Regeling vervallen per 01-01-2023

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Heusden 2020

Geldend van 01-05-2020 t/m 31-12-2022

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Heusden 2020

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heusden;

gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet en de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Heusden 2020;

overwegende dat de raad in de hiervoor genoemde Verordening heeft bepaald dat het college nadere regels dient te stellen;

besluit

vast te stellen de navolgende:

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Heusden 2020

Dit besluit treedt in werking op 1 mei 2020.

Met inwerkingtreding van dit besluit komen de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Heusden 2018, vastgesteld op 2 januari 2018 te vervallen.

Aldus besloten in de vergadering van het college van Heusden, gehouden op 28 april 2020.

Het college van Heusden

De secretaris,

mr. H.J.M. Timmermans

De burgemeester,

drs. W. van Hees

Hoofdstuk 1: Algemeen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder Beleidsregels: de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Heusden 2020.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze Beleidsregels worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wmo, de Jeugdwet, de Algemene Wet bestuursrecht (Awb) en de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Heusden 2020.

Artikel 2. (Boven) gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse hulp, zorg of begeleiding die partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten geacht worden elkaar te bieden. Gebruikelijke hulp valt niet onder de Wmo of de jeugdwet. Van partners, (volwassen) kinderen en huisgenoten mag verwacht worden dat zij elkaar hulp, begeleiding en persoonlijke verzorging geven. Redenen als “niet gewend zijn om” of “het niet kunnen”, leiden niet tot aanspraak op ondersteuning. In die situaties kan wel, wanneer het aanleren niet binnen het sociale netwerk of een voorliggende voorziening tot stand kan komen, een tijdelijke ondersteuning afgegeven worden voor het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies gestuurd. Indien de verzorgende huisgenoot overbelast dreigt te raken dan wordt hier incidenteel rekening mee gehouden door middel van maatwerk.

Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter. Dit houdt in dat er zowel van volwassen als jonge huisgenoten een bijdrage wordt verlangd in het huishouden. Hierbij dient echter wel rekening te worden gehouden met de ontwikkelingsfase van kinderen.

Voor gezonde jonge huisgenoten geldt:

  • -

    huisgenoten tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan het huishouden;

  • -

    huisgenoten van 5 tot en met 12 jaar worden naar eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bv. opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand gooien);

  • -

    huisgenoten van 13 tot en met 17 jaar worden geacht te kunnen helpen bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bv. opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen, kleding in de wasmand gooien) en hun eigen kamer op orde houden (rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen);

  • -

    huisgenoten van 18 tot en met 22 jaar kunnen een eenpersoonshuishouden voeren. Dit wil zeggen; schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en een kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen. Indien nodig kan ook de opvang en/of verzorging van jongere gezinsleden tot hun taken behoren;

  • -

    huisgenoten vanaf 23 jaar kunnen de huishoudelijke taken volledig overnemen wanneer de cliënt uitvalt.

Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen, zowel bij gezondheid als ziekte. Zij dienen te zorgen voor opvoeding van hun kinderen, het geestelijk en lichamelijk welzijn, het bevorderen van de ontwikkeling van hun persoonlijkheid, te zorgen voor een veilige plek om te wonen en hen financieel te ondersteunen. Bij uitval van één van de ouders, dient de andere ouder de zorg voor de kinderen over te nemen. Hierbij dienen zij zelf naar oplossingen voor problemen in de zorg te zoeken. Zorgverlof, mantelzorg of andere voorliggende voorzieningen als kinderopvang, kunnen een oplossing bieden. Een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo of de Jeugdwet kan alleen aanvullend op de mogelijkheden van deze voorliggende voorzieningen toegewezen worden. In kortdurende situaties wordt van ouders verwacht dat zij hun kind alle persoonlijke verzorging, begeleiding en verpleegkundige handelingen geven. Bij langdurige situaties valt alleen de gebruikelijke persoonlijke verzorging en begeleiding onder gebruikelijke hulp. Als een kind van 12 jaar of ouder aangeeft dat het geen intieme verpleegkundige en persoonlijke verzorgende handelingen van de ouder wil hebben, dan wordt deze zorg als substantieel meer zorg gezien en kan volledig toegekend worden.

Het ministerie heeft richtlijnen opgesteld over gebruikelijke hulp van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel bij verschillende leeftijden. Deze richtlijnen moeten altijd toegepast worden op de specifieke situatie:

  • -

    kinderen van 0 tot 3 jaar hebben volledige Persoonlijke Verzorging (PV) en Begeleiding (BG) van een ouder nodig. Boven gebruikelijke PV en BG bij kinderen tot 3 jaar komt daarom zelden voor;

  • -

    kinderen van 3 tot 5 jaar:

    • -

      kunnen niet zonder toezicht van volwassenen;

    • -

      hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

    • -

      kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

    • -

      ontvangen zindelijkheidstraining van ouders/verzorgers;

    • -

      hebben gedeeltelijk hulp en volledig stimulans en toezicht nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen;

    • -

      hebben hulp nodig bij in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

    • -

      hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

    • -

      zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • -

    kinderen van 5 tot 12 jaar:

    • -

      hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur per week;

    • -

      kunnen niet zonder toezicht van volwassenen;

    • -

      hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

    • -

      hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

    • -

      zijn overdag zindelijk, en 's nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

    • -

      hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school of activiteiten ter vervanging van school gaan;

  • -

    kinderen van 12 tot 18 jaar:

    • -

      hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassen;

    • -

      kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;

    • -

      kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

    • -

      hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

    • -

      hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

    • -

      hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen).

Bovengebruikelijke hulp is alle hulp die de gebruikelijke hulp per dag overstijgt. Bovengebruikelijke hulp komt, wanneer dit meer dan 1 uur langer in beslag neemt dan de gebruikelijke hulp, in aanmerking voor ondersteuning. Hierbij komt het eerste uur niet voor ondersteuning in aanmerking. Bovengebruikelijke hulp is van tijdelijk karakter en dient dus niet te worden toegepast als structurele ondersteuning.

