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, wordt geen bestuurlijke boete opgelegd.

Artikel 12 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

  • 1 De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 11, eerste lid, bedraagt ten hoogste 40% van de bijstandsnorm per maand die voor de inburgeraar geldt of zou gelden als hij belanghebbende in de zin van de Wet werk en bijstand zou zijn, indien de inburgeraar zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 2 De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 11, tweede lid, bedraagt ten hoogste 40% van de bijstandsnorm per maand die voor de inburgeraar geldt of zou gelden als hij belanghebbende in de zin van de Wet werk en bijstand zou zijn, indien de inburgeraar zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 3 De bestuurlijke boete bedraagt € 1000,- indien de inburgeraar niet binnen de door het college op grond van artikel 32 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

  • 4 De bestuurlijke boete bedraagt € 1000,- indien de inburgeraar niet binnen de door het college op grond van artikel 33 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 13 Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 14 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 15 Inwerkingtreding

  • 1 Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking.

  • 2 De verordening Inburgering zoals vastgesteld op 2 april 2007 wordt ingetrokken.

Artikel 16 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als de Verordening inburgering gemeente Heiloo 2011.

Toelichting 1 Algemene en Artikelgewijze toelichting

1. Inleiding

De Wet inburgering (WI) is op 1 januari 2007 in werking getreden en is in de plaats gekomen van de Wet inburgering nieuwkomers (WIN) en de verschillende oudkomersregelingen. De WI regelt de inburgeringsplicht voor in beginsel alle onderdanen van derdelanden van 16 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland willen en mogen verblijven. Sinds de invoering van de wet hebben er vele wetwijzigingen plaatsgevonden. Het gaat om de volgende wijzigingen:

  • a.

    het college van burgemeester en wethouders krijgt de bevoegdheid om aan iedere inburgeraar een voorziening aan te bieden. Deze wijziging heeft terugwerkende kracht tot en met 1 november 2007.

  • b.

    Het college krijgt de mogelijkheid om een inburgeringsprogramma aan te bieden dat gericht is op het staatsexamen Nederlands als tweede taal. Deze wijziging heeft terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2008.

  • c.

    Het college krijgt de bevoegdheid om in plaats van een voorziening een taalkennisvoorziening aan te bieden aan een inburgeraar die een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 volgt of gaat volgen. Deze wijziging werkt terug tot en met 1 september 2008.

Met ingang van 19 december 2009 is de WI opnieuw gewijzigd. Het gaat om de volgende wijzigingen:

  • a.

    het college van burgemeester en wethouders krijgt de bevoegdheid om aan vrijwillige inburgeraars een voorziening aan te bieden. Deze wijziging treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

  • b.

    De mogelijkheid van het college om een persoonlijk inburgeringsbudget (PIB) aan te bieden aan inburgeraars wordt expliciet opgenomen in de WI. Deze wijziging treedt in werking op 19 december 2009 voor verplichte inburgeraars.

  • c.

    De handhavingstermijnen zijn geharmoniseerd: de inburgeraar dient het inburgeringsexamen te behalen binnen drie en een half jaar. Deze wijziging treedt in werking met ingang van 19 december 2009.

Daarnaast heeft er per 31 augustus 2010 een wijziging plaatsgevonden in het Besluit inburgering. Het college kan de inburgeraar op aanvraag ontheffen van inburgerinsgplicht op drie verschillende gronden:

  • 1.

    wanneer iemand vanwege lichamelijk en/of psychische gronden of eenverstandelijk handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen;

  • 2.

    wanneer iemand op grond van aantoonbare inspanningen redelijkerwijs niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen;

  • 3.

    wanneer iemand naar het oordeel van het college voldoende is ingeburgerd.Bij het invulling geven aan de inburgeringsverplichting staat de eigen verantwoordelijkheid (ook in financiële zin) van de inburgeraar centraal. De inburgeraar kan naar eigen inzicht bepalen hoe hij zich wil voorbereiden op het inburgeringsexamen. Aan de inburgeringsverplichting is voldaan wanneer het inburgeringsexamen is behaald (een resultaatsverplichting).

