Regeling vervallen per 01-01-2021

Beleidsregels bijzondere bijstand2008

Geldend van 01-01-2008 t/m 31-12-2020

Intitulé

Beleidsregels bijzondere bijstand2008

Burgemeester en wethouders van de gemeente Hof van Twente;

gelet op het bepaalde in de Wet werk en bijstand;

gelet op titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht;

besluiten:

vast te stellen de navolgende BELEIDSREGELS VOOR DE VERLENING VAN BIJSTAND IN BIJZONDERE NOODZAKELIJKE KOSTEN VAN HET BESTAAN.

Artikel 1 Algemeen

  • 1. Als bijzondere bijstand wordt aangemerkt de bijstand die wordt verstrekt indien bijzondere omstandigheden in het individuele geval leiden tot noodzakelijke kosten van het bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan.

  • 2. Bijzondere bijstand wordt verleend met inachtneming van het bepaalde in de Wet werk en bijstand (WWB).

  • 3. Indien bijzondere omstandigheden in het individuele geval daartoe aanleiding geven, wordt de bijstand vastgesteld in afwijking van deze beleidsregels.

  • 4. In die gevallen waar deze beleidsregels geen of onvoldoende uitkomst bieden kan de bijstand zonodig vastgesteld volgens de beleidsregels bijzondere bijstand van de gemeentelijke Sociale Dienst Enschede, welke staan vermeld in .de Leidraad. Enschede.

  • 5. Bijzondere bijstand kan qua hoogte en duur beperkt worden zulks ter beoordeling aan het college.

Artikel 2 Kosten van medische en sociale voorzieningen

  • 1. Bijzondere bijstand in de noodzakelijke kosten van medische en/of sociale voorzieningen wordt verleend met inachtneming van het bepaalde in artikel 15 (inzake de voorliggendevoorzieningen) van de Wet werk en bijstand.

  • 2. Voor de vaststelling van de noodzaak van kosten van medische voorzieningen kan extern medisch advies ingewonnen worden indien de te verlenen bijstand naar verwachting een bedrag van € 500,00 per jaar te boven gaat en de noodzakelijkheid niet op andere wijze is vast te stellen.

  • 3. Uitkeringsgerechtigden van de gemeente wordt de mogelijkheid geboden zich zonder extra kosten bij te verzekeren voor het Garant Pakket bij ziektekostenverzekeraar Menzis/ Amicon.

  • 4. De medische kosten worden in ieder geval noodzakelijk geacht als er een (gedeeltelijke)vergoeding voor deze kosten mogelijk is uit het aanvullende Garant Pakket van verzekeraar Menzis/Amicon.

  • 5. Een verzekering van het Garant Pakket 1 en TandVerzorgd 1 bij Menzis/Amicon (respectievelijk Menzis ExtraVerzorgd 1 en Menzis TandVerzorgd 1) en de daaruitvoortvloeiende vergoedingen worden aangemerkt als een voorliggende voorziening. Indien de uitkeringsgerechtigde elders verzekerd is, wordt de vergoeding vanuit het(vergelijkbare) laagste aanvullende pakket, inclusief tandheelkunde, als voorliggende voorziening aangemerkt.

Artikel 3 Verborgen kosten chronisch zieken en gehandicapten

  • 1. Bijzondere bijstand voor verborgen kosten wordt verstrekt aan de aanvrager, die:

    • a.

      langdurig gebruik maakt van thuiszorg óf

    • b.

      gebruik maakt van een WMO-voorziening óf

    • c.

      volledig arbeidsongeschikt is verklaard.

  • 2. De bijstand wordt vastgesteld op een bedrag van € 150,00 per kalenderjaar.

Artikel 4 Kosten van duurzame gebruiksgoederen

  • 1. Indien voor de kosten van noodzakelijk duurzame gebruiksgoederen een geldlening is verstrekt door een kredietverlenende instelling kan bijzondere bijstand verleend worden voor de kosten van rente en aflossing, indien en voor zover deze kosten het aflossingsbedrag zoals bedoeld in artikel 15 van deze beleidsregels te boven gaan.

  • 2. Kosten van aanschaf, vervanging en/of reparatie van duurzame gebruiksgoederen worden aangemerkt als algemene kosten van het bestaan en dienen primair uit eigen middelen, inkomen, vermogen, reservering vooraf dan wel betaling achteraf, te worden voldaan.

  • 3. Bijzondere bijstand in de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan in bijzondere omstandigheden worden verleend in de vorm van borgtocht of anders de vormvan geldlening.

  • 4. Bijstand voor de noodzakelijke vervanging en/of reparatie van een koelkast, wasmachine en/of kooktoestel wordt verstrekt in de vorm van bijstand om niet.

  • 5. Bijstand voor de noodzakelijke vervanging van een televisietoestel wordt verstrekt in de vorm van bijstand om niet. De vergoeding bedraagt maximaal € 200,00 per huishouden.

Artikel 5 Bijstand voor de aanschaf/reparatie van een computer.

  • 1. Aan (alleenstaande) ouders met een of meer schoolgaande kinderen in de leeftijdscategorie van 10 tot 18 jaar wordt eenmaal per 5 jaar per gezin bijzondere bijstand om niet verstrekt in de aanschaffingskosten van een computer. De vergoeding bedraagt maximaal € 700,00.

  • 2. In de reparatiekosten van een computer wordt aan belanghebbenden als genoemd in lid 1 van dit artikel eenmaal per 2 jaar bijzondere bijstand om niet verstrekt van maximaal € 200,00.

Artikel 6 Kosten duurzame gebruiksgoederen voor 65-jarigen en ouder

  • 1. Indien de aanvrager op de datum van de aanvraag de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en 36 maanden onafgebroken een inkomen op sociaal minimumniveau heeft ontvangen, wordt voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen bijzondere bijstand verleend in de vorm van een bedrag .om niet.

  • 2. Onder een inkomen op sociaal minimumniveau wordt verstaan een inkomen dat niet meer bedraagt dan 120% van de van toepassing zijnde uitkeringsnorm op grond van WWB en de gemeentelijke Toeslagenverordening.

  • 3. Het bedrag om niet als bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op 100% van de kosten met een maximum van € 365,00 per 36 maanden.

Artikel 7 Vergoeding reiskosten schoolgaande kinderen.

  • 1. Aan (alleenstaande) ouders van schoolgaande kinderen in de leeftijd van 12 tot 18 jaar die voortgezet- of beroepsonderwijs volgen wordt bijzondere bijstand in de reiskosten verstrekt van € 250,00 per jaar.

  • 2. Om voor reiskostenvergoeding in aanmerking te komen moet het schoolgaande kind 5 dagen per week onderwijs volgen, de (enkele) reisafstand minimaal 10 kilometer bedragen en moet voor het kind de volledige vergoeding op grond van de WTOS worden ontvangen.

Artikel 8 Kosten van wonen

  • 1. Onder woonkosten wordt verstaan:

    • a.

      Indien een huurwoning wordt bewoond: de op de aanvangsdatum van het lopende huurtoeslagtijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de regeling Huurtoeslag van de Belastingdienst:

    • b.

      Indien een eigen woning wordt bewoond: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, waarbij onder zakelijke lasten wordt verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, de premie brand en opstalverzekering en het eigenaarsdeel van de waterschapslasten; alsmede een bedrag voor onderhoudskosten conform het daarvoor opgestelde normbedrag in de Leidraad Enschede.

