Regeling vervallen per 30-04-2010

Nadeelcompensatieregeling Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2003

Geldend van 14-11-2003 t/m 29-04-2010 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2003

Intitulé

Nadeelcompensatieregeling Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2003

Nadeelcompensatieregeling HHNK 2003

Artikel 1 - Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    hoogheemraadschap: hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier;

  • b.

    chi: het college van hoofdingelanden van het hoogheemraadschap;

  • c.

    d&h: dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap;

  • d.

    schade: het negatieve verschil in de omvang van het vermogen zoals dat opeen bepaald moment wordt vastgesteld en de omvang welke dit vermogen op datzelfde tijdstip zou hebben gehad indien de rechtmatige doch schadeveroorzakende gebeurtenis niet zou zijn ingetreden.

Artikel 2 - Aanvraag tot schadevergoeding

Een belanghebbende die schade lijdt of zal lijden als gevolg van:

  • a.

    het nemen, intrekken of wijzigen van een besluit;

  • b.

    het door of onder verantwoordelijkheid van het hoogheemraadschap aanleggen, wijzigen of onderhouden van waterstaatswerken;

kan bij het hoogheemraadschap een aanvraag tot verlening van een schadevergoeding indienen.

Artikel 3 - Informatieplicht

Indien door het hoogheemraadschap redelijkerwijze kan worden voorzien dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden als gevolg van de in artikel 2 genoemde besluiten of handelingen van het hoogheemraadschap, informeert d&h deze belanghebbende vooraf over deze nadeelcompensatieregeling en verwijst daartoe naar de bepalingen zoals hierin opgenomen.

Artikel 4 - Indiening van een aanvraag

  • 1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 2 wordt gericht aan het chi en ingediend bij d&h.

  • 2. De aanvraag wordt zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs mogelijk is ingediend. Het chi kan een verzoek afwijzen, indien vijf jaren zijn verlopen na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de belanghebbende zowel met de schade als met de omstandigheid dat deze schade is veroorzaakt door een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2 bekend is geworden en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt.

  • 3. Heeft een aanvrager vóórdat de termijn is verstreken na verloop waarvan het chi het verzoek kan afwijzen, een schriftelijke mededeling aan het chi gedaan waarin aanvrager ondubbelzinnig verklaart dat hij zich het recht voorbehoudt om een aanvraag om schadevergoeding als bedoeld in artikel 2 in te dienen, dan begint een nieuwe termijn als bedoeld in het derde lid van dit artikel te lopen na de aanvang van de dag, volgende waarop deze schriftelijk mededeling is gedaan.

  • 4. De aanvraag bevat naast de in artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde eisen, een opgave van de aard en omvang van de schade en zo mogelijk een specificatie van het bedrag van de schade. Tevens bevat de aanvraag een opga-ve van de feiten die tot het ontstaan van de schade aanleiding hebben gegeven.

  • 5. D&h bevestigt schriftelijk de ontvangst van de aanvraag.

Artikel 5 - Afdoening zonder advisering door de adviescommissie

  • 1. Het chi kan een aanvraag tot schadevergoeding afdoen zonder zich te laten advise-ren door de commissie als bedoeld in artikel 6, indien naar het oordeel van het chi een aanvraag als bedoeld in artikel 2:

    • a.

      kennelijk niet-ontvankelijk is;

    • b.

      kennelijk ongegrond is. Een aanvraag tot schadevergoeding is onder meer kennelijk ongegrond wanneer toepassing wordt gegeven aan artikel 4, tweede lid;

    • c.

      zonder nader onderzoek voor toewijzing vatbaar is;

    • d.

      schade minder dan € 1500,00 betreft.

  • 2. In de in het vorige lid genoemde gevallen zijn de artikelen 6 tot en met 11 niet van toepassing.

Artikel 6 - Advisering over de aanvraag door de adviescommissie

  • 1. Indien geen toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 5, stelt d&h de aan-vraag, binnen vier weken na ontvangst daarvan, in handen van de adviescommissie.

  • 2. De aanvrager wordt schriftelijk door d&h in kennis gesteld van het feit dat de adviescommissie over de aanvraag zal adviseren.

Artikel 7 - Samenstelling van de adviescommissie

  • 1. D&h benoemt de leden en het plaatsvervangend lid van de adviescommissie.

  • 2. De adviescommissie kiest uit haar midden een voorzitter.

  • 3. De adviescommissie bestaat uit drie deskundigen (exclusief het plaatsvervangend lid), zij maken geen deel van en zijn niet werkzaam onder de verantwoordelijkheid van het chi.

  • 4. D&h kan nadere regels stellen ten aanzien van het functioneren en de financiering van de adviescommissie.

Artikel 8 - Vereisten voor de vervulling van de adviestaak

  • 1. De aanvrager verschaft de adviescommissie de gegevens en bescheiden die voor een goede vervulling van de adviestaak nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 2. De door de adviescommissie naar het oordeel van d&h noodzakelijk te maken kosten worden door het hoogheemraadschap vergoed.

Artikel 9 - Horen van het hoogheemraadschap en de aanvrager

  • 1. De adviescommissie stelt het hoogheemraadschap en de aanvrager en/of diens ge-machtigden in de gelegenheid hun zienswijzen naar voren te brengen.

  • 2. De adviescommissie zendt daartoe tenminste twee weken van tevoren een schriftelijke uitnodiging aan het hoogheemraadschap en de aanvrager.

  • 3. Op verzoek van het hoogheemraadschap en/of de aanvrager kunnen door hem meegebrachte deskundigen worden gehoord.

  • 4. Indien de aanvrager gebruik maakt van deskundigen zijn de daaraan verbonden kosten voor zijn rekening.

  • 5. Van hetgeen overeenkomstig de voorgaande leden naar voren is gebracht wordt een verslag gemaakt. Het verslag maakt deel uit van het advies van de commissie.

Artikel 10 - Behandeling door adviescommissie

  • 1. De commissie stelt binnen twaalf weken nadat het verzoek haar ter hand is gesteld een schriftelijk advies op.

