Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening re-integratie en participatie

Geldend van 27-07-2011 t/m 31-12-2011 met terugwerkende kracht vanaf 15-03-2011

Intitulé

Verordening re-integratie en participatie

De raad van de gemeente Hoogeveen,

gelezen het voorstel van het college

gelet op de Wet werk en bijstand;

overwegende dat op grond van artikel 8, lid 1, onder a van de Wet werk en bijstand de gemeente bij verordening regels stelt met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a van de Wet werk en bijstand;

Besluit vast te stellen de hierna volgende verordening: Verordening re-integratie en participatie

Hoofdstuk 1.

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet:de Wet werk en bijstand (WWB);

  • b.

    het college: het college van burgemeester en wethouders;

  • c.

    arbeidsinschakeling: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a van de wet;

  • d.

    dienstbetrekking: een arbeidsovereenkomst ingevolge het Burgerlijk Wetboek of een aanstelling door of vanwege de overheid;

  • e.

    klant: de persoon die een uitkering krachtens de WWB ontvangt, een uitkering krachtens de Ioaz, Ioaw of de Anw ontvangt of als niet uitkeringsgerechtigde (NUG) kan worden aangemerkt;

  • f.

    maatschappelijke participatie: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling (nog) niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie;

  • g.

    re-integratieplan: een ontwikkelingsplan, toegesneden op de persoonlijke omstandigheden van de klant waarin opgenomen zijn: klantgegevens, klantprofiel, zoekprofiel, doel van het traject, in te schakelen organisaties en afspraken over ontwikkeltijd, begeleidingstijd en voortgangsrapportage;

  • h.

    werknemer: de persoon die in een dienstbetrekking werkzaam is;

  • i.

    werkgever: de persoon tot wie een werknemer in dienstbetrekking staat.

  • j.

    onderzoek: het scala aan activiteiten dat tot doel heeft vast te stellen wat de uitgangsituatie van de klant is en wat de mogelijkheden van de klant zijn tot het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 2. Opdracht college

  • 1. Het college besluit over het aanbieden van een voorziening, gericht op arbeidsinschakeling dan wel maatschappelijke participatie aan personen als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a van de wet, voor zover zij jonger zijn dan 65 jaar, waarbij het bepaalde in artikel 7, lid 3 van de wet onverminderd van toepassing is. Hier wordt aan toegevoegd de groep jongeren van 16 en 17 jaar.

  • 2. Het college kan werkzaamheden in het kader van voorzieningen als bedoeld in lid 1, laten verrichten door een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in het kader van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in het arbeidsproces bevordert.

  • 3. Bij het aanbieden van voorzieningen als bedoeld in lid 1 heeft het college aandacht voor een evenwichtige aanpak van groepen klanten als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a van de wet en voor evenwicht in de aanpak van doelgroepen binnen deze categorieën.

  • 4. Het college kan, conform het bepaalde in artikel 9 van de wet, tijdelijk afzien van het aanbieden van een voorziening als bedoeld in lid 1, wanneer daar in individuele gevallen dringende redenen voor zijn.

Artikel 3. Plafond aan de kosten van voorzieningen

  • 1. De som van de kosten van de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, lid 1, voor alle klanten mag het bedrag als bedoeld in artikel 69, lid 1, onder a van de wet niet overschrijden.

  • 2. Het college kan besluiten om het bedrag genoemd in lid 1 te verhogen met een nader te bepalen bedrag.

  • 3. Het college kan een richtlijn vaststellen voor het maximale bedrag per klant voor voorzieningen.

Artikel 4. Re-integratieplan

  • 1. De deelname aan voorzieningen wordt per klant vastgelegd in een re-integratieplan.

  • 2. Het re-integratieplan wordt opgesteld in opdracht van het college in samenspraak met de klant.

  • 3. Het re-integratieplan kan in opdracht van het college worden uitgevoerd door een derde als bedoeld in artikel 2, lid 2 die de activiteiten uit het re-integratieplan adequaat kan uitvoeren of doen uitvoeren.

  • 4. Het re-integratieplan wordt, voorafgaand aan de uitvoering ervan, ondertekend door de klant, het college en indien nodig de uitvoerder.

