Regeling vervallen per 28-03-2020

Nadeelcompensatieregeling Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Geldend van 17-06-2001 t/m 27-03-2020

Intitulé

Nadeelcompensatieregeling Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden;

op het voorstel van dijkgraaf en hoogheemraden d.d. 23 april 2001 met nr. AIZ/01.037;

gelet op het bepaalde in artikel 42, lid 3 van de Keur en artikel 3:4, lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

De Nadeelcompensatieregeling Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden vast te stellen. De regeling luidt als volgt:

Inhoud

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Waterschap: Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden;

  • b.

    Algemeen bestuur: het algemeen bestuur van het waterschap;

  • c.

    Dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van het waterschap;

  • d.

    Commissie: een door het dagelijks bestuur aangewezen schadebeoordelingscommissie;

  • e.

    Schade: het negatieve verschil in de omvang van het vermogen zoals dat op een bepaald moment wordt vastgesteld en de omvang welke dit vermogen op datzelfde tijdstip zou hebben gehad indien de rechtmatige doch schadeveroorzakende gebeurtenis niet zou zijn ingetreden.

Artikel 2 Aanvraag tot schadevergoeding

Een belanghebbende die schade lijdt of zal lijden als gevolg van:

  • a.

    het nemen, intrekken of wijzigen van een besluit;

  • b.

    het door of onder verantwoordelijkheid van het waterschap aanleggen, wijzigen of onderhouden van waterstaatswerken, kan bij het waterschap een aanvraag tot verlening van een schadevergoeding indienen.

Artikel 3 Informatieplicht

Indien door het waterschap redelijkerwijs kan worden voorzien dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden als gevolg van de in artikel 2 genoemde besluiten of handelingen van het waterschap, informeert het dagelijks bestuur deze belanghebbende vooraf over deze nadeelcompensatieregeling en verwijst daartoe naar de bepalingen zoals hierin opgenomen.

Artikel 4 Indiening van een aanvraag

  • 1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 2 wordt ingediend bij het dagelijks bestuur.

  • 2. De aanvraag kan worden ingediend bij het dagelijks bestuur gedurende een termijn van uiterlijk zes weken, te rekenen vanaf het moment dat:

    • a.

      het besluit als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder a, onherroepelijk is geworden, of

    • b.

      de werkzaamheden als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder b, zijn uitgevoerd.

  • 3. Indien de schade zich niet binnen de in het tweede lid genoemde termijn manifesteert, kan de aanvraag worden ingediend gedurende een termijn van uiterlijk zes weken nadat de aanvrager het ontstaan van de schade redelijkerwijs heeft kunnen constateren.

  • 4. De aanvraag bevat naast de in artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde eisen, een opgave van de aard en omvang van de schade en zo mogelijk een specificatie van het bedrag van de schade. Tevens bevat de aanvraag een opgave van de feiten die tot het ontstaan van de schade aanleiding hebben gegeven.

  • 5. Het dagelijks bestuur bevestigt schriftelijk de ontvangst van de aanvraag.

Artikel 5 Afdoening zonder advisering door de commissie

Het dagelijks bestuur kan een aanvraag tot schadevergoeding afdoen zonder zich te laten adviseren door de commissie als bedoeld in artikel 6, indien naar het oordeel van het dagelijks bestuur een aanvraag als bedoeld in artikel 2:

  • a.

    kennelijk niet-ontvankelijk is;

  • b.

    kennelijk ongegrond is;

  • c.

    zonder nader onderzoek voor toewijzing vatbaar is.

Artikel 6 Instelling schadebeoordelingscommissie

  • 1. Indien geen toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 5, besluit het dagelijks bestuur voor advisering over de betreffende aanvraag om schadevergoeding tot het instellen van een schadebeoordelingscommissie.

  • 2. De commissie bestaat uit drie leden, die - evenals hun plaatsvervangers - worden benoemd door of namens het dagelijks bestuur. De (plaatsvervangende) leden maken geen deel uit van en zijn niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan van het waterschap.

  • 3. De commissie wijst uit haar midden een voorzitter aan.

  • 4. Het dagelijks bestuur kan aan de commissie een ambtelijk secretaris toevoegen.