  • 2. Indien een eigen woning wordt bewoond waarvan de woonkosten lager zijn dan het van toepassing zijnde maximale bedrag bedoeld in de Huurtoeslag wordt een woonkostenvergoeding verstrekt;

  • 3. Indien een eigen woning of huurwoning wordt bewoond waarvan de woonkosten hoger zijn dan het maximale bedrag als genoemd in de regeling Huurtoeslag wordt een woonkostenvergoeding verstrekt gedurende maximaal 1 jaar vanaf de datum van aanvraag.

    Deze termijn kan telkens met ten hoogste 1 jaar worden verlengd.

  • 4. Geen woonkostentoeslag wordt verleend indien geen Huurtoeslag wordt ontvangen a.g.v. nalatigheid/verwijtbaarheid van aanvrager.

  • 5. Aan het verlenen van een vergoeding bedoeld in het derde lid wordt de voorwaarde verbonden dat de aanvrager al het mogelijke doet ter verkrijging van goedkopere woonruimte.

  • 6. De woonkostenvergoeding als bedoeld in lid 2 wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in de regeling Huurtoeslag (bruto methode).

  • 7. De woonkostenvergoeding als bedoeld in lid 3 wordt vastgesteld overeenkomstig de leidraad GSD Enschede (netto methode).

Artikel 9 Bijstand aan personen in de leeftijd van 18, 19 en 20 jaar

  • 1. Een jongere van 18, 19 of 20 jaar heeft recht op aanvullende bijstand, artikel 12 Wet werk en bijstand, indien en voor zover zijn/haar noodzakelijke bestaanskosten hoger zijn dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm van artikel 20 van de Wet Werk en Bijstand

  • 2. Hogere noodzakelijke bestaanskosten zoals bedoeld in artikel 9.1 worden aanwezig geacht indien de jongere zelfstandig is gehuisvest en er daarnaast sprake is van één van de volgende situaties:

    • a.

      beide ouders van de jongere zijn overleden of wonen in het buitenland;

    • b.

      de jongere is op grond van een officiële maatregel uit huis geplaatst;

    • c.

      de jongere is op de datum van aanvragen van de bijstand al langer dan 1 kalenderjaar zelfstandig gehuisvest;

    • d.

      de jongere heeft, alleen of samen met een partner, de zorg voor een of meer kinderen;

    • e.

      de jongere is niet officieel uit huis geplaatst maar het is niet verantwoord om hem/haar bij de ouders te laten wonen.

  • 3. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt maximaal vastgesteld op de uitkering die de jongere zou ontvangen op grond van de Wet werk en bijstand en de gemeentelijke Toeslagenverordening indien hij/zij 21 jaar zou zijn.

  • 4. De bijstand als bedoeld in het eerste lid wordt verhaald op de onderhoudsplichtige ouders als bedoeld in de artikelen 92 t/m 105 Algemene bijstandswet (Abw), overeenkomstig artikel 13 Invoeringswet WWB.

Artikel 10 Toeslag voormalige alleenstaande ouder

  • 1. Indien het laatste in de gezinsbijstand begrepen kind van een alleenstaande ouder niet langer ten laste van de voormalige alleenstaande ouder komt, wordt aan deze een toeslag verstrekt indien en voor zolang;

    • a.

      de voormalige alleenstaande ouder een uitkering ontvangt naar de norm voor een alleenstaande en;

    • b.

      het betreffende kind tot het huishouden van de voormalige alleenstaande ouder blijft behoren en;

    • c.

      het betreffende kind de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt en;

    • d.

      de som van de inkomens van de voormalige alleenstaande ouder en het betreffende kind lager is dan de uitkering die voor een echtpaar in overeenkomstige omstandigheden zou gelden.

  • 2. De toeslag wordt vastgesteld op het verschil tussen de som van de inkomens van de voormalige alleenstaande ouder en het betreffende kind en de betreffende uitkering die voor een echtpaar in overeenkomstige omstandigheden zou gelden.

  • 3. Voor het in het eerste lid bedoelde kind dat aanspraak heeft op studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de wet op de studiefinanciering, wordt het inkomen uit studiefinanciering bepaald op het in deze wet vastgestelde normbedrag voor levensonderhoud, ongeacht de feitelijke draagkracht uit inkomen van de studerende(artikel 33 Wet werk en bijstand)

  • 4. Het recht op bijzondere bijstand in de vorm van een toeslag voormalig een-ouder-gezin wordt eenmaal per 12 maanden opnieuw beoordeeld met een heronderzoek.

Artikel 11 Bijstand in schulden

  • 1. Bijstand in schulden wordt verleend met inachtneming van het bepaalde in artikel 49 van de Wet werk en bijstand.

  • 2. De Stadsbank Oost Nederland (SON) wordt aangemerkt als voorliggende voorziening.

  • 3. Indien voor de kosten van een noodzakelijke schuldsanering een geldlening wordt verstrekt door de SON wordt bijzondere bijstand verleend voor de kosten van rente en aflossing, indien en voor zover deze kosten het aflossingsbedrag zoals bedoeld in artikel 15 van deze beleidsregels te boven gaat.

  • 4. Indien en voor zover het krediet, benodigd voor een noodzakelijk schuldsanering, niet verstrekt kan worden door de SON met inachtneming van het bepaalde in de voorgaande leden, wordt bijstand verleend op grond van artikel 48 van de Wet werk en bijstand in de vorm van een geldlening.

  • 5. De aflossing van de geldlening bedoeld in het vierde lid vindt plaats met in achtneming van de aflossingsregels van artikel 15.

  • 6. De aflossing van de geldlening bijzondere bijstand wordt opgeschort tot het moment waarop de lening bij de SON is afgelost onder de voorwaarde dat betrokkene stipt en volledig aan zijn aflossingsverplichtingen bij deze bank voldoet.

Artikel 12 Draagkrachtregels algemeen

  • 1. Bij de verlening van bijzondere bijstand is de aanvrager naar draagkracht een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 2. De draagkracht wordt vastgesteld voor de duur van 12 maanden, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend.

  • 3. Indien de omstandigheden van de aanvrager of de aard van de kosten daartoe aanleiding geven, kan de draagkracht over een afwijkende periode vastgesteld worden.

Artikel 13 Draagkracht uit vermogen

  • 1. De draagkracht uit vermogen wordt vastgesteld op 100% van het in aanmerking te nemen vermogen zoals bedoeld in artikel 34 van de Wet werk en bijstand.

  • 2. indien de belanghebbende eigenaar is van een door hemzelf of zijn gezin bewoonde woning met bijbehorend erf en recht heeft op bijzondere bijstand, maar te gelde making, bezwaring of verdere bezwaring van het in de woning met bijhorend erf geboden vermogen in redelijkheid niet kan worden verlangd, heeft de bijzondere bijstand de vorm van een geldlening wanneer:

    b. de bijstand over een periode van een jaar, te rekenen vanaf de eerste dag waarover bijstand wordt verleend, naar verwachting meer bedraagt dan het netto minimumloon per maand, bedoeld in artikel 37, lid 1 WWB;

    en

    c. het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf hoger is dan het vermogen als bedoeld in artikel 34, lid 2, onder deel d. WWB.

  • 3. de lening als bedoeld in lid 2 wordt in de vorm van een krediethypotheek verstrekt overeenkomstig het Besluit Bijstandhypotheek.

Artikel 14 Draagkracht uit inkomen

  • 1. De draagkracht uit inkomen wordt vastgesteld op 35% van het meerinkomen van de aanvrager.