Voorbeeld: een jongen van 16 jaar moet verschoond en gewassen worden. Dit kost per dag 2,5 uur. Een gezonde jongen van 16 hoeft niet verschoond en gewassen te worden. De boven gebruikelijke zorg is 2,5 uur, waarvan 1,5 uur ondersteuning ingezet kan worden.

Artikel 3. Algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen

Algemeen gebruikelijke voorziening

Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening waarover een inwoner gezien zijn omstandigheden zou (hebben kunnen) beschikken of deze zelf kan regelen (aanschaffen). Een voorziening of ondersteuning die algemeen gebruikelijk is, wordt niet verstrekt vanuit Wmo of Jeugdwet. Een voorziening is algemeen gebruikelijk als deze:

  • -

    niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

  • -

    daadwerkelijk beschikbaar is;

  • -

    een passende bijdrage levert aan het realiseren van zelfredzaamheid of participatie en;

  • -

    financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau.

Voorliggende voorziening

Een voorliggende voorziening is een voorziening die op grond van een andere wet- of regelgeving beschikbaar is en daarmee de ondersteuningsbehoefte voorziet. Een voorliggende voorziening gaat altijd voor op een maatwerkvoorziening.

 

Er is geen complete lijst van voorzieningen die algemeen gebruikelijk/ voorliggend zijn, maar voorbeelden zijn:

  • -

    fietsen zoals tandem (met uitzondering van een ouder-kind tandem), fiets met lage instap, ligfiets, fiets met trapondersteuning, elektrische fiets (voor een persoon vanaf 12 jaar), bakfiets, brommers e.d.;

  • -

    personenauto en de gebruikskosten die daaraan verbonden zijn en autoaccessoires zoals airconditioning, stuurbekrachtiging, elektrisch bedienbare ruiten, trekhaak etc.;

  • -

    aanpassingen, renovatie van keuken en badkamer zoals eenhendelmengkranen, thermostatische kranen, keramische of inductie kookplaat, verhoogd toilet of toiletverhoger, tweede toilet, sanibroyeur, antislipvloer/coating, drempelhulp, eenvoudige douchestoel, badplank, wandbeugels e.d.;

  • -

    aanpassingen in de woonruimte zoals klimaatbeheersende maatregelen, raam- en deurhorren, geaarde stopcontacten etc.;

  • -

    ondersteuning of voorzieningen die gedekt worden uit basis- of aanvullende verzekering zoals coaching, psychologische ondersteuning e.d.;

  • -

    ondersteuning of voorzieningen die vallen onder de verantwoordelijkheid vanuit vroeg- en voorschoolse voorzieningen en (passend) onderwijs zoals intelligentieonderzoek, capaciteitentraining e.d.;

  • -

    oppas, kinderopvang, huiswerkbegeleiding e.d.;

  • -

    verhuiskostenvergoeding indien dit ook vanuit de verhuurder, vanwege bijv. de sloop of renovatie van uw woning, aangeboden wordt;

  • -

    Onderhoud van tuin of verzorging van huisdieren.

Hoofdstuk 2: Maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

Artikel 4. Proces toekenning ondersteuning vanuit Wmo en Jeugdwet

  • 1.

    Maatschappelijke ondersteuning en (arrangementen) jeugdhulp zijn maatwerkvoorzieningen. Ze gaan uit van toewerken naar het gewenste resultaat passend bij de situatie van de inwoner waarbij niet specifiek bepaald wordt welke werkzaamheden uitgevoerd gaan worden. In het onderzoek wordt gekeken naar de situatie van personen in vergelijkbare omstandigheden in dezelfde leeftijdscategorie die geen beperkingen hebben. Persoonlijke normen worden meegenomen, maar zijn nooit leidend bij het bepalen van de juiste ondersteuning. Bij het onderzoek wordt rekening gehouden met de gebruikelijke hulp zoals beschreven in artikel 2 en algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen zoals beschreven in artikel 3.

  • 2.

    Door middel van een gesprek met een inwoner wordt individueel onderzocht welke vorm van ondersteuning passend is bij de hulpvraag. Het gesprek en het persoonlijk plan incl. bijlagen richten zich op de integraliteit van het resultaat. Ze richten zich op alle leefdomeinen van de inwoner en zijn huishouden. Aspecten zoals wonen, financiële situatie, gezondheid, daginvulling, leefsituatie, sociaal netwerk en talenten zijn onderdeel van het onderzoek en komen terug in het persoonlijk plan, de bijlagen en het bijbehorende resultaat. De inzet van de inwoner, het sociaal netwerk, de algemene of voorliggende voorzieningen en de ondersteuning vanuit Wmo en Jeugdwet kunnen zich richten op een gedeelte van het resultaat, maar dit moet in lijn zijn met het integrale resultaat.

  • 3.

    De onderbouwing van de toegewezen ondersteuning bij het gewenste resultaat wordt vastgelegd in het persoonlijk plan. In het persoonlijk plan staat tevens beschreven welke resultaten behaald moeten worden. Het persoonlijk plan wordt aangevuld met bijlagen zoals de bijlage persoonlijk plan, een ondersteuningsplan, budgetplan en/of overeenkomst voor persoonlijk passend pakket. Pas bij akkoord door het college en de inwoner op het persoonlijk plan inclusief de bijbehorende bijlagen is er sprake van rechtmatig verstrekte Wmo of jeugdhulp.

  • 4.

    De specifieke werkzaamheden die verricht gaan worden om het resultaat te behalen zijn aanvullend op het persoonlijk plan. Zij worden door de inwoner en aanbieder beschreven in de bijlage(n) van het persoonlijk plan.

Artikel 5. Toekenning Zorg in Natura (ZiN)

  • 1.