  • 5. De commissie vergadert en hoort niet in het openbaar.

  • 6. De commissie is tot geheimhouding verplicht.

Artikel 7 Advisering over de aanvraag door de commissie

  • 1. Indien geen toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 5, stelt het dagelijks bestuur de aanvraag, binnen vier weken na ontvangst daarvan, in handen van de commissie.

  • 2. De aanvrager wordt schriftelijk door het dagelijks bestuur in kennis gesteld van het feit dat de commissie over de aanvraag zal adviseren.

  • 3. De aanvrager verschaft de commissie de gegevens en bescheiden die voor een goede vervulling van de adviestaak nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

Artikel 8 Horen van het waterschap en de aanvrager

  • 1. De commissie stelt het waterschap en de aanvrager en/of diens gemachtigden in de gelegenheid hun zienswijzen naar voren te brengen.

  • 2. De commissie zendt daartoe tenminste twee weken van tevoren een schriftelijke uitnodiging aan het waterschap en de aanvrager.

  • 3. Op verzoek van het waterschap en/of de aanvrager kunnen door hem meegebrachte deskundigen worden gehoord.

  • 4. Indien de aanvrager gebruik maakt van deskundigen zijn de daaraan verbonden kosten voor zijn rekening.

  • 5. Van hetgeen overeenkomstig de voorgaande leden naar voren is gebracht wordt een verslag gemaakt. Het verslag maakt deel uit van het advies van de commissie.

  • 6. Van het horen maakt een bezichtiging van de locatie waar de schade zich voordoet of zich voorgedaan heeft deel uit. Bij de bezichtiging zijn beide partijen aanwezig.

  • 7. De hoorzitting wordt in principe gehouden ten kantore van het waterschap.

Artikel 9 Behandeling door commissie

  • 1. De commissie stelt binnen zes weken nadat het verzoek haar ter hand is gesteld een schriftelijk advies op.

  • 2. Indien daartoe aanleiding bestaat kan het dagelijks bestuur op verzoek van de commissie de termijn voor advisering verlengen. De aanvrager wordt hiervan door het dagelijks bestuur schriftelijk en gemotiveerd in kennis gesteld.

  • 3. De voorzitter en de leden van de commissie nemen niet deel aan de behandeling van het verzoek om schadevergoeding indien daarbij hun onpartijdigheid in het geding kan zijn.

Artikel 10 Inhoud advisering door commissie

  • 1. De commissie adviseert of er sprake is van schade die redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de aanvrager behoort te blijven.

  • 2. Indien, naar het oordeel van de commissie, aan de aanvrager een schadevergoeding toekomt, adviseert zij over de aard en omvang van de schadevergoeding.

Artikel 11 Beslissing op de aanvraag tot schadevergoeding

  • 1. Het dagelijks bestuur beslist binnen acht weken na ontvangst van het advies van de commissie op de aanvraag tot schadevergoeding.

  • 2. Het advies van de commissie wordt gelijktijdig met de beslissing aan aanvrager door toezending bekendgemaakt.

  • 3. Indien het dagelijks bestuur een aanvraag tot schadevergoeding afdoet op basis van artikel 5, beslist het dagelijks bestuur binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag tot schadevergoeding.

Artikel 12 Schadevergoeding

  • 1. Aan de aanvrager die schade lijdt als gevolg van rechtmatige besluiten of handelingen van het waterschap als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder a en b, wordt een schadevergoeding verstrekt, indien die schade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven en de vergoeding van die schade niet anderszins is verzekerd.

  • 2. Van de schadevergoeding maakt deel uit een vergoeding van gederfde en/of betaalde rente.

  • 3. De schadevergoeding wordt voldaan in geld of in een andere vorm dan betaling van een geldsom.

Artikel 13 Voordeelstoerekening

Indien het betrokken besluit of de betrokken handeling voor de aanvrager naast schade tevens voordeel oplevert wordt dit voordeel bij de vaststelling van de te vergoeden schade verrekend.

Artikel 14 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die van haar bekendmaking.