  • 2. Onder meerinkomen wordt verstaan het verschil tussen het netto jaarinkomen inclusief vakantietoeslag van de aanvrager en 120% van de op hem van toepassing zijnde uitkeringsnorm inclusief vakantietoeslag op grond van de Wet werk en bijstand en gemeentelijke Toeslagenverordening. Daarbij dient uit te worden gegaan van de norm voor een niet in inrichting verblijvende persoon, ook als de persoon in werkelijkheid wel in een inrichting verblijft.

  • 3. Indien de vakantietoeslag over het netto inkomen niet bekend is en handmatig berekend moet worden, kan om praktische redenen worden volstaan met het verhogen van het netto inkomen met het vakantietoeslag percentage (WWB).

  • 4. De draagkracht wordt in afwijking van voorgaande vastgesteld op 100% van het inkomen boven de norm, indien sprake is van één of meer van onderstaande kostensoorten:

    • -

      kosten van begrafenis of crematie;

    • -

      kosten in verband met tijdelijke opname in inrichting of detentie;

    • -

      bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening;

    • -

      kosten ziektekostenverzekering

  • 5. Voor het inkomstenbegrip wordt aansluiting gezocht bij de bepalingen over de in aanmerking te nemen middelen van artikelen 32 en 33 WWB. Wettelijke inkomsten vrijlatingen en premies blijven buiten beschouwing, evenals de op grond van de WWB toegekende Langdurigheidstoeslag.

  • 6. Uitzondering van het bepaalde in artikel 14 lid 1 tot en met 5 vormt de beoordeling van de draagkracht voor het vaststellen van bijzondere bijstand voor woonkosten. De draagkracht wordt hier berekend overeenkomstig de regeling Huurtoeslag en de Leidraad Enschede en het bepaalde in dit besluit onder artikel 8.

Artikel 15 Aflossingsregels

  • 1. De maandelijkse aflossingsruimte voor bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening wordt vastgesteld op het verschil tussen het netto inkomen en 94% van de van toepassing zijnde uitkering op grond van de WWB en de gemeentelijke Toeslagenverordening.

  • 2. Het netto inkomen zoals bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld inclusief vakantiegeld.

  • 3. Indien de vakantietoeslag over het netto inkomen niet bekend is en handmatig berekend moet worden, kan om praktische redenen worden volstaan met het verhogen van het netto inkomen met het vakantietoeslag percentage (WWB).

  • 4. De uitkering bedoeld in het eerste lid wordt verhoogd met de premieziektekostenverzekering en de woonlasten voor zover deze meer bedragen dan op grond van de Ziekenfondswet respectievelijk de Huurtoeslagregeling voor eigen rekening komt.

  • 5. Indien gedurende drie jaar volledig en onafgebroken aan de aflossingsverplichting in verband met een geldlening betrekking hebbend op duurzame gebruiksgoederen als bedoeld in artikel 3 is voldaan, wordt het resterend bedrag van de geldlening geacht .om niet. te zijn verleend.

  • 6. Indien na drie jaar niet volledig aan de aflossingsverplichting is voldaan, is het bepaalde in het voorgaande lid pas van toepassing op het tijdstip waarop het achterstallige bedrag alsnog is afgelost.

Artikel 16 Administratieve drempel

  • 1. Een aanvraag voor bijstand in bijzondere kosten wordt slechts in behandeling genomen indien ingeval van incidentele kosten deze ten tijde van de aanvraag meer bedragen dan € 25,00 dan wel ingeval van periodieke kosten deze naar verwachting meer zullen belopen dan in totaal € 25,00

  • 2. Indien de kosten waarvoor bijstand wordt gevraagd noodzakelijk worden bevonden, wordt in de totale kosten bijstand verleend, rekening houdend met bepaalde in artikel 12,13 en 14 van deze richtlijnen.

Artikel 17 Slotbepalingen

  • 1. Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als .Beleidsregels bijzondere bijstand2008.

  • 2. Deze beleidsregels zijn van kracht met ingang van 1 januari 2008.

  • 3. De Beleidsregels bijzondere bijstand 2007 worden per 1 januari 2008 ingetrokken.

    Aldus vastgesteld in de vergadering van 18 december 2007.

    Burgemeester en wethouders van Hof van Twente,

    de secretaris, de burgemeester,

    A.J. Kranenberg (loco), W.A. Burgering

Toelichting algemeen

Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de door de Rijksoverheid vastgestelde Wet werk en bijstand. Burgemeester en wethouders dienen de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de betrokken persoon.

De gemeente dient voor de diverse uitvoeringsaspecten van de bijstandsverlening specifieke beleidsregels op te stellen. Dit geldt ook voor de bijzondere bijstand, die wordt verstrekt alsdoor individuele bijzondere omstandigheden hogere noodzakelijke kosten worden gemaakt die niet uit de middelen kunnen worden voldaan. Met deze beleidsregels wordt op het uitvoeringstechnische vlak aangegeven hoe de te verlenen bijstand in concrete situaties wordt vastgesteld. Binnen de gemeente dient in dezelfde situaties eenduidig te worden gehandeld.

Deze beleidsregels inzake de bijzondere bijstandsverlening vallen onder titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent onder meer dat deze beleidsregels door burgemeester en wethouders dienen te worden vastgesteld en op een Awb conforme wijze moeten worden bekendgemaakt voordat ze werking hebben.

Toelichting artikelsgewijs

Artikel 1 Algemene bepalingen

Dit artikel kadert de verhouding tussen algemene en bijzondere bijstand. In feite is hierin geen wijziging opgetreden ten opzichte van de situatie onder de vigeur van de Algemene Bijstandswet voor 1 januari 2004 en het sindsdien gevoerde beleid. Artikel 35 van de wetwerk en bijstand bevat bepalingen over de bijzondere bijstand.

In artikel 1 lid 2 is, wellicht ten overvloede, aangegeven dat de verlening van bijzondere bijstand plaats vindt met inachtneming van het bepaalde in de WWB. Het is duidelijk dat de invulling van het lokale bijzondere bijstandsbeleid niet in strijd mag komen met de wet. Hierbij kan met name gedacht worden aan bepalingen uit hoofdstuk II betreffende de kring van rechthebbenden, personen aan wie bijstand kan worden verleend, afstemming van de bijstand, niet noodzakelijke kosten en de voorliggende voorzieningen.

De beleidsregels zijn niet meer dan richtlijnen die bepaalde uitgangspunten regelen. In individuele situaties kan afgeweken worden.

Gestreefd wordt naar een overzichtelijk en eenduidig beleid. Het voert te ver om elke mogelijke bijzondere situatie te beschrijven en daarop beleid te bepalen. Om die reden is de bepaling van artikel 1 lid 4 opgenomen. Daar waar in bijzondere situaties geen eigen gemeentelijk bijzondere bijstandsbeleid is geformuleerd, dienen de richtlijnen voor bijzondere bijstandsverlening te Enschede te worden geraadpleegd. Deze uitgebreide richtlijnen zijn geformuleerd in de .Leidraad. en zijn ter inzage voor iedere consulent. Zodoende wordt ook in meer specifieke situaties zoveel mogelijk uniform gehandeld.

Artikel 2 Kosten van medische en sociale voorzieningen

In artikel 2 lid 1 wordt nadrukkelijk verwezen naar artikel 15 WWB waarin de afbakening naar de zogeheten voorliggende voorzieningen is geregeld. Als uitgangspunt geldt dat geen bijzondere bijstand wordt verstrekt indien de kosten bewust door de voorliggende voorziening zijn uitgesloten van vergoeding omdat de kosten daarbij als niet noodzakelijk worden aangemerkt. Verder wordt verwezen naar de toelichting op het betreffende wetsartikel.