    Wanneer de inwoner kiest voor ZiN, dan bepaalt de consulent welke jeugdhulp (arrangement of productcode) of welke arrangementen Wmo en intensiteit van het arrangement bij de ondersteuning past. Op basis van het toegewezen arrangement(en) maakt de gecontracteerde zorgaanbieder samen met de inwoner een bijlage persoonlijk plan of een ondersteuningsplan. In deze bijlage wordt gezamenlijk bepaald door wie welke activiteiten worden uitgevoerd en in welke frequentie om het resultaat te behalen.

  • 2.

    Bij Zorg in Natura kan de zorgaanbieder aangeven dat de afgegeven intensiteit niet passend is bij de hoeveelheid ondersteuning. In dat geval gaat de consulent in gesprek met de zorgaanbieder

  • 3.

    Van de inwoner en/of zijn/haar sociaal netwerk wordt verwacht dat er medewerking wordt verleend aan een zo efficiënt mogelijke uitvoering van de ondersteuning, zodat dit zo optimaal mogelijk bijdraagt aan het gewenste resultaat. Te denken valt aan:

  • -

    afstemmen van de inrichting van de woning aan de ondersteuning (waaronder opgeruimd, en /of functioneel);

  • -

    afstemmen van de eigen planning aan de planning van de ondersteuning;

  • -

    nakomen van gemaakte afspraken/ opvolgen van de adviezen die voortvloeien uit de ondersteuning;

  • -

    meewerken aan afstemming met sociaal netwerk, andere betrokken partijen e.d..

Artikel 6.   Algemene uitgangspunten huishoudelijke ondersteuning

De te behalen resultaten worden beschreven in artikel 7. De daarbij behorende activiteiten en frequentie staan vermeld in het normenkader (HHM-normenkader 2019).

De frequentie die per activiteit is beschreven, is een richtlijn. De frequentie is bijvoorbeeld afhankelijk van:

  • -

    wat een inwoner of zijn/haar netwerk zelf kan of geleerd kan worden;

  • -

    wat de aard van de beperkingen van de inwoner is;

  • -

    in hoeverre er gebruik gemaakt kan worden van voorliggende voorzieningen (zoals maaltijdservice, boodschappendienst, was- en strijkservice of klussendienst).

Voor de onderbouwing van de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning wordt gebruik gemaakt van het HHM-normenkader (juni 2019). Als resultaat wordt er gewerkt met ‘het beschikken over een schoon en leefbaar huis’. De definitie hiervan luidt als volgt: Een huis is schoon en leefbaar indien het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen. Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen. Leefbaar staat voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. Met dit normenkader kan een verantwoord niveau van schoon, opgeruimd en georganiseerd worden gerealiseerd. Aandachtspunt is dat persoonlijke opvattingen van cliënten of hulpen soms anders zijn dan waarop het normenkader is gebaseerd. Het normenkader is hierin dan leidend.

 

Het normenkader gaat uit van een gemiddelde cliëntsituatie:

  • -

    een huishouden met 1 of 2 volwassenen zonder thuiswonende kinderen;

  • -

    wonend in een zelfstandige huisvestingssituatie, gelijkvloers of met een trap;

  • -

    er zijn geen huisdieren aanwezig die extra inzet van ondersteuning vragen;

  • -

    de cliënt kan de woning dagelijks op orde houden (bijvoorbeeld aanrecht afnemen, algemeen opruimen) zodat deze gereed is voor de schoonmaak;

  • -

    de cliënt heeft geen mogelijkheden om zelf bij te dragen aan de activiteiten die moeten worden uitgevoerd;

  • -

    er is geen ondersteuning vanuit mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers bij activiteiten die moeten worden uitgevoerd;

  • -

    er zijn geen beperkingen of belemmeringen aan de orde bij de cliënt die maken dat de woning extra vervuilt of dat de woning extra schoon moet zijn;

  • -

    de woning heeft geen uitzonderlijke inrichting en is niet extra bewerkelijk of extra omvangrijk

Dit betekent dat dit normenkader niet voor iedere inwoner passend is en er dus maatwerk moet worden aangeboden (meer of minder inzet) afhankelijk van de situatie van de inwoner. Hiervoor zijn een aantal kenmerken waar rekening mee kan worden gehouden verder uitgewerkt. De aanwezigheid van deze kenmerken wil nog niet automatisch betekenen dat dit leidt tot meer inzet. Het is steeds de vraag aan consulent of het kenmerk leidt tot extra vervuiling en dus meer inzet nodig is om het resultaat te behalen. Indien er sprake is van een medisch geobjectiveerde beperking/belemmering van de inwoner kan er extra ondersteuning worden ingezet. Voorbeelden zijn: Huntington, ALS, Parkinson, dementie, visuele beperking, revalidatie, bedlegerig, psychische aandoeningen, verslaving/ alcoholisme e.d.. Dit kan op twee manieren uitwerken:

  • -

    het kan nodig zijn extra vaak schoon te maken of te wassen, doordat er meer vervuiling optreedt. Bijvoorbeeld als gevolg van rolstoelgebruik, ernstige incontinentie, overmatig zweten, (ernstige) tremoren, besmet wasgoed (bij bijvoorbeeld chemokuur of Norovirus);

  • -

    het kan nodig zijn de woning extra goed schoon te maken. Dit ter voorkoming van problemen bij de inwoner voortkomend uit bijvoorbeeld allergie, astma, longemfyseem of COPD.

Het normenkader betreft de voor de hulp beschikbare totale tijd, er wordt dus geen tijd weergegeven per activiteit en het is geen instructietijd voor het uitvoeren van bepaalde activiteiten.