  • 2. Deze verordening kan worden aangehaald als "Nadeelcompensatieregeling Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden".

    Aldus vastgesteld in de openbare vergadering op 13 juni 2001.

    ir. D. Vergunst, voorzitter.

    mr. D. Wijtmans, secretaris.

    Toelichting bij de Regeling nadeelcompensatie Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

    Algemeen

    Onrec htmatig overheidsoptreden

    Aan ieder overheidsoptreden (besluiten en feitelijk handelen) dient een zorgvuldige afweging van alle rechtstreeks betrokken belangen vooraf te gaan. De nadelige gevolgen van het overheidsoptreden mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat optreden te dienen belangen. De eventuele aantasting van belangen van derden moet zo gering mogelijk zijn. Indien aan deze vereisten niet is voldaan, is het overheidsoptreden onrechtmatig. Het mag dan geen doorgang vinden. Gebeurt dit wel dan is de overheid wegens het onrechtmatige karakter van het optreden gehouden de schade die daarvan eventueel het gevolg is aan de getroffenen te vergoeden.

    Rechtmatig overheidsoptreden

    Een op zichzelf rechtmatig overheidsoptreden kan evenwel een niet te voorkomen benadeling van derden tot gevolg hebben. Het optreden is dan op zich rechtmatig maar niet zonder meer aanvaardbaar. Afgewogen moet worden of er sprake is van nadelige gevolgen die redelijkerwijs niet ten laste van belanghebbende behoren te blijven, ook als niet bij wettelijke regeling is voorzien in vergoeding van schade. Zo een wettelijke regeling is bijvoorbeeld artikel 9, Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Stb. 1992, 628) (Wvo) en artikel 40 en 41 Wet op de waterhuishouding (Stb. 1989, 285) (Wwh).

    Doel van een nadeelcompensatieregeling

    Doel van een wettelijke regeling van de vergoeding van schade veroorzaakt door rechtmatig overheidsoptreden is om deze kwestie als zodanig niet langer onderdeel te laten zijn van de totale belangenafweging die aan het overheidsoptreden vooraf dient te gaan, maar tot een zelfstandige vraag te maken. Deze vraag komt pas aan de orde, op het moment dat het overheidsoptreden zelf onaantastbaar is geworden en de rechtmatigheid daarvan derhalve vaststaat.

    Voor een omvangrijk scala van optreden van waterschappen is niet voorzien in een wettelijke nadeelcompensatieregeling. Dit betreft met name de autonome bevoegdheidsuitoefening op basis van de keur en het feitelijk handelen. Anders dan in het geval waarin een nadeelcompensatieregeling van toepassing is, betrekt de rechter het schadevergoedingsaspect van het overheidsoptreden bij de toetsing van het optreden zelf. Na te hebben getoetst of het optreden op zich rechtmatig is, komt het schadevergoedingsaspect aan de orde. Komt de rechter tot de conclusie dat het op zich rechtmatige optreden schade veroorzaakt die redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de benadeelde behoort te blijven, terwijl niet in vergoeding van deze schade is voorzien, dan zal het optreden zijn 'rechtmatigheid' verliezen.

    Op deze wijze ontstaat zowel voor de overheid als voor de benadeelde een ongewenste situatie. De benadeelde is niet uit op een veroordeling van het betrokken optreden zelf, maar wil een vergoeding voor de door hem geleden schade. De rechter kan weliswaar in geval van vernietiging van een besluit een schadevergoeding toekennen. Van die bevoegdheid wordt echter sporadisch gebruik gemaakt. Veelal zal het betrokken overheidsorgaan opnieuw over de zaak moeten beslissen met inachtneming van de rechterlijke uitspraak. Voor de overheid heeft de rechterlijke uitspraak tot gevolg dat een besluit vooralsnog niet kan worden uitgevoerd, uitsluitend vanwege het feit dat geen beslissing is genomen omtrent de schadeaspecten.

