Verordening voorzieningenHuisvesting onderwijs gemeente Hendrik-Ido-Ambacht 2020

Geldend van 22-01-2020 t/m heden

Intitulé

Verordening voorzieningenHuisvesting onderwijs gemeente Hendrik-Ido-Ambacht 2020

De raad van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 16 juli onder zaaknummer 2296268.

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, artikel 102 en 104 van de Wet op het primair onderwijs,

B e s l u i t

Verordening voorzieningen Huisvesting onderwijs gemeente

Hendrik-Ido-Ambacht 2020

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

deze verordening wordt verstaan onder:

- aanvraag: verzoek voor het bekostigen van een voorziening;

- aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag indient;

- advies Onderwijsraad: een advies van de Onderwijsraad als bedoeld in artikel 95, negende lid, van de Wet

op het primair onderwijs,

- bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;

-lokaal bewegingsonderwijs: ruimte die geschikt is voor het bewegingsonderwijs;

- minister: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

- nevenvestiging: deel van een school dat door de minister op grond van artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs, voor bekostiging in aanmerking is gebracht;

- overzicht: overzicht als bedoeld in artikel 96 van de Wet op het primair onderwijs;

- permanent gebouw: ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 60 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

- programma: programma als bedoeld in artikel 95 Wet op het primair onderwijs;

- school:

school voor basisonderwijs: basisschool als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

- tijdelijk gebouw: al dan niet verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen minstens 15 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

- verhuur: gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden;

- voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II minimaal 15 jaar noodzakelijk is;

- voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II maximaal 15 jaar noodzakelijk is;

- voorziening: voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2.

Artikel 2. Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

Bij het toepassen van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:

  • a.

    voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, bestaande uit:

  • 1.

    nieuwbouw voor een school die voor het eerst door het rijk voor bekostiging in aanmerking is gebracht, of nieuwbouw om een gebouw waarin een school is gehuisvest geheel of gedeeltelijk te vervangen, al dan niet op dezelfde locatie;

  • 2.

    uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

  • 3.

    het geheel of gedeeltelijk in gebruik nemen van een bestaand gebouw voor het huisvesten van een school;

  • 4.

    verplaatsing van een of meer bestaande tijdelijke gebouwen voor het huisvesten van een school;

  • 5.

    terrein voor zover nodig voor het realiseren van een voorziening als bedoeld in 1° tot en met 4°;

  • 6.

    inrichting met onderwijsleerpakket voor zover deze nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd;

  • 7.

    inrichting met meubilair voor zover dit nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd;

  • 8.

    medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al door een andere school in gebruik is of van een lokaal bewegingsonderwijs;

  • b.

    herstel van constructiefouten bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, evenals uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet zichtbare materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;

  • c.

    herstel en vervanging in verband met schade aan gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden;

Artikel 3. Vaststellen vergoeding voorzieningen

  • 1.

    Voor voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1, 2, 6 en 7 wordt de vergoeding vastgesteld overeenkomstig de in bijlage IV opgenomen normbedragen.

  • 2.

    Voor andere voorzieningen dan bedoeld in het eerste lid wordt de vergoeding vastgesteld op de feitelijke kosten.

Artikel 4. Gegevensverstrekking

Het bevoegd gezag verstrekt aan het college de gegevens die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van het bepaalde in deze verordening.

Hoofdstuk 2. Programma en overzicht

Paragraaf 2.1 Aanvragen Programma

Artikel 5. Indienen aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag wordt door het bevoegd gezag bij het college ingediend en moet voor 1 februari van het jaar waarin van het betreffende programma wordt vastgesteld zijn ontvangen

  • 2.

    Aanvragen die na deze datum worden ontvangen neemt het college niet in behandeling.

Artikel 6. Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag vermeldt in ieder geval:

  • a.

    de naam en het adres van de aanvrager;

  • b.

    de dagtekening;

  • c.

    de naam van de school en, als dit van toepassing is, het gebouw waarvoor de voorziening is bestemd;

  • d.

    de voorziening die wordt aangevraagd;

  • e.

    de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening, bestaande uit:

  • 1.

    een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, als het een aanvraag voor en voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onderdeel A, onder 1°, 2°, 3° of 8°.onder de voorwaarde dat de prognose overeenkomstig bijlage II is vastgesteld, tenzij door het college, al dan niet in samenwerking met de bevoegde gezagsorganen van een school voor basisonderwijs, een actuele prognose is opgesteld, welke door het bevoegd gezag wordt onderschreven;

  • 2.

    Een bouwkundige rapportage die voldoet aan de eisen NEN 2767, zodat de noodzaak van de gevraagde voorziening kan worden vastgesteld, indien de aanvraag betrekking heeft op het geheel of gedeeltelijk bekostigen van vervangende nieuwbouw van een gebouw als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, of herstel van een constructiefout als bedoeld in artikel 2, onderdeel b.;

  • 3.

    Een begroting van de noodzakelijke kosten voor het bekostigen van de voorziening, indien de aanvraag betrekking heeft op het bekostigen van een voorziening waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld op de feitelijke kosten.

  • f.

    de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening, en

  • g.

    de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd, indien de aanvraag betrekking heeft op een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° tot en met 5°.

  • 1.

    Het college stelt de aanvrager voor 15 februari schriftelijk op de hoogte van het ontbreken van gegevens als bedoeld in het eerste of tweede lid. De aanvrager heeft tot 15 maart de gelegenheid de ontbrekende gegevens aan te vullen. Indien de gegevens niet voor 15 maart zijn verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

  • 2.

    Als een door het college in behandeling genomen aanvraag mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op 1 oktober van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld, is de aanvrager verplicht dat aantal voor 15 oktober te registeren in de Basisregistratie Onderwijs bij de Dienst Uitvoering Onderwijs. Heeft aanvrager de registratie niet binnen de gestelde termijn gerealiseerd, dan deelt het college dit schriftelijk mede aan de aanvrager en heeft de aanvrager de gelegenheid dit alsnog te doen binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling. Als de registratie niet alsnog binnen drie dagen is verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

Artikel 7. Opgave ingediende aanvragen

Het college verstrekt aan de bevoegde gezagsorganen voor 15 mei een opgave van de aanvragen die overeenkomstig artikel 6 zijn ingediend en geeft daarbij aan welke niet in behandeling worden genomen.

Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststellen programma en overzicht

Artikel 8. Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting

  • 1.

    Het college of een aanvrager kan verzoeken een aanvraag nader toe te lichten. Dit overleg vindt plaats binnen 2 maanden na de hersteldatum, bedoeld in artikel 7.

  • 2.

    Het college treedt in overleg met de aanvrager als de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld op de feitelijke kosten en het college van oordeel is dat de door de aanvrager overgelegde kostenbegroting moet worden aangepast.

  • 3.