Voor de kosten van een medische en/of sociale voorziening is soms een objectieve advisering door een externe deskundige instantie nodig. Specifiek medische deskundigheid is bij onze gemeente immers niet aanwezig. Aan de andere kant dient, vanuit een kosten .baten . analyse, niet voor elk bedrag een advies gevraagd te worden.

De grens is in het tweede lid van artikel 2 gelegd bij een bedrag van € 500,00. In praktijk betekent deze bepaling wel dat bij kosten lager dan € 500,00 over het algemeen uitgegaan wordt van noodzakelijkheid.

Zonder medisch advies een aanvraag afwijzen onder de motivering .niet noodzakelijk. zal in bezwaar en/of beroep de toets der kritiek niet doorstaan.

De uitkeringsgerechtigde kan op grond van artikel 2 lid 3 bij aanvang van de bijstandsverleninger voor kiezen om deel te nemen aan de collectieve aanvullende verzekering het .Garant Pakket. bij ziektekostenverzekeraar Menzis/ Amicon. Tegen een geringe extra premie die ten laste komt van de gemeente, heeft de uitkeringsgerechtigde recht op ruimere vergoedingen. Als gevolg van deze hogere vergoedingen levert de collectieve aanvullende verzekering ook financieel voordeel voor de gemeente op.

Bij de beoordeling van de noodzakelijkheid van de kosten wordt aansluiting gezocht bij de verstrekkingen uit het Garant Pakket van Menzis/Amicon, volgens artikel 2 lid 4. Dat wil zeggen dat een door de arts voorgeschreven behandeling of voorziening die (deels)wordt vergoed vanuit het verstrekkingenpakket van het Garant pakket van Menzis/Amicon, over het algemeen als noodzakelijk zal worden aangemerkt en dus in aanmerking komt voor(aanvullende) bijzondere bijstand tot 100% van de gemaakte kosten. Daar waar een behandeling of voorziening niet (deels) door de ziektekostenverzekering wordt vergoed, dient een eigen beoordeling van de noodzakelijkheid van de kosten plaats te vinden. Normaal gesproken worden deze kosten, die bewust buiten de ziekenkostenverstrekkingen zijn gehouden, niet noodzakelijk geacht.

Met betrekking tot de aanvragen van vergoedingen voor brillen en contactlenzen wordt tevens verwezen naar de Leidraad Enschede. In principe zijn vergoedingen niet meer mogelijk, omdat via het aanvullende pakket wordt voorzien in een eenvoudige toereikende voorziening.

Alleen in individuele bijzondere omstandigheden kan dan toch bijzondere bijstand worden verleend.

Door de invoering van de nieuwe Zorgverzekeringswet is iedere burger nu via de basisverzekering verzekerd tegen ziektekosten. Deze basis zorgverzekering is echter niet in alle gevallen toereikend. Met betrekking tot een aantal veel voorkomende ziektekosten, zoals die van tandheelkunde voor 18+, fysiotherapie en brillen biedt de basisverzekering zeer beperkte of geen vergoedingsmogelijkheden.

Dit betekent een extra financieel risico voor burgers die afhankelijk zijn van een minimuminkomen, zoals een bijstandsuitkering.

Het is daarom sterk aan te bevelen dat deze inkomenscategorie zich aanvullend verzekert. Onze gemeente heeft met Menzis/Amicon een overeenkomst afgesloten.

Uitkeringsgerechtigden van de gemeente Hof van Twente wordt nu de mogelijkheid geboden zich zonder kosten bij te verzekeren voor extra tegemoetkomingen uit het aanvullendeGarant Pakket. Voorwaarde is dan wel dat men zich aanvullend moet verzekeren. Daaraan zijn uiteraard wel kosten verbonden.

Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigde om zich involdoende mate tegen ziektekosten te verzekeren. In dat verband zou de uitkeringsgerechtigde zich aanvullend moeten verzekeren voor het goedkoopst aanvullende pakket, inclusief tandheelkunde. Door ons contract met Menzis is het vergoedingenpakket ook nog eens royaler. Het pakket van ziektekosten waartegen men dan verzekerd is, is dan te vergelijken met de ziekenfonds- en aanvullende verzekering van 2005.

Uiteraard kunnen onze cliënten niet worden verplicht tot het afsluiten van deze aanvullende verzekering.

Deze aanvullende verzekering bij Menzis/Amicon (of andere zorgverzekeraar) wordt in het kader van de bijzondere bijstand als voorliggende voorziening beschouwd (artikel 2 lid 5). Dit houdt in dat wanneer men niet aanvullend verzekerd is, de hoogte van de bijzondere bijstand wordt afgestemd (als aanvulling) op het vergoedingenpakket uit bovengenoemde aanvullende verzekeringen. Met andere woorden: op de ziektekosten wordt de vergoeding uit het aanvullende pakket in mindering gebracht, alvorens tot bijstandverlening wordt overgegaan.

Artikel 3 Verborgen kosten chronisch zieken en gehandicapten

Dit artikel gaat over het verlenen van categoriale bijzondere bijstand voor chronisch zieken en gehandicapten. De bijstand is bedoeld als tegemoetkoming in de bestrijding van de zogenaamde verborgen kosten. Met verborgen kosten worden de .meerkosten. bedoeld die niet of slechts ten dele door andere regelingen worden vergoed, maar ook kosten die iedereen heeft, maar die hoger zijn voor de groep chronisch zieken en gehandicapten. Bij verborgen kosten kun je denken aan:

  • -

    hogere telefoon- en portokosten i.v.m. het regelen van allerlei zaken bijvoorbeeld rondomafspraken medici e.d.

  • -

    extra kosten voedingsmiddelen

  • -

    extra kosten energieverbruik

  • -

    extra kledingslijtage

  • -

    extra kosten in verband met klusjes rondom het huis

  • -

    lidmaatschap belangenvereniging/patiëntenorganisatie

In lid 1 van artikel 3 wordt aan de hand van 3 objectief vast te stellen criteria bekeken of iemand tot de doelgroep chronisch zieken en gehandicapten behoort. Iemand behoort tot de doelgroep als hij/zij aan tenminste één van de drie criteria voldoet.

Toelichting op de 3 criteria:

d. met langdurige thuiszorg wordt tenminste één jaar bedoeld;

e. met een WMO-voorziening wordt elke WMO-voorziening bedoeld;

f. het arbeidsongeschiktheidspercentage moet zijn vastgesteld door een onafhankelijke arts.

In artikel 3 lid 2 is het bedrag vastgesteld op € 150,-.

Artikel 4 Kosten van duurzame gebruiksgoederen

Dit artikel gaat over het verlenen van bijzondere bijstand in kosten van duurzamegebruiksgoederen. In elk artikel lid is duidelijk aangegeven dat het moet gaan om noodzakelijke gebruiksgoederen. Slechts de wens van de aanvrager om bepaalde goederen aan te schaffen kan nimmer een reden tot bijstandsverlening zijn. Een duidelijke, objectiveerbare noodzaak is een voorwaarde.