Artikel 7. Inhoud resultaten en bijbehorende activiteiten maatschappelijke ondersteuning 

(zie sluitende bijlage)

Artikel 8. Opmerkzaam zijn en melden

De professional die de ondersteuning levert is de eerste persoon die verandering van leven en/of leefomgeving kan constateren bij de inwoner. Als een professional veranderingen opmerkt tijdens de werkzaamheden die van invloed zijn (positief of negatief) op de ondersteuning die geboden wordt, dient deze hiervan melding te maken bij zijn/haar leidinggevende/coördinator. De leidinggevende maakt de afweging of dit invloed heeft op de geboden ondersteuning en meldt dit bij de consulent. De consulent kan dan beoordelen of er aanleiding is voor een wijziging in de toewijzing en eventueel een heronderzoek uit voeren. De wijziging in de situatie kan aanleiding zijn om de toewijzing te beëindigen, bij te stellen of een andere vorm van ondersteuning toe te wijzen.

Hoofdstuk 3: Aanvullende regels Persoonsgebonden budget (pgb)

Artikel 9. Toekenning pgb

In het keukentafelgesprek kan bepaald worden of een inwoner al dan niet in aanmerking komt voor een pgb. De volgende zaken kunnen aanleiding zijn om een pgb te verstrekken:

  • -

    er is sprake van een zorgbehoefte waarin het huidige aanbod van Zorg in Natura niet voorziet;

  • -

    er is sprake van psychische beperkingen, waardoor Zorg in Natura door een onbekende/wisselende professional niet wenselijk is;

  • -

    de benodigde ondersteuning is vooraf niet goed in te plannen;

  • -

    de hulp moet op verschillende locaties geleverd worden.

Een pgb kan alleen toegekend worden als er naast het persoonlijk plan, ook een budgetplan is opgesteld door de inwoner. In dit budgetplan dient de inwoner de volgende punten te onderbouwen:

  • -

    waarom een pgb gewenst is in plaats van Zorg in Natura (motivering);

  • -

    hoe de ondersteuning veilig, doeltreffend en klantgericht (kwaliteit) wordt vormgegeven;

  • -

    bij wie deze ondersteuning wordt ingekocht (professionals of mensen uit het eigen netwerk).

De kwaliteit dient namelijk van vergelijkbaar niveau te zijn als de ondersteuning via Zorg in Natura. Door dit te doen dient de inwoner na te denken over hoe de doelen uit het persoonlijk plan kunnen worden behaald en op welke wijze de kwaliteit is gewaarborgd.

Artikel 10. Voorwaarden pgb

Er zijn een aantal voorwaarden voor de inwoner en zijn sociaal netwerk die meegewogen worden in de toewijzing van een pgb. Deze voorwaarden zijn opgesteld op basis van het kader van de VNG, het ministerie van VWS, ZN en Per Saldo en de handreiking voor toetsing op (minimale) pgb-vaardigheid. Wanneer een pgb, vanwege het niet voldoen aan deze voorwaarden, wordt afgewezen, wordt dit altijd goed onderbouwd en in het persoonlijk plan vastgelegd.

Het gaat onder andere om de volgende voorwaarden. De inwoner en/ of zijn sociaal netwerk:

  • -

    heeft een goed overzicht van de eigen situatie;

  • -

    weet welke regels er horen bij een pgb;

  • -

    kan een overzichtelijke pgb-administratie bijhouden;

  • -

    kan communiceren met de gemeente, zorgverzekeraar of zorgkantoor, de SVB en zorgverleners;

  • -

    kan zelfstandig handelen en zelf voor zorgverleners kiezen;

  • -

    kan zelf afspraken maken en deze afspraken bijhouden en zich hier aan houden;

  • -

    kan beoordelen of de zorg uit het pgb bij hem of haar past;

  • -

    kan zelf de zorg regelen met 1 of meer zorgverleners;

  • -

    kan zorgen dat de zorgverleners die voor hem of haar werken weten wat ze moeten doen;

  • -

    weet wat hij moet doen als werkgever of opdrachtgever van een zorgverlener.

  • -

    heeft geen verslavingsproblematiek;

  • -

    is/zijn in het verleden op de juiste wijze omgegaan met pgb.

Artikel 11. Onderscheid formele ondersteuning en informele ondersteuning

In het kader van het toekennen van een pgb, wordt er onderscheid gemaakt tussen formele ondersteuning en informele ondersteuning. Een pgb voor formele ondersteuning kan alleen worden toegekend als de zorg wordt verleend door iemand die hiervoor opgeleid is. Dit kan bepaald worden op basis van de te overleggen diploma’s of certificaten. Wanneer er geen diploma’s of certificaten zijn, is het per definitie informele ondersteuning. Het uitgangspunt van een informeel pgb is dat dit een vorm van waardering is voor de inzet vanuit het netwerk.

Artikel 12. Besteding pgb

Een pgb is bedoeld voor zorg en ondersteuning. Het pgb kent geen vrij besteedbaar bedrag. Eventuele reiskosten van de inwoner of zorgaanbieder mogen uit het pgb worden betaald. Hier mag maximaal 10% van het totale pgb budget aan worden uitgegeven. Er mag een vast maandbedrag worden afgesproken met de zorgaanbieder. De volgende kosten mogen niet uit een pgb betaald worden:

  • -

    bemiddelingskosten;

  • -

    administratiekosten;

  • -

    eenmalige uitkering;

  • -

    feestdagenuitkering;

  • -

    eigen bijdrage aan het Centraal Administratie Kantoor (CAK);

  • -

    eten en drinken;

  • -

    schoonmaakmiddelen;

  • -

    kleding.

Artikel 13. Primaat verhuizen

Het primaat van verhuizen betekent dat het verstrekken van een voorziening voor verhuizing voorrang heeft op andere woonvoorzieningen, wanneer verhuizen goedkoper is dan het aanpassen van de woning en dit ook een compenserende oplossing is. Het primaat van verhuizen is een uitwerking van het principe van de goedkoopst compenserende oplossing. De achterliggende gedachte bij het primaat van verhuizing is dat er zo efficiënt mogelijk met de beschikbare middelen en de woningvoorraad wordt omgegaan.