    Het college vermeldt in het voorstel tot het vaststellen van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht, bedoeld in paragraaf 2.3, onder vermelding van de redenen, aan:

  • a.

    de hoogte van het geraamde bedrag, waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan, en

  • b.

    als dit van toepassing is, de redenen waarom in het overleg geen overeenstemming is bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag.

Artikel 9. Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad

  • 1.

    Voordat het college het programma en het overzicht vaststelt, worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van het voorstel tot vaststelling naar voren te brengen.

  • 2.

    Dit overleg vindt plaatst voor 15 oktober voorafgaand aan het jaar waarop het vast te stellen programma betrekking heeft. De bevoegde gezagsorganen worden ten minste 2 weken voor de door het college vastgestelde datum schriftelijk in kennis gesteld van het tijdstip van het overleg en de voorgenomen inhoud van het voorstel.

  • 3.

    De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg kunnen voor het overleg hun zienswijzen schriftelijk kenbaar maken aan het college. Het college stelt de deelnemers aan het overleg van deze zienswijzen in kennis.

  • 4.

    Het college maakt een verslag van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van het college op deze zienswijzen. Het verslag wordt binnen een maand na het overleg toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen.

  • 5.

    Een bevoegd gezag en het college kunnen de Onderwijsraad verzoeken een advies uit te brengen over het conceptprogramma. Het verzoek bevat een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover advies wordt verwacht. Het advies dient betrekking te hebben op de relatie tussen de voorgenomen inhoud van het programma en de vrijheid van richting en inrichting. Het verzoek en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen worden opgenomen in het verslag, bedoeld in het vierde lid.

  • 6.

    Het college is belast met het indienen van een verzoek om advies als bedoeld in het vorige lid bij de Onderwijsraad. Het college zorgt ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken ontvangt die nodig zijn voor het beoordelen van het verzoek, waaronder het verslag, bedoeld in het vierde lid.

  • 7.

    Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Als het advies zou leiden tot één of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij het toezenden van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een overleg. In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij het toezenden van het afschrift van het advies.

  • 8.

    Nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt plaats binnen 4 weken nadat het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen is gezonden. Het college maakt van dit overleg een verslag en voegt dit toe aan het verslag, bedoeld in het vierde lid.

Paragraaf 2.3 Vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht

Artikel 10. Tijdstip vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht

  • 1.

    Het college stelt het bekostigingsplafond vast voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden per voorziening.

  • 2.

    Het programma en het overzicht worden door het college vastgesteld op uiterlijk 31 december voorafgaande aan het jaar waarop het programma betrekking heeft.

Artikel 11. Bekendmaken besluiten vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht

  • 1.

    De besluiten tot het vaststellen van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht worden door het college binnen 4 weken na de datum waarop het besluit is genomen bekend gemaakt door het toezenden of uitreiken van het besluit aan de aanvragers. Gelijktijdig stelt het college de overige bevoegde gezagsorganen schriftelijk in kennis van de genomen besluiten.

  • 2.

    De besluiten als bedoeld in het eerste lid worden gelijktijdig met de bekendmaking ter inzage gelegd.

Paragraaf 2.4 Uitvoeren programma

Artikel 12. Overleg wijze van uitvoering

  • 1.

    Het overleg vindt plaats binnen 8 weken nadat het programma is vastgesteld. Binnen acht weken nadat het programma is vastgesteld treedt het college in overleg met de aanvrager over de wijze waarop de op het programma geplaatste voorziening wordt uitgevoerd. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor het uitvoeren van de voorziening en worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over:

  • a.

    het bouwheerschap, bedoeld in artikel 103 van de Wet op het primair onderwijs;

  • b.

    het tijdstip waarop het bouwplan en de begroting door de aanvrager worden ingediend;

  • c.

    als dit van toepassing is, een andere wijze waarop de toegekende voorziening wordt uitgevoerd, met inachtneming van het beschikbaar te stellen bedrag;

  • d.

    de wijze waarop het college het bouwplan en de begroting toetst, en of het naar het oordeel van het college noodzakelijk is bij het toetsen van het bouwplan en de begroting rekening te houden met feiten en omstandigheden die gewijzigd zijn ten opzichte van het moment waarop het programma is vastgesteld, waardoor het eerder genomen besluit kan worden herzien;

  • e.

    de controle op en het afleggen van verantwoording over het besteden van de beschikbaar te stellen middelen;

  • f.

    de wijze waarop de aanbesteding plaatsvindt;

  • g.

    de mogelijkheid om vooruitlopend op het aanvragen van het totale investeringskrediet een bedrag aan te vragen voor de kosten van voorbereiding van het bouwplan tot 8 % van het geraamde investeringsbedrag.

  • 2.

    De inhoud van de afspraken of het feit dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid legt het college schriftelijk vast in een verslag, dat het binnen 4 weken na afloop van het overleg ter kennis van de aanvrager brengt. Indien de aanvrager schriftelijk instemt met het verslag of binnen twee weken na ontvangst nog niet schriftelijk heeft gereageerd, wordt er, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht overeenstemming of geen overeenstemming te zijn bereikt.

  • 3.

    Bij het toepassen van artikel 14 neemt het college binnen 4 weken nadat overeenstemming is bereikt een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging aanvangt. Het bepaalde in artikel 15 is daarbij van toepassing.

  • 4.

    Als in het overleg geen overeenstemming is bereikt, deelt het college dit binnen 4 weken nadat het verslag is vastgesteld schriftelijk mede aan de aanvrager en vermeldt gelijktijdig dat het bekostigen van de uitvoering van de voorziening wordt opgeschort.

Artikel 13. Instemmen bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsen wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overleggen offertes

  • 1.

    Nadat overeenstemming als bedoeld in artikel 13, tweede lid, is bereikt dient het bevoegd gezag het bouwplan en, als de voorziening wordt bekostigd op basis van de feitelijke kosten, de bijbehorende begroting in bij het college. Het bevoegd gezag houdt daarbij rekening met de hierover gemaakte afspraken, bedoeld in artikel 13, eerste lid. Gelijktijdig vermeldt het bevoegd gezag het tijdstip waarop de bekostiging kan starten. Het college moet instemmen met het bouwplan en de begroting voordat een bouwopdracht wordt verleend.

  • 2.

    Het college beslist binnen 6 weken nadat de stukken zijn ontvangen over de bouwplannen, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging start. Het college kan, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn eenmalig te verlengen met maximaal 3 weken. Als niet binnen de gestelde termijn is besloten, wordt geacht instemming te zijn verleend met de bouwplannen en de begroting en start de bekostiging op het door de aanvrager aangegeven tijdstip. Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum van de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging start respectievelijk na de datum waarop de instemming geacht wordt te zijn verleend hiervan schriftelijk in kennis.

  • 3.

