Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2013

Geldend van 01-01-2013 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2013

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      woning: een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte is bewoond, alsmede de onroerende aanhorigheden, een woonwagen of een woonschip;

    • c.

      woonkosten:

      • 1.

        indien een huurwoning wordt bewoond: de op de aanvraagdatum van het lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag;

      • 2.

        indien een eigen woning wordt bewoond: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar de omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;

      • 3.

        onder zakelijke lasten wordt verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsdeel van de onroerend-zaakbelasting, de opstalverzekering, het eigenaarsaandeel van de waterschapslasten;

      • 4.

        in­dien een woon­wa­gen in huur dan wel in eigendom wordt be­woond, de tot een be­drag per maand her­leide op 1 juli gel­den­de woon­kos­ten, als be­schre­ven in de Wet op de huurtoeslag en de Regeling jaarlijkse bijdragen eigen woonwagens.

    • d.

      Studerend kind: het kind dat

      • 1.

        uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgt;

      • 2.

        aanspraak kan maken op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000; of

      • 3.

        voor een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten in aanmerking komt.

    • e.

      De persoon die zorg nodig heeft: de persoon die

      • 1.

        aantoont door middel van een geldig indicatiebesluit dat hij is aangewezen op tien of meer uren per week zorg als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, voor zover het betreft persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding verblijf of voortgezet verblijf, waarbij voor begeleiding, verblijf of voortgezet verblijf een dagdeel geldt als 4 uren en een etmaal als 24 uren;

      • 2.

        aantoont dat hij voor in ieder geval tien van de uren zorg per week waarop hij op grond van het indicatiebesluit, bedoeld onder 1., is aangewezen, geen persoonsgebonden budget ontvangt en dat in ieder geval tien van die uren zorg per week niet worden verleend door een zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

    • f.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heumen.

  • 3. De in deze verordening genoemde percentages worden berekend over de norm voor gehuwden als bedoeld in artikel 21 aanhef onder c. van de wet.

HOOFDSTUK 2 CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE BIJSTANDSNORM

Artikel 2. Toeslagen alleenstaanden en alleenstaande ouders

  • 1. Aan de alleenstaande of de alleenstaande ouder die géén aantoonbare woonkosten zelf betaalt, wordt géén toeslag verstrekt.

  • 2. De toeslag voor de alleenstaande van 21 jaar bedraagt 10%.

  • 3. De toeslag voor de alleenstaande van 22 jaar, in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, bedraagt 15%.

  • 4. De toeslag voor de alleenstaande van 23 jaar of ouder of de alleenstaande ouder, in wiens woning géén ander zijn hoofdverblijf heeft, bedraagt 20%.

  • 5. De toeslag voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder, in wiens woning een ander of meerdere anderen zijn/hun hoofdverblijf heeft/hebben, bedraagt 10%.

  • 6. In uitzondering op het vijfde lid bedraagt de toeslag 20%, als de ander

    - het ten laste komend kind is, of

    - het meerderjarig studerend kind is wiens in aanmerking te nemen inkomen niet meer bedraagt dan 70% van de norm voor gehuwden; of

    - de ander een inwonend meerderjarig kind of ouder is en zorg nodig heeft van de alleenstaande of alleenstaande ouder voor ten minste 10 uren per week.

HOOFDSTUK 3 CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE BIJSTANDSNORM

Artikel 3. Verlagingen norm gehuwden

  • 1. De norm van de gehuwden die géén aantoonbare woonkosten zelf betalen, wordt verlaagd met 20%.

  • 2. De norm van de gehuwden in wiens woning een ander of meerdere anderen zijn/hun hoofdverblijf heeft/hebben, wordt verlaagd met 10%.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing indien

    - reeds toepassing is gegeven aan het eerste lid; of

    - de ander het meerderjarig studerend kind wiens in aanmerking te nemen inkomen niet meer bedraagt dan 70% van de norm voor gehuwden; of

    - de ander een inwonend meerderjarig kind of ouder is en zorg nodig heeft van (één van) de gehuwden voor ten minste 10 uren per week.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 4. Hardheidsclausule

Het college is bevoegd om daar waar toepassing van de verordening tot onbillijke situaties leidt, van de hierboven genoemde regels af te wijken.

Artikel 5. Intrekking

Met de inwerkingtreding van de Verordening Toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2013 vervalt de Verordening Toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012.

Artikel 6. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

Artikel 7. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: ‘Verordening Toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2013’.

Ondertekening

LH
Malden,
DE RAAD VOORNOEMD;
De raadsgriffier,
L.Bosland.
De burgemeester,
P.Mengde.

ALGEMENE TOELICHTING

Systematiek van de bijstandsverlening

Hoofdstuk 3 van de Wet Werk en Bijstand (Wwb), hierna de wet, kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van landelijke basisnormen en gemeentelijke toeslagen en verlagingen. De bijstandsnormen zijn geregeld in de artikelen 20 tot en met 24 van de wet. De artikelen 25 tot en met 29 van de wet regelen de toeslagen en verlagingen.