Belangenafweging

Het college moet onderzoeken of het primaat van verhuizen aan inwoner mag worden tegengeworpen, gelet op de individuele omstandigheden van inwoner. Dus bij iedere casus moet het college de belangen afwegen en beoordelen of het primaat van verhuizen een compenserende voorziening is. Als dat niet het geval is, moet het college afwijken van het verhuisprimaat en een andere compenserende woonvoorziening verstrekken. Bij die belangenafweging tussen verhuizen of het aanpassen van de huidige woning, kunnen de volgende factoren een rol spelen:

  • 1.

    Kostenvergelijking tussen aanpassen en verhuizen.

Er wordt een kostenvergelijking gemaakt tussen een verhuizing en een aanpassing van de bestaande woning om te bepalen wat de goedkoopst compenserende oplossing is. Bij het maken van een kostenvergelijking moeten wel alle kosten worden betrokken. Dat houdt in dat het college de aanpassingskosten van de huidige woning moet afzetten tegen:

  • -

    de voorziening voor verhuizing en inrichting voor de inwoner;

  • -

    het eventueel aanpassen van de nieuwe woning.

Als een 'nieuwe' aangepaste woning leeg staat, moet het college om een totale kostenvergelijking te kunnen maken ook rekening houden met een eventuele ‘voorziening voor huurderving’. Daarbij gaat het om de huurprijs van de te betrekken woning.

  • 2.

    Sociale omstandigheden.

Sociale omstandigheden van de inwoner spelen een rol bij de afweging tussen wel of niet verhuizen. De sociale omstandigheden worden in kaart gebracht. Daarbij valt te denken aan:

  • -

    de binding die de inwoner heeft met de buurt (hoelang woont de inwoner al in die buurt);

  • -

    de aanwezigheid van familie en/of vrienden;

  • -

    de mantelzorg die door verhuizing zou wegvallen;

  • -

    de gezondheidssituatie van de partner;

  • -

    de aanwezigheid en afstand tot verschillende voorzieningen (winkels, ziekenhuis, et cetera).

  • 3.

    Volkshuisvestelijke factor kan een rol spelen.

Niet alleen de kosten spelen een rol bij de uiteindelijke keuze van een voorziening. Ook belangen op het gebied van huisvesting kunnen een rol spelen. Als een aangepaste woning beschikbaar is, kan het ondoelmatig zijn om ook een andere woning aan te passen. Niet alle aangepaste woningen zullen namelijk even goed verhuurbaar zijn. Als een geschikte kandidaat voor die woning gevonden wordt, kan verhuizen de voorkeur hebben, ook al leidt dit niet direct tot lagere kosten. Het is in beginsel aan de inwoner om te onderzoeken of de woningbouwvereniging een aangepaste woning beschikbaar heeft of krijgt.

  • 4.

    Woning moet binnen medisch aanvaardbare termijn beschikbaar zijn.

Een belangrijk aspect bij het wel of niet toepassen van het verhuisprimaat is de termijn waarbinnen de verhuizing kan plaatsvinden en de vraag of die termijn medisch aanvaardbaar is. Dat zal veelal moeten blijken uit medisch advies. Indien binnen de medisch aanvaardbare termijn geen woning beschikbaar is, kan niet worden gezegd dat verhuizen een compenserende oplossing is.

  • 5.

    Afstemming met andere voorzieningen.

Voor het maken van de keuze is afstemming met overige voorzieningen van belang. Met name afstemming met eventuele vervoersvoorzieningen kan van groot belang zijn. Criteria die hierbij een rol spelen zijn de afstand tot openbaar vervoerhaltes en de aanwezigheid van voorzieningen als winkelcentra, ziekenhuizen, et cetera. Als een woning dicht bij dergelijke voorzieningen ligt, kan het college tot de conclusie komen dat het adequater is om de huidige woning aan te passen dan de inwoner te laten verhuizen. De bereikbaarheid van voorzieningen blijft daardoor beter en op het gebied van vervoersvoorzieningen behoeven wellicht minder aanvullende maatregelen te worden genomen.

  • 6.

    Werksituatie.

Ook de werksituatie van de inwoner kan van invloed zijn op de beslissing om al dan niet te verhuizen. Als de inwoner door de verhuizing dichter bij zijn werk kan komen te wonen, verdient verhuizing wellicht de voorkeur. Dat houdt echter niet in dat verhuizen om dichterbij het werk te wonen op zichzelf een reden is om een verhuiskostenvergoeding te verstrekken.

  • 7.

    Verandering in woonlasten.

Het college zal bij de afweging tussen het aanpassen van de huidige woning en verhuizen naar een andere woning rekening houden met de woonlastenconsequenties van deze opties. Daarbij wordt een vergelijking gemaakt tussen de woonlasten bij het blijven wonen in de huidige woning en het verhuizen naar een andere woning. Van belang is dat de financiële gevolgen van een verhuizing binnen aanvaardbare grenzen vallen.

  • 8.

    Wooncomfort.

Bij de afweging of het primaat van verhuizing kan worden toegepast, wordt door het college ook rekening houden met het wooncomfort. Van inwoners kan niet verwacht worden dat zij er qua wooncomfort op achteruitgaan.

  • 9.

    Is de inwoner huurder of eigenaar van de woning?

Indien de inwoner eigenaar van de woning is, zal een verhuizing of aanpassing van de woning andere gevolgen met zich meebrengen dan wanneer de inwoner de woning huurt. Het verhuizen vanuit een koopwoning kan meer consequenties hebben dan verhuizen vanuit een huurwoning, met name in financiële zin. Zo is vaak sprake van een hypotheek op het huis en ontbreekt bij een eigen woning de mogelijkheid van huurtoeslag.

  • 10.

    De wil van de inwoner om te verhuizen.

Het ligt voor de hand dat mensen die een beperking krijgen in de meeste gevallen moeite zullen hebben om te accepteren dat zij bepaalde dingen niet meer zelfstandig kunnen doen. Als daarbij ook de woonsituatie ingrijpend verandert, kan dat op extra bezwaren stuiten om mee te willen werken aan een verhuizing. Ondanks dat een verhuizing uiteindelijk een hele goede oplossing kan zijn, is de inwoner het hier in eerste instantie vaak niet mee eens.