    Met de onderhavige nadeelcompensatieregeling wordt beoogd een, zowel voor de benadeelde als voor het waterschap, eenvoudiger en efficiëntere gang van zaken te bewerkstelligen. Degene die meent schade te leiden door overheidsoptreden als omschreven in deze regeling, behoeft niet langer het betreffende optreden zelf aan te vechten, teneinde zijn schade vergoed te kunnen krijgen. De onderhavige regeling voorziet in een met waarborgen omklede procedure voor de behandeling van een aanvraag tot schadevergoeding.

    Door het schadevergoedingsaspect in een aparte procedure te bezien en als het ware van het overheidsoptreden los te koppelen kan de overheidstaak efficiënter worden uitgevoerd. Doordat de regeling aangeeft op welke wijze en in welk geval een aanvraag tot schadevergoeding kan worden gedaan staat het waterschap niet voor de veelal onmogelijke taak reeds bij de voorbereiding van zijn optreden vast te stellen welke schadetoebrenging het optreden in het concrete geval tot gevolg zal kunnen hebben.

    Artikelsgewijs

    Artikel 1

    Onder e wordt een definitie van het begrip schade gegeven. Van belang is daarbij dat het gaat om een rechtmatige doch schadeveroorzakende gebeurtenis. Een aanvraag tot schadevergoeding kan pas ingediend worden op basis van deze regeling als het besluit of de handeling van het waterschap onaantastbaar is geworden en de rechtmatigheid dus vaststaat.

    Artikel 2

    Aangegeven wordt wie in welk geval op grond van deze regeling een verzoek om vergoeding van schade kunnen indienen.

    Onder een belanghebbende wordt ingevolge artikel 1:2, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) verstaan: 'degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.' Voor de toepassing van de onderhavige regeling dient onder een belanghebbende tevens te worden verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij het feitelijk handelen als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder b, is betrokken.

    Indiening van een aanvraag tot schadevergoeding is mogelijk in geval van het nemen, intrekken of wijzigen van een besluit. Onder een besluit wordt ingevolge artikel 1:3, eerste lid, Awb verstaan: 'een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.' Een aanvraag tot schadevergoeding is evenzeer mogelijk indien een belanghebbende meent schade te leiden door het aanleggen, wijzigen of onderhouden van waterschapswerken.

    De onderhavige regeling treedt niet in de plaats van schadebepalingen opgenomen in bestaande wettelijke regelingen, zoals artikel 9 Wvo en artikel 40 en 41 Wwh. Deze wettelijke regelingen derogeren aan de onderhavige regeling. In de onderhavige regeling wordt een voorziening gegeven voor die gevallen waarin een wettelijke schaderegeling ontbreekt.

    De in de onderhavige regeling opgenomen procedurevoorschriften kunnen echter tevens worden toegepast in de gevallen waarin een wettelijke schaderegeling is voorzien, voorzover een hogere wettelijke regeling niet in procedurevoorschriften voorziet.

    Artikel 3

    Deze bepaling geeft invulling aan in de jurisprudentie gestelde eisen aan overheidsoptreden. Voorafgaande aan het schadeveroorzakende optreden informeert het waterschap belanghebbenden over het bepaalde in deze regeling.

    Artikel 4

    Het is niet mogelijk voor alle gevallen een vaste termijn te bepalen waarbinnen de aanvraag tot schadevergoeding moet zijn ingediend. Soms zal schade zich pas na langere tijd voordoen, bijvoorbeeld in geval van zettingsschade. Indien een vaste termijn voor indiening van de aanvraag zou worden bepaald zou dat als onredelijk gevolg hebben dat velen niet op basis van deze regeling een aanvraag zouden kunnen indienen. In geval dat al direct bij het betreffende optreden blijkt dat schade wordt toegebracht is het niet redelijk dat langer dan nodig met het indienen van de aanvraag wordt gewacht.

    Naast de in het vierde lid genoemde vereisten waaraan het verzoek om schadevergoeding moet voldoen stelt artikel 4:2 Awb eisen aan het indienen van de aanvraag. De aanvraag bevat ten minste:

    • de naam en adres van de aanvrager;

    • de dagtekening;

    • een aanduiding van hetgeen wordt gevraagd.

    In de aanvraag moet worden aangegeven wat de aard en omvang is van de geleden schade. Indien mogelijk moet een gespecificeerde opgave van de schade worden overgelegd.