In het eerste lid is een bepaling opgenomen omtrent de bijstandsverlening indien hierin is voorzien door middel van geldlening bij een kredietverlenende instelling (meestal de Stadsbank). De voorkeur gaat uit naar deze constructie omdat dit is aan te merken als voorliggende voorziening. Indien de kosten van rente en aflossing niet voldaan kunnen worden uit de bijstandsnorm of aanwezige draagkracht, wordt hiervoor bijzondere bijstand verleend. Door verwijzing naar de aflossingsregels van artikel 15 van de beleidsregels wordt bewerkstelligd dat een uniforme benadering ontstaat. Voor de maandelijkse lasten maakt het geen verschil of een geldlening is verkregen van de Stadsbank of van de gemeente. In artikel 4 lid 2 is bepaald dat de kosten van aanschaf, vervanging of reparatie van duurzame gebruiksgoederen primair door de cliënt zelf dienen te worden betaald. Een inkomen op het minimum wordt toereikend geacht. Hiervan wordt hij of zij geacht te reserveren of als dat niet is gebeurd, kan hij of zij, op het artikel afbetalen of middels een lening aankopen.

Artikel 4 lid 3 biedt de mogelijk om cliënten in bijzondere omstandigheden bij de aankoop van een noodzakelijk gebruiksgoed te ondersteunen. Hierbij dient in eerste instantie te worden gekeken naar bijstand in de vorm van een borgstelling. In het uiterste geval kan bijstand in de vorm van een geldlening worden toegekend. Voor de aflossing is artikel 3 lid 1van toepassing en artikel 15.

Artikel 4 Lid 4 en 5. Als het gaat om de noodzakelijke vervanging van een koelkast, kooktoestel, wasmachine of TV toestel kan bijstand om niet worden verstrekt, als blijkt dat het totale banksaldo lager is dan de voor hem van toepassing zijnde vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 van de Wet werk en bijstand.

Bij een koelkast, kooktoestel of wasmachine is het principe .goedkoopst/adequaat. van toepassing. Bij de aanschaf van een televisie wordt een forfaitair bedrag gehanteerd van €200,00. Uitgangspunt is dat het om een eenvoudig TV toestel gaat, dus geen LCD- of plasmascherm, maar een toestel met een traditionele beeldbuis. Indien gekozen wordt een duurder gebruiksgoed, dan zijn de meerkosten voor eigen rekening.

Artikel 5. Bijstand voor de aanschaffing/reparatie van een computer.

Op grond van artikel 5 kan voor de aanschaffing en/of reparatie van een computer bijzondere bijstand om niet worden verstrekt. In de aanschaffingskosten kan maximaal €700,00 worden vergoed. Uitgangspunt hierbij is dat het om een eenvoudige computer met beeldscherm en printer, inclusief de benodigde software gaat. De doelgroep bestaat uit(alleenstaande) ouder met schoolgaande kinderen in de leeftijd van 10 tot 18 jaar. Gezien de gemiddelde levensduur van een computer kan eens per vijf jaar per gezin een beroep worden gedaan op deze regeling.

Ten aanzien van de reparatiekosten is met betrekking tot dezelfde doelgroep bepaald dat eens in de 2 jaar maximaal € 200,00 kan worden verstrekt in de reparatiekosten van een computer (incl. beeldscherm en printer).

Artikel 6 Kosten duurzame gebruiksgoederen voor 65-jarigen en ouder

Artikel 6 bevat een nadere uitwerking van de verlening van bijstand .om niet. voor duurzame gebruiksgoederen. Deze mogelijkheid bestaat voor inwoners van 65 jaar en ouder die 36 maanden of langer onafgebroken een uitkering op minimumniveau hebben ontvangen. De mogelijkheid hiertoe wordt geboden in artikel 35 lid 3 WWB en wordt categoriale bijzondere bijstand genoemd.

Getoetst wordt de periode waarop iemand zonder verwijt op minimumniveau leeft en of het verlangde artikel een duurzaam gebruiksgoed is. De aanvrager dient hiertoe een offerte en/of betalingsbewijs te overleggen. Een uitgebreide toets betreffende noodzakelijkheid van de aanschaf of vervanging van het artikel is niet aan de orde.

Bij de beoordeling van de periode gaat het niet om kalenderjaren maar om 36 maanden. Iemand die op 4 maart 2008 een aanvraag indient, 65 jaar is en vanaf 4 maart 2005 onafgebroken een inkomen op minimumniveau ontvangt, komt dus in aanmerking. De bepaling dat geen sprake mag zijn van enige vorm van verwijtbaarheid zal in de meeste situaties als overbodig wordt ervaren. Het is ook niet de bedoeling dat bij alle aanvragen een uitgebreide beoordeling hier omtrent wordt gegeven. De bepaling is slechts bedoeld om ingevallen waarin de verwijtbaarheid evident is, een weigering van bijstand .om niet. mogelijk te maken.

De nadere bepaling van wat onder een inkomen op minimumniveau moet worden verstaan(artikel 6 lid 2), sluit aan bij de draagkrachtbepalingen van artikelen 12, 13 en 14 van deze beleidsregels. Door deze omschrijving wordt bewerkstelligd dat ook minimaplus voor deze vorm van bijstandsverlening in aanmerking komen.

Artikel 6 lid 3 bepaalt de omvang van de om niet te verstrekken bijstand. Het is evident dat niet onbeperkt vergoedingen .om niet. verleend kunnen worden. Hiervoor zijn de middelen ontoereikend. De bijdrage om niet is vastgesteld op een maximum van € 365,00 per 36 maanden. Bewust is gekozen voor een omschrijving in maanden. Het is mogelijk dat wanneer de kosten minder bedragen dan de maximale € 365,00 (bijvoorbeeld vervangingstofzuiger van € 175,00) de resterende vergoeding als het ware te reserveren. Doet zich binnen 36 maanden na het verlenen van bijstand .om niet. opnieuw een situatie van vervanging van een duurzaam gebruiksgoed voor, dan kan het resterende bedrag om niet worden verleend. Het is duidelijk dat in individuele, bijzondere omstandigheden van deze handelwijze kan worden afgeweken, zie ook artikel 1 lid 3 van deze beleidsregels. In het geval hiervan wordt afgeweken dient de noodzakelijkheid van de aanschaf of vervanging natuurlijk wel te worden getoetst.

Artikel 7 Vergoeding reiskosten schoolgaande kinderen.

Artikel 7 bepaalt dat (alleenstaande) ouders met schoolgaande kinderen in de leeftijd van 12 tot 18 jaar een vergoeding kunnen ontvangen in de reiskosten die verband houden met het volgen van onderwijs. De vergoeding is vastgesteld op een vast bedrag van € 250,00 per kind per jaar. Voorwaarde is dat het kind gedurende 5 dagen per week voortgezet- of beroepsonderwijs volgt, de enkele reisafstand minimaal 10 kilometer is en voor het kind de volledige vergoeding op grond van de WTOS wordt ontvangen.

Uitgangspunt bij de hoogte van de vergoeding is dat scholieren in principe de zomermaanden per fiets naar school gaan. Het is echter alleszins acceptabel dat tijdens de wintermaanden met openbaar vervoer wordt gereisd. Uitgaande van gemiddeld 5 wintermaanden, de kosten van het openbaar vervoer en de gemiddelde reisafstand voor scholieren binnen de Hof van Twente is het bedrag bepaald op € 250,00. Een minimale afstand van 10 kilometer wordt als een acceptabele afstand gezien om per fiets te overbruggen.

Artikel 8 Kosten van wonen

De door de Belastingdienst uit te voeren Huurtoeslag voorziet in die gevallen waarin gedurende het subsidietijdvak (1 januari tot en met 31 december) het inkomen plotseling daalt of geheel wegvalt. De voorlopige huurtoeslag wordt met terugwerkende kracht aangepast aan het gewijzigde geschatte jaarinkomen op basis van de wijziging van het inkomen. Hierdoor dient deze regeling in het kader van de bijstandsuitvoering te worden aangemerkt als een toereikende voorliggende voorziening.