Het college kan op grond van de belangenafweging tot de conclusie komen dat verhuizen de meest compenserende oplossing is en om deze reden het aanpassen van de huidige woning niet vergoeden.

Als alle factoren in de overweging zijn meegenomen en het college beslist dat verhuizen de goedkoopst compenserende voorziening is, dan is dat de voorziening die wordt verleend. Door het primaat bij verhuizen te leggen heeft het college juridisch gezien een aanknopingspunt om niet de huidige woning aan te passen als inwoner niet wil verhuizen. Het college kan dan niet worden verweten dat ze niet aan de compensatieplicht voldoet. Er is immers een compenserende voorziening aangeboden, die niet door de inwoner geaccepteerd is. Als inwoner ondanks dat het primaat van verhuizen kan worden toegepast toch niet wil verhuizen, dan kan een bedrag ter hoogte van een verhuiskostenvergoeding worden verstrekt aan inwoner waarmee hij de huidige woning deels aanpast en hij de meerkosten voor eigen rekening neemt. Het college heeft dan voldaan aan haar compensatieplicht.

Artikel 14. Verhuis- en inrichtingskostenvergoeding

Voor verhuis-/inrichtingskosten die gemaakt worden om naar een passende woning te verhuizen kan een financiële tegemoetkoming worden toegekend. Deze toekenning is vier jaar geldig en vervalt wanneer de inwoner verhuist.

Bij de inrichting kan wel rekening gehouden worden met de leefbaarheid van de woning en de medisch noodzakelijke inrichting.

Artikel 15. Bezoekbaar maken woning

Het college kan een maatwerkvoorziening verstrekken voor het bezoekbaar maken van een, in de gemeente gelegen, woning, voor:

  • -

    een persoon die zijn hoofdverblijf in een inrichting heeft, en

  • -

    regelmatig een bezoek brengt aan de bezoekbaar te maken woning (gewoonlijk als familiebezoek), en

  • -

    deze woning niet op een normale manier kan betreden of bereiken, en/of

  • -

    geen gebruik kan maken van het toilet.

Een maatwerkvoorziening voor het bezoekbaar maken van een woning wordt niet toegekend voor incidentele logeerbezoeken. Het college verstrekt voor het bezoekbaar maken van de woning de goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening waarmee de woning en de woonkamer bereikbaar en betreedbaar kunnen worden gemaakt, en gebruik gemaakt kan worden van het toilet of een toiletgelegenheid.

Hoofdstuk 4: Kwaliteit en controle

Artikel 16. Kwaliteit en controle zorg in natura

Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van Zorg in Natura wordt in het persoonlijk plan in ieder geval vastgelegd voor welk resultaat de maatwerkvoorziening wordt aangewend. In het persoonlijk plan kunnen tevens aanvullende voorwaarden worden gesteld aan (de kwaliteit van) de ondersteuning die ingezet wordt om dit resultaat te behalen. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van het vastgelegde resultaat door overleggen met de aanbieders, een continu gemeten cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de inwoner ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 17. Kwaliteit en controle pgb

Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in het persoonlijk plan en het budgetplan in ieder geval vastgelegd voor welk resultaat de maatwerkvoorziening wordt aangewend en hoe het budget daarvoor wordt ingezet. In het persoonlijk plan kunnen tevens aanvullende voorwaarden worden gesteld aan (de kwaliteit van) de ondersteuning die ingezet wordt om dit resultaat te behalen. Voor informele pgb worden altijd aanvullende voorwaarden opgenomen, omdat het hier gaat om een waardering. Daarnaast wordt vastgelegd dat de inwoner de facturen en de betalingsbewijzen van de maatwerkvoorziening dient te bewaren. Deze moeten bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) of, in geval van eenmalige pgb bij de gemeente worden aangeleverd. Door de benodigde zorgovereenkomst tussen inwoner en aanbieder te accorderen, op basis van controle van de ingediende facturen en uitbetaalde pgb’s, en door controle op de behaalde resultaten, controleert de gemeente of het pgb rechtmatig is uitgegeven.

Artikel 18. Toetsing van afspraken en klanttevredenheid

Om te toetsen of de aanbieders voldoen aan de gemaakte afspraken in het persoonlijk plan (incl. de bijlagen), wordt er steekproefsgewijs gecontroleerd of de ondersteuning effectief en efficiënt bijdraagt aan het gewenste resultaat. Daarnaast wordt de ervaring van de inwoners gemeten met het cliëntervaringsonderzoek en met cliënttevredenheidsonderzoeken van aanbieders.

Hoofdstuk 5: Overige bepalingen

Artikel 19. Waardering mantelzorgers

De jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van inwoners in de gemeente wordt, net als de reguliere mantelzorgondersteuning, uitgevoerd door de maatschappelijke partners in het voorliggend veld.

Artikel 20. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

Wanneer er sprake is van calamiteiten of geweld bij de levering van een voorziening door een aanbieder, dient hiervan melding te worden gedaan via het agressie- en geweldprotocol gemeente Heusden. Meldingen vanuit de Wmo moeten worden doorgegeven aan de aangewezen toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de Wmo. Deze doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld. Voor jeugdhulpaanbieders geldt dat zij melding doen bij de inspectie gezondheidszorg en jeugdhulp.

Artikel 21. Veilig Thuis

Elke professional of burger die een vermoeden heeft van geweld in huiselijke kring, zowel bij volwassenen als bij kinderen, moet hierover een melding doen bij Veilig Thuis. Professionals zijn verplicht te werken met de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.

Hoofdstuk 6: Slotbepalingen

Artikel 22. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

Nadere regels over het betrekken van ingezetenen bij het bepalen van beleid zijn vastgelegd in de Verordening Adviesraad Sociaal Domein Heusden.

Artikel 23. Inwerkingtreding en citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Heusden 2020.

De beleidsregels treden in werking op 1 mei 2020.