2. Taken op grond van de WI

De WI geeft de gemeente de opdracht om de inburgeraars in de gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit deze wet. Daarnaast heeft de gemeente de taak aan inburgeraars die daarvoor op grond van de wet of het gemeentelijk beleid in aanmerking komen een voorziening aan te bieden. Een voorziening leidt inburgeraars toe naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal (NT2). In plaats van een voorziening mogen gemeenten aan inburgeraars die een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 volgen of gaan volgen een taalkennisvoorziening aanbieden. Ook moet de gemeente de inburgeringsplicht van inburgeraars handhaven. Het college moet een bestuurlijke boete opleggen als een inburgeraar zich verwijtbaar niet houdt aan de verplichtingen die voor hem gelden.

3. Wat bij verordening te regelen?

In verband met deze taken draagt de WI gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de volgende onderwerpen:

  • a.

    de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeraars, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot voorzieningen (artikelen 8 en 24f WI);

  • b.

    met betrekking tot het aanbieden van voorzieningen en over de rechten en plichten van de inburgeraar voor wie een voorziening is vastgesteld (artikel 19, vijfde lid, artikel 23, derde lid, artikel 24a vijfde lid en artikel 24f WI);

  • c.

    het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd (artikel 35 WI);

ad a. De artikelen 8 en artikel 24f WI bepalen dat de raad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeraars. Het gaat dan om informatie over de rechten en plichten uit hoofde van de WI en informatie over het aanbod van voorzieningen en de toegang tot die voorzieningen.

ad b.Het uitgangspunt van de wet is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeraar om te bepalen hoe hij zich voorbereidt op het inburgeringsexamen. Voor een aantal bijzondere groepen biedt de wet extra faciliteiten. De gemeente kan inburgeraars ondersteunen door een voorziening aan te bieden. Aanvankelijk konden gemeenten uitsluitend een aanbod doen aan bepaalde categorieën inburgeraars. Met ingang van 1 november 2007 kunnen gemeenten aan alle inburgeraars een aanbod doen. Gemeenten zijn wel verplicht een voorziening aan te bieden aan alle asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud- en nieuwkomers) en een voorziening aan te bieden aan nieuw- en oudkomers die werkzaam zijn als geestelijke bedienaar (artikel 19, tweede lid, WI).Een voorziening leidt toe naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en omvat het eenmaal kosteloos afleggen van dat examen. De inburgeraar is een eigen bijdrage verschuldigd van € 270,- voor de voorziening of taalkennisvoorziening. Een taalkennisvoorziening is gericht op de verwerving van de kennis van de Nederlands taal die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 (artikel 19, derde lid, WI). Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen bestaat een voorziening ook uit maatschappelijke begeleiding (artikel 19, zesde lid, WI).

De WI draagt de gemeenteraad op om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het aanbieden van een voorziening. In de wet is ook vastgelegd over welke onderwerpen in ieder geval regels moeten worden gesteld:

  • a.

    de procedure die door het college wordt gevolgd voor het doen van een aanbod aan inburgeraars (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, en artikel 24a, vijfde lid onder a, WI).

  • b.

    De criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan inburgeraars (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, en artikel 24a vijfde lid onder a WI).

  • c.

    De vaststelling door het college van een passende voorziening, met inbegrip van de totstandkoming en de samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, en artikel 24a, vijfde lid onder b WI).

  • d.

    De rechten en plichten van de inburgeraar voor wie een voorziening is vastgesteld. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, en artikel 24f WI).

ad c.Artikel 35 WI draagt gemeenten op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. Artikel 34 van de WI bepaalt het bedrag dat ten hoogste als bestuurlijke boete kan worden opgelegd.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Omwille van leesbaarheid van de verordening wordt het begrip “voorziening” gebruikt (eerste lid, onderdeel c). Een voorziening kan zowel een (duale) voorziening als een taalkennisvoorziening inhouden. De overige begrippen spreken voor zich.Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in respectievelijk de Wet inburgering, het Besluit inburgering en de Regeling inburgering ook van toepassing zijn op deze verordening.

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeraars

Het college heeft als taak de inburgeraars in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering. De wet laat gemeenten vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening wordt georganiseerd. Wel bepalen de artikelen 8 WI en 24f WI dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeraars ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet. Ten aanzien van inburgeraars dienen ook regels te worden vastgesteld ter zake van het aanbod van en de toegang tot voorzieningen.

Artikel 3 Aanwijzen van de doelgroepen

Het college kan aan alle inburgeraars een aanbod doen voor een voorziening of taalkennisvoorziening (artikel 19, eerste lid, en 24a vijfde lid onder a WI). Het college is echter verplicht een voorziening aan te bieden aan asielgerechtigden en een voorziening aan geestelijke bedienaren.