Artikel 5. Aanspraak op een voorziening

  • 1. De aanspraak op een voorziening als bedoeld in artikel 2, lid 1 kan door het college worden geweigerd indien naar het oordeel van het college een dergelijke voorziening voor de persoon niet noodzakelijk is.

  • 2. De aanspraak op een voorziening als bedoeld in artikel 2, lid 1 kan door het college worden geweigerd indien met het aanbieden van de voorziening het plafond aan de financiële bijdrage als bedoeld in artikel 3, lid 1 wordt overschreden.

Hoofdstuk 2. Voorzieningen

Artikel 6. Bemiddeling en arbeidsinschakeling

  • 1. Elke klant krijgt na inschrijving als werkzoekende binnen acht weken een re-integratieplan aangeboden.

  • 2. Er wordt begeleiding (bemiddeling) gegeven bij het zoeken naar werk.

  • 3. Ten behoeve van arbeidsinschakeling van een uitkeringsgerechtigde kan met de werkgever een financiële bijdrage in de loonkosten worden afgesproken.

Artikel 7. Scholing

  • 1. Het college kan een vorm van scholing of training aanbieden welke is gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Voor zover de belanghebbende niet beschikt over een startkwalificatie wordt binnen 6 maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden door het college bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

    Het college betrekt bij deze beoordeling:

    • a.

      het oordeel van degene in wiens opdracht de belanghebbende de additionele werkzaamheden uitvoert;

    • b.

      de scholingswens van de belanghebbende.

  • 3. Uitgangspunt is dat scholing altijd gecombineerd wordt met: een werkstage, een (additionele) baan of re-integratietraject gericht op uitstroom naar regulier werk..

Artikel 8. Additionele arbeid

  • 1. Om de toeleiding naar de (reguliere) arbeidsmarkt te bevorderen kan het College bijdragen in de loonkosten ter beschikking stellen, ten behoeve van additionele werkgelegenheid. Tevens kan het College ermee instemmen dat WWB-gerechtigden gedurende een nader te bepalen periode met behoud van hun uitkering werk verrichten zonder daarvoor een beloning te ontvangen.

  • 2. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden die onbeloonde additionele werkzaamheden verrichten conform artikel 10a, zesde lid van de wet, tweede lid, onderdeel j van de wet, een premie verstrekken.

  • 3. Het recht op een premie als bedoeld in het tweede lid wordt elke zes maanden beoordeeld.

  • 4. De premie wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de belanghebbende de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de voorafgaande zes maanden heeft geschonden.

  • 5. Indien de belanghebbende 12 maanden of meer additionele werkzaamheden heeft verricht wordt van degene in opdracht van wie hij deze werkzaamheden uitvoert een halfjaarlijkse bijdrage verlangd. De bijdrage bedraagt 50% van de in het tweede lid bedoelde premie. De bijdrage wordt enkel verlangd voor zover aan de belanghebbende de premie bedoeld in het tweede lid is uitgekeerd.

  • 6. Een WWB-gerechtigde komt alleen in aanmerking voor additionele arbeid als dat in het re-integratieplan is benoemd. Additionele arbeid, zowel met als zonder beloning, kan verplichtend worden opgelegd.

Artikel 9. Maatschappelijke participatie

Het college kan aan uitkeringsgerechtigden als onderdeel van een traject activiteiten aanbieden in het kader van maatschappelijke participatie.

Artikel 10. (vervallen)

Hoofdstuk 3. Ondersteunende voorzieningen

Artikel 11. Vergoedingen

Het college kan aan de klant een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van een re-integratietraject richting arbeidsinschakeling en ter voorkoming van een sociaal isolement. De aard en hoogte van de te vergoeden kosten worden in het re-integratieplan vastgelegd.

Artikel 12. (vervallen)

Hoofdstuk 4. Aanvullende bepalingen

Artikel 13. Beleidsregels

Het bepaalde in de artikels 3 lid 2, 3 lid 3, 6 lid 3, 8, 9, 10 en 12 wordt nader uitgewerkt in door het college vast te stellen beleidsregels, indien het college besluit de genoemde artikels toe te passen. In de beleidsregels wordt tenminste de aard van het bepaalde en voor zover van toepassing de omvang, kosten en financiële dekking vastgelegd.