    Indien niet is voldaan aan eisen voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag kan ingevolge artikel 4:5 Awb worden besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, mits de aanvrager in de gelegenheid is gesteld binnen een door het bestuursorgaan te bepalen termijn het verzoek aan te vullen.

    De ontvangst van de aanvraag wordt schriftelijk door het dagelijks bestuur bevestigd. Dit geschiedt in beginsel in de vorm van een afzonderlijke schriftelijke kennisgeving. Indien het dagelijks bestuur de aanvraag in handen stelt van de commissie wordt de schriftelijke kennisgeving daarvan (artikel 6, tweede lid) tevens als een voldoende bevestiging van ontvangst van de aanvraag aangemerkt.

    Artikel 5

    Indien blijkt dat de aanvraag niet aan de gestelde eisen voldoet (zie artikel 4 vierde lid en artikel 4:2 Awb) nadat de gelegenheid is gegeven de aanvraag aan te vullen, is de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk. In zo'n geval kan het dagelijks bestuur besluiten zonder advies van de commissie de aanvraag niet in behandeling te nemen (zie 4:5 Awb).

    Indien reeds na summier onderzoek blijkt dat de aanvraag niet kan worden gehonoreerd, dan wel zonder nader onderzoek kan worden toegewezen is sprake van kennelijke ongegrondheid respectievelijk kennelijke gegrondheid van de aanvraag. De kennelijke (on)gegrondheid van de aanvraag moet duidelijk zijn zonder dat nader op de inhoudelijke merites van de zaak wordt ingegaan.

    Artikel 6

    Indien de aanvraag niet kennelijk (on)gegrond of niet kennelijk niet-onvankelijk is, wordt deze in handen gesteld van een speciaal voor die zaak in te stellen commissie. De keuze om, alvorens het dagelijks bestuur beslist op de aanvraag, een onafhankelijke commissie te laten adviseren is ingegeven door de wens de legitimiteit van de besluitvorming zo goed mogelijk te waarborgen.

    Het tweede lid is bedoeld om de onafhankelijkheid van de commissie te waarborgen.

    Omdat het aantal schadevergoedingsaanvragen jaarlijks op hooguit één hand te tellen is, verdient het de voorkeur geen permanente commissie in te stellen. Het is praktischer om per geval bijvoorbeeld een beroep te doen op een schade-expertisebureau, dat verschillende disciplines aan deskundigheid kan leveren al naar gelang de problematiek van het geval, zoals bijvoorbeeld taxatie onroerend goed, bedrijfseconomie, hydrologie, bodemkunde, landbouw en natuur/ecologie etc. Deskundigheid op het gebied van bestuursrecht en schadevergoedingsrecht zal in iedere commissie worden ingebracht.

    Artikel 8

    Om een juist beeld van de situatie te kunnen krijgen en vanwege het belang van de zaak is het om redenen van zorgvuldigheid in het zesde lid bezichtiging van de betreffende locatie verplicht gesteld.

    Artikel 9

    De commissie heeft zes weken de tijd om een schriftelijk advies op te stellen.

    Het dagelijks bestuur kan de adviestermijn (zes weken) verlengen teneinde te voorkomen dat de commissie in de problemen zou geraken indien de voorliggende zaak erg gecompliceerd is en een zorgvuldige advisering meer tijd vergt dan er ingevolge de daarvoor gestelde termijn beschikbaar is.

    Om wraking te voorkomen is in het vierde lid bepaald dat de leden zichzelf terugtrekken indien hun onafhankelijkheid in het geding komt. Deze bepaling geeft ook het dagelijks bestuur de mogelijkheid om in een bepaald geval belangenverstrengeling te voorkomen. Bij de benoeming zal hiermee al rekening worden gehouden.

    Artikel 10

    Aan de commissie kan de opdracht worden gegeven rekening te houden met het ter zake door het Rijk, de provincie of het waterschap gevoerde beleid, mits een zorgvuldig onderzoek daardoor niet wordt belemmerd.