Op grond van artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, en 24a vijfde lid onder a WI moet de gemeenteraad bij verordening regels stellen met betrekking tot de criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan inburgeraars . Dit artikel vormt de uitwerking van deze verplichting. In dit artikel wordt het college opgedragen om vast te stellen aan welke groepen inburgeraars bij voorrang een voorziening kan worden aangeboden. Bovendien wordt in dit artikel vastgelegd binnen welke kaders het college tot zijn keuze van doelgroepen moet komen.

De raad kiest ervoor om in de verordening de gemeentelijke doelgroepen zelf te benoemen. Om te voorkomen dat inburgeraars die behoren tot de groep die het college heeft aangewezen aan deze aanwijzing een recht gaan ontlenen op het krijgen van een aanbod, bepaalt dit artikel dat het college aan de groepen die hij aanwijst een voorziening kan aanbieden. Uitgangspunt is dat het college aan alle inburgeringsplichtigen met een WWB uitkering een aanbod doet. Echter, het budget is leidend. Het college legt daarom jaarlijks vast op basis van het beschikbare budget, aan hoeveel personen behorend tot de gemeentelijke doelgroep een aanbod kan worden gedaan. Het college geeft daarnaast jaarlijks aan of, en hoe zij het re-integratiebudget (binnen het Participatiebudget) kan inzetten wanneer niet alle personen behorend tot de doelgroep een aanbod kan worden gedaan.In het tweede lid van artikel 3 is de doelgroep, naast de inburgeringsplichtigen op grond van de wet, beperkt tot personen met een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Aan personen met een WWB uitkering kan het college een inburgeringsvoorziening aanbieden; het college financiert en faciliteert in die gevallen.

Artikel 4 De samenstelling van de voorziening

In de verordening dienen regels te worden gesteld met betrekking tot de vaststelling door het college van een passende (duale) voorziening, met inbegrip van de totstandkoming en samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, WI). In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft voor iedere inburgeraar die daarvoor in aanmerking komt, een op de persoon toegesneden voorziening samen te stellen. In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze het college een passende voorziening moet vaststellen. Bij het bepalen van de passendheid van een voorziening kunnen de volgende factoren een rol spelen:

  • a.

    de kennis van de inburgeraar van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving en zijn of haar leercapaciteit.

  • b.

    De maatschappelijke rol die de inburgeraar vervult of gaat vervullen in de Nederlandse samenleving. Daarbij kan worden gedacht aan het verrichten van betaalde arbeid of het opvoeden van kinderen.

  • c.

    De persoonlijke situatie van de inburgeraar. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eventuele zorgtaken die de inburgeraar moet vervullen.

De samenstelling van de voorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. De gemeente heeft dus niet de mogelijkheid om de voorziening die zij aan geestelijke bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm te geven.

In geval van uitkeringsgerechtigde inburgeraars die een voorziening gericht op arbeidsinschakeling ontvangen, kan het voordelen opleveren de voorziening daarmee te combineren. De Wet inburgering bepaalt dat de voorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (re-integratievoorziening) als een voorziening wordt aangeboden aan een inburgeraar die bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van een andere socialezekerheidswet of socialezekerheidsregeling én deze verplicht is om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (artikel 20, eerste lid, WI). Het college is verantwoordelijk voor het aanbieden van de gecombineerde voorziening (artikel 20, tweede lid, WI).

Artikel 19, vierde lid, WI draagt het college op om er voor te zorgen dat de voorziening wordt afgestemd op de mogelijkheden van betrokkene tot arbeidsinschakeling. De voorziening dient dus te worden afgestemd op de re-integratievoorziening. Aangezien de re-integratievoorziening in het kader van de uitkeringsverstrekking op grond van socialezekerheidswetten of –regelingen ook door andere partijen dan het college wordt verstrekt, zal het college afspraken moeten maken met de verantwoordelijke uitvoerders van de socialezekerheidswet of –regeling: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), eigenrisicodragers of overheidswerkgevers (artikel 21 WI).

Het derde lid regelt de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de voorziening kan opnemen. In de wet is geregeld waaruit een voorziening in ieder geval moet bestaan: een cursus die toe leidt naar het inburgerinsgexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en het eenmaal kosteloos afleggen van het desbetreffende examen (artikel 19, derde lid, WI).