  • 2. Zonodig kan de adviescommissie ten behoeve van het op te stellen advies zelfstandig deskundigenbericht inwinnen.

  • 3. Het advies wordt, vergezeld van het deskundigenbericht indien het voorafgaande lid toepassing heeft gevonden, zowel het hoogheemraadschap als de aanvrager toegezonden.

  • 4. Indien daartoe aanleiding bestaat kan d&h op verzoek van de commissie de termijn voor advisering verlengen. De aanvrager wordt hiervan door d&h schriftelijk en gemotiveerd in kennis gesteld.

Artikel 11 - Inhoud advisering door adviescommissie

  • 1. De adviescommissie adviseert of er sprake is van schade die redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van de aanvrager behoort te blijven.

  • 2. Indien, naar het oordeel van de commissie, aan de aanvrager een schadevergoeding toekomt, adviseert zij over de aard en omvang van de schadevergoeding.

Artikel 12 - Beslissing op de aanvraag tot schadevergoeding

  • 1. Het chi beslist binnen dertien weken na ontvangst van het advies van de commissie op de aanvraag tot schadevergoeding.

  • 2. Indien het chi een aanvraag tot schadevergoeding afdoet op basis van artikel 5, beslist het chi binnen zestien weken na ontvangst van de aanvraag tot schadevergoeding.

  • 3. Indien de bevoegdheid tot het beslissen op de aanvraag tot schadevergoeding aan d&h is gedelegeerd of gemandateerd, is de termijn genoemd in het eerste lid acht weken.

Artikel 13 - Schadevergoeding

  • 1. Aan de aanvrager die schade lijdt als gevolg van rechtmatige besluiten of handelingen van het hoogheemraadschap als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder a en b, wordt een schadevergoeding verstrekt, indien die schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven en de vergoeding van die schade niet anderszins is verzekerd.

  • 2. Van de schadevergoeding maakt deel uit een vergoeding van gederfde en/of betaalde rente.

  • 3. De schadevergoeding wordt voldaan in geld of in een andere vorm dan betaling van een geldsom.

Artikel 14 - Voordeelstoerekening

Indien het betrokken besluit of de betrokken handeling voor de aanvrager naast schade tevens voordeel oplevert wordt dit voordeel bij de vaststelling van de te vergoeden schade verrekend.

Artikel 15 - Intrekking

De "Nadeelcompensatieregeling" van het waterschap Westfriesland d.d. 25 november 1999, nummer 7 wordt ingetrokken.

Artikel 16 - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2003.

Artikel 17 - Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als "Nadeelcompensatieregeling hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2003".

Algemene toelichting

Onrechtmatig overheidsoptreden

Aan ieder overheidsoptreden (besluiten en feitelijk handelen) dient een zorgvuldige afweging van alle rechtstreeks betrokken belangen vooraf te gaan1). De nadelige gevolgen van het overheidsoptreden mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat optreden te dienen belangen2). De eventuele aantasting van belangen van derden moet zo gering mogelijk zijn. Indien aan deze vereisten niet is voldaan, is het overheidsoptreden onrechtmatig. Het mag dan geen doorgang vinden. Gebeurt dit wel dan is de overheid wegens het onrechtmatige karakter van het optreden gehouden de schade die daarvan eventueel het gevolg is aan de getroffenen te vergoeden.

Rechtmatig overheidsoptreden

Een op zichzelf rechtmatig overheidsoptreden kan evenwel een niet te voorkomen benadeling van derden tot gevolg hebben. Het optreden is dan op zich rechtmatig maar niet zonder meer aanvaardbaar3). Afgewogen moet worden of er sprake is van nadelige gevolgen die redelijkerwijze niet ten laste van belanghebbende behoren te blijven; ook als niet bij wettelijke regeling is voorzien in vergoeding van schade. Zo een wettelijke rege-ling is bijvoorbeeld artikel 9, Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Stb. 1992, 628) (WVO) en artikel 40 en 41 Wet op de waterhuishouding (Stb. 1989, 285) (Wwh).

Doel van een nadeelcompensatieregeling

Doel van een wettelijke regeling van de vergoeding van schade veroorzaakt door rechtmatig overheidsoptreden is om deze kwestie als zodanig niet langer onderdeel te laten zijn van de totale belangenafweging die aan het overheidsoptreden vooraf dient te gaan, maar tot een zelfstandige vraag te maken. Deze vraag komt pas aan de orde, op het moment dat het overheidsoptreden zelf onaantastbaar is geworden en de rechtmatigheid daarvan derhalve vaststaat.

Voor een omvangrijk scala van optreden van het hoogheemraadschap is niet voorzien in een wettelijke nadeelcompensatieregeling. Dit betreft met name de autonome bevoegdheidsuitoefening op basis van de keur en het feitelijk handelen. Anders dan in het geval waarin een nadeelcompensatieregeling van toepassing is, betrekt de rechter het schadevergoedingsaspect van het overheidsoptreden bij de toetsing van het optreden zelf. Na te hebben getoetst of het optreden op zich rechtmatig is, komt het scha-devergoedingsaspect aan de orde. Komt de rechter tot de conclusie dat het op zich rechtmatige optreden schade veroorzaakt die redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van de benadeelde behoort te blijven, terwijl niet in vergoeding van deze schade is voorzien, dan zal het optreden zijn 'rechtmatigheid' verliezen4).

Op deze wijze ontstaat zowel voor de overheid als voor de benadeelde een ongewenste situatie. De benadeelde is niet uit op een veroordeling van het betrokken optreden zelf, maar wil een vergoeding voor de door hem geleden schade. De rechter kan weliswaar in geval van vernietiging van een besluit een schadevergoeding toekennen. Van die bevoegdheid wordt echter sporadisch gebruik gemaakt. Veelal zal het betrokken over-heidsorgaan opnieuw over de zaak moeten beslissen met inachtneming van de rechterlijke uitspraak. Voor de overheid heeft de rechterlijke uitspraak tot gevolg dat een besluit voor-alsnog niet kan worden uitgevoerd, uitsluitend vanwege het feit dat geen beslissing is genomen omtrent de schadeaspecten.

