Regeling vervallen per 30-06-2015

Keur Hoogheemraadschap van Rijnland 2006

Geldend van 22-12-2009 t/m 29-06-2015

Intitulé

Keur Hoogheemraadschap van Rijnland 2006

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze keur en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

  • a.

    aanvoeren: het door middel van een werk of langs natuurlijke weg naar een oppervlaktewater halen of laten stromen van water uit een ander oppervlaktewater;

  • b.

    afvoeren: het door middel van een werk of langs natuurlijke weg brengen of laten stromen van water uit een oppervlaktewater naar een ander oppervlaktewater;

  • c.

    beheer: de overheidszorg met betrekking tot een of meer afzonderlijke watersystemen of onderdelen daarvan, gericht op de in de Wet genoemde doelstellingen;

  • d.

    bergingsgebied: een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen;

  • e.

    beschermingszone: aan een waterstaatswerk grenzende zone, die als zodanig in de legger is opgenomen;

  • f.

    bestuur: het dagelijks bestuur;

  • g.

    bronbemaling:  het onttrekken van grondwater ten behoeve van het in den droge uitvoeren van bouwactiviteiten of ontgravingen;

  • h.

    buitenbeschermingszone: aan de beschermingszone grenzende zone, die als zodanig in de legger is aangegeven;

  • i.

    coupure: doorsnijding van een dijklichaam waarvan de opening bij hoogwater kan worden afgedicht;

  • j.

    grondwater: water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt met de daarin aanwezige stoffen;

  • k.

    grondwaterlichaam: samenhangende grondwatermassa;

  • l.

    infiltreren  van water: water in de bodem brengen ter aanvulling van het grondwater;

  • m.

    inrichting/infiltratiewerk; een werk bestaande uit een of meer winmiddelen, bestemd tot het onttrekken van grondwater, dan wel middelen tot het infiltreren van water in de bodem;

  • n.

    kernzone: het centrale gedeelte van het waterstaatswerk, dat als zodanig in de legger is aangegeven;

  • o.

    kunstwerken: alle werken die een functie hebben in het functioneren van het waterstaatkundig systeem;

  • p.

    legger Waterwet: staat van waterstaatswerken, als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet waarop de ligging, vorm, afmetingen en constructie van de betrokken waterstaatswerken zijn aangegeven;

  • q.

    legger Waterschapswet: legger van waterstaatswerken, als bedoeld in in artikel 78 van de Waterschapswet, waarvan de vaststelling is voorgeschreven bij of krachtens wet of bij verordening, en waarop de onderhoudsplichtigen of onderhouds-verplichtingen zijn aangegeven;

  • r.

    lozen: het door middel van een werk brengen van water in een oppervlaktewater, zonder dat het water daarbij uit een ander oppervlaktewater wordt gehaald;

  • s.

    onttrekken: het door middel van een werk halen van water uit een oppervlaktewater, zonder dat het water daarbij in een ander oppervlaktewater wordt gebracht  of het onttrekken van grondwater door middel van een onttrekkingsinrichting;

  • t.

    oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende waterbodem, oevers en voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de Wet, drogere oevergebieden , alsmede flora en fauna;

  • u.

    peilvak: een geografisch afgebakend gebied waar hetzelfde waterpeil wordt nagestreefd;

  • v.

    profiel van vrije ruimte: de ruimte ter weerszijden van en boven een waterkering die naar het oordeel van het bestuur nodig is voor toekomstige verbeteringen aan de waterkering en in de legger Waterwet is vastgesteld;

  • w.

    Verenigde Vergadering: het hoogste orgaan van een waterschap oftewel het algemeen bestuur;

  • x.

    waterkeringen: kunstmatige hoogten, waterscheidingen en die (gedeelten van) natuurlijke hoogten of hooggelegen gronden, met inbegrip van de daarin of daaraan aangebrachte werken, die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben;

  • y.

    waterstaatswerken:

    oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering, bijbehorende beschermingszones en ondersteunende kunstwerken, die als zodanig in de legger als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet zijn aangegeven, tenzij dat werk is vrijgesteld van de opneming in de legger;

    nog niet in de legger opgenomen wateren die gegraven worden na de inwerkingtreding van deze keur;

    nog niet in de legger opgenomen waterkeringen die aangelegd worden na de inwerkingtreding van deze keur.

  • z.

    watersysteem: samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken en grondwaterlichamen;

  • aa.

    watervergunning: vergunning als bedoeld in de Wet;

  • ab.

    werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren;

  • ac.

    Wet: Waterwet;

  • ad.

    winmiddel: een middel om grondwater, in afwijking van het natuurlijke stromingspatroon, in meer of mindere mate geforceerd te doen toestromen;

Artikel 1.2 Hoofdelijke aansprakelijkheid

1. De verplichtingen ingevolge deze Keur rusten op de eigenaar van gronden.

2. Wanneer die gronden met een beperkt recht zijn bezwaard, dan wel krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, rusten de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen op de beperkt gerechtigden en in geval er sprake is van een persoonlijk gebruiksrecht op de gebruikers.

3. Voor de nakoming van de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen is ieder van de in het eerste lid genoemde gerechtigden alsmede de eigenaar hoofdelijk aansprakelijk.

Hoofdstuk 2 Beheer van waterstaatswerken

2.1 Gebodsbepalingen

Artikel 2.1.1 Afrasteringen

1. De eigenaren van percelen gelegen nabij of op waterstaatswerken kunnen door het bestuur verplicht worden daarop of daarlangs een voldoende kerende afrastering aan te brengen, indien de percelen worden gebruikt voor het houden van groot vee.

2. Het bestuur kan algemene regels stellen omtrent afrasteringconstructies en wijze van plaatsing.

Artikel 2.1.2 Coupures

De eigenaren van in waterkeringen voorkomende coupures kunnen door of namens het bestuur verplicht worden deze onmiddellijk te sluiten.

Artikel 2.1.3 Peilregulerende Kunstwerken

De eigenaren of gebruikers van peilregulerende kunstwerken kunnen door of namens het bestuur verplicht worden deze op een daarbij bepaald peil te stellen.

2.2 Onderhoud aan Waterstaatswerken

Artikel 2.2.1 Onderhoudsplicht en onderhoudsverplichtingen waterstaatswerken

1. Onderhoudsplichtig zijn diegenen, die in de legger, bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet tot het plegen van gewoon en/of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken zijn aangewezen.

2. Aan deze onderhoudsplicht dient in ieder geval te zijn voldaan op het moment van de volgens artikel 5.1 van deze Keur te voeren schouw.

2.3 Onderhoud aan werken

Artikel 2.3.1 Onderhoudsplicht en onderhoudsverplichtingen werken

1.  Voor zover dit niet met vergunning is geregeld dan wel op andere wijze is vastgelegd in een overeenkomst of overdrachtsdocument, geldt voor de onderhoudsplicht van werken dat onderhoudsplichtig zijn degenen die kadastraal bekend staan als eigenaar van het perceel waarin het werk is gelegen.

2. De onderhoudsplichtige is verplicht het werk in goede staat te houden.

3. De onderhoudsplichtigen van werken die in, op, aan of boven waterkeringen of de beschermingszone zijn aangebracht en een (mede)waterkerende functie hebben zijn verplicht deze waterkerend te houden.

Hoofdstuk 3 Verbodsbepalingen (Handelingen in het Watersysteem)

3.1 Watervergunning en algemene regels voor het gebruik van waterstaatswerken

Artikel 3.1.1 Watervergunning Waterstaatswerken en beschermingszone

1. Het is zonder vergunning van het bestuur verboden in, op, onder en/of boven waterstaatswerken en hun beschermingszone

  • a.

    werkzaamheden te verrichten;

  • b.

    werken of opgaande (hout)beplanting aan te brengen of te hebben, dan wel aanwezige (hout)beplanting te verwijderen;

  • c.

    vaste stoffen, voorwerpen te brengen, te hebben of te houden op andere dan daarvoor kennelijk bestemde plaatsen;

  • d.

    vee - schapen en geiten uitgezonderd - te brengen of te hebben op de waterkeringen, behoudens voor wat betreft door het bestuur aangewezen strekkingen;

  • e.

    in de kernzone van waterkeringen buiten verharde wegen met rij- of voertuigen dan wel paarden te rijden of vee te drijven;

  • f.

    zich anders dan als rechthebbende in de kernzone of beschermingszone van een waterstaatswerk te bevinden indien dat vanwege het bestuur op kenbare wijze is aangegeven;

  • g.

    binnen de invloedszone van de in- of uitstroomopening van een bemalingsinstallatie een ligplaats in te nemen met een schip (waaronder voor dit artikel woonboten begrepen), dan wel te zwemmen, te duiken of watersport te beoefenen;

2.  Het is zonder vergunning van het bestuur verboden de waterstand in bij Rijnland in beheer zijnde oppervlaktewateren op een peil te brengen of te houden, anders dan het peil dat daarvoor in het betreffende peilbesluit is opgenomen of dat normaal wordt aangehouden;

3. De geldigheid van de in lid 2 bedoelde vergunning vervalt van rechtswege op het moment dat het peilbesluit waarop deze is gebaseerd herzien wordt vastgesteld.