Artikel 14. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening indien de toepassing van de verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 15. Deskundigheidsbevordering medewerkers

Uit de Rijksbijdrage ten behoeve van re-integratie van klanten kunnen specifieke trainingen van medewerkers worden bekostigd. Het college stelt jaarlijks het daarvoor beschikbare bedrag vast.

Artikel 16. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2007 en vervangt daarmee de verordening die op 1 mei 2004 in werking is getreden

Artikel 17. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: “Verordening re-integratie en participatie”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Hoogeveen, gehouden op 21 december 2006.
De griffier, De voorzitter,
J.P. Wind, W.P.M. Urlings

Toelichting bij de verordening re-integratie en participatie

Algemeen

In de Wet werk en bijstand staat, voor personen jonger dan 65 jaar, het uitgangspunt ‘werk boven inkomen’ centraal. De gemeente draagt een algemene zorg voor de re-integratie van personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers).

Het is aan de gemeente om te (laten) beoordelen of de klant op eigen kracht in staat is algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden en of daarbij ondersteuning nodig is. In dat laatste geval is de gemeente verantwoordelijk voor het leveren van deze ondersteuning in de vorm van voorzieningen. Aan de vorm van en de mate waarin deze voorzieningen worden ingezet stelt de wet geen eisen. De wet verplicht de gemeente om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Re-integratie is het geheel van activiteiten dat leidt tot arbeidsinschakeling.

De klant heeft ingevolge artikel 9 van de WWB de verplichting om

naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

mee te werken aan een onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen maatschappelijke participatie, gericht op arbeidsinschakeling;

Artikel 1. Begripsbepaling

De begrippen die in de verordening worden gebruikt komen grotendeels overeen met de begrippen in de WWB.

Lid a: geen nadere toelichting nodig.

Lid b: geen nadere toelichting nodig.

Lid c: Bij het begrip arbeidsinschakeling is aansluiting gezocht bij art. 7, lid 1 onder a van de

Wwb. Hieronder wordt verstaan het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een door de gemeente aangeboden voorziening. Met deze beperking wordt aangegeven dat gesubsidieerde arbeid weliswaar algemeen geaccepteerde arbeid is, maar geen einddoel kan zijn.

Lid d: Het betreft hier een betaalde baan (loonvormend). Stage en werken met behoud van uitkering vallen niet onder dit begrip. Gesubsidieerde loonvormende banen vallen wel onder dit begrip.

Lid e: Hoewel jongeren in de leeftijd van 16 en 17 jaar doorgaans geen recht hebben op een bijstandsuitkering en zij daarom niet tot de Wwb-doelgroep behoren, beschouwt de gemeente om preventieve redenen deze jongeren wel als re-integratieklanten, als zij èn werkloos zijn èn geen formeel onderwijs volgen.

Bij de bepaling van de bovenste leeftijdsgrens sluit de gemeente aan bij de heersende landelijke tendens en de actuele landelijke ontwikkelingen.

Lid f: De onder lid e beschreven doelgroep wordt formeel tot de NUG-doelgroep gerekend.

Lid g: Het is van belang dat werklozen zo’n gedrag vertonen dat zij zich daarmee kunnen handhaven in een baan (loonvormend of niet-loonvormend). Daarvóór gaat echter het belang dat mensen überhaupt deelnemen aan het maatschappelijk gebeuren.

Lid h: geen nadere toelichting nodig

Lid i: geen nadere toelichting nodig

Lid j: geen nadere toelichting nodig.

Lid k: Het begrip onderzoek is in de verordening opgenomen omdat niet van elke klant vanaf het begin duidelijk is wat de geschiktste trajectopzet is. In de meeste gevallen zal voordat tot de inzet van re-integratie-instrumenten wordt besloten een advies worden gevraagd van een bedrijf dat gespecialiseerd is in diagnoses ten aanzien van werkbelastbaarheid. Verder is het denkbaar dat uit eigen onderzoek al blijkt dat een diagnose door derden en/of inzet van re-integratie-instrumenten niet nodig is.