Met de onderhavige nadeelcompensatieregeling wordt beoogd een, zowel voor de benadeelde als voor het hoogheemraadschap, eenvoudiger en efficiëntere gang van zaken te bewerkstelligen. Degene die meent schade te leiden door overheidsoptreden als omschreven in deze regeling, behoeft niet langer het betreffende optreden zelf aan te vechten, teneinde zijn schade vergoed te kunnen krijgen. De onderhavige regeling voorziet in een met waarborgen omklede procedure voor de behandeling van een aanvraag tot schadevergoeding.

Door het schadevergoedingsaspect in een aparte procedure te bezien en als het ware van het overheidsoptreden los te koppelen kan de overheidstaak efficiënter worden uitge-voerd. Doordat de regeling aangeeft op welke wijze en in welk geval een aanvraag tot schadevergoeding kan worden gedaan staat het hoogheemraadschap niet voor de veelal onmogelijke taak reeds bij de voorbereiding van zijn optreden vast te stellen welke schadetoebrenging het optreden in het concrete geval tot gevolg zal kunnen hebben.

1) Artikel 3:4, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dit voor overheidsbesluiten. Zie verder: E. Helder, R.J. Jue, Belangenafweging in het bestuursrecht, Bestuurswetenschappen 1987, nr. 1, p. 25-42; A.J.C. de Moor-van Vugt, Algemene beginselen van behoorlijk bestuur en buitenlandse equivalenten, Zwolle 1987; R.S. Meijer, Schadevergoeding bij rechtmatige overheidsdaad krachtens de wet, en op grond van rechterlijke of bestuurlijke rechtsvinding, Praktijkboek Administratief Recht, afd. XXIX; M.A. Heldeweg, Grondslag en vormgeving van bestuurscompensatie, TvO 1988, p. 68 e.v.

2) Artikel 3:4, tweede lid, Awb bepaalt dit voor overheidsbesluiten. Zie verder: J.H.W. de Planque, Overheidsaansprakelijkheid, administratieve en burgerlijke rechter, De mogelijkheden van de administratieve rechters en de Kroon om het bestuur tot schadevergoeding te veroordelen, Preadvies voor de Vereniging voor Administratief Recht 1989, Hfdst. 1, p. 12 e.v.  

3) Zo was het besluit tot de aanleg van de aanleg van de metro in Rotterdam zeker rechtmatig en gerechtvaardigd, maar gelet op de schade die aan de belangen van ter plaatse gevestigde ondernemers werd toegebracht niet zonder meer aanvaardbaar.  

4) De ARRS vernietigde in de uitspraak inzake de Paul Krugerbrug I het bestreden besluit inhoudende een vergunningverlening omdat aan belanghebbende vooraf had behoren te worden medegedeeld, op welke wijze en naar welke normen de omvang van de schade zou worden bepaald en hoe zij daarop van haar eventuele bezwaren tegen die bepaling zou kunnen doen blijken. Eerst daarna zou verweerder gemotiveerd hebben kunnen beslissen. Het betreft hier dus een zuiver procedurele aangelegenheid. Het orgaan had eerst het schadeaspect moeten regelen alvorens de - voor het overige juiste - beslissing te nemen. De Afdeling liet zich in het geheel niet uit over de vraag of i.c. het verstrekken van een schadevergoeding vereist was. Zie ook ARRS 21 augustus 1984, tB/S III, nr. 555 (Loswal Weesp) en ARRS 24 oktober 1983, BR 1984, 424, tB/S III, p. 2672 (K-V lijn Zwolle/Almelo).

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 - Begripsomschrijvingen

Onder d wordt een definitie van het begrip schade gegeven5). Van belang is daarbij dat het gaat om een rechtmatige doch schadeveroorzakende gebeurtenis. Een aanvraag tot schadevergoeding kan pas ingediend worden op basis van deze regeling als het besluit of de handeling van het hoogheemraadschap onaantastbaar is geworden en de rechtma-tigheid dus vaststaat.

Artikel 2 - Aanvraag tot schadevergoeding

Aangegeven wordt wie in welk geval, op grond van deze regeling, een verzoek om vergoeding van schade kunnen indienen.

Onder een belanghebbende wordt ingevolge artikel 1:2, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) verstaan: "degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken". Voor de toepassing van de onderhavige regeling dient onder een be-langhebbende tevens te worden verstaan: "degene wiens belang rechtstreeks bij het feitelijk handelen als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder b, is betrokken".

Indiening van een aanvraag tot schadevergoeding is mogelijk in geval van het nemen, in-trekken of wijzigen van een besluit. Onder een besluit wordt ingevolge artikel 1:3, eerste lid, Awb verstaan: "een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling". Een aanvraag tot schadevergoeding is evenzeer mogelijk indien een belanghebbende meent schade te leiden door het aanleggen, wijzigen of onderhouden van werken van het hoogheemraadschap.

De onderhavige regeling treedt niet in de plaats van schadebepalingen opgenomen in bestaande wettelijke regelingen, zoals artikel 9, WVO en artikel 40 en 41 Wwh. Deze wettelijke regelingen derogeren aan de onderhavige regeling. In de onderhavige regeling wordt een voorziening gegeven voor die gevallen waarin een wettelijke schaderegeling ontbreekt.

De in de onderhavige regeling opgenomen procedurevoorschriften kunnen echter tevens worden toegepast in de gevallen waarin een wettelijke schaderegeling is voorzien, voor zover een hogere wettelijke regeling niet in procedurevoorschriften voorziet.

Artikel 3 - Informatieplicht

Deze bepaling geeft invulling aan in de jurisprudentie gestelde eisen aan overheidsop-treden. Voorafgaande aan het schadeveroorzakende optreden informeert het hoogheemraadschap belanghebbenden over het bepaalde in deze regeling6).