4. Het is zonder vergunning van het bestuur verboden in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen

Artikel 3.1.2 Watervergunning Buitenbeschermingszone

1. Het is verboden binnen de buitenbeschermingszone werkzaamheden te verrichten die instabiliteit van het waterstaatswerk of een deel daarvan tot gevolg kunnen hebben.

2. Het is zonder vergunning van het bestuur verboden in de buitenbeschermingszone van waterkeringen:

  • a.

    afgravingen voor het winnen van delfstoffen of specie en seismische onderzoeken te verrichten;

  • b.

    werken met een overdruk van 10 bar of meer te brengen en te hebben;

  • c.

    explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben

Artikel 3.1.2 Nieuwe waterstaatswerken

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur oppervlaktewaterlichamen (met inbegrip van de daarin gelegen en daartoe ten dienste staande kunstwerken) in verbinding te brengen met bestaande oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 3.1.4 Algemene verboden

Het is zonder vergunning van het bestuur verboden in het beheergebied van Rijnland:

1. in door het bestuur op kaart aan te geven gebieden werkzaamheden te verrichten als gevolg waarvan een toename van de kwel of wegzijging van het grondwater zal ontstaan;

2. gebouwen, bouwwerken e.d. te plaatsen, onbebouwde/onverharde grond te verharden en werkzaamheden te verrichten als gevolg waarvan neerslag versneld tot afvoer komt:

  • a.

    indien daarbij meer dan 500 m² onverharde grond wordt bebouwd of verhard; of

  • b.

    indien sprake is van meerdere te ontwikkelen min of meer aaneengesloten bouwplannen met een gezamenlijke oppervlakte van 500 m²; of

  • c.

    indien het nieuw aan te leggen verhard oppervlak meer dan 10% van het oppervlak van het betreffende peilvak beslaat; of

  • d.

    het betreffende watersysteem de toename van de piekafvoer als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak met minder dan 500 m² niet kan verwerken.

3. werken te maken of te hebben of handelingen te verrichten die direct of indirect verzilting kunnen veroorzaken of bevorderen.

3.2 Watervergunning en algemene regels voor het aan- en afvoeren van water. Het onttrekken en lozen van water

Artikel 3.2.1 Meldplicht aan- en afvoer water, onttrekken en lozen water

1. Degene die water afvoert naar, aanvoert uit, loost in of onttrekt aan andere oppervlaktewateren, meldt de wijze daarvan aan het bestuur indien:

  • a.

    Op die wijze meer dan 100 m³ water per uur kan worden afgevoerd of geloosd voor wat betreft primaire oppervlaktewateren en 20 m³ voor wat betreft overige oppervlaktewateren;

  • b.

    Op die wijze meer dan 20 m³ water per uur kan worden aangevoerd of onttrokken voor wat betreft primaire oppervlaktewateren en 10 m³ voor wat betreft overige oppervlaktewateren;

  • c.

    Door veranderingen in een eerder gemelde wijze van afvoer of lozing, dan wel aanvoer of onttrekking ten minste 20% meer water, kan worden afgevoerd of geloosd, dan wel aangevoerd of onttrokken.

2. De meldplicht bedoeld in het vorige lid, geldt niet voor afvoer, aanvoer, lozing of onttrekking in de situatie dat:

  • a.

    ingevolge artikel 3.1.1 lid 2 een vergunning is verleend (peilafwijkingen);

  • b.

    Ingevolge artikel 3.7 van de Wet een waterakkoord is vastgesteld.

Artikel 3.2.2 Meet- en registratieplicht voor aan- en afvoer water, onttrekken en lozen water

1. Degene, die ingevolge het vorige artikel verplicht is de wijze van afvoer naar, aanvoer uit, lozing in of onttrekking aan oppervlaktewater te melden, kan door het bestuur tevens verplicht worden de afgevoerde, aangevoerde, geloosde of onttrokken waterhoeveelheden, te meten, daarvan aantekening te houden en van de verkregen gegevens opgave te doen.

2. Het bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze van meten, registreren en het doen van opgave.

3.Deze meetplicht wordt slechts opgelegd in gevallen waarin nauwkeurige gegevens over de werkelijk verplaatste waterhoeveelheden noodzakelijk zijn voor een oordeel over de invloed van de afvoer, lozing, aanvoer of onttrekking op de peilregeling of waterbeweging en/of over de noodzaak tot het treffen van bijzondere beheersmaatregelen.

Artikel 3.2.3 Watervergunning aan- en afvoer water, onttrekken en lozen water

Het is zonder vergunning van het bestuur verboden water af te voeren naar, aan te voeren uit, te lozen in of te onttrekken aan oppervlaktewateren indien daarbij:

1.  wat de primaire oppervlaktewateren betreft:

  • a.

    meer dan 500 m3 water per uur kan worden afgevoerd of geloosd of

  • b.

    meer dan 100 m3 water per uur kan worden aangevoerd of onttrokken;

en

2. wat betreft de overige oppervlaktewateren:

  • a.

    meer dan 100 m3 water per uur kan worden afgevoerd of geloosd

  • b.

    meer dan 50 m3 water per uur kan worden aangevoerd of onttrokken

3.3 Watervergunning en algemene regels onttrekken van grondwater en infiltreren van water in de bodem

Artikel 3.3.1 Meldplicht onttrekken grondwater

Voor zover er geen vergunningplicht geldt volgens artikel 3.3.3 doet degene die grondwater onttrekt daarvan melding aan het bestuur, indien de hoeveelheid te onttrekken water meer kan bedragen dan 1 m3 per uur.

Artikel 3.3.2 Meet- en registratieplicht voor grondwateronttrekkingen –infiltratie.

1. Het bestuur kan met oog op het te voeren beheer de meldplichtige krachtens artikel 3.2.1 en 3.3.1 de verplichting opleggen de waterhoeveelheden te meten, gegevens daarover te registreren en daarvan opgave te doen.

2. Het bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze van meten, registreren en het doen van opgave.

3. Degene die binnen een milieubeschermingsgebied voor grondwater of een kwetsbaar gebied, zoals bedoeld in artikel 3.3.3, het eerste lid onder a, water onttrekt aan of infiltreert in een grondwaterlichaam en degene die buiten een dergelijk gebied meer dan 10 m³ water per uur of 12.000 m³ water per jaar onttrekt aan of infiltreert in een grondwaterlichaam is ten minste verplicht:

  • a.

    de inrichting voor grondwateronttrekkingen of grondwaterinfiltraties op te geven aan het bestuur;

  • b.

    de hoeveelheden water die worden onttrokken of geïnfiltreerd te meten en daarvan aantekening te houden;

  • c.

    telkenmale in de maand januari aan het dagelijks bestuur opgave te verstrekken van de in het voorafgaande onderscheidenlijk het lopende kalenderjaar per kwartaal onttrokken dan wel geïnfiltreerde hoeveelheden water;

  • d.

    bij de onder c van dit lid bedoelde opgave kennis te geven van wijzigingen die zich in het voorafgaande onderscheidenlijk het lopende kalenderjaar hebben voorgedaan met betrekking tot de gegevens inzake de inrichting;

  • e.

    bij infiltratie van water in een grondwaterlichaam de kwaliteit van het te infiltreren water te meten, te registreren en daarvan aan het dagelijks bestuur opgave te doen.