    Indien de commissie concludeert dat er sprake is van schade welke op grond van deze regeling voor vergoeding in aanmerking komt, adviseert zij zowel over de omvang als over de meest gerede vorm van vergoeding.

    Artikel 11

    Alvorens op de aanvraag te beslissen vormt het dagelijks bestuur zich een zelfstandig oordeel omtrent alle van belang zijnde aspecten van de zaak. Artikel 3:9 Awb bepaalt hier over dat indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, het bestuursorgaan zich er van moet vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. In het onderhavige geval is sprake van een zogenaamd deskundigenadvies, zodat de vereiste toetsing daarvan door het dagelijks bestuur zich zal kunnen beperken tot een marginale deugdelijkheidstoets. Voor een volledige toetsing door het dagelijks bestuur ontbreekt immers de deskundigheid.

    Het dagelijks bestuur mag afwijken van het advies, mits deugdelijk gemotiveerd. Het advies (inclusief het verslag van de hoorzitting) en een eventueel deskundigenbericht worden niet alleen bij een negatieve beslissing meegezonden, doch in alle gevallen.

    Artikel 12

    Ingeval van rechtmatig overheidsoptreden bestaat slechts een beperkte aansprakelijkheid van het waterschap. Het waterschap is slechts gehouden tot vergoeding van schade veroorzaakt door zijn rechtmatig overheidsoptreden, voor zover die schade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de benadeelde behoort te blijven.

    Het waterschap kan aansprakelijk zijn indien tenminste aan de volgende voorwaarden is voldaan.

    • Het betreffende overheidsoptreden moet rechtmatig zijn. Het rechtmatigheidsvereiste impliceert dat als onoordeelkundig of onzorgvuldig wordt opgetreden de daardoor ontstane schade niet kan worden aangemerkt als het gevolg van een rechtmatig handelen. Er is dan sprake van onrechtmatig handelen, in welk geval de benadeelde recht heeft op 'volledige' schadevergoeding.

    • Er moet schade zijn.

    • De schade moet veroorzaakt zijn door het rechtmatige optreden. Tenminste moet sprake zijn van een causaal verband in de zin van een conditio sine qua non tussen het rechtmatige optreden van het waterschap en het gestelde nadeel. Gelijktijdig kunnen buiten het overheidsoptreden gelegen factoren van invloed zijn op de oorspronkelijke situatie. Deze invloed kan dermate groot zijn dat het ontstane nadeel geacht moet worden geheel te zijn veroorzaakt door (een van) deze factoren. Zonder het overheidsoptreden zou de schade ook zijn veroorzaakt.

    Is aan deze drie voorwaarden voldaan, dan staat daarmee nog niet de aansprakelijkheid van het waterschap vast. Aan de drie voorwaarden moet noodzakelijkerwijze zijn voldaan voor het vestigen van aansprakelijkheid. Indien aan een van de voorwaarden niet is voldaan komt men aan de vraag of de schade redelijkerwijs niet ten laste van belanghebbende behoort te blijven niet meer toe.

    Is wel aan bovengenoemde voorwaarden voldaan dan dient onderzocht te worden of de schade redelijkerwijs niet ten laste van de benadeelde behoort te blijven. De aansprakelijkheid van het waterschap is immers beperkt tot vergoeding van schade die redelijkerwijs niet ten laste van belanghebbende behoort te blijven. In de jurisprudentie is deze formule nader geconcretiseerd.

    Het schadeveroorzakend optreden mag niet in de lijn der verwachtingen liggen

    Schade voortvloeiende uit zodanig optreden komt in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking. Of een bepaald optreden in de lijn der verwachtingen ligt kan afhankelijk zijn van bijvoorbeeld de planologische ontwikkelingen in een bepaald gebied, maatschappelijke ontwikkelingen, het (waterhuishoudkundig) beleid van de overheid. Zo liggen reconstructiewerkzaamheden, het afsluiten of het verleggen van wegen, het uitbaggeren van wateren, de bouw van vaste oeververbindingen, het versterken van dijken, en dergelijke in beginsel in de lijn der verwachtingen. Zij zijn immers niet meer dan een logisch gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen en derhalve voor een ieder kenbaar.