Artikel 4 - Indiening van een aanvraag

Het is niet mogelijk voor alle gevallen een vaste termijn te bepalen waarbinnen de aanvraag tot schadevergoeding moet zijn ingediend. Soms zal schade zich pas na langere tijd voordoen, bijvoorbeeld in geval van zettingsschade. Indien een vaste termijn voor indiening van de aanvraag zou worden bepaald zou dat als onredelijk gevolg hebben dat velen niet op basis van deze regeling een aanvraag zouden kunnen indienen. In geval dat al direct bij het betreffende optreden blijkt dat schade wordt toegebracht, is het niet redelijk dat langer dan nodig met het indienen van de aanvraag wordt gewacht.

Het chi kan een verzoek afwijzen, indien vijf jaren zijn verlopen na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de belanghebbende zowel met de schade als met de omstandigheid dat deze schade is veroorzaakt door een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2 bekend is geworden en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt.

Naast de in het vierde lid genoemde vereisten waaraan het verzoek om schadevergoeding moet voldoen stelt artikel 4:2 Awb eisen aan het indienen van de aanvraag. De aanvraag bevat ten minste:

  • de naam en adres van de aanvrager;

  • de dagtekening;

  • een aanduiding van hetgeen wordt gevraagd.

In de aanvraag moet worden aangegeven wat de aard en omvang is van de geleden schade. Indien mogelijk moet een gespecificeerde opgave van de schade worden overgelegd7).

Indien niet is voldaan aan eisen voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag kan ingevolge artikel 4:5 Awb worden besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, mits de aanvrager in de gelegenheid is gesteld binnen een door het bestuursorgaan te bepalen termijn het verzoek aan te vullen.

De ontvangst van de aanvraag wordt schriftelijk door d&h bevestigd. Dit geschiedt in beginsel in de vorm van een afzonderlijke schriftelijke kennisgeving. Indien d&h de aanvraag in handen stelt van de adviescommissie wordt de schriftelijke kennisgeving daarvan (artikel 6, tweede lid) tevens als een voldoende bevestiging van ontvangst van de aanvraag aangemerkt.

Artikel 5 - Afdoening zonder advisering door de adviescommissie

Indien blijkt dat de aanvraag niet aan de gestelde eisen voldoet (zie artikel 4 vierde lid en artikel 4:2 AWB) nadat de gelegenheid is gegeven de aanvraag aan te vullen, is de aan-vraag kennelijk niet-ontvankelijk. In zo'n geval kan het chi besluiten zonder advies van de commissie de aanvraag niet in behandeling te nemen (zie 4:5 AWB).

Indien reeds na summier onderzoek blijkt dat de aanvraag niet kan worden gehonoreerd, dan wel zonder nader onderzoek kan worden toegewezen is sprake van kennelijke ongegrondheid respectievelijk kennelijke gegrondheid van de aanvraag. De kennelijke (on)gegrondheid van de aanvraag moet duidelijk zijn zonder dat nader op de inhoudelijke merites van de zaak wordt ingegaan8). Een aanvraag tot schadevergoeding in onder meer kennelijk ongegrond wanneer deze op grond van artikel 4, derde lid te laat is ingediend.

Artikel 6 - Advisering over de aanvraag door de adviescommissie

Indien de aanvraag niet kennelijk (on)gegrond of niet kennelijk niet-ontvankelijk is, wordt deze in handen gesteld van een adviescommissie. De keuze om, alvorens het chi beslist op de aanvraag, een onafhankelijke commissie te laten adviseren is ingegeven door de wens de legitimiteit van de besluitvorming zo goed mogelijk te waarborgen.

Artikel 8 - Vereisten voor de vervulling van de adviestaak

In het eerste lid is het verschaffen van gegevens en bescheiden door de aanvrager aan de adviescommissie geregeld. Deze tekst is ongeveer gelijk aan de tekst van artikel 4:2, tweede lid van de Awb.

De gegevensverstrekking door het hoogheemraadschap aan de adviescommissie is daarentegen geregeld in artikel 3:7 Awb. Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat het be-stuursorgaan waaraan advies wordt uitgebracht, al dan niet op verzoek van de adviseur, de gegevens ter beschikking stelt die nodig zijn voor een goede vervulling van diens taak.

Het tweede lid van dit artikel verklaart artikel 4 Wet openbaarheid van bestuur (Stb. 1978, 581) van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10 - Behandeling door de adviescommissie

De commissie heeft twaalf weken de tijd om een schriftelijk advies op te stellen.

Alhoewel de adviescommissie bestaat uit deskundigen (artikel 7) kan het nodig zijn deskundigenbericht in te winnen. Ingevolge artikel 8, tweede lid worden de kosten vergoed door het hoogheemraadschap.

D&h kan de adviestermijn (twaalf weken) verlengen teneinde te voorkomen dat de advies-commissie in de problemen zou geraken indien de voorliggende zaak erg gecompliceerd is en een zorgvuldige advisering meer tijd vergt dan er ingevolge de daarvoor gestelde termijn beschikbaar is.

Artikel 11 - Inhoud advisering door adviescommissie

Aan de adviescommissie kan de opdracht worden gegeven rekening te houden met het ter zake door het Rijk, de provincie of het hoogheemraadschap gevoerde beleid, mits een zorgvuldig onderzoek daardoor niet wordt belemmerd9).

Indien de adviescommissie concludeert dat er sprake is van schade welke op grond van deze regeling voor vergoeding in aanmerking komt, adviseert zij zowel over de omvang als over de meest gerede vorm van vergoeding.

Artikel 12 – Beslissing op de aanvraag tot schadevergoeding

Alvorens op de aanvraag te beslissen vormt het chi zich een zelfstandig oordeel omtrent alle van belang zijnde aspecten van de zaak10). Artikel 3:9 Awb bepaalt hier over dat, indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een advi-seur is verricht, het bestuursorgaan zich er van moet vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. In het onderhavige geval is sprake van een zogenaamd deskundigenadvies, zodat de vereiste toetsing daarvan door het chi zich zal kunnen beperken tot een marginale deugdelijkheidtoets Voor een volledige toetsing door het chi ontbreekt immers de deskundigheid11).