Artikel 3.3.3 Watervergunning onttrekken van grondwater en infiltreren in de bodem

1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur:

  • a.

    grondwater te onttrekken of te infiltreren in de milieubeschermingsgebieden volgens de Provinciale Milieuverordening van de provincie Zuid-Holland en in door het bestuur op kaart aangewezen kwetsbare gebieden;

  • b.

    in andere dan de onder het eerste lid onder a. genoemde gebieden grondwater te onttrekken, indien de hoeveelheid te onttrekken water meer kan bedragen dan 10 m3 per uur of 12.000 m³ per jaar

2. Geen vergunning krachtens het vorige lid onder b. is vereist, indien het betreft het onttrekken van grondwater uitsluitend voor:

  • a.

    Bron- of bouwputbemaling of bodemsanering, indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 150 m3 per uur, 50.000 m³ per maand en 200.000 m³ en de onttrekking niet langer duurt dan 6 (zes) maanden;

  • b.

    grondwatersanering, indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 15 m3 per uur en 4.000 m³ per maand en de onttrekking niet langer duurt dan een periode van 4 (vier) jaar;

  • c.

    beregening, bevloeiing of veedrenking, indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 60 m3 per uur en 12.000 m³ in totaal en de onttrekking niet langer dan vijf maanden per jaar in gebruik is;

  • d.

    een proefbemaling, indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 150 m³ per uur en 50.000 m³ in totaal en de onttrekking niet langer duurt dan een periode van een maand;

  • e.

    overige doeleinden inclusief een noodvoorziening, indien de hoeveelheden te onttrekken grondwater minder bedraagt dan 10 m³ per uur en 12.000 m³ per jaar en voor zover voor een ander doel dan koeling;

3. Ook geen vergunning krachtens het eerste lid is vereist, indien het betreft het onder vrij verval onttrekken van grondwater bij de ontwatering en afwatering van gronden.

4. Het bestuur kan de in lid 1 bedoelde kaart vaststellen dan wel wijzigen, met toepassing van afdeling 3:4 van de Algemene Wet Bestuursrecht.

Artikel 3.3.4 Nadere regels voor grondwateronttrekkingen en infiltraties

Het bestuur kan nadere regels stellen omtrent de wijze van het aanbrengen van een onttrekkingspunt, het beheren en het buiten gebruik stellen daarvan, alsmede omtrent het meten, registreren en het doen van een opgave.

Artikel 3.3.5 Beëindiging of wijziging van de inrichting

1. Bij wijziging van de inrichting, de pompcapaciteit of de uitvoering van een grondwateronttrekking of infiltratie wordt dit direct door de onttrekker aan het bestuur gemeld.

2. Een voorgenomen beëindiging van een permanente grondwateronttrekking moet zo vroeg mogelijk en uiterlijk een maand voor de beëindiging door de onttrekker aan het bestuur worden gemeld.

3.4 Nadere regels meldingen grondwateronttrekkingen, -infiltratie, aan- en afvoer van water en onttrekken en lozen van water aan en in oppervlaktewaterlichamen

Artikel 3.4.1 Nadere regels meldplicht voor grondwateronttrekking, -infiltratie, aan- en afvoer van water en onttrekken en lozen van water aan en in oppervlaktelichamen.

1. De melding bedoeld in de artikelen 3.2.1  en 3.3.1 gaat vergezeld van:

  • a.

    een situatietekening, waarop de plaats van het handelen is aangegeven;

  • b.

    een beschrijving van de wijze van af- of aanvoeren, lozen of onttrekken;

  • c.

    een opgave van de aard en herkomst van het water;

  • d.

    het maximum debiet in m3 per uur;

  • e.

    het gemiddeld debiet in m3 per uur;

  • f.

    de aanvang en duur van handelen.

2.  Het bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze van melden en het verstrekken van gegevens.

3. Indien wijziging optreedt in de in het vorige lid bedoelde gegevens, doet de meldplichtige daarvan onverwijld melding aan het bestuur.

Hoofdstuk 4 Algemene regels, algehele verboden en vrijstellingen

Bijzondere bepalingen betreffende verbods- en gebodsbepalingen

Artikel 4.1 Algemene regels

1. Het bestuur kan bij algemene regeling bepalen voor welke handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen, onder daarbij te stellen algemene voorschriften, de verboden in artikel 3.1.1 tot en met 3.1.4, 3.2.3 en 3.3.3 geen toepassing vinden.

2. Bij de algemene regeling bedoeld in het eerste lid, kan de verplichting worden opgelegd handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen te melden, metingen uit te voeren, gegevens te registreren en daarvan opgave te doen aan het bestuur.

3. Op de voorbereiding van de in het tweede lid bedoelde regeling is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 4.2 Algeheel verbod aan- afvoer onttrekken en lozen van water

Algeheel verbod bij calamiteiten

1. In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het bestuur, zonodig in afwijking van verleende vergunningen of geldende peilbesluiten, het verbod uitvaardigen:

  • a.

    water af te voeren naar en / of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen;

  • b.

    water te lozen op of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen;

  • c.

    grondwater te onttrekken of water te infiltreren.

2. Zodra het bestuur handhaving van het verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking van het verbod bekend.

Artikel 4.3 Algeheel verbod voor kwetsbare oppervlaktewaterlichamen en gebieden

1. Het is verboden water af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen, water te lozen op of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen, dan wel grondwater te infiltreren of te onttrekken door middel van een onttrekkingsinrichting in het gebied of de gebieden die op een door het bestuur vast te stellen of te wijzigen kaart zijn aangegeven.

2. Afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht is op het vaststellen of wijzigen van deze kaart van toepassing.

Artikel 4.4 Vrijstelling verboden

1. De in artikel 3.1.1 tot en met 3.1.4, 3.2.3 en 3.3.3 genoemde verboden zijn niet van toepassing op handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen ten behoeve van het herstel van, onderhoud- of buitengewoon onderhoud aan (waterstaats)werken.

2. De in artikel 3.1.1 tot en met 3.1.4, 3.2.3 en 3.3.3 genoemde verboden zijn eveneens niet van toepassing op handelingen die plaats hebben door of in opdracht van het waterschap ten behoeve van het aan het waterschap op grond van artikel 2 van de Waterschapswet opgedragen beheer.

3. Het  in artikel 3.1.1 onder b genoemde verbod is niet van toepassing op rijksstrandpalen en op opstallen die niet langer dan tussen 1 februari en 1 november van het zelfde jaar op het strand aanwezig zijn.

4. Het in artikel 3.1.1 onder a genoemde verbod is niet van toepassing op (ont)gravingen indien deze als strandrecreatie gelden, voor zover het althans betreft het gedeelte van het strand meer dan 5 m van de met de geplaatste afrastering aangegeven duinvoet verwijderd.

5. Het verbod genoemd in artikel 3.1.1 onder b is eveneens niet van toepassing op:

  • a.

    voor zover daarbij gedoeld wordt op het hebben van overhangende takken: kern- en beschermingszones van primaire oppervlaktewateren voor zover slechts sprake is van overhangende takken hoger dan 4.00 m boven het maaiveld en de kern- en beschermingszones van overige oppervlaktewateren voor zover slechts sprake is van overhangende takken hoger dan 2.00 m boven het maaiveld;

  • b.

    voor zover betreft het aanbrengen van opgaande houtbeplanting binnen de beschermingszone: percelen die zijn ingericht voor het bedrijfsmatig exploiteren van boomkwekerijgewassen

Artikel 4.5 Zorgplicht

1. Ieder die handelingen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen of het nalaten daarvan inbreuk kan worden gemaakt op door het waterschap in het kader van zijn beheer uitgevoerde maatregelen in het watersysteem, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden, ten einde die inbreuk te voorkomen, dan wel indien daarvan reeds sprake is, al het mogelijke te doen om de gevolgen daarvan zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de inbreuk het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.

2. Degene die handelingen verricht als bedoeld in het vorige lid en daarbij kennis neemt van een inbreuk die door die handelingen wordt veroorzaakt, meldt die inbreuk en de maatregelen die hij voornemens is te treffen of reeds heeft getroffen, zo spoedig mogelijk aan het de bestuur.

3. Het bestuur kan aanwijzingen geven over die maatregelen.

Hoofdstuk 5 Toezicht en handhaving

Artikel 5.1 Schouw

1. Door of namens het bestuur wordt schouw gevoerd over de water­staatswerken volgens een door het bestuur vastgesteld schema.