    De vergoeding op basis van de feitelijke kosten wordt vastgesteld op basis van de economisch meest voordelige inschrijving

Artikel 14. Aanvang bekostiging

Het college kan bij de beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging start bepalen dat de gelden in termijnen betaald worden. Het betalen van de gelden vindt telkens plaats op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen die voortkomen uit het realiseren van de op het programma geplaatste voorziening.

Artikel 15. Vervallen aanspraak op bekostiging

  • 1.

    De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien de aanvrager niet voor 1 oktober van het jaar volgend op de vaststelling van het programma een bouwopdracht heeft verleend, dan wel koop- huur- of erfpachtovereenkomst heeft gesloten en een afschrift hiervan niet voor 15 oktober daaropvolgend aan het college is gezonden. De in de eerste volzin bedoelde bouwopdracht is onherroepelijk en vermeldt de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, waarbinnen het werk wordt opgeleverd. De in de eerste volzin bedoelde overeenkomsten zijn onherroepelijk. Een huur- of erfpachtovereenkomst vermeldt de datum van inwerkingtreding, alsmede de duur van de overeenkomsten. Een koopovereenkomst vermeldt de datum van aankoop.

  • 2.

    De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager voor 1 september een schriftelijk gemotiveerd verzoek tot verlenging van de termijn, als bedoeld in het eerste lid, bij het college heeft ingediend.

  • 3.

    Het college beslist voor 15 september op het verzoek tot verlenging van de termijn. Indien het verzoek wordt ingewilligd, wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn als bedoeld in het eerste lid wordt verlengd.

Hoofdstuk 3. Aanvragen met spoedeisend karakter

Paragraaf 3.1 Aanvraag

Artikel 16. Indienen aanvraag

Een aanvraag tot bekostiging van een voorziening in de huisvesting die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, wordt binnen 2 weken na het ontstaan van de calamiteit ingediend bij het college.

Artikel 17. Inhoud aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag als bedoeld in artikel 17 vermeldt naast de gegevens genoemd in artikel 6, eerste lid, de omstandigheden waarom de voorziening spoedeisend wordt geacht.

  • 2.

    Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum waarop de aanvraag is ingediend schriftelijk op de hoogte als gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken. De aanvrager heeft vervolgens 2 weken om de ontbrekende gegevens aan te vullen. Als dit niet gebeurt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

Paragraaf 3.2 Beoordelen aanvraag; uitvoeren besluit

Artikel 18. Tijdstip beslissing

  • 1.

    Het college beslist binnen 4 wekennadat de aanvraag is ontvangen of, binnen 4 weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt.

  • 2.

    Als een beschikking niet binnen de gestelde termijn kan worden gegeven, deelt het college dit aan de aanvrager schriftelijk mede en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 3.

    Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum van de beslissing schriftelijk van de beslissing in kennis.

Artikel 19. Uitvoeren beslissing

  • 1.

    Na het bekendmaken van een beslissing als bedoeld in artikel 19, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze waarop de voorziening wordt uitgevoerd. Het bepaalde in de artikelen 13, 14, 15 is daarbij van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van de termijn, bedoeld in artikel 13, tweede lid, eerste volzin, een termijn van 3 weken geldt.

  • 2.

    Binnen drie maanden na bekendmaking van een beslissing als bedoeld in het eerste lid geeft de aanvrager een bouwopdracht of sluit hij een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst af. Hiervan zendt hij binnen twee weken een afschrift aan het college. De aanspraak op bekostiging vervalt als niet aan deze verplichtingen wordt voldaan.

Hoofdstuk 4. Medegebruik en verhuur

Paragraaf 4.1 Medegebruik voor onderwijs of educatie

Artikel 20. Aanduiden omstandigheden

Het college kan overgaan tot het vorderen van een gedeelte van een voor een school bestemd gebouw of terrein als:

  • a.

    door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien van een school waarbij overeenkomstig bijlage III, deel C, een aanvullende ruimtebehoefte is vastgesteld en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in de artikelen 6 of 17 heeft ingediend;

  • b.

    er sprake is van leegstand in een lesgebouw van een school;

Artikel 21. Omschrijving leegstand

  • 1.

    Er is sprake van leegstand in een schoolgebouw als overeenkomstig bijlage III, deel C, is vastgesteld dat de vastgestelde capaciteit van het gebouw groter is dan de vastgestelde ruimtebehoefte.

Artikel 22. Nalaten vorderen

Het college vordert geen medegebruik als het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik moet plaatsvinden, in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen voor het onderwijs aan die school of scholen, tenzij dat gebruik kan plaatsvinden in de voor die scholen al beschikbare huisvestingscapaciteit.

Artikel 23. Overleg en mededeling

  • 1.

    Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 6 overlegt het daarover met de betrokken bevoegde gezagsorganen tijdens het overleg als bedoeld in artikel 10.

  • 2.

    Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 17, overlegt het daarover zo spoedig mogelijk met de betrokken bevoegde gezagsorganen.

  • 3.

    Binnen 4 weken nadat het programma is vastgesteld of binnen 1 week na het overleg, bedoeld in het vorige lid, deelt het college het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt schriftelijk mede dat gevorderd wordt.

  • 4.

    De schriftelijke mededeling van het college bevat in ieder geval:

  • a.

    de naam van de school en het bevoegd gezag waarvoor wordt gevorderd;

  • b.

    een aanduiding van het aantal leerlingen waarvoor gevorderd wordt of, als het betreft het bewegingsonderwijsonderwijs, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;

  • c.

    het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;

  • d.

    het aantal vierkante meters bruto vloeroppervlakte dat gevorderd wordt;

  • e.

    de periode waarvoor gevorderd wordt, en

  • f.

    de ingangsdatum van het medegebruik.

Artikel 24. Vergoeding

De betrokken bevoegde gezagsorganen stellen in onderling overleg de vergoeding voor het medegebruik vast. Hierbij wordt als uitgangspunt genomen dat de vergoeding kostendekkend dient te zijn. Als geen overeenstemming wordt bereikt stellen partijen in onderling overleg vast welke handelswijze wordt gevolgd.

Paragraaf 4.2 Medegebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden

Artikel 25. Overleg en mededeling

  • 1.

    Voordat het college overgaat tot vorderen overlegt het college met het bevoegd gezag.

  • 2.

    In het overleg komt in ieder geval aan de orde:

  • a.

    voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;

  • b.

    of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;

  • c.

    of maatregelen noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

  • d.

    wat naar oordeel van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;

  • e.

    de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs aanvang kan nemen.

  • 3.

    Binnen 4 weken na het overleg deelt het college het bevoegd gezag waarvan medegebruik gevorderd wordt schriftelijk mede dat gevorderd wordt. Als het overleg heeft geleid tot afspraken, worden ook deze opgenomen in de schriftelijke mededeling. Als het overleg niet tot volledige overeenstemming heeft geleid, dan bevat de mededeling de beslissing van het college over de punten waarover geen overeenstemming was bereikt.