    Indien echter een benadeelde abnormale schade leidt kan dit reden tot vergoeding van schade zijn. Veelal zullen nadelige ontwikkelingen tot op zekere hoogte in de lijn der verwachtingen liggen. Dan zal slechts een deel van de schade voor rekening van de benadeelde behoren te blijven.

    Er zijn echter situaties denkbaar waarin weliswaar het schadeveroorzakend optreden in de lijn der verwachtingen ligt, doch belanghebbende desondanks geacht moet worden er geen rekening mee te hebben kunnen houden. Deze situatie zal zich voordoen indien het optreden van een abnormale omvang is, een sterk afwijkende reikwijdte heeft of qua gevolgen bijzonder ingrijpend is. Tot deze categorie van gevallen kan onder bepaalde omstandigheden worden gerekend de schade voortvloeiende uit de op grond van artikel 11, eerste lid, Waterstaatswet 1900 rustende ontvangst- (en verspreidings)plicht van de aangeland voor bij het onderhoud aan wateren vrijkomende specie. In bijzondere omstandigheden kan het voorkomen dat zodanig grote hoeveelheden specie vrijkomen dat het handhaven van de ontvangst (en verspreidingsplicht) niet zonder meer aanvaardbaar is. In dat geval kan het redelijk zijn dat het waterschap de betreffende aangeland een schadevergoeding toekent.

    Eigen schuld, risicoaanvaarding en dergelijke

    Voorts kan het schadetoebrengende optreden niet of slechts ten dele niet in de lijn der verwachtingen liggen, maar had de benadeelde er in het concrete geval toch rekening mee kunnen en behoren te houden. Eigen schuld, risicoaanvaarding en dergelijke bepalen in hoeverre benadeelde nog rekening kon en behoorde te houden met het schadeveroorzakende optreden.

    Er is sprake van eigen schuld, in de betekenis dat de benadeelde onredelijk/onzorgvuldig handelt met het oog op zijn eigen belangen, wanneer de schade behalve aan het overheidsoptreden mede te wijten is aan een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, dan wel die omstandigheid tot zijn risicosfeer behoort. Onredelijk handelen van de belanghebbende is aanleiding om de schade voortvloeiende uit het rechtmatig overheidsoptreden geheel of gedeeltelijk voor rekening van de benadeelde te laten. Eigen schuld leidt er derhalve toe dat een gedeelte, maar vaak ook de gehele schade voor rekening van de benadeelde blijft.

    Indien de schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, wordt de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden aan de schade hebben bijgedragen.

    Van eigen schuld van de benadeelde is sprake indien de benadeelde geacht kan worden vooraf kennis te hebben gehad van het toekomstig schadeveroorzakend optreden.

         Degene die bijvoorbeeld een kabel of leiding onder een weg of in een dijk heeft op basis van een opzegbare vergunning, maar zelfs ook op basis van een voor onbepaalde tijd verleende vergunning, kan geacht worden kennis te hebben van het feit dat na verloop van tijd zodanige werkzaamheden aan de weg of de dijk moeten worden verricht dat de kabels of leidingen (tijdelijk) verwijderd moeten worden.

    In hoeverre de schade als gevolg van de opzegging of wijziging van een voor onbepaalde tijd verleende vergunning het gevolg is van omstandigheden die aan de vergunninghouder kunnen worden toegerekend, wordt onder meer bepaald door de volgende factoren.

    • De te verwachten ongestoorde liggingsduur.

      In Nederland moet er bijvoorbeeld van worden uitgegaan dat primaire waterkeringen met enige regelmaat moeten versterkt. Zo is het een ervaringsfeit dat vergunningplichtige werken gemiddeld eens in de 20 jaar moeten wijken voor het dijkbelang, indien het primaire waterkeringen betreft.

      Vindt opzegging of wijziging van een vergunning plaats na verloop van de te verwachten ongestoorde liggingsduur, dan is de schade die de vergunninghouder daardoor lijdt het gevolg van een omstandigheid die volledig aan de vergunninghouder kan worden toegerekend. Vindt de opzegging plaats binnen de te verwachten ongestoorde liggingsduur dan is, afhankelijk van het tijdsverloop tussen de verlening van de vergunning en het opzeggen daarvan en het al dan niet tijdelijke karakter van de vergunning, schade die de vergunninghouder daardoor lijdt in mindere mate het gevolg van een omstandigheid die aan de vergunninghouder kan worden toegerekend.