2. Het bestuur kan indien het dat nodig acht besluiten een extra schouw te voeren.

3. Het bestuur stelt de datum van de schouw vast en maakt die tenmin­ste twee weken tevoren bekend door kennisgeving ervan in een dag-, nieuws- of huis aan huisblad, dan wel op andere geschikte wijze.

4. De in het derde lid voorgeschreven bekendmaking kan in spoedeisende gevallen voor de aanvang van een extra schouw worden vervangen door een persoonlijke mededeling. Daarbij kan met een kortere termijn dan genoemd in het derde lid worden volstaan.

Artikel 5.2 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in of krachtens deze keur zijn belast de daartoe door het bestuur aangewezen ambtenaren of andere personen.

Artikel 5.3 Strafbepalingen

1. Overtreding van het bij of krachtens deze keur bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

2. Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen, sedert een vroegere veroor­deling van de schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1 Situatie vóór inwerkingtreden Keur

1. Een vergunning of ontheffing verleend vóór inwerkingtreding van deze Keur voor een ingevolge deze keur vergunningplichtig handelen, wordt geacht ingevolge deze Keur te zijn verleend.

2. Voor al hetgeen vóór de inwerkingtreding van deze keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht vergunning dan wel vrijstelling ingevolge deze Keur te zijn verleend.

Artikel 6.2 Keurkaart

Op de bij deze keur behorende kaart  is globaal de ligging van de waterstaatswerken, die bij  Rijnland in beheer zijn, aangegeven.

Artikel 6.3 Onderhoud aan waterstaatswerken

1. Voor waterstaatswerken, waarvoor bij of krachtens wet, bij provinciale verordening of bij waterschapsreglement het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven, alsmede voor waterstaatswerken, waarvoor vaststelling van een legger wel is voorgeschreven maar waar vaststel­ling nog niet heeft plaatsgehad geldt dat het gewoon en buitengewoon onderhoud wordt uitgevoerd door degene die daarvoor in de artikelen 6.4 en 6.6 worden aangewezen.

2. Zolang er voor de waterstaatswerken geen legger is vastgesteld of niet vastgesteld behoeft te worden zijn de in de artikelen 6.5 en 6.7 genoemde onderhoudsverplichtingen van toepassing.

Artikel 6.4 Onderhoudsplichtingen oppervlaktewateren

1. Primaire oppervlaktewateren:

  • a.

    Het onderhoud van het natprofiel van primaire oppervlaktewateren berust bij het hoogheemraadschap.

  • b.

    Het onderhoud van de taluds van primaire oppervlaktewateren berust bij de eigenaren van de aan de primaire oppervlaktewateren grenzende percelen (aangeland), ieder naar de lengte van zijn recht.

2. Overige oppervlaktewateren, natprofiel – stedelijke gebieden:

Het onderhoud van het natprofiel van overige oppervlaktewateren in stedelijke gebieden berust bij de kadastrale eigenaren.

3. Overige oppervlaktewateren, natprofiel – meren:

Het onderhoud van het natprofiel van meren welke behoren tot de categorie overige oppervlaktewateren berust bij de kadastrale eigenaren.

4. Overige oppervlaktewateren, natprofiel:

Het onderhoud van het natprofiel van de overige oppervlaktewateren berust, behoudens het bepaalde onder lid 2 en 3:

  • a.

    in de boezem bij de kadastrale eigenaren.

  • b.

    in de polders in landelijk gebied bij de eigenaren van de aan deze oppervlaktewateren grenzende percelen (aangelanden) ieder voor de halve breedte en naar de lengte van zijn recht.

5. Overige oppervlaktewateren – taluds:

Het onderhoud van de taluds van overige oppervlaktewateren berust bij de eigenaren van de aan de overige oppervlaktewateren grenzende percelen (aangeland), ieder naar de lengte van zijn recht.

Artikel 6.5 Onderhoudsverplichtingen oppervlaktewateren

De onderhoudsplicht met betrekking tot de kernzones van de oppervlaktewateren omvat:

  • a.

    gewoon onderhoud natprofiel: het schoonmaken zoals hierna geregeld onder A.

  • b.

    buitengewoon onderhoud natprofiel: het op afmetingen houden zoals hierna geregeld onder B.

  • c.

    onderhoud taluds, zoals hierna geregeld onder C.

A. - Gewoon onderhoud natprofiel

De onderhoudsplichtigen dragen zorg voor een goede staat van het natprofiel van de oppervlaktewateren door:

  • a.

    het verwijderen van voorwerpen, materialen en stoffen die de af- en/of aanvoer en/of berging van water hinderen.

  • b.

    het vóór door het bestuur vooraf aangekondigde schouwdata schonen door het maaien en verwijderen van begroeiingen anders dan die dienen tot verdediging van de taluds.

B. - Buitengewoon onderhoud natprofiel

De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewateren zijn, onverminderd het in de vorige artikelen bepaalde, verplicht

  • a.

    deze in stand te houden overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie van de oppervlaktewateren.

  • b.

    De in de legger weergegeven waterdiepte is de ingreepmaat (minimaal vereiste waterdiepte t.o.v. schouwpeil). De onderhoudsmaat (waterdiepte tot waar maximaal gebaggerd mag worden) ligt maximaal 0,20 m onder de ingreepmaat.

  • c.

    Na beoordeling door Rijnland kan als gevolg van lokale omstandigheden (bijvoorbeeld loopzand, onstabiele waterbodems en dergelijke) afgeweken worden van de in de legger weergegeven afmetingen.

  • d.

    Zolang een oppervlaktewater (nog) niet in de legger is vastgelegd is het volgende van toepassing:

    de onderhoudsplichtigen van de (nog) niet in de legger vastgelegde oppervlakte-wateren en duikers zijn verplicht deze in stand te houden overeenkomstig de voorwaarden zoals vermeld in de verleende ontheffing of, indien geen ontheffing voorhanden is, de oorspronkelijke richting, vorm, afmeting en constructie, met dien verstande dat de oppervlaktewateren ten minste op de volgende afmetingen moeten worden onderhouden:

Tabel

Breedte op de waterlijn in m

Diepte in m

 (ingreepmaat)

Talud

Bodembreedte

< 1,00 m

0,15

1:1

Variabel

>= 1,00  – 1,50 m

0,25

1:1

>= 0,5 m

>= 1,50  – 2,00 m

0,25

1:2

>= 0,5 m

>= 2,00  – 2,50 m

0,35

1:2

>= 0,5 m

>= 2,50  – 3,50 m

0,50 m

1:2

>= 0,5 m

>= 3,50 m

0,50 m

1:3

>= 0,5 m

C. - Onderhoud taluds

De onderhoudsplichtigen dragen zorg voor een goede staat van de taluds door het behoorlijk in stand houden van de taluds, alsmede de daartoe behorende verdedigingswerken, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd, dan wel dat aangelegde onderhoudsstroken en/of afrasteringen door inzakking worden bedreigd. Deze zorg omvat ook het maaien, afsteken en ophalen van de taluds.

Artikel 6.6 Onderhoudsplichtigen waterkeringen

1. Het onderhoud van primaire en overige waterkeringen berust, voor zover het betreft het in stand houden van stabiliteit en profiel bij het hoogheemraadschap.

2. Het dagelijks onderhoud, zoals beschreven in artikel 6.7, berust bij de eigenaar van de waterkering.

Artikle 6.7 Onderhoudsplicht waterkeringen

1. De onderhoudsplichtigen van waterkeringen dragen binnen de kernzone zorg voor:

  • a.

    het vrijhouden van afval, voorwerpen en materialen;

  • b.

    het herstellen van beschadigingen, zoals veroorzaakt door verkeer, huisdieren en dergelijke;

  • c.

    het melden aan Rijnland van aanzienlijke beschadigingen en van de aanwezigheid van muskusratten;

  • d.

    het bestrijden van overig wild, dat het waterkerend vermogen van de waterkering schaadt;

  • e.

    het in stand houden van de aanwezige begroeiingen en oeverbegroeiingen, dienende tot verdediging van de waterkering;

  • f.

    het onderhouden van de grasmat door:

    1. het voortdurend vrijhouden van de voor de erosiebestendigheid van de grasmat schadelijke vegetatie;

    2. het maaien of laten begrazen.