Op grond van artikel 8 eerste lid onderdeel c van de wet, stelt de gemeenteraad bij verordening vast voor welke categorieën de norm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald. Volgens artikel 30 derde lid van de wet is een verhoging en verlaging alleen van toepassing op de norm voor belanghebbenden van 21 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd die niet in een inrichting verblijven.

Bij het afbakenen van de categorieën is getracht te komen tot eenvoudig te hanteren criteria. De gemeente Heumen kent een forfaitaire benadering met een beperkt aantal categorieën en criteria. Hiermee sluiten we aan bij de landelijke benadering die de juridische toets veelvuldig heeft doorstaan. De VNG heeft voor haar modelverordening ook gekozen voor de forfaitaire benadering. Voordelen van een forfaitaire benadering zijn:

Eenduidigheid: De systematiek laat direct en duidelijk zien in welke situaties de toeslag (of verlaging) geldt. De klant weet snel in welke categorie hij zich bevindt en op welke criteria de bijstand wordt gebaseerd.

Eenvoudig: De categorieën en criteria zijn bovendien in aantal beperkt. De mogelijkheid om voor specifieke gevallen uitzonderingen te regelen is beperkt.

Vereenvoudiging uitvoering: Er is een korte beoordelingstoets. Een GBA-check voldoet bij een eerste beoordeling.

In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college de bevoegdheid om de bijstand bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen. Deze mogelijkheid wordt geboden op grond van artikel 18 eerste lid van de wet.

Normen, toeslagen en verlagingen

Normen

Voor personen van 21 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd bestaat er een drietal basisnormen, te weten:

• Gehuwden: 100 procent van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm).

• Alleenstaande ouders: 70 procent van de gehuwdennorm.

• Alleenstaanden: 50 procent van de gehuwdennorm.

Toeslagen

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast de belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant etc. worden gedeeld. Het is overigens niet van belang of men deze kosten daadwerkelijk deelt. Dat is een verantwoordelijkheid van de belanghebbende zelf. Het gaat uitsluitend om de beoordeling of ‘deling van kosten’ mogelijk is. De toeslag bedraagt ten hoogste 20 procent van de gehuwdennorm, zodat de bijstand de volgende maxima kent:

• Alleenstaande ouders: 90 procent van de gehuwdennorm.

• Alleenstaanden: 70 procent van de gehuwdennorm.

Verlagingen

De Wwb kent de mogelijkheid om de toeslag lager vast te stellen of de gehuwdennorm te verlagen in de volgende situaties:

Een lagere toeslag voor alleenstaanden of alleenstaande ouders of een verlaging van de gehuwdennorm in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen de noodzakelijke kosten van het bestaan (artikel 25 resp. 26 van de wet);

Een lagere toeslag voor alleenstaanden of alleenstaande ouders of een verlaging van de gehuwdennorm in verband met de woonsituatie (artikel 27 van de wet);

Verlaging van de toeslag of norm in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 van de wet); of

Een lagere toeslag vaststellen voor alleenstaanden in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar (artikel 29 van de wet).

Er is afgezien van de bevoegdheid om de toeslag of norm te verlagen in verband met het recentelijk beëindigen van de studie. De wetgever plaatst personen die aanspraak maken op een studiefinanciering of tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten in een gunstiger positie. Indien de studie wordt beëindigd en een beroep op de Wwb wordt gedaan, komt er een einde aan die gunstige positie. De belanghebbende wordt vervolgens nog extra benadeeld als er een verlaging plaatsvindt.

Een eventuele lagere toeslag is alleen van toepassing op de uitwonende ex-student, die met de basisbeurs, toeslag en lening zelfs een hoger inkomen kan hebben dan waarop hij recht zou hebben als hij bijstand ontvangt. Bovendien is de hoogte van de studiebeurs afhankelijk van de studie en wordt er een vast bedrag voor de kosten van het levensonderhoud gehanteerd. Gelet hierop houdt een verlaging van de bijstandsnorm of toeslag geen verband met lagere kosten voor levensonderhoud, want de leefsituatie wijzigt niet bij het beëindigen van de studie. Niet wenselijk is om bij de vaststelling van de bijstand een verder onderscheid te maken op basis van studie voor de duur van maximaal 6 maanden. Door geen gebruik te maken van deze mogelijkheid tot verlaging, behoudt de verordening zijn eenvoud.

Overigens biedt de wet wel de mogelijkheid om schoolverlaters extra te stimuleren om zo snel mogelijk aan het werk te gaan. Via de Afstemmingsverordening zal dit geborgd worden.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begripsomschrijving

Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de Wwb niet afzonderlijk te definiëren in de verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van de definities in de wet ook de verordening aangepast moet worden.

Er zijn wel omschrijvingen opgenomen voor de begrippen ‘woning’ en ‘woonkosten’. Voor de omschrijving van de ‘woning’ is aangesloten bij omschrijving in de Wet op de huurtoeslag. In de Wet op de huurtoeslag is ook het begrip ‘woonwagen’ opgenomen i.c. een verwijzing naar de Huisvestingwet: “een woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van de Huisvestingswet, zonder eigen aandrijving”. Door aansluiting te zoeken bij de Wet op de huurtoeslag wordt de verificatie van medebewoning vereenvoudigd. Een check in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) volstaat.