Voor asielgerechtigde inburgeraars (oud- én nieuwkomers) maakt ook maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel uit van de voorziening (artikel 19, zesde lid, WI). Wat betreft de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de voorziening voor inburgeraars kan opnemen, kan worden gedacht aan trajectbegeleiding of het (periodiek) houden van voortgangsgesprekken met de inburgeraars. Ook kan worden gedacht aan een uitbreiding van de opleiding, bijvoorbeeld in de vorm van een maatschappelijke stage of een aparte module die gericht is op het verwerven van kennis van de Nederlandse samenleving.

Trajectbegeleiding en het houden van voortgangsgesprekken zullen vooral van belang zijn bij inburgeraars die geen voorziening in combinatie met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling krijgen. Bij voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling vormen dergelijke faciliteiten reeds een vast onderdeel.

Ten overvloede wordt gewezen op het feit dat het inburgeringsexamen ook een praktijkgericht deel omvat, waarin de praktische (taal)vaardigheden worden getoetst. Het is vanzelfsprekend dat bij de samenstelling van de voorziening ook rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van deze vaardigheden. Daarbij zal de inzet van duale trajecten een belangrijke rol vervullen.

Artikel 5 De inning van de eigen bijdrage

In de verordening moeten regels worden gesteld die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage van de inburgeraar door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, WI). De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in de wet en bedraagt € 270,-* . Dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd (artikel 23, tweede lid, WI). * Peildatum 01-01-2011

In dit artikel van de verordening wordt geregeld dat de inburgeraar het recht heeft de eigen bijdrage in een aantal termijnen te betalen. Artikel 24, eerste lid, WI maakt het bij inburgeraars die algemene bijstand ontvangen mogelijk dat het college de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering. Als het college wil overgaan tot verrekening, moet dat worden vastgelegd in de beschikking tot vaststelling van de voorziening. Als de inburgeraar een uitkering van het UWV ontvangt, kan het college het UWV verzoeken de eigen bijdrage te verrekenen met of in te houden op de uitkering van het UWV (artikel 24, tweede lid, WI). In dit geval int het UWV de eigen bijdrage ten behoeve van de gemeente. Deze wijze van verrekening geschiedt door het UWV en niet door de gemeente, en wordt dus niet in deze verordening geregeld.

Artikel 6 Opleggen van verplichtingen

Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid, WI dat bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeraars voor wie een voorziening is vastgesteld. Dit artikel vormt de basis voor de verplichtingen die het college in de beschikking tot vaststelling van de voorziening vastlegt.

Artikel 7 De procedure van het doen van een aanbod

Dit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is van belang omdat zo’n aanbod de start is van een procedure die – als het goed is – leidt tot een besluit tot het toekennen van een voorziening.

In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld dat het college het aanbod van een voorziening aan de inburgeraar op schriftelijke wijze doet en dat het aanbod wordt toegestuurd naar het adres waar de inburgeraar staat ingeschreven in de GBA. Op deze wijze kan er geen onduidelijk ontstaan over het feit dat het college de inburgeraar een aanbod heeft gedaan.

Het aanbod zal inhoudelijk dezelfde strekking moeten hebben als de uiteindelijke beschikking (het tweede lid). Hierdoor kan de instemming met het aanbod tevens worden opgevat als instemming met de beschikking tot het vaststellen van de voorziening (die eenzijdig door de gemeente wordt opgelegd). Deze beschikking moet dan wel dezelfde inhoud hebben als het aanbod (het vierde lid).

De zorgvuldigheid van de procedure gebiedt dat als de inburgeraar het aanbod aanvaardt of weigert, hij of zij dit schriftelijk aan de gemeente meedeelt (het derde lid). Het meest praktisch is dat deze schriftelijke mededeling geschiedt in de vorm van het laten ondertekenen door de inburgeraar van een verklaring die door de gemeente is opgesteld. Indien de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt, neemt het college binnen 4 weken na ontvangst van deze mededeling het besluit tot vaststelling van de voorziening, overeenkomstig het gedane aanbod (het vijfde lid). De termijn voor het nemen van een besluit is uiterlijk 8 weken, in verband met de invoering van de Wet Dwangsom.