2.  De onderhoudsplichtigen van de kernzone en de landinwaarts gelegen beschermingszone van de zeewering dragen zorg voor het voortdurend stuifvrij houden. Daartoe zijn zij verplicht de gedeelten van die gronden, die dreigen te verstuiven, voor 1 april van elk jaar afdoende te beplanten of op andere wijze de verstuiving daarvan afdoende te beletten.

Artikel 6.8 Eerste keer op diepte brengen Overige Boezemwateren en overige Polderwateren

1. De overige boezemwateren, die als zodanig in de Legger Oppervlaktewateren zijn opgenomen, en waarvan de afmetingen bij de inwerkingtreding van deze keur niet aan de eisen voldoen en die niet eerder door Rijnland op diepte zijn gebracht, worden door en op kosten van Rijnland op de voorgeschreven afmetingen gebracht en dienen vervolgens door de onderhouds­plichtigen op die afmetingen te worden gehouden.

2. Voor die overige polderwateren die in de legger oppervlaktewateren een grotere leggerdiepte krijgen dan voorheen, geldt dat de meerkosten als gevolg van deze eenmalige verdieping eenmalig voor rekening van Rijnland komen.

Artikel 6.9 Zonering

1. Wateren en waterkeringen waarvoor bij of krachtens wet, of bij verordening het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven, dan wel waarvoor het vaststellen van een legger wel is voorgeschreven maar waar vaststelling op het moment van inwerkingtreding van deze keur nog niet heeft plaatsgehad worden voor de toepassing van de artikelen 2.1.1 en 2.1.2, 3.1.1 tot en met 3.1.3, 3.2.1 tot en met 3.2.3 en 4.2 tot en met 4.4 aangemerkt als waterstaatswerk.

2. Op de bij deze keur behorende tekeningen (bijlagen 2 en 3) is schematisch aangegeven wat voor de in lid 1 bedoelde waterstaatswerken geldt als kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone.

3. Zolang er voor de waterkeringen nog geen legger is vastgesteld zijn de volgende bepalingen van toepassing:

  • a.

    Als kernzone wordt aangemerkt het gedeelte waterkering gelegen tussen de buitenteenlijn (snijvlak kade – boezemwaterlijn) en de insteek aan polderzijde, zijnde het snijvlak van kade met (het verlengde van) de polderwaterlijn, zoals die ter plaatse aanwezig is/wordt aangetroffen;

  • b.

    Als beschermingszone wordt aangemerkt een 15.00 m brede strook aan weerszijden van de kernzones;

  • c.

    Als buitenbeschermingszones; wordt aangemerkt een 50,00 m brede strook aan weerszijden van de buitengrens van de beschermingszones.

4. Waar gronden, zonder als waterkering herkenbaar te zijn, voor achterliggend gebied toch een waterkerende functie hebben wordt als kernzone aangemerkt een strook van deze gronden ter breedte van 10 meter gemeten uit de insteek c.q. waterlijn, tenzij door het bestuur van Rijnland andere begrenzingen zijn of worden aangegeven.

Artikel 6.10 Overige (regionale) waterkeringen

Onder “overige waterkeringen” als bedoeld in artikel 1, sub a onder 2 van Rijnlands reglement worden, zolang deze niet zijn aangegeven respectievelijk vastgelegd in een legger als bedoeld in artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet juncto artikel 5.1 van de Waterwet, voor de toepassing van deze keur ook begrepen

  • a.

    de landscheidingen;

  • b.

    de kaden langs het Stroomkanaal te Gouda en de kaden langs het Uitwateringskanaal te Spaarndam en langs het Uitwateringskanaal te Katwijk;

  • c.

    de polderkaden

  • d.

    waterscheidingen (peilscheidingen)

Artikel 6.11 Scheepvaartverkeer

De verbodsbepalingen in de keuren van de Waterschappen Wilck en Wiericke, De Oude Rijnstromen en Groot-Haarlemmermeer met betrekking tot de scheepvaart blijven – ook voor zover daarin al niet is voorzien in de Verordening VAARVERBODEN EN VAARGELDEN RIJNLAND 2005 – van kracht tot het moment, dat daarvoor door het bestuur een nieuw besluit wordt genomen.

Het betreft uit:

1. Keur Wilck en Wiericke: artikel 20, lid 2d en lid 3d;

2. Keur De Oude Rijnstromen: artikel 18 voor zover betrekking hebbend op het scheepvaartverkeer;

3. Keur Groot-Haarlemmermeer: artikel 17, leden 1e en 1g.

Hoofdstuk 7 - Inwerkingtreding en citeertitel

Artikel 7.1 Inwerkingtreding

Deze Keur is vastgesteld door de Verenigde Vergadering op 9 december 2009 en treedt in werking op 22 december 2009. Op die datum wordt de tot dan toe geldende Keur Rijnland 2006 ingetrokken.

Artikel 7.2 Citeertitel

Deze Keur wordt aangehaald als: Keur Rijnland 2009

Toelichting op de KEUR 2009

Algemeen

Wetgeving en beleid

Deze Keur is gebaseerd op de Waterschapswet, de Waterwet (EK vergaderjaar 2007-2008, 30 818), het Waterbesluit en de Provinciale Waterverordening Rijnland. De Waterschapswet (artikel 78) verleent de waterschappen de bevoegdheid om verordeningen vast te stellen. De Waterwet gaat verder uit van nadere regels van waterschappen bij verordening (Keur). In het kader van de nieuwe wetgeving is Rijnland de regionale waterbeheerder die bevoegd is gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot de bij het waterschap in beheer zijnde watersystemen vast te stellen.

Een nieuwe keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Waterschappen hebben daarnaast in belangrijke mate te maken met de provincie als bevoegd gezag voor het vaststellen van regionale waterplannen en andere relevante omgevingsplannen, waarin zij de meer strategische aspecten van het waterbeheer opneemt. De provincie verwacht dat de waterschappen dat beheer dan ook adequaat uitvoeren, mede om provinciale doelstellingen te verwezenlijken. In de provinciale Waterverordening Rijnland worden daartoe nadere regels gesteld.

Deze Keur ziet op de uitoefening van het regionale waterbeheer door Rijnland.

Met het oog op het vereenvoudigen van de regelgeving wordt ook gewerkt met de mogelijkheid algemene regels vast te stellen, waarmee vergunningverlening vermeden kan worden.

De waterkwaliteitszorg is in deze Keur geen onderwerp van regeling waar het betreft de regulering van lozingen van schadelijke of verontreinigende stoffen op een oppervlaktewaterlichaam met het oog op de bescherming van de fysisch/chemische waterkwaliteit. De toekomstige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Waterwet regelen dit nagenoeg uitputtend en laten derhalve geen ruimte voor aanvullende regeling op decentraal niveau. Wel kunnen de bepalingen in de Keur dienen ter bescherming van de ecologische waterkwaliteit, indien en voor zover andere wetgeving daarin niet voorziet.

Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. Waterschappen worden met de inwerkingtreding van de Waterwet bevoegd onderdelen van deze taak uit te oefenen. Het gaat om de onttrekkingen van grondwater behoudens die ten behoeve van industriële toepassingen, als de onttrokken hoeveelheid water meer dan 150.000 m3 per jaar bedraagt en als het gaat om onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening of een bodem-energiesysteem. De regulering van die onttrekkingen blijft een bevoegdheid van de provincie.

In deze Keur komen geen keurafstanden en maten voor. Uitgangspunt is dat de waterstaatsobjecten en de beschermingszones qua omvang zijn aangegeven in de legger. Als deze leggers of kaarten nog niet beschikbaar zijn, voorzien overgangs-bepalingen daarin.

De opbouw van de Keur

De opbouw van de Keur is als volgt:

  • hoofdstuk 1: begripsbepalingen en hoofdelijke aansprakelijkheid;

  • hoofdstuk 2: gebodsbepalingen en onderhoudsverplichtingen;

  • hoofdstuk 3: watervergunning en algemene regels voor het gebruik van waterstaatswerken, het aan- en afvoeren van water, het lozen en onttrekken van water in en aan oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in grondwater;

  • hoofdstuk 4: Algehele verboden, meldplichten en vrijstellingen. Het hoofdstuk eindigt met een zorgplichtartikel;

  • hoofdstuk 5: schouw, toezicht en handhaving;

  • hoofdstuk 6: overgangs- en slotbepalingen;

  • hoofdstuk 7: citeertitel en inwerking treding.