Paragraaf 4.3 Verhuur

Artikel 26. Verzoek toestemming college

  • 1.

    Voordat het bevoegd gezag een huurovereenkomst sluit, vraagt het op grond van artikel 108, eerste lid van de Wet op het Primaire Onderwijs toestemming voor de verhuur aan het college.

  • 2.

    Het verzoek om toestemming wordt schriftelijk gedaan en bevat een aanduiding van de huurder, en de bestemming van de te verhuren ruimte.

  • 3.

    Het college kan aan de toestemming de voorwaarde verbinden dat voor de verhuur een huur verschuldigd is.

Hoofdstuk 5. Einde gebruik gebouwen en terreinen

Artikel 27. Staat van onderhoud

  • 1.

    Als het bevoegd gezag aan het college schriftelijk meldt dat een gebouw of terrein niet meer nodig is voor het huisvesten van een school stelt het college vast of er mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein.

  • 2.

    Als het college vaststelt dat er sprake is van achterstallig onderhoud wordt voordat de eigendomsoverdracht plaatsvindt een staat van onderhoud opgemaakt.

  • 3.

    De staat van onderhoud wordt na overleg met het bevoegd gezag opgemaakt in opdracht van het college.

  • 4.

    Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag.

  • 5.

    Als uit de staat van onderhoud blijkt dat sprake is van achterstallig onderhoud wordt in het overleg vastgesteld welk deel hiervan voor rekening van het bevoegd gezag komt en of het bevoegd gezag opdracht verstrekt voor het uitvoeren van de werkzaamheden, of dat het bevoegd gezag een in overleg vast te stellen bedrag aan het college betaalt. Als geen overeenstemming wordt bereikt, stellen partijen vast welke handelwijze verder gevolgd wordt.

  • 6.

    Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege als dit naar het oordeel van het college niet nodig is.

Hoofdstuk 6. Gebruik lokaal bewegingsonderwijs voor basisonderwijs

Artikel 28. Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit, inroosteren en gebruik

  • 1.

    Het college stelt het rooster voor het opvolgende schooljaar voor 1 april definitief vast voor de scholen voor basisonderwijs.

  • 2.

    De bevoegde gezagen stellen in overleg met elkaar en op verzoek van het college per lokaal bewegingsonderwijs een conceptrooster op en houden daarbij rekening met de volgende grondslagen:

  • a.

    alle groepen drie tot en met acht hebben recht op maximaal twee lestijden van 45 minuten bewegingsonderwijs (=1,5 klokuur) per week;

  • b.

    de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een lokaal bewegingsonderwijs, bedoeld in bijlage I, deel B; en

  • c.

    het bewegingsonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één lokaal bewegingsonderwijs.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan het college verzoeken meer klokuren in te roosteren dan het aantal klokuren waarop de school recht heeft.

  • 4.

    Het college neemt een verzoek als bedoeld in het vorige lid uitsluitend in behandeling als daarvoor nog capaciteit beschikbaar is en maakt daarover met de bevoegde gezagen afspraken.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 29. Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

Artikel 30. Indexering

Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV opgenomen systematiek van prijsbijstelling.

Artikel 31. Intrekken oude verordening

De Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Hendrik-Ido-Ambacht laatstelijk vastgesteld op 26 oktober 2010 wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 35 eerste lid genoemde datum.

Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als Verordening voorzieningen Huisvesting onderwijs gemeente Hendrik-Ido-Ambacht 2020 en treedt in werking op 1 januari 2020.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht d.d. 7 oktober 2019

De burgemeester, De secretaris,

Bijlage I Beoordelingscriteria noodzaak aangevraagde voorzieningen

Per onderwijssector en per voorziening worden hieronder opgesomd de nadere voorwaarden waaronder – behoudens de financiele toets – de voorziening voor bekostiging in aanmerking komt.

Deel A –Lesgebouwen

De voorzieningen genoemd onder A.2 (vervangende bouw), A.3.1 (uitbreiding met één of meer leslokalen worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden kan dit, na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college plaatsvinden.

A.1 Nieuwbouw

Noodzaak van nieuwbouw is aanwezig als:

  • 1.

    de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

  • 2.

    de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht en:

  • 1.

    als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 15 jaar kunnen worden verwacht, of

  • 2.

    als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 4 jaar kunnen wor­den verwacht, en

  • 1.

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren

en

  • 1.

    het onmogelijk is om door medegebruik een passende huis­vesting voor de school te realiseren.

 

A.2 Vervangende bouw

 

De noodzaak van vervangende bouw is aanwezig als:

  • 1.

    op grond van een overeenkomstig NEN 2767 opgestelde bouwkundige rapportage wordt vastgesteld dat het schoolgebouw volgens de conditiemeting voldoet aan conditie 5];

  • 2.

    dit het gevolg is van een herschikkingsoperatie;

  • 3.

    dit het gevolg is van ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening en:

 

  • 1.

    als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende ten minste 15 jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, of

  • 2.

    als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende ten minste 4 jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en

  • 1.

    geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en

  • 2.

    het onmogelijk is om door medegebruik een passende huis­vesting voor de school te realiseren

 

A.3 Uitbreiding

De noodzaak van het uitbreiden van een schoolgebouw is aanwezig als:

  • 1.

    de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit van een schoolgebouw van

  • 2.

    daarnaast:

  • 1.

    als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende minstens vijftien jaar kunnen worden verwacht,

  • 2.

    als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende minstens vier jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, of

  • 3.

    de prognose op basis van de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont dat het aantal leerlingen dat aanwezig is niet voor ten hoogste vier jaar binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest,

en

  • 1.

    geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en

  • 2.

    het onmogelijk is om door medegebruik een passende huis­vesting voor de school te realiseren.

 

A.4 In gebruik nemen van een bestaand gebouw

De noodzaak van het in gebruik nemen van een gebouw is aanwezig als:

  • 1.

    de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of als het huidige gebouw moet worden vervangen of uitgebreid;

  • 2.

    de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en:

  • 1.

    als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende minstens vijftien jaar kunnen worden verwacht, of

  • 2.

    als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende minstens vier jaar kunnen wor­den verwacht, en

  • 1.

    er binnen 2000 meter hemelsbreed geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school;

  • 2.

    het onmogelijk is om door medegebruik een passende huis­vesting voor de school te realiseren,

en

  • 1.

    de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van vervan­gende bouw of uitbreiding.

 

A.5 Verplaatsen van een tijdelijk gebouw

De noodzaak van het verplaatsen van tijdelijke gebouwen is aanwezig als:

  • 1.

    er op basis van een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor minstens vier jaar is, waarin beschikbare leeg of leegkomende noodlokalen kan voorzien;

  • 2.

    er binnen hemelsbreed geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school;

  • 3.

    het onmogelijk is om door medegebruik een passende huis­vesting voor de school te realiseren,

en

  • 1.

    de kosten van het verplaatsen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van een nieuwe tijdelijke voor­ziening voor hetzelfde aantal leerlingen en voor dezelfde tijdsduur.