Dit artikel regelt wanneer en tot welk bedrag bijzondere bijstand wordt verleend voor woonkosten.

In de eerste plaats kan woonkostentoeslag worden verstrekt aan bewoners van een eigen woning.

Alleen in bijzondere situaties waarin geen huurtoeslag wordt verstrekt, omdat de huur bovende maximale huurgrens uitstijgt kan tijdelijk een woonkostentoeslag worden toegekend. Deze tijdelijkheid geldt overigens ook voor eigen woningbezitters waarvan de woonlastenhoger zijn dan de maximale huurgrens.

Allereerst worden in het eerste lid de woonkosten gedefinieerd. Voor wat betreft een huurwoning wordt aangesloten bij de omschrijving in de regeling Huurtoeslag. Omdat ook bij de verdere bepalingen uit dit artikel aangesloten wordt bij de huurtoeslag is het verstandig de begripsomschrijvingen op elkaar te laten aansluiten. De Huurtoeslag strekt zich niet uit tot woningen in eigendom. Vandaar dat apart is bepaald wat onder woonkosten bij een eigenwoning moet worden verstaan. Deze omschrijving is de weerslag van de tot op heden gevolgde beleidslijn, onder meer op basis van wetstechnische uitleg en jurisprudentie. Hierbij zijn nog de volgende opmerkingen te maken: in het kader van de financiering van de eigenwoning wordt alleen rekening gehouden met de rentelasten. Rekening houden met aflossing is in strijd met de Wet werk en bijstand omdat dan zou worden meegewerkt aan vermogensvorming. Bij de onroerende . zaakbelasting en waterschapslasten wordt rekening gehouden met het eigenaargedeelte. Voor uitgebreidere informatie over de uitvoering wordt verwezen naar de leidraad Enschede.

Artikel 8 lid 2 regelt dat wanneer de woonkosten van de eigen woning lager zijn dan de maximale huurgrens als bedoeld in de regeling Huurtoeslag een woonkostentoeslag wordt verstrekt. Voor de vaststelling van de hoogte van de woonlasten wordt aansluiting gezocht bij de systematiek van de leidraad Enschede.

Het derde lid van artikel 8 regelt de verstrekking van een woonkostenvergoeding indien de woonlasten boven de maximale huurgrens liggen. Deze maximale huurgrens is opgenomen in de regeling Huurtoeslag. Dit is een situatie die in geval van huurwoningen slechts zeer incidenteel zal voorkomen. Wel kan dit aan de orde zijn bij een eigen woning. Vanuit het oogpunt van bijstandsverlening is het alleszins gerechtvaardigd om grenzen te stellen aan het verlenen van bijstand indien de woonlasten boven deze grens uitstijgen. Immers deze woonlasten zijn voor iemand met een inkomen op bijstandsniveau te hoog. De verstrekking van de woonkostentoeslag is beperkt tot maximaal 1 jaar. Indien na 1 jaar blijkt dat de aanvrager er niet in is geslaagd om goedkopere woonruimte te vinden, kan de woonkostentoeslag verlengd worden. Het spreekt voor zich dat met de verlenging terughoudend wordt omgesprongen.

Artikel 8, lid 4. Nadrukkelijk is opgenomen dat geen sprake mag zijn van nalatigheid bij deaanvrager. Indien men in staat was om aan te vragen maar men heeft dit verzuimd, bestaat ook geen recht op woonkostentoeslag.

Artikel 8, lid 5 bepaalt dat de aanvrager al het mogelijke moet doen om aan goedkopere woonruimte te komen. Dit laatste wordt als verplichting aan de bijstandsverlening verbonden. Dit is een op grond van artikel 55 van de Wet werk en bijstand geoorloofde verplichting. Immers het is een verplichting die strekt tot vermindering of beëindiging van de bijstand. De inspanningen die de aanvrager levert moeten kritisch bezien worden. Van hem of haar mageen actieve bijdrage verwacht worden: niet alleen ingeschreven staan bij de woningstichting maar ook regelmatig informeren of proberen in de vrije sector een huurwoning te vinden. Niet alleen de woning ter verkoop aanbieden maar hierbij ook uitgaan van een reële prijsstelling. De hoogte van de woonkostenvergoeding is geregeld in artikel 8 lid 6 en 7. Hierbij is volledige aansluiting gezocht bij de berekening op grond van de Huurtoeslag. Deze aansluiting geldt voor huur - en koopwoningen, ook indien de woonlasten boven de maximale huurgrens liggen.

De berekening van de woonkostenvergoeding is gelijk bij huur en bij koopwoningen. Wanneer de woonlasten beneden de maximale huurgrens liggen kan de bruto methode worden gehanteerd. Hiertoe dient het berekeningsprogramma Huurtoeslag via de website.www.toeslagen.nl. te worden gebruikt.

Bij woonkosten boven de maximale huurgrens dient gebruik te worden gemaakt van de nettomethode van de leidraad Enschede.

Artikel 9 Bijstand aan personen in de leeftijd 18, 19 en 20 jaar

De uitkering voor 18, 19 en 20 jarigen (hierna te noemen: jong-meerderjarigen) is in de WWB apart genormeerd in artikel 20. Deze normen zijn afgeleid van het niveau van de AlgemeneKinderbijslagwet en worden over het algemeen afdoende geacht ter voorziening in de algemeen noodzakelijke bestaanskosten. In bepaalde situaties kan het noodzakelijk zijn extra bijstand te verlenen. Namelijk in die gevallen waarin de noodzakelijke bestaanskosten hoger zijn dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Artikel 9 lid 1 schept de mogelijkheid tot bijzondere bijstandsverlening.

Artikel 9 lid 2 geeft aan in welke situaties hogere noodzakelijke bestaanskosten aanwezig worden geacht. Door deze bepaling op te nemen wordt voorkomen dat extra bijstand moet worden verleend in elke situatie waarin een jong-meerderjarige die wens heeft om zelfstandig te wonen. Het past niet in de uitgangspunten van de bijstandswet om op basis van alleen deze wens een hogere uitkering te verlenen. Daartoe moet een objectiveerbare noodzaak aanwezig zijn.

Artikel 9 lid 3 omschrijft dat in deze situaties bijzondere bijstand wordt verleend tot het bedrag van de norm voor een 21 jarige (artikel 21 WWB). Wanneer deze groep jong-meerderjarige hogere kosten van levensonderhoud heeft dan kan worden voldaan uit de bijstandsnorm van artikel 20 WWB, zijn de ouders hiervoor in eerste instantie verantwoordelijk. De kosten van de bijzondere bijstand kunnen op de ouders worden verhaald. De gemeente is in de keuze wel of niet verhalen vrij. Zie hiervoor t.z.t. de beleidsregels terugvordering en verhaal.