In deze keur wordt o.a. aan het bestuur (het dagelijks bestuur) de bevoegdheid gegeven algemene regels te stellen, dan wel kaarten vast te stellen of te wijzigen, met als gevolg dat Keurbepalingen een ruimere strekking krijgen, dan wel juist geen toepassing vinden. In de Keur wordt ook de mogelijkheid geboden tot het stellen van algehele verboden. Als zo’n algeheel (of absoluut) verbod is ingesteld zal voor die activiteiten derhalve geen vergunning verkregen kunnen worden.

In de keur behoeven verder geen gedoogplichten meer te worden opgenomen, omdat de Wet al in alle gedoogplichten voorziet. Ook het schadevergoedingsartikel is om die reden uit de keur geschrapt, omdat artikel 7.11 van de Waterwet dit regelt.

Beleid en beleidsregels voor toepassing van de keur

De bepalingen in de Keur dienen te worden toegepast met inachtneming van het geldende beleid, zoals dat o.a. in het beheerplan is verwoord. Daarbij zullen o.a. de functies van oppervlaktewaterlichamen mede bepalend zijn bij de beoordeling van een vergunningaanvraag. Als de inwilliging van de aanvraag tot gevolg zou hebben dat die functie verdwijnt dan wel wordt ondermijnd, kan de vergunning geweigerd worden, omdat de waterstaatkundige functie zich verzet tegen de inwilliging van de aanvraag. Voor de toepassing van de Keur zijn een aantal beleidsregels vastgesteld die richting gevend zijn voor op grond van de Keur te nemen besluiten en waarnaar ter motivering van de besluiten kan worden verwezen.

Niet langer een vergunning voor de eigen dienst

In die gevallen waarin het waterschap optreedt als een ‘derde’ (bijvoorbeeld als het een nieuw kantoorgebouw realiseert en daarbij ook water dempt), heeft het voor de uitvoering van deze verboden handelingen een vergunning nodig, net zoals die derde. Indien het waterschap echter als beheerder nieuwe werken uitvoert of wijzigingen aanbrengt in bestaande waterstaatswerken, waardoor de legger wijzigt, moet het bestuur op grond van artikel 5.4 van de Wet een projectplan vaststellen. Zo’n projectplan doorloopt één van de totstandkomingsprocedures uit de Algemene wet bestuursrecht, zodat de rechtsbescherming van derden is gewaarborgd. Op genoemde besluiten is bovendien ingevolge artikel 79 Waterschapwet de Inspraakverordening van het waterschap van toepassing. Het projectplan moet zodanig concreet zijn dat voor belanghebbenden duidelijk is wat voor hen de gevolgen zijn. In verband hiermede hoeft het waterschap zichzelf geen vergunning voor dit soort werken te verlenen.

De in de Keur vermelde vergunningplicht is verder niet van toepassing verklaard op handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen ten behoeve van het herstel van, onderhoud- of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken die door het waterschap als beheerder worden verricht. Onder beheeractiviteiten worden hier verstaan die activiteiten of werkzaamheden die niet leiden tot leggeraanpassing.

Keur en legger-Waterwet

Voor het merendeel van de bij Rijnland in beheer zijnde waterstaatswerken geldt dat de begrenzingen van deze werken ingevolge Artikel 5.1 van de Waterwet dienen te worden vastgelegd in leggers. Het aangeven van de begrenzingen van waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen, waarop de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van toepassing zijn, heeft niet plaats door de fysieke begrenzingen van deze waterstaatswerken in de Keur zelf te omschrijven, maar door verwijzing naar de legger, waarin die begrenzingen zijn vastgelegd. Hierdoor zijn de begrenzingen van de waterstaatswerken niet direct uit de Keur af te lezen.

In dit systeem is uit de legger - naast de vermelding van de onderhoudsplichtigen (legger Waterschapswet) - op te maken tot hoever waterstaatswerken en beschermingszones zich uitstrekken, ofwel waar het gebods- en verbodsregime van de Keur van toepassing is. De legger bepaalt met de daarin opgenomen maten de reikwijdte van de verbodsbepalingen en onderhoudsverplichtingen van de Keur (zgn. gelede normstelling). Wijziging van de legger betekent dan ook een wijziging in de toepassing van de Keur. Voor belanghebbenden dienen ligging, vorm, afmeting en constructie en de consequenties daarvan in relatie tot de Keurbepalingen duidelijk te worden gemaakt, bijvoorbeeld door het verstrekken van informatie. Internet (www.Rijnland.net) maakt het mogelijk om de Keur en de veelal reeds in digitale vorm beschikbare leggers voor het publiek toegankelijk te maken.

Voor waterstaatswerken, waarvoor het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven of waarvoor nog geen legger is vastgesteld, voorziet de Keur in het overgangsrecht in het beschrijven van de afmetingen van de betrokken werken.

Conserverende werking van de Keur en profiel van vrije ruimte

Van de Keur gaat een conserverende werking uit, indien daarin het toekomstig tracé van een waterstaatwerk wordt beschermd. De Rechtbank Middelburg (Awb 07/3891, 29 januari 2008) oordeelde inzake de Keur van Waterschap Zeeuws Vlaanderen met een Nota begrenzingen, waarin Keurzones en bebouwingscontouren waren aangeduid in die zin. De Rechtbank was van oordeel dat de in de Wet op de ruimtelijke ordening aan provincie Zeeland gegeven bevoegdheid, onverlet laat de aan een waterschap gegeven bevoegdheid om in het belang van de waterstaatszorg voorzieningen te treffen. Deze voorzieningen betroffen het aangeven van bebouwingscontouren, contouren langs waterkeringen waarbinnen vooralsnog niet mag worden gebouwd. Deze contouren waren bepaald door uit te gaan van toekomstige klimaatscenario’s. De Rechtbank nam daarbij in aanmerking dat de conserverende werking kon worden opgeheven na belangenafweging in het concrete geval van een aanvraag om ontheffing door betreffende bedrijven. Deze uitspraak is van groot belang voor waterschappen die hun belangen bij een mogelijk toekomstig grondgebruik voor het verbeteren van hun watersystemen voor de (verdere) toekomst veilig willen stellen. In dit verband is het belangrijk waar nodig een profiel van vrije ruimte op te nemen in de legger, zodat er accuraat kan worden gereageerd op veranderingen in de toekomst, zogenaamd adaptief waterbeheer. In de keur (artikel 3.1.1, lid 4) is vervolgens het verbod opgenomen in dit profiel van vrije ruimte werken aan te brengen.

Beleid

De toepassing van de ge- en verbodsbepalingen in deze keur geschiedt ter ondersteuning van de uitvoering van de taken door Rijnland en het daaromtrent geformuleerde beleid in Waterbeheerplan. Voor de waterhuishoudingszorg is dit beleid op Rijksniveau vastgelegd in de Nota waterhuishouding (Het Nationale Waterplan) en op provinciaal niveau in waterhuishoudingsplannen of de toekomstige Provinciale Waterplannen. Genoemd Waterbeheerplan vormt het primaire toetsingskader bij de uitvoering van de keur door het hoogheemraadschap.

Beleidsregels

In dit verband zijn ter onderbouwing van de vergunningverlenende bevoegdheid van het college  ten aanzien van een aantal specifiek benoemde onderwerpen (bijv. dempingen en verharden oppervlak,  inrichting watersysteem en regionale waterkeringen) door het dagelijks bestuur beleidsregels opgesteld. Het voordeel van het vaststellen van beleidsregels is dat ter motivering van een besluit (vergunningen) kan worden volstaan met een verwijzing naar een vaste gedragslijn die is neergelegd in zo’n beleidsregel (verlichte motiveringsplicht). Dit is in overeenstemming met het bepaalde in de Algemene Wet Bestuursrecht. Bovendien wordt de vergunningverlening doorzichtiger.