 

A.6 Terrein

De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als het college heeft ingestemd met een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° tot en met 4°, en de oppervlakte van het bestaande terrein niet voldoende is om deze voorziening te realiseren. De oppervlakte van het terrein moet voldoen aan de minimumnormen, bedoeld in bijlage III, deel D.

 

A.7 Medegebruik

  • 1.

    De noodzaak van medegebruik van een school voor basisonderwijs, is aanwezig als het verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte:

  • 1.

    gelijk of groter is dan de drempelwaarde, bedoeld in bijlage III, deel C, en

  • 2.

    een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat de overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aanvullende ruimtebehoefte voor minimaal vier jaar noodzakelijk is.

  • 1.

    Bepalend bij het beoordelen van de beschikbaarheid van een gebouw of ruimte voor medegebruik is een afstand van ten hoogste 2000 meter, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg.

 

A.8 Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden.

 

A.9 Vervangen of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair en leer- en hulpmiddelen als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstan­digheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

 

Deel B - Voorzieningen voor gymlokalen

B.1 Nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming

De noodzaak van:

  • 1.

    nieuwbouw is aanwezig als de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

  • 2.

    vervangende nieuwbouw is aanwezig op grond van een overeenkomstig NEN 2767 opgestelde bouwkundige rapportage wordt vastgesteld dat onderhoud of aanpassen niet zal leiden tot de gewenste levensduurverlenging van 20 jaar of dit het gevolg is van een herschikkingsoperatie;

  • 3.

    uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs is aanwezig als de oppervlakte van de zaal kleiner is dan 140 vierkante meters en het effectief gebruik van het lokaal daardoor belemmerd wordt, of

  • 4.

    het in gebruik nemen van een lokaal bewegingsonderwijs is aanwezig als:

  • 1.

    de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

  • 2.

    het huidige gebouw overeenkomstig onderdeel b voor vervanging in aanmerking komt; of

  • 3.

    de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van vervan­gende bouw, en

  • 1.

    het onmogelijk is gebruik te maken van één of meer lokalen bewegingsonderwijs of van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende lokalen bewegingsonderwijs voor:

  • 1.

    een school voor basisonderwijs:

het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van tenminste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed noodzakelijk gebruik van tenminste 15 klokuren of 7,5 hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van tenminste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijk termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten.

 

B.2 Terrein

De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als voor het realiseren van de nieuwbouw of de uitbreiding geen of onvoldoende terrein aanwezig is.

 

B.3 Eerste inrichting

De noodzaak van eerste inrichting gymlokalen is aanwezig als:

a. nieuwbouw, uitbreiding of ingebruikneming bestaand lokaal bewegingsonderwijs voor de school is goedgekeurd, en

b. voor de desbetreffende groepen leerlingen van het basisonderwijs nog niet eerder bekostiging eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt nog niet eerder bekostiging eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt.

 

B.5 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik is aanwezig als het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren bewegingsonderwijs zodanig is dat daarvoor binnen de op dat moment in gebruik zijnde lokalen bewegingsonderwijs geen plaats is.

 

B.6 Herstel constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden.

 

B.7 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstan­digheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

 

Bijlage II Prognosecriteria

A. Algemeen

  • 1.

    Een prognose van het aantal te verwachten leerlingen van een school voor basisonderwijswordt gemaakt voor een periode van minstens vijftien jaar, met als eerste jaar het jaar waarin de start van de bekostiging wordt gewenst (de prognoseperiode).

  • 2.

    De prognose omvat gegevens voor minstens een periode van zes jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar dat voorafgaat aan het indienen van de aanvraag. De prognose is niet meer dan twee jaar oud. Als basis voor de prognose mag gebruik gemaakt worden van de omvang van de basisgeneratie voor het basisonderwijs zoals het meest recent berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek of het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

  • 3.

    Een prognose wordt schriftelijk aangeleverd en bevat in ieder geval de relevante gegevens en berekeningen over de analyse- en prognoseperiode, een beschrijving van de gebruikte programmatuur en een onderbouwing van de aannames waarop de prognose is gebaseerd.

 

B. Voedingsgebied

  • 1.

    Het voedingsgebied van een school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is of zal zijn.

  • 2.

    De prognose voor een basisschool bevat in ieder geval een beschrijving van het voedingsgebied op wijkniveau.

  • 3.

    Voor zover het voedingsgebied kleiner is dan de hele gemeente wordt beredeneerd aangegeven welke berekeningen op de basisgeneratie zijn toegepast.

 

C. Prognose school voor basisonderwijs

De prognose van een school voor basisonderwijs geeft per jaar inzicht in het te verwachten aantal leerlingen van de school of nevenvestiging waarbij rekening wordt gehouden met:

  • 1.

    het voedingsgebied;

  • 2.

    de bevolking in het voedingsgebied, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen;

  • 3.

    de woningvoorraad en wijzigingen daarin, inclusief een eventuele wijziging van het voedingsgebied;

  • 4.

    veranderingen als gevolg van migratie, sterfte en geboorte in de leeftijdsgroepen, bedoeld onder b;

  • 5.

    veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad;

  • 6.

    de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de basisschool, en

  • 7.

    het onderwijs dat wordt gegeven.

 

Bijlage III Criteria vaststellen capaciteit, ruimtebehoefte en aanvullende ruimtebehoefte

Deel A – Vaststellen capaciteit

A.1 Uitgangspunten

De capaciteit van gebouwen wordt op basis van onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van een school besluiten tot het verminderen van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, als de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet voor onderwijskundige, culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Als een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

A.1.1 School voor basisonderwijs

1. De capaciteit van een gebouw voor een school voor basisonderwijs wordt vastgelegd in de bruto vloeroppervlakte van het gebouw en bepaald overeenkomstig bijlage III, deel E. De capaciteit van ieder gebouw wordt afzonderlijk vastgesteld.

A.1.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

De capaciteit van dislocaties wordt overeenkomstig bijlage III, deel E, vastgesteld.

A.1.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

Als een schoolbestuur voornemens is een hoofdvestiging, nevenvestiging of dislocatie af te stoten, wordt in overleg met het college vastgesteld welk gebouw wordt afgestoten.

A.1.4 Terrein

Het terrein omvat het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Als de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

A.1.5 Inventaris

Voor de inventaris geldt als uitgangspunt dat op 1 januari 2015 alle scholen voor basisonderwijs in de gemeente zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket en meubilair. De bruto vloeroppervlakte van de school is de basis voor het vaststellen van de omvang van de aanwezige inventaris.