Artikel 10 Toeslag voormalige alleenstaande ouder

Indien in de situatie van een alleenstaande ouder het laatste tot het gezin behorende kind niet langer ten laste van de ouder komt, heeft deze ouder nog slechts recht op een uitkering naar de norm voor een alleenstaande. De inkomensterugval kan van een dusdanige aard zijn dat het gerechtvaardigd is een toeslag te verstrekken ter gedeeltelijke compensatie. De duur van de toeslag is begrensd tot de 21-jarige leeftijd van het kind. Hiervoor is gekozen omdat de ouder tot het 21e levensjaar financiële verantwoordelijkheid draagt voor dat kind. De voorwaarden zijn opgenomen in artikel 10 lid 1 en 2. De bijstandsnorm wordt met de bedoelde toeslag aangevuld tot maximaal de norm voor een in gelijke omstandigheden verkerend echtpaar. Eigen inkomsten van een studerend kind (de zogenaamde draagkracht) worden al in aanmerking genomen bij de vaststelling van het WSF maandbudget. Om te voorkomen dat dezelfde inkomsten tweemaal (eenmaal bij de studiefinanciering en eenmaalbij de bijstand) in mindering worden gebracht, dient voor de vaststelling van de toeslag altijd te worden uitgegaan van het normbudget voor levensonderhoud WSF. De eventuele inkomsten uit het .bijbaantje. van de student worden buiten beschouwing gelaten. Dit laatste is neergelegd in artikel 10 lid 3.

De berekeningswijze van de toeslag ziet er als volgt uit:

maandnorm alleenstaande

plus: maandnorm WSF,

min: maandnorm echtpaar

= toeslag per maand

Het bedrag wordt eenmaal per 12 maanden opnieuw berekend en vastgesteld aldus artikel 10 lid 4. Het behoeft dus maar eenmaal per jaar te worden aangepast.

Artikel 11 Bijstand in schulden

Allereerst wordt in artikel 11 lid 1 verwezen naar artikel 49 van de Wet werk en bijstand. Alleen wanneer er sprake is van zeer dringende redenen kunnen burgemeester en wethouders bijzondere bijstand verlenen wanneer bijstand in de vorm van borgtocht voor een saneringskrediet geen (volledige) oplossing kan bieden. Verwezen wordt naar dit artikel en de toelichting daarop.

Indien de aanvrager terecht kan bij de Stadsbank Oost Nederland voor gehele of gedeeltelijke oplossing van de schuldenproblematiek, dan is deze optie volgens artikel 11 lid 2 aan te merken als voorliggende voorziening.

Veelal zal een door de Stadsbank te verstrekken krediet niet voldoende zijn ter sanering van de volledige schuldenlast. Een mogelijkheid die is opgenomen in artikel 11 lid 3 is dan bijstand te verlenen voor de kosten van rente en aflossing, voor zover deze kosten niet voldaan kunnen worden uit het inkomen. Voor de beoordeling van de afloscapaciteit wordt verwezen naar artikel 15 van deze richtlijnen. Dit is de tot op heden gebruikelijke werkwijze. Voordeel is dat de bijstandsverlening beëindigd kan worden op het moment dat de aanvrager zelf in staat is om de kosten volledig voor zijn rekening te nemen, bijvoorbeeld nawerkaanvaarding.

Zoals is bepaald in artikel 11 lid 4 en 5 kan bijzondere bijstand in de vorm van een (aanvullende) geldlening worden verstrekt, als een kredietverstrekking ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast via de SON, niet mogelijk is.

Artikel 48 lid 2 sub d WWB geeft de mogelijkheid van het verstrekken van een geldlening. De reden om hiervoor te kiezen is dat de betrokkene altijd de verstrekte bijstand of althans een gedeelte daarvan dient terug te betalen. In geval van bijstand in de vorm van een geldlening is deze terugbetaling formeel zeker gesteld. Wederzijdse rechten en plichten zijn duidelijk, ook indien de cliënt onverhoopt op enig moment niet of niet langer tot terugbetaling bereid is, kan de juridische invorderingsprocedure eenvoudiger gestalte worden gegeven. Dat de te verlenen bijstand het karakter heeft van een geldlening is neergelegd in artikel 11 lid 4. De artikelen 11 lid 5 en lid 6 handelen over de terugbetaling van de verstrekte geldlening. Deze terugbetaling geschiedt met de bedragen zoals die berekend kunnen worden op grond van artikel 15 van de beleidsregels. Omdat de betrokkene in het kader van de schuldsanering in alle gevallen ook een lening bij de Stadsbank heeft afgesloten, dient de aflossing afgestemd te worden. De Stadsbank heeft hierbij voorrang, de aflossing van de geldlening verstrekt door de gemeente wordt opgeschort tot het moment dat de lening bij de Stadsbank stipt en volledig is afgelost. Dit laatste betekent dat indien de aanvrager de aflossing bij de bank verzaakt, er geen reden meer is om verder uitstel te verlenen. Duidelijk moet ook zijn dat het uitstel slechts betrekking heeft op de tijd die gemoeid is met het aflossen van de geldlening die is afgesloten in het kader van de schuldsanering. Indien betrokkene besluit om tijdens de looptijd de lening over te sluiten, bijvoorbeeld voor de aanschaf van al dan niet noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen, is het niet de bedoeling dat voor deze opgehoogde lening het uitstel automatisch wordt voortgezet. Een nadere overweging is dan op zijn plaats.

Artikel 12 Draagkrachtregels algemeen

Artikel 12 geeft enige algemene draagkrachtregels. Allereerst de bepaling dat metdraagkracht rekening wordt gehouden hetgeen voor zich spreekt. In artikel 12 lid 2 wordt het draagkrachtjaar vastgesteld op een jaar, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend. Het draagkrachtjaar loopt dus niet perse gelijk aan het kalenderjaar. Bij periodieke bijzondere bijstandsverlening vindt minimaal eenmaal per jaar een heronderzoek plaats waarbij wordt beoordeeld of en tot welk bedrag de bijzondere bijstandsverlening wordt voortgezet.

Artikel 12 lid 3 geeft de mogelijkheid een afwijkende draagkrachtperiode vast te stellen. Hiervan kan alleen sprake zijn als het vaststellen van de draagkracht op jaarbasis leidt tot ongewenste en/of onredelijke situaties. Het behoeft geen betoog dat hiervoor duidelijke en valide argumenten aanwezig moeten zijn. Te denken valt aan periodiek bijzondere kosten die zich uitstrekken over een gedeelte van het draagkrachtjaar.

Artikel 13 Draagkracht uit vermogen

In het eerste artikel lid wordt invulling gegeven aan artikel 35 WWB waarin is bepaald dat burgemeester en wethouders bij de vaststelling van de draagkracht geheel of gedeeltelijk in beschouwing nemen het in aanmerking te nemen vermogen. Vervolgens wordt verwezen naar artikel 34 waarin is geregeld welke vermogensbestanddelen wel of niet worden gerekend tot het vermogen. In de praktijk houdt deze bepaling in dat alle vermogen boven de grens van het bescheiden vrij te laten vermogen moet worden aangewend ter bestrijding van bijzondere noodzakelijke bestaanskosten. Dit uitgangspunt is, gelet op de doelstelling van de WWB, alleszins gerechtvaardigd.

Artikel 13 lid 2 handelt over de situatie van vermogen gebonden in de door de aanvrager of zijn gezin bewoonde woning. Indien de aanvrager tevens algemene bijstand ontvangt, is de vraag omtrent vestiging van de krediethypotheek in dit kader aan de orde. Wordt in een concrete situatie de algemene bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek dan heeft de te verstrekken bijzondere bijstand eveneens deze vorm.