Met inwerkingtreding van deze beleidsregels komen de Beleidsregels Wmo en Jeugdhulp gemeente Heusden 2018, vastgesteld op 2 januari 2018 te vervallen.

Bijlage 1 artikel 7

Resultaatgebied

Wat wordt hieronder verstaan?

Welke activiteiten kunnen uitgevoerd worden?

Zijn er bijzonderheden?

Het huishouden wordt zelfstandig gevoerd

Begeleiding bij het voeren van het huishouden, bij het zelfstandig en veilig thuis wonen en bij het aanleren of ontwikkelen van vaardigheden. Dit kan ook door middel van aansturing of coaching.

Ondersteuning bij de organisatie van het huishouden, door bijvoorbeeld het opstellen van week planningen, schoonmaakschema’s of boodschappenlijsten.

Het daadwerkelijk overnemen/uitvoeren van huishoudelijke activiteiten valt niet onder dit resultaat. Dat soort ondersteuning hoort bij resultaatgebied: de woning is schoon en leefbaar.

 
 
 
 

De woning is schoon en leefbaar; het beschikken over een schoon en leefbaar huis

De inwoner ontvangt hulp bij het huishouden zodat hij in een woning woont die op orde en schoon is conform de basale hygiëne-eisen. Iedereen in de leefeenheid moet (op zijn minst) gebruik kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes (inclusief schoon beddengoed), de keuken, sanitaire ruimtes (maximaal 1 badkamer en 2 toiletten) en de gang.

Concrete taken bij deze vorm van ondersteuning kunnen zijn: opruimen, stof afnemen, bedden verschonen, afwassen, stofzuigen, reinigen van vloeren, ramen zemen binnen, keuken en tafels en sanitair schoonmaken;

Overige ruimten of niet in gebruik zijnde ruimten/objecten mogen incidenteel worden schoongemaakt.

Het gaat bij dit resultaat alleen om de binnen-ruimte van de woning. De buitenruimte (zoals het zemen van ramen aan de buitenkant of het tuin-/balkononderhoud) behoren niet tot dit resultaat. Voor deze activiteiten kan er gekeken worden naar passende voorliggende voorzieningen.

Het is aan de inwoner en aanbieder samen om in goed overleg te besluiten welke ruimten/objecten in welke frequentie worden schoongemaakt. Dit is om maatwerk mogelijk te maken.

De woning is schoon en leefbaar; het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

De inwoner ontvangt ondersteuning zodat hij over schone kleding kan beschikken. Hieronder wordt ook het wassen van bed- en linnengoed (en handdoeken) verstaan. Dit resultaat wordt pas afgegeven als voorliggende voorzieningen niet (voldoende) compenseren.

De concrete activiteiten bij deze ondersteuning kunnen zijn: wasgoed sorteren, wassen, drogen en strijken. Bij geval van strijken, wordt er in beginsel vanuit gegaan dat enkel zichtbare bovenkleding gestreken dient te worden en dat de inwoner over zoveel mogelijk strijkvrije kleding beschikt. Ook hier kan in overleg met de inwoner van worden afgeweken om maatwerk mogelijk te maken.

Het strijken van onderkleding of het bedden- en linnengoed behoort niet tot dit resultaat. Verwacht mag worden dat de inwoner beschikt over een wasmachine en indien mogelijk een wasdroger.

Voorbeeld van een voorliggende voorziening is de was- en strijkservice.

De woning is schoon en leefbaar; het beschikken over goederen voor eerste levensbehoeften

De inwoner ontvangt ondersteuning zodat hij over de benodigde maaltijden kan beschikken. Dit resultaat wordt pas afgegeven als voorliggende voorzieningen niet (voldoende) compenseren.

De volgende activiteiten kunnen worden uitgevoerd: broodmaaltijd bereiden en klaarzetten, warme maaltijd opwarmen en klaarzetten en benodigdheden afruimen en afwassen. Het verzorgen van de boodschappen en de bereiding van warme maaltijden behoren niet tot de uit te voeren activiteiten.

Bij het verzorgen van de maaltijd wordt uitgegaan van twee broodmaaltijden en één warme maaltijd per dag, waarbij een of twee keer in de week ook in plaats van een warme maaltijd een broodmaaltijd aan de orde kan komen

Indien bijvoorbeeld het toedienen van voedsel noodzakelijk is, dan spreken we over persoonlijke verzorging dat behoort onder de Zorgverzekeringswet.

Voorbeelden van voorliggende voorzieningen zijn: boodschappendiensten, maaltijdservices, kant-en-klaar maaltijden en andere voorzieningen buiten de Wmo 2015.

De woning is schoon en leefbaar; het kortdurend aanleren van huishoudelijke vaardigheden door het gezamenlijk uitvoeren van huishoudelijke taken

De inwoner ontvangt ondersteuning om huishoudelijke vaardigheden en taken aan te leren en zelfstandig uit te kunnen voeren. Dit kan zijn door:

  • 1.

    het aanleren van huishoudelijke taken;

  • 2.

    het stimuleren en samen opwerken (coachen) bij het doen van het huishouden;

  • 3.

    het organiseren van het huishouden.

Activiteiten kunnen gericht zijn op het huishouden en het organiseren ervan. Een hulp legt de inwoner uit hoe het huishouden werkt. De inwoner is bijvoorbeeld zelf gezond, maar weet niet hoe de huishoudelijke activiteiten uit te voeren of is niet gewend deze uit te voeren.

Bij het samen opwerken of coachen kan het gaan het om het samen uitvoeren van huishoudelijke taken. De inwoner kan (deels) de huishoudelijke taken wel uitvoeren, maar heeft stimulans

(´een duwtje in de rug´) nodig om ze uit te voeren door middel van praktische begeleiding

(voordoen) en aanwijzingen.

Bij het organiseren van het huishouden kan het gaan om de praktische organisatie van het huishouden. Bijvoorbeeld bij het (indien mogelijk samen) plannen van huishoudelijke activiteiten of het scheiden van voedingsmiddelen in verband met de maximale houdbaarheidsdatum.