A.1.6 Gymnastieklokalen

A.1.6.1 Gymnastieklokalen

De capaciteit van een lokaal bewegingsonderwijs bedraagt 40 klokuren.

A.1.6.2 Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande lokalen bewegingsonderwijs gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

A.1.6.3 Inventaris

De inventaris aanwezig op 1 januari 2015 wordt geacht voldoende te zijn.

Deel B – Vaststellen ruimtebehoefte

B.1 Lesgebouwen

B.1.1 School voor basisonderwijs

1. De ruimtebehoefte voor een school voor basisonderwijs wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen en omvat een speellokaal. De ruimtebehoefte wordt berekend voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Een nevenvestiging wordt voor het berekenen van de ruimtebehoefte beschouwd als een afzonderlijke school. De ruimtebehoefte is opgebouwd uit een basisruimtebehoefte en een toeslag in verband met de gewichtensom.

2. De basisruimtebehoefte wordt berekend met de formule:

B = 200 + 5,03 * L, waarbij:

B = Basisruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter.

L = Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven.

3. De toeslag wordt berekend met de formule:

T = 1,40 * G, waarbij:

T = Toeslag in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter.

G = Gecorrigeerde gewichtensom, welke als volgt wordt bepaald:

  • 1.

    bepaal de (ongecorrigeerde) gewichtensom (= het totaal van alle gewichten van alle ingeschreven leerlingen);

  • 2.

    verminder de ongecorrigeerde gewichtensom met een getal ter grootte van 6 procent van het aantal ingeschreven leerlingen, waarbij de gewichtensom niet kleiner dan 0 mag worden. De uitkomst wordt afgerond op een geheel getal;

  • 3.

    als de dan verkregen gewichtensom meer bedraagt dan 80 procent van het aantal ingeschreven leerlingen wordt de gewichtensom vastgesteld op 80 procent van het aantal ingeschreven leerlingen.

  

B.2 Lokalen bewegingsonderwijs

De ruimtebehoefte van een lokaal bewegingsonderwijs wordt vastgesteld:

  • 1.

    voor een school voor basisonderwijs, op 1,5 klokuur per week per groep leerlingen 6 jaar en ouder;

  • 2.

    als het gebouwgebouw niet beschikt over een speellokaal, op 3,75 klokuur per week voor de leerlingen 4 en 5 jaar.

Deel C – Vaststellen aanvullende ruimtebehoefte

 

De bepaling van de omvang van een inhoudelijk goedgekeurde voorziening is noodzakelijk om op basis van bijlage IV, de financiele normering, de financiele consequenties vast te stellen.

 

C.1 Voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

 

C.1.1 Nieuwbouw, of vervangende nieuwbouw

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw of vervangende nieuwbouw wordt overeenkomstig deel B vastgesteld.

 

C.1.2 Overige voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

Uitbreiding, uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, ingebruikneming of medegebruik wordt voor een school voor basisonderwijs vastgesteld als het verschil tussen de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte gelijk of groter is dan de drempelwaarde van 55 vierkante meter bruto vloeroppervlakte voor een voorziening basisonderwijs;

 

C.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De ruimtebehoefte van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt op dezelfde wijze vastgesteld als de ruimtebehoefte voor een voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen. Een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening is voor minstens vier jaar en maximaal vijftien jaar noodzakelijk. Voor het vaststellen van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening moet het verschil bij een school voor basisonderwijs ten minste 40 vierkante meter bruto vloeroppervlakte bedragen

  

C.3 Overige voor blijvend gebruik of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

 

De omvang van een goedgekeurde voorziening:

  • 1.

    voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en de minimumnormen, bedoeld in deel D.

  • 2.

    eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair, of uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair voor een school basisonderwijsis gekoppeld aan de omvang van de toegekende voorziening.

  • 3.

    herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket, en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

 

C.4 Lokalen bewegingsonderwijs

  • 1.

    De omvang van de goedgekeurde voorziening nieuwbouw, vervangende nieuwbouw en uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs wordt:

  • 1.

    voor een school voor basisonderwijs vastgesteld op het verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en het overeenkomstig B.2, eerste lid, vastgestelde ruimtebehoefte, en

  • 1.

    De omvang van de goedgekeurde voorziening uitbreiden van een lokaal bewegingsonderwijs van een school voor basisonderwijs vastgesteld op de minimaal noodzakelijke aanvullende vloeroppervlakte om te kunnen voldoen aan de minimumnormen, bedoeld in deel D, onder D.3.

  • 2.

    De omvang van de goedgekeurde voorziening terrein, of uitbreiding van het terrein, voor een lokaal bewegingsonderwijs wordt vastgesteld op de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het lokaal, of de uitbreiding van het lokaal te realiseren.

  • 3.

    De omvang van de goedgekeurde voorziening aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair wordt overeenkomstig bijlage IV bepaald als een lokaal bewegingsonderwijs in gebruik wordt genomen door andere leerlingen dan waarvoor het lokaal oorspronkelijk is bedoeld of wordt uitgebreid.

  • 4.

    De omvang van de goedgekeurde voorziening herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de feitelijke kosten voor de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

 

Deel D – Minimumnormen bij het realiseren van nieuwe voorzieningen

 

D.1 Terreinoppervlakte

Voor een school voor basisonderwijs, geldt voor het verharde gedeelte (speelplaats) een minimum terreinoppervlakte van 3 vierkante meter per leerling, met een minimum van 300 vierkant meter netto. Vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 vierkante meter netto.

 

D.2 Speellokaal

Een speellokaal heeft een minimum van 90 vierkante meter netto.

D.3 Gymlokaal

 

  • 1.

    De netto vloeroppervlakte van een lokaal bewegingsonderwijs is minstens 252 vierkante meter netto en de hoogte minstens 5 meter.

  • 2.

    Een lokaal bewegingsonderwijs bevat minstens twee kleedruimten met een was- of douchegelegenheid.

 

Deel E – Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van schoolgebouwen

 

E.1 Meetinstructie voor schoolgebouwen

De bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw wordt vastgesteld volgens

NEN 2580.

 

E.2 Aanvulling op de meetinstructie voor de schoolgebouwen

 

E.2.1 Basisonderwijs

  • 1.

    De in- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend.

  • 2.

    De oppervlakte van verbindende ruimten tussen in- of aanpandige lokalen bewegingsonderwijs wordt toegekend aan het lesgebouw.

  • 3.

    Bij scheidingswanden tussen lesgebouwen en in- of aanpandige lokalen bewegingsonderwijs wordt de bruto vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.

 

E.2.3 Uitzonderingen

 

  • 1.

    De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft in ieder geval luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen.

  • 2.

    Open brand-of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij de bepaling van de bruto oppervlakte niet meegerekend.

  • 3.

    Niet beloopbare kelders en zolders worden niet meegerekend.