    • Extra kwetsbaarheid door het doen van buitengewoon hoge investeringen op een bepaald onderdeel.

      Men aanvaardt daarmee de kwade kans dat van bepaalde wijzigingen in de bestaande situatie een onevenredig grote schade het gevolg is, zodat die onevenredige schade het gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend.

    • Het maken van een specifieke keuze uitsluitend in verband met het kostenaspect.

      Bijvoorbeeld door te kiezen voor het leggen van kabels en leidingen in waterkeringen en niet in de aangrenzende aanzienlijk minder risicodragende particuliere gronden, uitsluitend omdat dan geen hoge vergoedingen aan particuliere grondeigenaren behoeven te worden betaald.

    • Het door de benadeelde aannemen van een afwachtende, berustende houding.

      Een (potentieel) benadeelde moet alle maatregelen nemen ter beperking of voorkoming van de schade voortvloeiende uit rechtmatig overheidsoptreden, voorzover dat voor hem mogelijk is en redelijkerwijs van hem kan worden gevergd. Indien niet aan de verplichting tot schadebeperking wordt voldaan is er geen aansprakelijkheid voor de meerdere schade die daarvan het gevolg is. Kosten gemaakt ter beperking of voorkoming van de schade komen volledig voor vergoeding in aanmerking, mits sprake is van een redelijk handelen. Beslissend is daarbij wat op het moment van het nemen van de maatregel redelijk was.

    Naast de eigen schuld speelt de risico-aanvaarding bij het vaststellen van de aansprakelijkheid een bescheiden rol. Er is ondermeer sprake van risico-aanvaarding indien de benadeelde heeft ingestemd met de uitsluiting van de aansprakelijkheid of als deze willens en wetens het risico heeft aanvaard van op korte termijn intredende, nadelige gebeurtenissen.

    Bij risicoaanvaarding is het gevolg anders dan bij eigen schuld. Bij eigen schuld wordt in beginsel de schade over beide partijen verdeeld. Bij risico-aanvaarding vervalt daarentegen de mogelijkheid van een aanspraak op schadevergoeding.

    Bagatelschade

    Toepassing van de formule 'schade welke redelijkerwijs niet ten laste van belanghebbende behoort te blijven' brengt mee dat ook de omvang van de door de benadeelde geleden of te lijden schade van belang is voor de aansprakelijkheid. Bagatelschade komt niet voor vergoeding in aanmerking. Slechts vergoed wordt schade die qua aard en omvang van enige betekenis is. Indien de schade qua aard en omvang gering is wordt die geacht te behoren tot het normale maatschappelijk risico of bedrijfsrisico dat voor rekening van de benadeelde komt.

    Gederfde rente

    In het bijzonder bij besluiten omtrent het verlenen van schadevergoeding kan de beslistermijn soms erg lang zijn zonder direct als onredelijk lang bestempeld te kunnen worden. Bij gecompliceerde zaken is een beslistermijn variërend van een half jaar tot een jaar niet ongewoon. Het is in beginsel niet redelijk de gedurende de beslistermijn door de benadeelde gederfde of betaalde rente voor zijn rekening te laten. De benadeelde maakt in beginsel aanspraak op vergoeding van gederfde of betaalde interesse vanaf het moment waarop de schade zich voordoet tot het moment van het toekenningsbesluit, waarna direct betaling van de schadevergoeding volgt. De interessen maken deel uit van de totale schadevergoeding zodat slechts de over het uit te betalen schadebedrag gederfde of betaalde reële rente wordt vergoed.

    Artikel 13

    Voordeelstoerekening wordt beschouwd als een ongeschreven rechtsregel van ons recht. Indien eenzelfde gebeurtenis voor de benadeelde tevens voordeel oplevert, wordt dit voordeel voorzover redelijk bij de vaststelling van de schade verrekend.