Artikel 2. Opdracht college

Lid 1: Vanaf het 65e jaar is men pensioengerechtigd. Een re-integratietraject, dat immers met name is gericht op inschakeling in het arbeidsproces, is voor mensen vanaf die leeftijd dus niet logisch. Met betrekking tot 16 en 17 jarigen, zie artikel 1 lid e.

Lid 2: De gemeente is niet verplicht om re-integratieactiviteiten uit te besteden maar mag deze ook in eigen beheer doen. Wanneer echter wordt uitbesteed, is de gemeente verplicht daarvoor een aanbesteding te doen.

Lid 3: De wetgever stelt dat er een evenwichtige beleid moet zijn voor in de wet genoemde groepen. Het uitgangspunt voor het aanbieden van voorzieningen is individueel maatwerk.

De financiële middelen die de gemeente beschikbaar heeft voor het aanbieden van voorzieningen zijn beperkt. Hierdoor is het niet mogelijk om alle personen uit de gemeentelijke doelgroep gelijktijdig een aanbod te doen.

Lid 4: Er kunnen dringende redenen zijn waarom het voor een klant, die normaal gesproken voor een re-integratietraject in aanmerking komt, niet haalbaar, niet wenselijk of niet redelijk is om zo’n traject te gaan volgen. Het College kan dan besluiten om de klant voorlopig te ontheffen van de plicht om een re-integratietraject te volgen. Bij een volledige ontheffing wordt tevens besloten dat klant voorlopig geen betaalde arbeid hoeft te aanvaarden. Voordat een voorlopige (gedeeltelijke of volledige) ontheffing wordt verleend, zal worden onderzocht of de aangehaald dringende redenen verlicht of opgeheven kunnen worden. Een verleende ontheffing wordt periodiek getoetst of deze nog langer bestaansrecht heeft.

Artikel 3. Plafond aan de financiële bijdrage per klant

Voor de kosten van de voorzieningen kan de gemeente beschikken over het zogenaamde ‘werkdeel’ van de wet. Voorafgaand aan ieder jaar bepaalt het ministerie wat het gemeentelijk budget zal zijn. Het werkdeel bestaat uit geoormerkte middelen ter financiering van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Wanneer door onderbenutting een overschot ontstaat op het gemeentelijk budget, dan mag dit overschot niet aan iets anders worden besteed.

Lid 1: de gemeente wil de re-integratieactiviteiten in principe kunnen bekostigen uit het Werkdeel.

Lid 2: het is aan het College om geld uit andere bronnen toe te voegen aan het budget dat beschikbaar is voor re-integratie.

Lid 3: Hiermee wordt voorkomen dat de re-integratiemiddelen onevenredig over de klanten worden verdeeld. Tevens kan hiermee worden bereikt dat de bestedingen in de pas blijven met de vooraf vastgestelde kwantitatieve doelen. Er kan slechts een richtlijn worden gegeven omdat de Wwb een absoluut maximum per individueel traject niet toestaat. De richtlijn wordt jaarlijks door het College vastgesteld.

Artikel 4. Re-integratieplan

Lid 1: Elk re-integratieplan moet individueel maatwerk zijn. Daarmee is de slaagkans het grootst. Door de noodzakelijk geachte voorzieningen, waaronder ook vergoedingen voor bepaalde noodzakelijke uitgaven kunnen vallen, in het re-integratieplan te benoemen, wordt daaraan automatisch goedkeuring gegeven. Het is dan niet nodig om zo’n voorziening via een andere gemeentelijke regeling aan te vragen. In het re-integratieplan overeengekomen voorzieningen worden uit het Werkdeel betaald en zijn dus onderdeel van de totale trajectkosten (zie artikel 3, lid 3).

Lid 2: De klant is een volwaardige partner bij het opstellen van het re-integratieplan. Wanneer de klant en de vertegenwoordiger van het College het niet eens kunnen worden over de inhoud van het re-integratieplan, ligt de eindbeslissing bij de vertegenwoordiger van het College. De klant heeft dan het recht op beroep.

Lid 3: geen nadere toelichting nodig.