 

Bijlage IV Normbedragen voor vergoeding en indexering

Deel A – Indexering

De normbedragen in deel B worden jaarlijks aangepast in overeenstemming met de onderstaande systematiek van prijsbijstelling:

A.1. Nieuwbouw en uitbreiding

1

 

Prijsindexcijfer van de bouwkosten van nieuwe woningen, jaar t,

tweede kwartaal (bron: CBS, kerncijfers, bouwnijverheid, inclusief btw)

 

MEV, jaar t+1, bruto investeringen door bedrijven in woningen (bron: CPB, Middelen en bestedingen)

------------------------------------

*

-------------------------------------

*

-----------------------------------

MEV, jaar t, bruto investeringen door bedrijven in woningen (bron: CPB, Middelen en bestedingen)

 

Prijsindexcijfer van de bouwkosten van nieuwe woningen, jaar t-1, tweede kwartaal (bron: CBS, kerncijfers, bouwnijverheid, inclusief btw)

 

1

 

A.2. Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

 

1

 

Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t, per 1juli (bron: CBS, Kerncijfers, cijfer van de maand juni jaar t)

 

MEV, jaar t+1 prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie (bron: CPB, Kerngegevens collectieve sector)

------------------------------------

*

-------------------------------------

*

-----------------------------------

MEV, jaar t, prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie (bron: CPB, Kerngegevens collectieve sector)

 

Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t-1, per 1 juli (bron: CBS, Kerncijfers, cijfer van de maand juni jaar t-1)

 

1

 

Deel B – Normbedragen[1]

Alle in dit deel genoemde bedragen zijn inclusief BTW.

 

A. Nieuwbouw met permanente bouwaard

A.1. Kostencomponenten nieuwbouw

  • 1.

    De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in de volgende kostencomponenten:

  • 1.

    kosten voor terrein;

  • 2.

    bouwkosten;

  • 3.

    toeslag voor verhuiskosten bij vervangende bouw;

  • 1.

    Als vervangende nieuwbouw wordt gecombineerd met het uitbreiden van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen bedoeld in paragraaf B.

 

A.2. Kosten voor terreinen

Het benodigde bouwrijpe terrein wordt door de gemeente, eventueel na aankoop, om niet aan het schoolbestuur beschikbaar gesteld en het juridisch eigendom wordt aan hen overgedragen. De kosten van een terrein worden opgenomen op het programma, zowel bij aankoop van een terrein als in de situatie dat de gemeente een terrein beschikbaar stelt. De kosten voor het terrein worden bepaald op de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Bij vervangende nieuwbouw behoren de kosten voor het slopen van het oude gebouw tot de kosten voor terreinen.

 

A.3.1. Bouwkosten

  • 1.

    Tot de bouwkosten behoren:

  • 1.

    de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering, en

  • 2.

    de kosten van de aanleg en inrichting van het schoolterrein.

  • 1.

    De vergoeding bestaat uit een startbedrag, inclusief een aantal vierkante meters, en een bedrag per vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Met deze vergoedingsbedragen moet de in overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aanvullende ruimtebehoefte worden gerealiseerd.

 

A.3.2. Bouwkosten school voor basisonderwijs

De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag voor de realisatie van de eerste 350 m2 bvo[2]

€ 1.031.170,90

Voor elke volgende m2bvo

€ 1.764,83

 

A.3.7. Toeslag voor verhuiskosten bij vervangende nieuwbouw.

  • 1.

    Als een school tijdens de realisatie van vervangende nieuwbouw gebruik kan blijven maken van het bestaande schoolgebouw, bestaat aanspraak op bekostiging van de verhuiskosten voor één verhuizing.

  • 2.

    Als een school tijdens de realisatie van vervangende nieuwbouw tijdelijk op een andere locatie moet worden gehuisvest, bestaat aanspraak op bekostiging van de verhuiskosten voor twee verhuizingen.

  • 3.

    De vergoeding wordt vastgesteld op feitelijke kosten.

 

B. Uitbreiding met permanente bouwaard

B.1. Reikwijdte

Deze paragraaf is van toepassing op de uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard van een school voor basisonderwijs tot 1035 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Op overige uitbreidingen is paragraaf A overeenkomstig van toepassing.

 

B.2. Kosten terrein

Als uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, is het bepaalde in A.2 overeenkomstig van toepassing op het vaststellen van de kosten voor het voor uitbreiding benodigde terrein.

 

B.3.1. Bouwkosten

  • 1.

    Tot de bouwkosten behoren:

  • 1.

    de bouwkosten van het gebouw, en

  • 2.

    kosten voor extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein.

  • 1.

    De vergoeding bestaat uit een startbedrag, inclusief een aantal vierkante meters, en een bedrag per vierkante meter. Met deze vergoedingsbedragen moet de overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aanvullende ruimtebehoefte worden gerealiseerd.

 

B.3.2. Bouwkosten school voor basisonderwijs

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag bij uitbreidingen van 115 m2bvo of groter

€ 151.004,70

Startbedrag bij uitbreidingen van 55 tot 115 m2bvo

€ 100.669,80

Naast het startbedrag voor elke m2bvo

€ 2.011,54

 

C. Tijdelijke voorziening

C.1. Vergoedingsbedragen tijdelijke voorzieningen

  • 1.

    De vergoedingsbedragen voor tijdelijke voorzieningen zijn afgestemd op de investeringslasten van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen:

  • 1.

    nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie;

  • 2.

    uitbreiding van een permanente hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw, en

  • 3.

    uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen.

  • 1.

    In aanvulling op het eerste lid wordt rekening gehouden met het bekostigen van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw.

 

C.2. Kosten voor terreinen

Als een tijdelijke voorziening niet gerealiseerd kan worden op het aanwezige terrein, worden de kosten voor het benodigde terrein bepaald overeenkomstig A.2.

 

C.3.1. Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie

De vergoeding voor een tijdelijke voorziening bestaat uit een startbedrag en een bedrag per vierkante meter. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de kosten van herstel en inrichting van terreinen, de kosten van paalfundering en de eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen.

 

C.3.2. Vergoeding basisschool

De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag bij nieuwbouw van 80 m2 bvo of groter

€ 58.723,50

Startbedrag bij nieuwbouw van 40 tot 80 m2bvo

€ 39.149,01

Naast het startbedrag voor elke m2bvo

€ 1.443,11

 

C.4.1. Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen primair onderwijs

  • 1.

    De vergoeding voor uitbreiding bestaande tijdelijke voorziening bestaat uit een startbedrag en een bedrag per vierkante meter. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen.

  • 2.

    Paragraaf A is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de hoogte van de vergoeding voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen en voor tijdelijke verhuizing van de leerlingen.