De beslistermijn van het chi is gesteld op dertien weken na ontvangst van het advies. Voor deze termijn is gekozen omdat dit bestuursorgaan niet zo frequent bijeen komt. De termijn wordt zestien weken na ontvangst van de aanvraag indien het chi een aanvraag afdoet zonder zich te laten adviseren door een adviescommissie.

De beslissing kan natuurlijk aan d&h worden gemandateerd of gedelegeerd. In die gevallen is de beslistermijn acht weken.

Artikel 13 - Schadevergoeding

Ingeval van rechtmatig overheidsoptreden bestaat slechts een beperkte aansprakelijkheid van het hoogheemraadschap. Het hoogheemraadschap is slechts gehouden tot vergoeding van schade veroorzaakt door zijn rechtmatig overheidsoptreden, voor zover die schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van de benadeelde behoort te blijven.

Het hoogheemraadschap kan aansprakelijk zijn indien tenminste aan de volgende voorwaarden is voldaan.

  • Het betreffende overheidsoptreden moet rechtmatig zijn12). 

  • Het rechtmatigheidvereiste impliceert dat als onoordeelkundig of onzorgvuldig wordt opgetreden de daardoor ontstane schade niet kan worden aangemerkt als het gevolg van een rechtmatig handelen13). Er is dan sprake van onrechtmatig handelen, in welk geval de benadeelde recht heeft op 'volledige' schadevergoeding.

  • Er moet schade zijn14).

  • De schade moet veroorzaakt zijn door het rechtmatige optreden.

Tenminste moet sprake zijn van een oorzakelijk verband in de zin van een conditio sine qua non tussen het rechtmatige optreden van het hoogheemraadschap en het gestelde nadeel.

Gelijktijdig kunnen buiten het overheidsoptreden gelegen factoren van invloed zijn op de oorspronkelijke situatie15). Deze invloed kan dermate groot zijn dat het ontstane nadeel geacht moet worden geheel te zijn veroorzaakt door (een van) deze factoren. Zonder het overheidsoptreden zou de schade ook zijn veroorzaakt16).

Is aan deze drie voorwaarden voldaan, dan staat daarmee nog niet de aansprakelijkheid van het hoogheemraadschap vast. Aan de drie voorwaarden moet noodzakelijkerwijze zijn voldaan voor het vestigen van aansprakelijkheid. Indien aan een van de voorwaarden niet is voldaan komt men aan de vraag of de schade redelijkerwijze niet ten laste van belanghebbende behoort te blijven niet meer toe.

Is wel aan bovengenoemde voorwaarden voldaan dan dient onderzocht te worden of de schade redelijkerwijze niet ten laste van de benadeelde behoort te blijven. De aansprakelijkheid van het hoogheemraadschap is immers beperkt tot vergoeding van schade die redelijkerwijze niet ten laste van belanghebbende behoord te blijven. In de ju-risprudentie is deze formule nader geconcretiseerd.

Het schadeveroorzakend optreden mag niet in de lijn der verwachtingen liggen

Schade voortvloeiende uit zodanig optreden komt in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking. Of een bepaald optreden in de lijn der verwachtingen ligt kan afhankelijk zijn 

van bijvoorbeeld de planologische ontwikkelingen in een bepaald gebied, maatschappe-lijke ontwikkelingen, het (waterhuishoudkundig) beleid van de overheid. Zo liggen reconstructiewerkzaamheden, het afsluiten of het verleggen van wegen, het uitbaggeren van wateren, de bouw van vaste oeververbindingen, het versterken van dijken, en dergelijke in beginsel in de lijn der verwachtingen. Zij zijn immers niet meer dan een logisch gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen en derhalve voor een ieder kenbaar17).

Indien echter een benadeelde abnormale schade leidt kan dit reden tot vergoeding van schade zijn. Veelal zullen nadelige ontwikkelingen tot op zekere hoogte in de lijn der verwachtingen liggen18). Dan zal slechts een deel van de schade voor rekening van de benadeelde behoren te blijven.

Er zijn echter situaties denkbaar waarin weliswaar het schadeveroorzakend optreden in de lijn der verwachtingen ligt, doch belanghebbende desondanks geacht moet worden er geen rekening mee te hebben kunnen houden. Deze situatie zal zich voordoen indien het optreden van een abnormale omvang is, een sterk afwijkende reikwijdte heeft of qua gevolgen bijzonder ingrijpend is19). Tot deze categorie van gevallen kan onder bepaalde omstandigheden worden gerekend de schade voortvloeiende uit de op grond van artikel 11, eerste lid, Waterstaatswet 1900 rustende ontvangst- (en verspreidings)plicht van de aangeland voor bij het onderhoud aan wateren vrijkomende specie. In bijzondere omstandigheden kan het voorkomen dat zodanig grote hoeveelheden specie vrijkomen dat het handhaven van de ontvangst- (en verspreidingsplicht) niet zonder meer aanvaardbaar is. In dat geval kan het redelijk zijn dat het hoogheemraadschap de betreffende aangeland een schadevergoeding toekent20).

Eigen schuld, risicoaanvaarding en dergelijke

Voorts kan het schadetoebrengende optreden niet of slechts ten dele niet in de lijn der verwachtingen liggen, maar had de benadeelde er in het concrete geval toch rekening mee kunnen en behoren te houden. Eigen schuld, risicoaanvaarding en dergelijke bepalen in hoeverre benadeelde nog rekening kon en behoorde te houden met het scha-deveroorzakende optreden.

Er is sprake van eigen schuld, in de betekenis dat de benadeelde onredelijk/onzorgvuldig handelt met het oog op zijn eigen belangen, wanneer de schade behalve aan het overheidsoptreden mede te wijten is aan een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, dan wel die omstandigheid tot zijn risicosfeer behoort21). Onredelijk handelen van de belanghebbende is aanleiding om de schade voortvloeiende uit het rechtmatig overheidsoptreden geheel of gedeeltelijk voor rekening van de benadeelde te laten22). Eigen schuld leidt er derhalve toe dat een gedeelte, maar vaak ook de gehele schade voor rekening van de benadeelde blijft.

Indien de schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, wordt de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden aan de schade hebben bijgedragen.