Het kan natuurlijk voorkomen dat een inburgeraar aan de gemeente meldt dat hij wel een voorziening wil, maar dat hij gelet op zijn situatie bepaalde wijzigingen aangebracht zou willen zien in het aanbod van de gemeente. Als de gemeente hierop positief reageert, zal ze het gedane aanbod moeten aanpassen. Een inburgeraar hoeft een aanbod niet te accepteren. Weigert de inburgeraar het aanbod, dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen. Gaat het om een oudkomer, dan is er geen termijn vastgesteld waarbinnen de betreffende persoon het inburgeringsexamen moet hebben behaald. Het ligt voor de hand dat het college in een dergelijke situatie een handhavingsbeschikking neemt: een besluit op grond van artikel 26 WI waarmee de termijn van start gaat waarbinnen de inburgeraar het inburgeringsexamen moeten hebben behaald (drie en een half jaar na aanvang van deze termijn). Het verdient de aanbeveling dat het college deze handelwijze vastlegt in beleidsregels, zodat tevoren voor betrokkenen duidelijk is (of zou kunnen zijn) wat de gevolgen zijn van het weigeren van een aanbod voor een voorziening.

Artikel 8 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot het vaststellen van een voorziening is een beschikking. Dit betekent dat de inburgeraar de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd.

In de beschikking zullen de toegekende voorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeraar nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen a en b). De inburgeraar is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de voorziening (artikel 23, eerste lid, WI). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeraar duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt.

De termijn waarbinnen een inburgeraar het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet. Deze termijn is drie en een half jaar (artikel 7, eerste lid, WI). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding worden gemaakt (onderdeel c). Onderdeel d bepaalt dat in de beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt. Dit is geregeld in artikel 7 van de verordening.

Onderdeel e heeft betrekking op beschikkingen voor inburgeringsplichtige oudkomers. Indien het college een voorziening vaststelt voor een oudkomer, dan moet het college in de betreffende beschikking ook de dag opnemen waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat (artikel 22, tweede lid en artikel 26 WI). Binnen drie en een half jaar ná deze datum moet de betreffende oudkomer het inburgeringsexamen hebben behaald. Het college kan zelf bepalen wanneer de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat. Het ligt voor de hand om deze termijn direct te laten ingaan (en bijvoorbeeld niet te koppelen aan de datum waarop de voorziening van start gaat). De precieze datum waarop de voorziening van start gaat, zal niet altijd bekend zijn op het moment dat deze wordt toegekend. Bovendien past het vaststellen van een datum van aanvang van handhaving van de inburgeringsplicht, onafhankelijk van het moment waarop met de voorziening kan worden begonnen bij het uitgangspunt van de wet dat de betreffende persoon als oudkomer inburgeringsplichtig is en in beginsel zelf verantwoordelijk is voor het behalen van het inburgeringsexamen.

Artikel 9 Doelgroepen persoonlijk inburgeringsbudget

Gemeenten zijn vrij in hun keuze van de doelgroep van PIB’ers. Het Rijk stelt hieraan geen eisen. Iedereen kan in principe een PIB aanvragen en gemeenten kunnen in principe aan iedereen een PIB aanbieden. De raad heeft ervoor gekozen doelgroepen te benoemen die in aanmerking kunnen komen voor een PIB.

De eerste doelgroep betreft inburgeraars die al onderdelen van het inburgeringsexamen beheersen en met een individueel traject sneller kunnen opgaan voor het examen, of sneller een taalkennisvoorziening kunnen afronden. Als aan beide voorwaarden is voldaan kan het efficiënter zijn de voorziening in de vorm van een PIB aan te bieden.

De tweede doelgroep betreft inburgeraars die heel specifieke wensen hebben ten aanzien van hun voorziening en niet passen binnen het reguliere aanbod. Dit kan bijvoorbeeld van toepassing zijn bij slechthorenden, gehandicapten, werkenden of hoogopgeleiden die een studie willen volgen. Als aan beide voorwaarden is voldaan kan ook voor deze inburgeraars een voorziening in de vorm van een PIB maatwerk opleveren waardoor zij eerder kunnen inburgeren.

Daarnaast heeft het college de bevoegdheid desgevraagd een PIB toe te kennen aan inburgeraars die niet tot de doelgroepen onder a en b behoren.

Artikel 10 Overeenkomst met de inburgeringsinstantie

In artikel 4.27, derde lid, van het Besluit inburgering is opgenomen dat de gemeenteraad bij verordening bepaalt wie als enige partij of partijen met de inburgeringsinstantie een overeenkomst met betrekking tot de inburgering van de inburgeraar sluit. In artikel 11 van deze verordening is opgenomen dat de overeenkomst met de inburgeringsinstantie door het college en de inburgeraar tezamen wordt gesloten. Doordat de inburgeraar partij is bij de overeenkomst met de inburgeringsinstantie, wordt recht gedaan aan het uitgangspunt in het gemeentelijk beleid dat het grondbeginsel voor inburgering de eigen verantwoordelijkheid van de burger is.