 

C.4.2. Vergoeding basisschool

De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag bij uitbreiding van 80 m2 bvo of groter

€ 33.008,95

Startbedrag bij uitbreiding van 40 tot 80 m2 bvo

 € 22.005,96

Naast het startbedrag voor elke m2bvo

€ 1.512,14

 

C.5. Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen

Huur van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening en huur van een bestaand gebouw worden vergoed op basis van de werkelijke kosten.

 

D. Eerste inrichting

D.1.1. Vergoeding onderwijsleerpakket en meubilair

Het bedrag van de vergoeding voor onderwijsleerpakket en meubilair wordt bepaald aan de hand van het verschil tussen de al toegekende investeringsbedragen en de nieuw berekende vergoeding.

 

D.1.2. Vergoeding basisschool

De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag, incl. 200 m2bvo

€ 40.148,12

Voor elke volgende m2 bvo

€ 140,45

 

E. Lokalen bewegingsonderwijs

 

E.1. Bouwkosten nieuwbouw

  • 1.

    De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een lokaal bewegingsonderwijs met een netto speeloppervlakte van 252 vierkante meters bedraagt € 1.084.021,20 als deze op het schoolterrein gerealiseerd kan worden, of € 1.105.946,17 als deze op een afzonderlijk terrein gerealiseerd wordt. In deze vergoeding zijn opgenomen de kosten van fundering op staal en inrichting van het terrein.

  • 2.

    Als paalfundering noodzakelijk is wordt een toeslag gegeven op basis van de volgende bedragen:

Paallengte

Vergoeding

Vergoeding bij ruimten LG en MG

1<15m

€ 21.803,89

€ 27.491,59

15<20m

€ 30.057,78

€ 38.073,71

>20m

€ 39.590,04

€ 54.794,47

 

E.2. Uitbreiding

Het bepaalde in E.1, eerste lid, is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de hoogte van de vergoeding voor uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs. Bij lokalen bewegingsonderwijs met een oefenvloer van 140 vierkante meter netto speeloppervlakte of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 vierkante meter. De hoogte van de vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Uitbreiding

Normbedrag

Paallengte

1 < 15 meter

15 < 20 meter

> 20 meter

112 t/m 120 m2

€ 236.198,66

€ 9.154,29

€ 15.855,76

€ 25.922,41

121 t/m 150 m2

€ 287.131,92

€ 11.446,58

€ 19.814,59

€ 32.403,01

 

E.3.2. OLP/meubilair school voor basisonderwijs

De vergoeding voor de eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een basisschool bedraagt € 53.786,01.

 

E.4. Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening

Naast bewegingsonderwijs in een eigen lokaal van de school is ook bewegingsonderwijs mogelijk in een bestaand lokaal bewegingsonderwijs door middel van:

  • 1.

    medegebruik van een gebouw van een andere school of de gemeente, of

  • 2.

    huur van een gebouw van een commerciële exploitant.

 

F. Vergoeding feitelijke kosten

De vergoeding van de feitelijke kosten als bedoeld in artikel 4, tweede lid, wordt gebaseerd op de door het college goedgekeurde offerte en verhoogd met 8 procent voor de kosten van technische advisering, voor zover het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder b en c.

[1] Weergegeven zijn de normbedragen voor 2019.

[2] Onder m2 bvo wordt hier en verder verstaan: vierkante meter bruto vloeroppervlakte.

Bijlage V Criteria voor het vaststellen van de prioriteit van de aangevraagde voorziening

1. Algemeen

Prioriteiten worden vastgesteld als het overeenkomstig artikel 11 vastgestelde bekostigingsplafond onvoldoende is om alle aangevraagde voorzieningen die in aanmerking komen om te worden opgenomen op het programma te honoreren. Op basis van de gestelde prioriteiten wordt een rangorde vastgesteld van de voorzieningen waarvan is vastgesteld dat die voor bekostiging in aanmerking komen. Daarna wordt vastgesteld voor welke voorzieningen het bekostigingsplafond voldoende is en deze voorzieningen worden opgenomen op het programma. De voorzieningen die niet worden opgenomen op het programma worden op het overzicht geplaatst.

2. Onderscheid voorzieningen

  • 1.

    Bij het stellen van de prioriteiten wordt onderscheid gemaakt in voorzieningen die noodzakelijk zijn:

  • 1.

    om capaciteitstekorten op te heffen, en

  • 2.

    om een adequaat niveau te handhaven.

  • 1.

    Voorzieningen als bedoeld in het eerste lid, onder a, vallen onder hoofdprioriteit 1. Het betreft de volgende voorzieningen:

  • 1.

    nieuwbouw, inclusief terrein;

  • 2.

    uitbreiding, indien van toepassing, inclusief terrein;

  • 3.

    in gebruik nemen bestaand gebouw, indien van toepassing, inclusief terrein;

  • 4.

    verplaatsen tijdelijke gebouwen;

  • 5.

    eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair of leer- en hulpmiddelen;

  • 6.

    uitbreiding eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair; zinsnede opnemen.

  • 7.

    medegebruik.

  • 1.

    Voorzieningen als bedoeld in het eerste lid, onder b, vallen onder hoofdprioriteit 2. Het betreft de volgende voorzieningen:

  • 1.

    vervangende nieuwbouw, indien van toepassing, inclusief terrein;

  • 2.

    herstel van een constructiefout, en

  • 3.

    herstel en vervanging in verband met schade.

  • 1.

    De onder hoofdprioriteit 2 opgenomen voorziening vervangende nieuwbouw valt onder hoofdprioriteit 1 op het moment dat deze voorziening gecombineerd wordt met een uitbreiding van de capaciteit en de vervangende nieuwbouw noodzakelijk is omdat wordt voldaan aan het criterium genoemd onder in bijlage I, deel A, onder A.2.

 

3. Hoofd- en sub prioriteit

 

  • 1.

    Om te komen tot het vaststellen van de prioriteit wordt een onderverdeling gemaakt in hoofdprioriteit en sub-prioriteit.

  • 2.

    Voor het vaststellen van de prioriteiten wordt voor de onder 2, eerste lid, onder a, genoemde voorzieningen de ruimtebehoefte vastgesteld overeenkomstig bijlage III, deel C. Deze voorzieningen omvatten zowel de schoolgebouwen als de lokalen bewegingsonderwijs.

  • 3.

    Nadat de onderverdeling naar hoofdprioriteiten heeft plaatsgevonden moet worden vastgesteld welke voorzieningen in aanmerking komen om op het programma te worden geplaatst. Dit vindt plaats op basis van het vaststellen van de sub-prioriteit. Bij hoofdprioriteit 1 worden de volgende uitgangspunten gehanteerd om vast te stellen welke voorzieningen voor het plaatsen op het programma in aanmerking komen:

  • 1.

    als eerste die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie met herschikking van schoolgebouwen;

  • 2.

    vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie zonder herschikking van schoolgebouwen, en

  • 3.

    vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort aan lokalen bewegingsonderwijs en sportterreinen opheft.