Dit resultaat wordt kortdurend toegekend. Mocht de inwoner niet leerbaar zijn, dan dient een ander resultaat te worden toegekend.

Het op orde brengen van de (financiële) administratie, het maken van een boodschappenlijstje en het doen van boodschappen behoren niet tot dit resultaat.

Indien noodzakelijk is dat de organisatie van het huishouden wordt overgenomen dient een andere vorm van ondersteuning (resultaatgebied: het huishouden wordt zelfstandig uitgevoerd) te worden afgegeven.

 
 
 
 

Psychische stabiliteit

Ondersteuning die gericht is op het stabiliseren of verbeteren van de psychische situatie van de inwoner, zoals het inzicht krijgen in het ziektebeeld/beperkingen en hier op goede wijze mee om leren gaan.

Psycho-educatie, opstellen en/of toepassen van een signaleringsplan, toeleiding naar ondersteuning bij zorgmijding.

De vorm van ondersteuning is geen behandeling. Daarvoor is de GGZ voorliggend.

 
 
 
 

Inwoner is in staat om de activiteiten in het dagelijks leven uit te voeren

Hierbij gaat het om inwoners die aangespoord of aangestuurd moeten worden om de activiteiten uit het dagelijks leven uit te voeren. Bijvoorbeeld doordat er onvoldoende regelvermogen, besluitvaardigheid of initiatief is om zelf de benodigde dagstructuur te ontwikkelen.

Ondersteuning bij het vinden van een passend dagritme of daginvulling. Ondersteuning bij het maken van dag/weekplanningen voor het uitvoeren van activiteiten. Ondersteuning bij het maken en nakomen van afspraken.

Het daadwerkelijk overnemen/uitvoeren van activiteiten valt niet onder dit resultaat.

 
 
 
 

Maatschappelijke participatie; iemand heeft sociale contacten/zinvolle dagbesteding

Het bevorderen van de participatie van de inwoner door deel te nemen aan (groeps)activiteiten en daarmee een zinvolle dagbesteding creëren. De nadruk ligt vooral op de inwoner zelf en de sociale component, niet zozeer op de bijdrage aan de maatschappij.

Voorbeelden zijn dagbestedings-activiteiten bij verzorgingshuizen of zorgboerderijen.

Deze vorm van ondersteuning kan ingezet worden om mantelzorgers te ontlasten.

Maatschappelijke participatie; iemand levert een bijdrage aan de samenleving in de vorm van vrijwilligerswerk

(Groeps)begeleiding die gericht is op het activeren of het aanleren van vaardigheden. Het gaat hier om begeleiding die zowel zinvol voor de inwoner, als zinvol voor de maatschappij is.

Dagbesteding waar producten worden gemaakt of diensten worden geleverd, zonder productie-eisen. Maar ook coaching om te komen tot dagbesteding kan onderdeel zijn van dit resultaatgebied.

 

Maatschappelijke participatie; iemand levert een actieve bijdrage aan de samenleving in de vorm van arbeidsmatige dagbesteding

Tijdelijke of blijvende dagbesteding in een arbeidsmatige omgeving. Het gaat hier om niet-vrijblijvende dagbesteding of het toewerken naar arbeidsparticipatie/doorstroom naar de arbeidsmarkt.

Het maken en monitoren van afspraken voor het uitvoeren van arbeidsmatige dagbesteding, maar ook het coachen op locatie van zowel inwoner als collega’s als werkgever.

Het gaat hier niet om arbeidstoeleiding/re-integratie. Die vorm van ondersteuning is opgenomen in de participatiewet.

 
 
 
 

Gezin en huiselijke relatie; De leden van een huishouden gaan goed met elkaar om

Begeleiding bij relationele problemen tussen inwoner en huisgenoten om te komen tot gezonde huiselijke relaties. Bijvoorbeeld wanneer er sprake is van mishandeling of huiselijk geweld. Deze ondersteuning is gericht op zowel het herstel van de relatie als op de veiligheid.

Het ondersteunen bij of aanleren van communicatievaardigheden. Het geven van inzicht in elkaars functioneren. Het toepassen van de meldcode/kindcheck in geval van huiselijk geweld of kindermishandeling.

 
 
 
 
 

Gezin en huiselijke relaties; Er is een gezond opvoed en opgroeiklimaat

Begeleiding in situaties waar een kind niet veilig kan ontwikkelen en ontplooien. Wanneer bijvoorbeeld ouders niet in staat zijn om dit zelfstandig te doen.

Ouders inzicht geven in de problematiek van hun kind. Hen handvatten aanreiken ten aanzien van het opvoeden en begeleiden van hun kind.

Als de problematiek gerelateerd is aan het kind zelf, is er sprake van jeugdhulp.

 
 
 
 

Sociaal netwerk; het netwerk is versterkt

Het begeleiden bij het versterken van het netwerk, de sociale contacten en het begeleiden bij eenzaamheid, om daarmee het totale sociaal netwerk op te bouwen of te versterken.

Het in kaart brengen van het sociaal netwerk. Het samen met de inwoner opbouwen van een netwerk. Het leren om vriendschappen te ontwikkelen of te behouden. Ondersteuning bij het vermijden van schadelijke contacten.

 

Sociaal netwerk; het netwerk is ondersteund en/of ontlast

Hierbij gaat het om individuele begeleiding om de mantelzorger(s) te ontlasten. Deze ondersteuning kan zowel op de inwoner als op de mantelzorger(s) gericht zijn.

Begeleiding van de mantelzorger om draagkracht/draaglast in balans te krijgen. Het in kaart brengen van het sociaal netwerk van de inwoner of mantelzorger om de mantelzorger te ontlasten.

Dagbesteding die erop gericht is om mantelzorgers te ontlasten, valt onder resultaatgebied: maatschappelijke participatie; iemand heeft sociale contacten/zinvolle dagbesteding.