Voor de omschrijving van het begrip woonkosten is aangesloten bij de jurisprudentie. Zie hiervoor de uitspraak van CRvB 06-11-2001, nrs. 99/7 NABW e.a. Het begrip woonkosten is voor de woningeigenaar uitgebreid met de zakelijke lasten van de woning. De kosten voor het gebruik van de woning, zoals energiekosten, vallen hier buiten.

Tot slot zijn er begripsomschrijvingen opgenomen van ‘studerend kind’ en ‘de persoon die zorg nodig heeft’. In de wet zoals die in 2012 gold waren deze begrippen opgenomen. Betreffende personen konden in 2012 uitgesloten worden van het gezin, zodat hun inkomen niet werd meegenomen bij de berekening van de norm en gemeentelijke toeslag. Met het verdwijnen van de gezinsnorm zijn zij automatisch geen onderdeel van het gezin, maar zelfstandig subject voor de bijstand. Echter, zij kunnen wel van invloed zijn op de gemeentelijke toeslag van de belanghebbende bij wie zij inwonen. Door de begripsomschrijving over te nemen van de Wwb 2012 blijft de situatie zoals hij was.

Artikel 2. Toeslagen alleenstaanden en alleenstaande ouders

Artikel 27 van de wet maakt het mogelijk om bij de berekening van de toeslag rekening te houden met de woonsituatie. Gemiddeld geeft een huishouden in een huurwoning per maand € 442 euro uit aan huur. Het betreft hier de basishuur (kale huur plus subsidiabele servicekosten). Wanneer de huurtoeslag wordt verrekend met de basishuur, komen we voor alle huurders uit op een gemiddelde, netto (vaste) woonuitgavenpost van € 385 per maand (prijspeil 2010). De overheid stelt dat een woningbezitter zo'n 26,3% van zijn inkomen besteedt aan wonen. Dit is exclusief de kosten van onderhoud en zakelijke lasten. Voor een woningbezitter in de bijstand is dat minimaal € 243,-- per maand. Indien de alleenstaande of alleenstaande ouder geen woonkosten betaalt, wordt verondersteld dat de overige noodzakelijk kosten van het bestaan uit de norm betaald kunnen worden. Er wordt daarom geen toeslag toegekend. Dit kan zich voordoen bij krakers, of als de woonkosten worden betaald door een derde, bijvoorbeeld de ouders of de ex-partner.

Indien het eerste lid van toepassing is, dan zijn de leden 2 tot en 5 van dit artikel niet van toepassing.

Artikel 29 Wwb geeft het college de bevoegdheid om een afwijkende toeslag toe te passen indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. Alleenstaanden van 21 of 22 jaar krijgen, gezien de hoogte van de minimumjeugdloon, een aangepaste toeslag.

Op grond van artikel 30 tweede lid onderdeel a van de wet is de hoogte van de toeslag 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten, maar ook een krant). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van de belanghebbende zelf. Zolang er geen sprake is van een gezinssituatie moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de Toeslagenverordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van de norm voor gehuwden in het geval maximaal één of meer anderen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft/hebben.

Hierop wordt echter een tweetal uitzonderingen gemaakt. De kosten kunnen in ieder geval niet geheel of gedeeltelijk gedeeld worden met thuiswonende kinderen van 18 jaar of ouder die studeren en een inkomen hebben op grond van de Wet studiefinanciering of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, eventueel aangevuld met een eigen inkomen tot maximaal 70% van de gehuwdennorm. Dit geldt ook voor de zorgbehoevende die minimaal 10 uur per week zorg nodig heeft.

Artikel 3. Verlagingen norm gehuwden

Als aan een woning van de gehuwden geen woonkosten verbonden zijn, is er sprake van lagere bestaanskosten dan in andere gevallen. Artikel 27 van de wet geeft om die reden de mogelijkheid om de norm voor gehuwden te verlagen. De norm wordt, in de situatie dat de gehuwden geen woonkosten betalen, verlaagd met 20 procent. Dit is analoog aan het gestelde in artikel 2 eerste lid.

Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden.

Er is echter een tweetal uitzonderingen. De kosten kunnen in ieder geval niet geheel of gedeeltelijk gedeeld worden met thuiswonende kinderen van 18 jaar of ouder die studeren en een inkomen hebben op grond van de Wet studiefinanciering of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, eventueel aangevuld met een eigen inkomen tot maximaal 70% van de gehuwdennorm. Dit geldt ook voor de zorgbehoevende die minimaal 10 uur per week zorg nodig heeft.

Tot slot wordt er niet nogmaals een verlaging van 10 procent toegepast in verband met een ander die zijn hoofdverblijf heeft in het woning van de gehuwden, als er reeds een verlaging is toegepast in verband met het niet betalen van woonkosten.

Artikel 4. Hardheidsclausule

Niet alle mogelijke praktijksituaties kunnen in een verordening worden vastgelegd. Vandaar dat, naast de afstemmingsverplichting van artikel 18, eerste lid, van de wet, het college de bevoegdheid krijgt hierin te voorzien.

Artikel 5. Intrekking

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 6. Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 7. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.