Lid 4: Zolang nog niet alle partijen hun handtekening hebben gezet, heeft het re-integratieplan nog geen rechtsgrond. Dat zal o.a. het geval zijn bij onenigheid over de inhoud ervan met een mogelijk beroep als gevolg.

Artikel 5. Aanspraak op een voorziening

Lid 1: Het is niet de bedoeling om re-integratiemiddelen in te zetten voor mensen, die naar het oordeel van het College goed in staat zijn om op eigen kracht een betaalde baan te vinden. Het is evenmin de bedoeling om re-integratiemiddelen in te zetten voor mensen die van baan willen veranderen zonder dat daarmee de noodzaak voor een eventuele aanvullende bijstanduitkering komt te vervallen. Tevens is het niet de bedoeling dat re-integratiemiddelen worden ingezet voor werkenden die met werklosheid worden bedreigd.

Lid 2: Tenzij het College besluit uit andere middelen dan het Werkdeel geld voor re-integratie beschikbaar te stellen, kunnen in enig jaar geen nieuwe trajecten worden gestart wanneer het beschikbaar gestelde re-integratiebudget verbruikt is. In dat geval zal de start van nieuwe trajecten worden uitgesteld tot de eerste werkweek in het volgende kalenderjaar.

HOOFDSTUK 2. VOORZIENINGEN

Artikel 6. Bemiddeling naar arbeidsinschakeling

Lid 1: Nieuw ingeschreven klanten in Route A hebben een redelijke kans om binnen een afzienbare termijn werk te vinden. Deze maatregel is bedoeld om bij hen het arbeidsritme op peil te houden. Jongeren direct met deze maatregel geconfronteerd om bij hen langdurige werkloosheid op langere termijn en gewenning aan een uitkering te voorkomen.

Behalve de genoemde categorieën kan het College besluiten deze maatregel ook op andere categorieën uitkeringsgerechtigden toe te passen.

Lid 2: Niet iedere werkzoekende pakt het zoeken naar werk even adequaat aan. Daardoor kunnen mensen onnodig lang werkloos blijven of zelf wegzakken naar een stadium van moeilijke bemiddelbaarheid. Om deze effecten zoveel mogelijk te voorkomen, krijgt de klant ondersteuning bij het zoeken naar werk. 

Lid 3: Dit lid is bedoeld om de concurrentiepositie van de klanten, die objectief gezien geschikt zijn voor een betaalde baan, te versterken ten opzichte van mensen die al een betaalde baan hebben. In een beleidsregel wordt één en ander technisch uitgewerkt. Het is de bedoeling dat een bijdrage onderhandelbaar en dus niet een eenzijdig vastgestelde subsidie is.

Artikel 7. Scholing

Lid 1: Scholing wordt ingezet als blijkt dat de klant bepaalde kennis en/of vaardigheden mist die nodig zijn voor het verwerven van een baan.

Lid 2: Scholing is gekoppeld aan het re-integratiedoel en gericht op arbeidsinschakeling.

Artikel 8. Additionele arbeid

Met ‘Additionele arbeid’ wordt bedoeld alle arbeid die wordt verricht op boventallige basis. Populair uitgedrukt: het is nuttige arbeid waarvan het prettig is dat die wordt verricht maar die niet onmisbaar is voor de organisatie of het bedrijf. Omdat er voortdurend veranderingen zijn op het terrein van de additionele arbeid is het voor een slagvaardige re-integratie beter om de gedetailleerde regelgeving te laten verlopen via beleidsregels.

Artikel 8 is bedoeld voor mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt.

Lid 1: De gedachte hierachter is dat het opdoen van relevante werkervaring bevorderend werkt op het vinden van een betaalde baan. Het is bovendien bewezen dat bij sollicitaties kandidaten die op dat moment al een baan hebben, betere kansen hebben dan mensen die op dat moment werkloos zijn.

Lid 2: geen nadere toelichting nodig.

Lid 3: Het is belangrijk dat zowel de mogelijkheid voor additionele arbeid op initiatief van de klant als de mogelijkheid dat additionele arbeid verplicht wordt gesteld, in het re-integratieplan is verwoord. Additionele arbeid moet in het teken staan van het re-integratieproces. Het mag niet voorkomen dat beschikbare additionele arbeidsplaatsen worden bezet door mensen, waarvoor deze plaatsen niet zijn bedoeld.