Artikel 11 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

Artikel 35 WI draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 WI zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd. De gemeente kan deze boetebedragen in haar verordening overnemen, maar ze kan ook lagere bedragen vaststellen. De boetepercentages benoemd in deze verordening zijn gerelateerd aan de percentages als benoemd in de Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ.

In het kader van de uitvoering van een gecombineerde re-integratie- en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond van artikel 18, tweede lid, afstemmingsverordening Wet werk en bijstand) of het opleggen van een boete of maatregel op grond van een andere socialezekerheidswet of – regeling. Artikel 37 WI bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat geval géén bestuurlijke boete kan opleggen.

Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook zo nodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 5:46, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeraar.

Artikel 12 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om bij herhaling van de overtreding een hogere boete op te leggen dan op grond van artikel 11 mogelijk is. Het eerste en tweede lid kunnen alleen in de verordening worden opgenomen als in artikel 11, eerste en tweede lid, lagere maximum boetebedragen zijn opgenomen dan de maximumbedragen in de wet. De verhoogde boetebedragen ingeval van herhaling van de overtreding mogen uiteraard niet hoger zijn dan de maximumbedragen die in artikel 34 WI worden genoemd. Om te kunnen spreken van een herhaling van een overtreding, moeten de overtredingen zich wel binnen een bepaalde tijdspanne voordoen, bijvoorbeeld 12 maanden. Gemeenten kunnen een kortere of langere termijn vaststellen. Artikel 34, onderdeel d, WI biedt de mogelijkheid voor gemeenten om de bestuurlijke boete te verhogen van maximaal € 500,- naar maximaal € 1000,- in het geval dat de inburgeraar bij herhaling niet voldoet aan de verplichting binnen de gestelde termijn het inburgeringsexamen te behalen. Dit is geregeld in het derde en vierde lid van dit artikel.

Als de inburgeraar niet binnen de voor hem geldende termijn het inburgeringsexamen heeft behaald, dan legt het college hem een bestuurlijke boete op. De maximumboete die kan worden opgelegd, is neergelegd in artikel 11, derde lid, van de verordening. Op grond van artikel 32 WI moet het college in de boetebeschikking een nieuwe termijn vaststellen waarbinnen de inburgeraar alsnog het inburgeringsexamen moet behalen. Als de inburgeraar ook binnen deze nieuwe termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maakt het derde lid het mogelijk dat het college een hogere boete vaststelt. Het wettelijk maximum bedraagt € 1000,- (artikel 34, onderdeel d, WI). Ook in dat geval zal in de boetebeschikking een nieuwe termijn moeten worden opgenomen waarbinnen de inburgeraar het inburgeringsexamen moet behalen. Als de inburgeraar ook binnen deze (derde) termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, regelt het vierde lid dat het college wederom een bestuurlijke boete kan opleggen. De maximumboete in het vierde lid geldt ook voor alle hierop volgende overschrijdingen van termijnen door de inburgeraar.

Artikel 13

Spreekt voor zich.

Artikel 14 Hardheidsclausule

In artikel 3 van deze verordening is opgenomen aan welke groep inburgeraars het college een voorziening kan aanbieden. Op grond van budgettaire redenen is ervoor gekozen deze groep te beperken tot personen met een WWB uitkering met een inkomen tot 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.Wanneer er echter in enig jaar budgettaire ruimte is dan wel ontstaat en enig persoon een beroep op een inburgeringsvoorziening doet welke niet valt onder artikel 3, dan kan de gemeente toch een voorziening toekennen.Daarbij wordt met voorrang gedacht aan:

  • a.

    inburgeraars met opvoedende taken voor kinderen jonger dan 18 jaar. Hiermee wordt bevorderd dat opvoeders contacten kunnen onderhouden met school en andere instellingen waarmee de kinderen te maken hebben zodat zij in staat zijn hun kinderen te helpen bij problemen op school of elders;

  • b.

    inburgeraars die een redelijk perspectief op de arbeidsmarkt hebben. Hiermee kan worden bereikt dat deze mensen zo snel mogelijk uitstromen uit een uitkeringssituatie en/of kunnen participeren op de arbeidsmarkt.

Artikelen 15 en 16

Deze artikelen spreken voor zich.