Slechts in de situatie dat alleen bijzondere bijstand wordt verleend, heeft de gemeente zichuit te spreken over de vraag of al dan niet tot vestiging van een krediethypotheek wordt overgegaan. In deze richtlijnen wordt aangesloten bij hetgeen voor de algemene bijstand inartikel 50 van de WWB is geregeld. Wanneer de bijzondere bijstand op jaarbasis niet hoger is dan de het netto minimumloon (is netto bijstandsnorm voor een echtpaar per maand) kan de bijstand om niet worden verstrekt. Als alleen bijzondere bijstand wordt verstrekt die per jaar hoger is dan de netto gehuwdennorm per maand, kan deze bijstand worden verstrekt in de vorm van een geldlening. Dit gebeurt alleen als de bijzondere bijstand van algemene aard is. Voorbeelden hiervan zijn de woonkostentoeslag en overbruggingsuitkeringen. Ook als een combinatie van algemene en bijzondere bijstand wordt verstrekt, waarbij de algemene bijstand lager is dan de netto gehuwdennorm per maand, maar de totale bijstand hoger dan deze norm, dan kan de bijstand worden verleend in de vorm van een geldlening. De geldlening vindt plaats in de vorm van een krediethypotheek overeenkomstig het BesluitBijstandshypotheek.

Artikel 14 Draagkracht uit inkomen

Artikel 14 bepaalt hoe de draagkracht wordt vastgesteld, namelijk door (een gedeelte van)het meerinkomen in aanmerking te nemen.

Het minimumniveau is in onze gemeente bepaald op 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Uitzondering hierop vormt de vergelijking met de zak en kleedgeldnorm voor personen die in een inrichting verblijven. Voor de personen die in een inrichting verblijven wordt toch een vergelijk gemaakt met de .gewone. bijstandsnormen om te voorkomen dat zij onevenredig veel draagkracht in hun inkomen zouden hebben.

In artikel 14 lid 3 wordt het netto inkomen inclusief vakantietoeslag vergeleken met de netto van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag. In de praktijk stuit men hierbij vaak op het probleem dat de vakantietoeslag over het inkomen niet bekend is en alleen middels een uitgebreide berekening precies kan worden vastgesteld. Het Ministerie van SZW levert hiervoor tabellen aan, waarbij het recht op vakantietoeslag afhankelijk is van het maandinkomen. Om praktische redenen kan in die gevallen worden volstaan met de verhogen van het inkomen met een zelfde vakantietoeslag percentage als begrepen in de bijstandswet. Uitdrukkelijk geldt het hier een kan-bepaling. Waar toepassing van deze vereenvoudigde vakantietoeslagberekening zou leiden tot buitengewone onredelijkheid dient de vakantietoeslag precies te worden bepaald.

Behalve de beoordeling van het meerinkomen (alles boven de 120% van de norm) is het van belang om per kostensoort te kiezen met welk draagkrachtpercentage rekening wordt gehouden.

Conform het voorstel is gekozen voor twee mogelijkheden, namelijk:

- het volledige inkomen (100%) boven de norm wordt als draagkracht in aanmerking genomen voor de bepaling van de bijzondere bijstand voor de kostensoorten onder artikel14 lid 4,

- 35% van het meerinkomen boven de 120% van de norm wordt als draagkracht inaanmerking genomen voor de bepaling van de bijzondere bijstand voor de overige kostensoorten zoals bepaald in artikel 14 lid 1.

Door aansluiting te zoeken bij het middelenbegrip in de Wet werk en bijstand, wordt voorkomen dat er discussie of discrepantie ontstaat bij het bepalen van hetgeen als inkomen moet worden aangemerkt, hetgeen is geregeld in artikel 14 lid 5.

Uitzondering hierop vormt de bepaling van de middelen en de draagkracht hieruit voor de bijzondere bijstandsverlening voor de woonkosten. De hoogte van de woonkostentoeslag wordt berekend conform de Vangnetregeling waarbij volledig wordt aangesloten bij de(afwijkende) rekenregels van de Vangnetregeling en de Huursubsidiewet, aldus artikel 14 lid6. Dit heeft onder andere tot gevolg dat een gedeelte van de belaste inkomsten uit uitstroompremie en inkomstenvrijlating toch als draagkracht wordt aangemerkt. De vaststelling van de normhuur is immers inkomensafhankelijk. Afwijking van de landelijke wetgeving voor huursubsidie en vangnetregeling wordt echter niet wenselijk geacht.

Artikel 15 Aflossingsregels

In artikel 15 lid 1 is bepaald met welk bedrag een verstrekte geldlening moet worden afgelost. De gemeente is vrij om de aflossing te regelen mits deze aflossing niet in strijd ko mtmet het bepaalde in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering omtrent de beslagvrijevoet. Gedoeld wordt op de minimum inkomensgarantie die in de bepalingen aangaande beslaglegging is bepaald op 90% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, inclusief vakantiegeld.

Landelijk is het beleid vrij algemeen dat de aflossing voor personen die een inkomen op minimumniveau ontvangen, wordt vastgesteld op 6% van de norm inclusief vakantiegeld. Dit is in deze beleidsregels verwoord door te bepalen dat degene die een geldlening gaat terugbetalen in elk geval blijft beschikken over 94% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Deze bepaling geldt ook voor personen die een inkomen hebben boven bijstandsniveau. Deze categorie dient in principe alle inkomen boven 94 % van het bijstandsniveau aan te wenden voor aflossing. Voor de bepaling van de hoogte van het netto inkomen inclusief vakantietoeslag gelden volgens artikel 15 lid 2 en 3 dezelfde regels als opgenomen in artikel 14. Hierbij moet een correctie plaatsvinden voor woonlasten en kosten van premie ziektekostenverzekering die voor eigen rekening blijven. Dit is geregeld in artikel 15 lid 4. Met nadruk wordt hier nogmaals opgemerkt dat het richtlijnen betreft. Afwijking is mogelijk door een gedeelte van het inkomen boven de bijstandsnormen niet te bestemmen voor aflossing bijvoorbeeld om uitstroom uit de bijstand niet te belemmeren. Een dergelijke benadering is in de ene situatie. bijvoorbeeld een geldlening verstrekt voor inrichtingskosten . meer op zijn plaats dan in de andere situatie.

Denk bijvoorbeeld aan een geldlening verstrekt in het kader van schuldsanering, waarbij veelal van sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. In de terugbetalingsregeling kan dit tot uitdrukking worden gebracht door de gehele lening terug te laten betalen.

Artikel 15 lid 5 en 6 bevat een voortzetting van het huidige beleid inzake kwijtschelding/buiten invorderingstelling. Indien iemand drie jaar lang stipt aan zijn verplichting tot aflossing voldoet, wordt het restant als bijstand .om niet. verstrekt. Deze bepaling wordt nadrukkelijk beperkt tot de geldlening verstrekt voor duurzame gebruiksgoederen. Indien de geldlening is verstrekt in het kader van een schuldsanering dan ligt buiten invordering stelling na drie jaar aflossen niet voor de hand.

Artikel 16 Administratieve drempel

In de bijstandswet is de mogelijkheid opgenomen om een drempelbedrag te hanteren. Er kandan pas bijzondere bijstand worden verleend als de bijzondere kosten meer bedragen daneen bepaald drempelbedrag. Hiervoor is niet gekozen. Wel is gekozen voor een soort.administratieve drempel.. Er kan pas een aanvraag worden ingediend als de bijzonderenoodzakelijke kosten een bedrag van € 25,00 (dreigen) te overschrijden.

Deze bepaling is ingevoerd om de verruiming van bijzondere bijstandsbeleid in de vorm vanafschaffing van het drempelbedrag niet te belastend te maken voor de uitvoering.

Artikel 17 Slotbepalingen

Behoeft geen nadere toelichting.