Van eigen schuld van de benadeelde is sprake indien de benadeelde geacht kan worden vooraf kennis te hebben gehad van het toekomstig schadeveroorzakend optreden23).

Degene die bijvoorbeeld een kabel of leiding onder een weg of in een dijk heeft op basis van een opzegbare vergunning, maar zelfs ook op basis van een voor onbepaalde tijd verleende vergunning, kan geacht worden kennis te hebben van het feit dat na verloop van tijd zodanige werkzaamheden aan de weg of de dijk moeten worden verricht dat de kabels of leidingen (tijdelijk) verwijderd moeten worden.

In hoeverre de schade als gevolg van de opzegging of wijziging van een voor onbepaalde tijd verleende vergunning het gevolg is van omstandigheden die aan de vergunninghouder kunnen worden toegerekend, wordt onder meer bepaald door de volgende factoren.

De te verwachten ongestoorde liggingsduur

In Nederland moet er bijvoorbeeld van uit worden gegaan dat primaire waterkeringen met enige regelmaat moeten versterkt. Zo is het een ervaringsfeit dat vergunningplich-tige werken gemiddeld eens in de 20 jaar moeten wijken voor het dijkbelang, indien het betreft primaire waterkeringen.

In de "Nadeelcompensatieregeling verleggen kabels en leidingen in en buiten rijkswaterstaatswerken en spoorwegwerken 1999" van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat zijn regels opgenomen voor het toekennen van nadeelcompensatie aan nutsbedrijven bij het verleggen van bepaalde soorten kabels en leidingen als gevolg van werkzaamheden van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. In deze regeling is een relatie gelegd tussen de liggingsduur van de kabels en leidingen en hoogte van het

toe te kennen bedrag aan nadeelcompensatie. De regeling van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat wordt door het hoogheemraadschap analoog toegepast.

Vindt opzegging of wijziging van een vergunning plaats na verloop van de te verwachten ongestoorde liggingsduur, dan is de schade die de vergunninghouder daar door lijdt het gevolg van een omstandigheid die volledig aan de vergunninghouder kan worden toegerekend.

Vindt de opzegging plaats binnen de te verwachten ongestoorde liggingsduur dan is, afhankelijk van het tijdsverloop tussen de verlening van de vergunning en het opzeggen daarvan en het al dan niet tijdelijke karakter van de vergunning, schade die de vergun-ninghouder daar door lijdt in mindere mate het gevolg van een omstandigheid die aan de vergunninghouder kan worden toegerekend.

Extra kwetsbaarheid door het doen van buitengewoon hoge investeringen op een bepaald onderdeel

Men aanvaardt daarmee de kwade kans dat van bepaalde wijzigingen in de bestaande situatie een onevenredig grote schade het gevolg is, zodat die onevenredige schade het gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend24).

Het maken van een specifieke keuze uitsluitend in verband met het kostenaspect

Bijvoorbeeld door te kiezen voor het leggen van kabels en leidingen in waterkeringen en niet in de aangrenzende aanzienlijk minder risicodragende particuliere gronden, uit-sluitend omdat dan geen hoge vergoedingen aan particuliere grondeigenaren behoeven te worden betaald.

Het door de benadeelde aannemen van een afwachtende, berustende houding

Een (potentieel) benadeelde moet alle maatregelen nemen ter beperking of voorkoming van de schade voortvloeiende uit rechtmatig overheidsoptreden, voor zover dat voor hem mogelijk is en redelijkerwijze van hem kan worden gevergd25). Indien niet aan de verplichting tot schadebeperking wordt voldaan is er geen aansprakelijkheid voor de meerdere schade die daarvan het gevolg is26). Kosten gemaakt ter beperking of voorkoming van de scha-de komen volledig voor vergoeding in aanmerking, mits sprake is van een redelijk handelen27). Beslissend is daarbij wat op het moment van het nemen van de maatregel redelijk was.

Naast de eigen schuld speelt de risicoaanvaarding bij het vaststellen van de aansprakelijk-heid een bescheiden rol28). Er is onder meer sprake van risicoaanvaarding indien de bena-deelde heeft ingestemd met de uitsluiting van de aansprakelijkheid of als deze willens en wetens het risico heeft aanvaard van op korte termijn intredende, nadelige gebeurte-nissen29).

Bij risicoaanvaarding is het gevolg anders dan bij eigen schuld. Bij eigen schuld wordt in beginsel de schade over beide partijen verdeeld. Bij risicoaanvaarding vervalt daarente-gen de mogelijkheid van een aanspraak op schadevergoeding30).

Bagatelschade

Toepassing van de formule "schade welke redelijkerwijze niet ten laste van belanghebbende behoort te blijven" brengt mee dat ook de omvang van de door de benadeelde geleden of te lijden schade van belang is voor de aansprakelijkheid31). Baga-telschade komt niet voor vergoeding in aanmerking32). Slechts vergoed wordt schade die qua aard en omvang van enige betekenis is. Indien de schade qua aard en omvang gering is wordt die geacht te behoren tot het normale maatschappelijk risico of bedrijfsrisico dat voor rekening van de benadeelde komt33).

Gederfde rente

In het bijzonder bij besluiten omtrent het verlenen van schadevergoeding kan de be-slistermijn soms erg lang zijn zonder direct als onredelijk lang bestempeld te kunnen wor-den. Bij gecompliceerde zaken is een beslistermijn variërend van een half jaar tot een jaar niet ongewoon. Het is in beginsel niet redelijk dat de gedurende de beslistermijn door de benadeelde gederfde of betaalde rente voor zijn rekening te laten34). De benadeelde maakt in beginsel aanspraak op vergoeding van gederfde of betaalde interesse vanaf het moment waarop de schade zich voordoet tot het moment van het toekenningsbesluit, waarna direct betaling van de schadevergoeding volgt. De interessen maken deel uit van de totale schadevergoeding zodat slechts de over het uit te betalen schadebedrag gederfde of betaalde reële rente wordt vergoed.