Uitvoering en handhaving

Het college van dijkgraaf en hoogheemraden is belast met de zorg voor de uitvoering van de keur. Dit betekent enerzijds dat dit bestuur moet zorgen voor de handhaving van de in de keur gestelde geboden en verboden en anderzijds dat het bestuur belast is met de uitvoering van het in de keur opgenomen vergunningenstelsel. De effectieve werking van de keurbepalingen en het daarop gebaseerde vergunningenbesluit staat of valt met de handhaving daarvan. Ingevolge de Waterschapswet kan de handhaving geschieden met gebruikmaking van bestuursrechtelijk en/of strafrechtelijk optreden. Zo kan het bestuur gebruik maken van zijn bestuursrechtelijke sanctiemiddelen, bestuursdwang en het opleggen van een dwangsom. Daarnaast kan bij overtreding van de keurbepalingen strafrechtelijk worden opgetreden (proces-verbaal) en kunnen door de rechter boetes op grond van het Wetboek van Strafrecht worden opgelegd.

De door het dagelijks bestuur aangewezen opsporingsambtenaren zijn overigens bevoegd de overtreder een schikkingsvoorstel te doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85, derde lid van de Waterschapswet).

Artikel 85 van de Waterschapswet bepaalt voorts dat die opsporingsambtenaren belast zijn met de opsporing van de keurovertredingen, onverminderd de bevoegdheid van de bij artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht aangewezen personen (de reguliere politie). Echter de bevoegdheden zoals opgenomen in artikel 85 van de Waterschapswet bezitten bovengenoemde personen van het waterschap niet zonder meer. De betreffende personen dienen te worden aangewezen en beëdigd door de Minister van Justitie en bovendien aan bepaalde bekwaamheidseisen te voldoen (in de vorm van periodiek af te leggen examens).

Kaart

Bij deze keur is een kaart gevoegd, waarop de waterstaatswerken globaal zijn weergegeven. Deze kaart is informatief bedoeld en heeft niet de status van een legger. Aan de informatie op deze kaart kunnen dan ook geen rechten worden ontleend onder meer ten aanzien van bijvoorbeeld de ligging van de waterstaatswerken.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 - Begripsomschrijvingen

In deze nieuwe Keur is er voor gekozen in de lijst met begripsomschrijvingen de meest essentiële begrippen voor de regionale waterbeheerder en voor de in het beheergebied gevestigde burgers en bedrijven een plaats te geven. Daarmee wordt beoogd van deze Keur een zelfstandig leesbaar document te maken. In de systematiek van het model van de Unie van Waterschappen is er vanuit gegaan dat het waterstaatswerk (=kernzone) wordt begrensd door een beschermingszone. Omdat deze zone’s als zodanig in legger en andere documenten worden gehanteerd is er in deze keur alsnog een begripsomschrijving voor deze zone’s opgenomen. Ditzelfde geldt het begrip “buitenbeschermingszone”, omdat in Rijnlandse documenten aan deze zone wordt gerefereerd. Door het blijven van hanteren van dit begrip behoeven deze documenten geen aanpassing. Langs watergangen is de beschermingszone vooral bedoeld als strook die moet worden vrijgehouden ten behoeve van het onderhoud van die watergangen. Die strook dient om van daaraf het onderhoud te kunnen plegen of het uitkomende materiaal op te kunnen deponeren. Voor waterkeringen is de beschermingszone letterlijk een beschermingszone, omdat het uitvoeren van werken en werkzaamheden in deze zone wel degelijk van invloed kunnen zijn op de stabiliteit van waterkeringen.

Om te voorkomen dat waterstaatswerken buiten de werking van de keur komen te vallen, omdat deze nog niet in een legger zijn opgenomen is gewerkt met het begrip waterstaatswerken zoals is omschreven. Daarmee worden nieuwe waterstaatswerken die nog verwerkt moeten worden in een legger aan de werking van de keur onderworpen.

Artikel 1.2 - Hoofdelijke aansprakelijkheid

In het eerste lid is bepaald dat verplichtingen volgend uit deze keur rusten op de eigenaar. Daarnaast is bepaald dat gebruikers gehouden zijn de op de eigenaar rustende verplichtingen na te komen als er sprake is van een zakelijk of persoonlijk gebruiksrecht. Veelal is immers niet de eigenaar, maar de feitelijke gebruiker van de grond degene die bij machte is aan die verplichtingen te voldoen of die bij de voldoening aan die verplichtingen is gebaat. In het derde lid wordt geregeld dat alle genoemde gerechtigden, waaronder de mede-eigenaren, hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het nakomen van de onderhoudsplicht. 

Hoofdstuk 2 Beheer van waterstaatswerken

2.1 - Gebodsbepalingen

Artikel 2.1.1 - Afrasteringen

Deze bepaling geeft het bestuursorgaan de mogelijkheid aan te geven welke waterstaatswerken beschermd moeten worden tegen aftrap door dieren. De bepaling geeft het bestuursorgaan tevens de mogelijkheid algemene regels te stellen omtrent afrasteringconstructies en wijzen van plaatsing. Ook deze regels moeten worden beschouwd als een onderdeel van de Keur. Dit betekent dat voor de vaststelling van de algemene regels omtrent de afrasteringconstructies en wijzen van plaatsing de procedure voor de vaststelling nodig is. Dit betekent dat de reguliere procedurebepalingen voor vaststelling of wijziging van de Keur moeten worden gevolgd (artikel 79 en 80 Waterschapswet).

Artikel 2.1.2 - Coupures

De eigenaren van coupures, sluizen, uitwateringen en andere doorgangen in waterkeringen, zijn verplicht deze op eerste aanzegging door of namens het bestuursorgaan te sluiten met het oog op het voorkomen van overstroming van achter de waterkering gelegen gronden.

Artikel 2.1.3 - Stuwen

In dit artikel wordt vooral gezien op stuwen in de hoger gelegen gebieden, die dienen om het uit de duinen vrij naar de boezem afstromende water gestuwd af te voeren. Meestal zijn dergelijke werken in beheer bij het waterschap. In het geval het beheer/bediening bij een particulier berust en hij bij de afstemming van die bediening op zijn belangen een situatie schept die voor het beheer van het waterschap nadelig uitpakt is het van belang dat het hoogheemraadschap kan ingrijpen. Daarom kan het noodzakelijk zijn de eigenaren of gebruikers van kunstwerken te verplichten het niveau van deze kunstwerken op een door het bestuursorgaan te bepalen peil aan te passen.Tegen een dergelijk besluit staan uiteraard alle gebruikelijke rechtsmiddelen uit de Algemene wet bestuursrecht open voor de stuweigenaar.

2.2 - Onderhoud aan waterstaatswerken

Artikel 2.2.1 - Onderhoudsplicht

Onderhoudsplichtigen worden ingevolge artikel 78, tweede lid, Waterschapswet aangewezen in de legger. De Keur legt de basis hiervoor door als onderhouds-plichtigen aan te wijzen degenen die in de legger tot het plegen van gewoon of buitengewoon onderhoud zijn vermeld. Over het algemeen zal die aanwijzing niet naar individu geschieden maar een categorie personen betreffen, bijvoorbeeld de gebruikers of –eigenaren van aan het waterstaatswerk grenzende percelen.

Door het bepaalde in dit artikel geeft de legger de reikwijdte van de bepalingen van de Keur aan. Keur en legger doorlopen ingevolge de Waterschapswet een vaststellingsprocedure van vergelijkbare, zodat ook bij de onderhavige wijze van aanwijzing van onderhoudsplichtigen een voldoende rechtsbescherming van belanghebbenden is verzekerd.

Voor onderhoudsactiviteiten ten behoeve van de waterstaatszorg is een Gedragscode voor de waterschappen opgesteld. Hierin is omschreven hoe te voldoen aan het vereiste van zorgvuldig handelen in gevolge artikel 2 van de wet. Door te werken volgens die Gedragscode is een vrijstelling op basis van de Flora- en Faunawet gegeven. Rijnland wijst de onderhoudsplichtigen bij de Schouw ook op het bestaan van deze wetgeving, zodat zij zich ervan kunnen vergewissen dat ze bij het uitvoeren van hun onderhoudsplicht niet in strijd handelen met de uit deze wet voortvloeiende regels. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat in ieder geval ten tijde van de schouw (toezicht op het onderhoud) aan de onderhoudsverplichting moet zijn voldaan. Daarmee wordt aangegeven dat  de onderhoudsplicht een continue verplichting is die het gehele jaar geldend is, waarop men derhalve – in bepaalde omstandigheden – buiten de schouwperiode om ook kan worden aangesproken. Uiteraard moet de onderhoudstoestand dan wel zo zijn dat bijvoorbeeld de aan- en afvoer van water in het gedrang komt.