Artikel 9. Maatschappelijke participatie

Doel van maatschappelijke participatie is het bevorderen van zelfstandige maatschappelijke participatie door personen die naar verwachting niet of pas op langere termijn kunnen worden ingeschakeld op de arbeidsmarkt. Onder maatschappelijke participatie wordt verstaan het verrichten van activiteiten ter voorbereiding op een traject dat is gericht op arbeidsinschakeling of dat is gericht op voorkomen van sociaal isolement. Onder de noemer maatschappelijke participatie is een zeer groot aantal activiteiten mogelijk. Het kan o.a. gaan om scholing, training, stage, proefplaatsing, individueel onderzoek, begeleiding, advisering en andere activiteiten die het doel van maatschappelijke participatie binnen bereik brengen.

Artikel 10. Vrijwilligerswerk

Lid 1: Vrijwilligerswerk heeft in de eerste plaats tot doel de klant, met behoud van uitkering, werkritme op te laten doen en/of te laten behouden. De werklast mag niet belemmerend werken op de voortgang van het totale re-integratietraject.

Vrijwilligerswerk dient nadrukkelijk te worden onderscheiden van werken met behoud van uitkering (zie artikel 8).

Lid 2: Deze regel is ingesteld om oneerlijke overheidssteun aan bedrijven te voorkomen. Bij vrijwilligerswerk dient het te gaan om maatschappelijk nuttige activiteiten anders dan in een dienstbetrekking.

Het begrip “zonder winstoogmerk” dient te worden begrepen als dat het maken van winst niet het primaire doel is. Het simpele feit dat een organisatie enige activiteiten uitvoert op commerciële basis betekent niet automatisch dat het maken van winst het primaire doel is van die organisatie.

Lid 3: In de in dit lid genoemde situatie wordt aan vrijwilligerswerk geen maximale duur gesteld. Vrijwilligerswerk heeft in dergelijke situaties het karakter van maatschappelijke participatie.

Hoofdstuk 3. Ondersteunende voorzieningen

Artikel 11. Vergoedingen

Een re-integratietraject is, op een enkele uitzondering na, verplicht gesteld. Het is niet de bedoeling dat de klant door die verplichting met extra onkosten wordt geconfronteerd, die uitstijgen boven de kosten die normaal geacht worden bij het zoeken naar werk.

Omdat er bij re-integratieklanten sprake is van een, vaak langdurig, sociaal minimum is het risico dat de klanten in een sociaal isolement raken, reëel. Dat is ongewenst. Om die reden worden activiteiten die een dergelijk isolement kunnen voorkomen, gestimuleerd.

De noodzaak om de vergoeding in het re-integratieplan vast te leggen wordt toegelicht bij artikel 4, lid 1.

Artikel 12. Premies

Geen nadere toelichting nodig. De toepassing van dit artikel wordt in een beleidsregel uitgewerkt.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 13. Beleidsregels

Geen nadere toelichting nodig.

Artikel 14. Hardheidsclausule

Het kan nooit volledig worden uitgesloten dat een bepaalde regel op een onverwacht moment ongewenste effecten oplevert. Voor zover dat in individuele gevallen gebeurt, kan een individuele afwijking van de regel gewenst zijn.

Artikel 15. Deskundigheidsbevordering medewerkers

De gemeente is bevoegd om re-integratieactiviteiten in eigen beheer uit te voeren. Bij specifieke (doelgroepgerichte) activiteiten kan de noodzaak ontstaan om de medewerkers een aanvullende scholing of training te laten volgen. Omdat het een essentiële voorwaarde is voor het goed laten verlopen van de betreffende activiteiten, bestaat er een onmiskenbare relatie tussen de activiteiten en de deskundigheidsbevordering. Kosten van deskundigheids-bevordering voor activiteiten die tot de normale werkzaamheden van de medewerkers worden gerekend, vallen buiten dit artikel.

Artikel 16. Inwerkingtreding

Geen nadere toelichting nodig.

Artikel 17. Citeertitel

Geen nadere toelichting nodig.