Artikel 14 - Voordeelstoerekening

Voordeelstoerekening wordt beschouwd als een ongeschreven rechtsregel van ons recht. Indien éénzelfde gebeurtenis voor de benadeelde tevens voordeel oplevert, wordt dit voordeel voorzover redelijk bij de vaststelling van de schade verrekend35).

5) Zie voor de definiëring van het begrip schade A.R. Bloembergen, Schadevergoeding bij onrechtmatige overheidsdaad, diss. Utrecht 1965, p. 13.

6) ARRS 30 mei 1978, tB/S, III, nr. 81; ARRS 24 oktober 1983, BR 1984, 424, tB/S III, p. 2672; ARRS 22 november 1983, AB 1984, 154, BR 1984, 228, Tb/S, III, p. 2736 (Paul Krugerbrug II); Wnd.Vz. ARRS 20 december 1984, BR 1985, 475 (Heesch); Kb 1 augustus 1986, nr. 146, BR 1987, 240 (Hengelo). Wnd.Vz. ARRS 20 maart 1986, BR 1987, 239, AB 189, (Brug Purmerringvaart): '...dat het op zich zelf een alleszins gerechtvaardigd belang is te achten dat hem zekerheid wordt geboden over de vraag of, en zo ja in welke omvang, hem schadevergoeding zal worden toegekend voor schade ten gevolge van de bouw van de brug'; KB 1 augustus 1986, nr. 146, BR 1987, 240 (Hengelo): 'B&W hebben overleg toegezegd over vergoeding van de door de maatregelen ontstane schade, dit voorzover de appellanten hun nadeel kunnen aantonen en de eventueel geleden schade het normaal maatschappelijk risico, waarmee appellanten rekening behoren te houden, te boven gaat'; ARRS 21 augustus 1984, tB/S III, nr. 555 (Loswal Weesp): Volgens de Afdeling rechtspraak had het op de weg van het bestuursorgaan gelegen om belanghebbende omwonenden in te lichten.

7) ARRS 1 juni 1987, AB 1988, 115 (Rijswijk); KB 28 juni 1985, BR 1986, 49 (Leiden); KB 10 januari 1986, nr. 71 AB 1986, 449, BR 1986, 435 (Overijssel); KB 26 november 1988, nr. 46, BR 1987, 456 (Heerenveen).  

8) AGvB 19 april 1989, G03.87.0031.1489 (Winterswijk).

9) In de Staatscourant nummer 97 van 26 mei 1999 is de Nadeelcompensatieregeling verleggen kabels en leidingen in en buiten rijkswaterstaatswerken en spoorwegen 1999 gepubliceerd. De regeling van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat wordt door het hoogheemraadschap analoog toegepast indien als gevolg van werkzaamheden van het hoogheemraadschap kabels en leidingen moeten worden verlegd. De regeling is niet van toepassing ten aanzien van aanbieders van openbare diensten die onder de Telecommunicatiewet vallen.

10) ARRS 11 november 1986, AB 1987, 170; KB 15 juli 1980, AB 1980, 556.

11) Vgl. H.R.B.M. Kummeling, Advisering in het publiekrecht, diss. Nijmegen 1988, Den Haag, p. 219 en S.V. Hoogendijk-Deutsch, Advisering in het bestuursrecht, preadvies VAR 1978, Alphen a.d. Rijn, p. 46: 'de (mogelijkheid van) tekortkoming van de deskundigen moet voor een ondeskundige kenbaar zijn.'

12) Rb 's-Gravenhage 31 januari 1986, BR 1986, 437 (Tippelzone Waldorfstraat); ARRS 23 november 1984, BR 1985, 471, tB/S lll, p. 3261 (Tilburg); ARRS 24 oktober 1983, BR 1984, 424, tB/S lll, p. 2672; ARRS 22 november 1983, AB 1984, 154, BR 1984, 228, tB/S lll, p. 2736 (Paul Krugerbrug ll); ARRS 22 januari 1985, AB 1986, 278, BR 1986, 672 (Tennisbaan Amersfoort); ARRS 8 juni 1984, AB 1985, 188 (Melinck en Herkenbosch); Pres. Rb. 's-Gravenhage 12 november 1987, AB 1988, 217 (Vangstverbod schol). Impliciet: KB 1 augustus 1986, nr. 146, BR 1986, 261 (Verkeersmaatregel Hengelo). Er zal sprake moe-ten zijn van een aanvaardbaar optreden. Vgl. J.H.W. de Planque, Overheidsaansprakelijkheid, admi-nistratieve en burgerlijke rechter, De mogelijkheden van de administratieve rechters en de Kroon om het bestuur tot schadevergoeding te veroordelen, Preadvies voor de Vereniging voor Administratief Recht 1989, Hfdst. 1, p. 1 e.v.

13) AGvB 30 december 1988, BR 1989, 455 (Smallingerland).

14) AGvB 30 december 1988, no. G09.85.0069.11.88 (Ubbergen); KB 14 december 1987, BR 1988, 370; AGvB 13 januari 1989, no. G09.87.0013.41.88 (Udenhout); KB 15 april 1986, nr. 27, RvS GIX.19/86.

15) AGvB 10 oktober 1988, AB 1989, 233, BR 1989, 125 (Binnenmaas).

16) KB 3 december 1985, nr. 18, RvS.G.LX.5/86 (Ermelo); KB 12 juli 1983, nr. 25, BR 1984, 25 (Leidschendam); KB 16 mei 1983, nr. 37, BR 1983, 539, AB 1983, 341 (Weerselo); KB 15 april 1986, nr. 16, AB 1986, 451 (Heerlen); KB 16 september 1983, nr. 19, BR 1984, 342 (Borssele); KB 24 december 1986, nr. 51, RvS.G.LX.12\87; ARRS 21 augustus 1984, BR 1984, 542 (Loswal Weesp); KB 13 augustus 1987, nr. 46, BR 1988, 55 (Bergen); AGvB 27 januari 1989, no. G09.86.0059.2.89 (Heerde); AGvB 30 december 1988, no. G09.87.0033.51.88 (Hoorn); ARRS 28 februari 1989, AB 1989, 236 (Borne); KB 30 november 1987, nr. 42, BR 1988, 503 (Veenhuizen); AGvB 10 oktober 1988, no.G09.87.0036.36.88 (Leeuwarden).

17) KB 30 november 1987, nr. 42, BR 1988, 503 (Veenhuizen); ARRS 10 januari 1985, AB 1985, 256 (Kanaalprofiel); AGvB 16 september 1988, no. G09.86.0072.27.88 (Borne); AGvB 16 september, no. G09.86.0064.24.88 (Enschede); KB 22 maart 1983, nr. 31, BR 1983, 480 (Soest); AGvB 16 september 1988, no. 09.86.0064.24.88 (Enschede).

18) KB 15 juni 1983, nr. 15, BR 1983, 613, AB 1983, 467 (Hellevoetsluis); ARRS 22 november 1983, AB 1984, 154, BR 1984, 228, tB/S III, p. 2736 (Paul Krugerbrug ll); KB 25 juni 1986, nr. 37, BR 1986, 856, AB 1986, 477 (Doetinchem).

19) KB 24 juni 1988, BR 1988, 778 (Maassluis); KB 18 juni 1985, BR 1985, 921, AB 1985, 173 (Epe); KB 17 juni 1987, BR 1987, 843 (Elst); KB 29 mei 1986, nr. 28, RvS GLX.26.86; KB 17 augustus 1987, nr. 44, AB 1988, 76 (Vlagtwedde); KB 22 maart 1983, nr. 31, BR 1983, 480 (Soest).

20) Specieberging door hoogheemraadschappen, Unie van Hoogheemraadschappen, Den Haag 1985, p. 10-12.

21) Vgl. Asser/Rutten/Hartkamp, l, nr. 450. Eigen schuld is zo een aanduiding voor een tekort schieten in de zorg voor eigen belangen. HR 6 februari 1987, AA 1987, p. 640 e.v .

22) Eigen schuld van de gelaedeerde leidt tot een verminderde aansprakelijkheid van de laedens. Vgl. arti-kel 6:101 Burgerlijk Wetboek.

23) ARRS 13 oktober 1983, AB 1983, 156, BR 1984, 234, tB/S V, p. 1326-1330 (Deltamossel); AGvB 5 december 1988, BR 1989, 278 (Steenwijk); AGvB 10 oktober 1988 BR 1989, 453 (St. Michielsgestel).

24) Bindend advies 18 februari 1985, AB 1985, 441; AGvB 12 oktober 1988, AB 1989, 234 (Barendrecht).

25) HR 18 februari 1944, NJ 1947, 266 (Duinwaterarrest); HR 31 maart 1950, NJ 1950, 592, AA 1, p. 80 (Reservelocomotief). De plicht tot schadebeperking is gecodificeerd in artikel 6:101 Burgerlijk Wetboek.

26) ARRS 5 april 1983, AB 1983, 534 (Waldeck/Mariahoeve); ARRS 15 november 1985, AB 1986, 380 (Weimar/Mariahoeve); KB 25 juni 1986 nr. 37, BR 1986, 856, AB 1986, 477; AGvB 12 oktober 1988, AB 1988, 234 (Barendrecht).

27) De kosten komen als het ware voor de schade in de plaats.

28) Zie C.A. Streefkerk, Risicoaanvaarding. In: WPNR 5505, p. 121-126, 5506, p. 137-143, en 5508, p. 169-172 en A.J.O. Wassenaer van Catwijk, Eigen schuld, diss. Leiden, Hfdst. 9, in het bijzonder p. 174.

29) ARRS 19 augustus 1983, AB 1984, 115, BR 1984, 421 (Shell/Naaykens) respectievelijk KB 15 maart 1985, nr. 25, BR 1985, 536 (Valburg).

30) KB 15 maart 1985, nr. 25, BR 1985, 536 (Valburg).

31) ARRS 29 mei 1985, AB 1987, 407.

32) ARRS 29 juni 1987, AB 1988, 262 (Alblasserdam). Zie J.M. Polak, Ontwikkelingen in de rechtsbescherming, Bestuurswetenschappen oktober 1988, jrg. 42, nr. 6, p. 354-355.

33) KB 13 september 1985, nr. 17, AB 1986, 478 (Menaldumadeel); KB 10 maart 1986, nr. 26, BR 1986, 608 (Vlagtwedde); KB 24 maart 1986, nr. 32, AB 1986, 351 (Denekamp); AGvB 5 december 1988, BR 1989, 278 (Steenwijk); KB 16 september 1983, nr. 19, BR 1984, 342 (Borssele); KB 16 mei 1983, nr. 28, BR 1983, 540 (Winterswijk); KB 29 juni 1984, nr. 14, AB 1984, 497; KB 3 april 1987, nr. 23, BR 1987, 605 (Denekamp); AGvB 14 april 1988, BR 1988, 678 (Heino); AGvB 13 januari 1989, no. G09.0010.40.88 (Brummen); KB 30 november 1987, AB 1988, 320 (Zuidwolde).

34) Vgl. de situatie van vervroegde onteigening (artikel 54h-55, Onteigeningswet). HR 23 februari 1977, NJO 1977, 4; HR 11 februari 1976, NJO 1976, 12; HR 31 maart 1976, NJO 1976, 17; HR 17 juni 1987, NJ 1988, 853.

35) Vgl. artikel 6:100, Burgerlijk Wetboek en HR 17 december 1976, NJ 1977, 351, VR 1977, 34; HR 9 november 1973, NJ 1974, 352, alsmede KB 27 februari 1984, nr. 5, AB 1984, 443; KB 10 januari 1986, nr. 171, AB 1986, 449, BR 1986, 435; KB 22 maart 1983, nr. 31, BR 1983, 480; ARRS 1 juni 1987, AB 1987, 115 (Demonstratieproject Rijswijk); KB 10 januari 1986, nr. 171, AB 1986, 449, BR 1986, 435; KB 2 april 1985, nr. 10, AB 1985, 415 (Dordrecht).

nadeelcompensatieregelinghhnk2003.pdf (359 Kb)