Artikel 2.3.1 - Onderhoudsplicht Werken

Voor (legale of legaal aanwezig geachte) werken met een duidelijke functie in het watersysteem waarvoor niet via vergunninglening, via legger of uit de andere onderhoudsbepalingen duidelijk is wie onderhoudsplichtig is, wordt in artikel 11 bepaald dat de eigenaar van het perceel waarin dat werk gelegen is als onderhoudsplichtige wordt aangemerkt. Daarbij moet gedacht worden aan bijvoorbeeld lange verbindingsduikers (dus met een duidelijke functie in het watersysteem), die ooit in de plaats zijn gekomen van watergangen. De eigenaar daarvan heeft belang bij die vervanging, omdat daarmee zijn perceel vergroot is door de demping van de betreffende watergang. Daarmee is ook de rechtvaardiging voor het bij hem neerleggen van de onderhoudsplicht gegeven. Uiteraard gaat het in dit artikel niet om bijvoorbeeld “schuurtjes” aan de waterkant. De onderhoudstoestand daarvan is immers niet van belang voor het functioneren van het watersysteem.

Het bepaalde in het derde lid van dit artikel richt zich tot onderhoudsplichtigen van in, op, aan of over waterkeringen of beschermingszones van waterkeringen gelegen werken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben, en die anders dan met vergunning zijn aangebracht.

Hoofdstuk 3 Verbodsbepalingen (handelingen in het watersysteem)

3.1 - Watervergunning en algemene regels voor het gebruik van waterstaatswerken

De Waterwet heeft in hoofdstuk 6 de regulering van handelingen van derden in het watersteem opgenomen. Dat reguleringsstelsel voorziet in de introductie van de watervergunning. Centraal daarbij staan de doelmatige bescherming van het watersysteem en een efficiënte dienstverlening voor burgers en bedrijven. Zo komt er voor samenhangende activiteiten in het watersysteem één watervergunning. Voor de waterbeheerder is deze introductie eveneens van groot belang: tegenstrijdigheden tussen verschillende waterwetten behoren tot het verleden. Tot slot is de afstemming met andere vergunningstelsels geborgd door het instellen van 1 loket voor de uitvoering van het behandelen van vergunningaanvragen. De reglementaire bevoegdheid van de waterschappen om bij Keur regels te stellen, blijft bestaan. Een dergelijke benadering past ook bij het aan de Waterwet ten grondslag liggende uitgangspunt van ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’. 

De bevoegdheid van Rijnland om bij verordening (bedoeld wordt: de Keur) regels te stellen inzake handelingen in de onder hun beheer vallende watersystemen, is neergelegd in artikel 56 van de Waterschapswet. In dat kader staat het Rijnland ook vrij om naast de reeds op grond van de artikelen 6.2 en 6.3 van de Waterwet vergunningplichtige handelingen, nog andere handelingen vergunningplichtig te stellen. Het gevolg daarvan is dat zodra Rijnland ervoor kiest om nog andere handelingen vergunningplichtig te maken of anderszins aan een toestemmingsvereiste te binden, die handelingen automatisch onder de watervergunning vallen. Daarmee wordt dus geen zelfstandige vergunningstelsel meer gecreëerd. Bedoeling daarvan is dat de uitgangsgedachte van één watervergunning daarmee overeind blijft en nog belangrijker dat de integrale afweging van de bij het waterbeheer betrokken belangen blijft gewaarborgd.

Minder regels

Ook in deze Keur is het streven naar vermindering van regels en naar vereenvoudiging van regelgeving gestalte gegeven door de bevoegdheid van het bestuur bij algemene regel de vergunningplicht voor bepaalde handelingen buiten toepassing te verklaren.

Artikel 3.1.1 Watervergunning Waterstaatswerken en beschermingszone

Ook in deze keur zijn de verbodsbepalingen weer redelijk algemeen geformuleerd. Onder werken, werkzaamheden e.d. worden daarom ook begrepen allerhande werken en werkzaamheden die voorheen concreet werden benoemd, zoals dempingen, het steken van helm, het laten liggen van woonboten/schepen in oppervlaktewateren, het afgraven/afzanden van keringen, het leggen van kabels en leidingen e.d.

Via de beleidsregels kunnen overigens nuances aangebracht worden wat betreft de mogelijkheden voor vergunningverlening. Daarbij kan voor de beschermingszone een lichter regiem worden ingesteld dan voor het waterstaatswerk zelf.

Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat artikel 3.1.1, eerste lid sub g vooral bedoeld is voor grote(re) installaties voor bemalingen in het beheergebied. Met deze verbodsbepaling wordt beoogd te voorkomen dat de werking van het gemaal wordt verstoord door de aanwezigheid van voorwerpen als schepen, dan wel dat de veiligheid van personen in gevaar komt. In een beleidsregel zal verder inhoud gegeven worden aan het begrip invloedszone.

Het tweede lid regelt de mogelijkheid om vergunning te verlenen voor het hanteren van een afwijkend peil ten opzichte van het peil zoals dat in het peilbesluit is vastgesteld. Het derde lid verbindt aan deze vergunning een geldigheidsduur die gekoppeld is aan de in de Waterverordening Rijnland bepaalde herzieningsplicht van het peilbesluit na 10 jaar. Omdat aan deze herzieningsplicht maximaal met 5 jaar verlenging kan worden gegeven is de maximale geldigheidsduur van een peilafwijkingsvergunning daarmee in principe 15 jaar. Afhankelijk van de herziening van het peilbesluit zal de situatie opnieuw moeten worden beoordeeld.

Het vierde lid tenslotte verbiedt het plaatsen van werken in het profiel van vrije ruimte. Dit is belangrijk om deze ruimte vrij te houden van bebouwing om in de toekomst te kunnen blijven voldoen aan de normering van waterkeringen door het uitvoeren van dijkverbeteringen.

Artikel 3.1.2 - Watervergunning Buitenbeschermingszone

In dit artikel wordt ook een verbod voor handeling in de buitenbeschermingszone gedefinieerd. Hiervoor gelden minder strenge verboden dan voor het waterstaatswerk en de  beschermingszone.

Bij het in het 2e lid van artikel 3.1.2 opgenomen verbod moet bij het begrip waterstaatswerk gedacht worden aan de watergangen. Hierbij wordt gedoeld op het opstuwende effect van de opslag van zwaar materiaal in deze zone, wat mogelijk het opbarsten van de waterbodem van watergangen tot gevolg kan hebben.

Artikel 3.1.3. - Nieuwe waterstaatswerken

Met deze bepaling wordt beoogd het functioneren van het watersysteem niet te belasten met het zonder meer in verbinding brengen van nieuwe watergangen met het bestaande systeem. Daaraan zal het waterschap eisen willen kunnen verbinden met betrekking bijvoorbeeld de kwaliteit van het oppervlaktewater in dat aan te sluiten waterstaatswerk.

Artikel  3.1.4 – Algemene verboden

In een aantal gevallen hebben werken en werkzaamheden ook effect op het watersysteembeheer, zonder dat deze worden uitgevoerd in de kernzone of de beschermingszones van een waterstaatswerk. Om die reden zijn in dit artikel een aantal verboden opgenomen voor werkzaamheden die plaatsvinden buiten de gedefinieerde zones. Daarom wordt gesproken over verboden voor het beheergebied van Rijnland (in zijn algemeenheid). In het eerste lid kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het gebruik van heipalen, die grondlagen doorboren en daardoor kwel of wegzijging van grondwater veroorzaken. In het tweede lid is een differentiatie aangebracht. Een algemene ondergrens van 500 m² kan nl. niet voor alle gebiedsdelen van het hoogheemraadschap, met name voor kleine peilvakken, gelden. In de in dit tweede lid specifiek genoemde omstandigheden zal alsnog vergunning moeten worden aangevraagd voor oppervlakken kleiner dan 500 m². In die gevallen bepaalt de feitelijke situatie de grenzen aan de mogelijkheden van aan- en afvoer en lozen en onttrekken van water aan het systeem, afhankelijk als dit is van o.a. het bergend vermogen van het systeem.

Rijnland zal zich in dit verband actief opstellen door in een vroeg stadium met de gemeente om de tafel te gaan zitten en aan te geven dat de initiatiefnemer de waterhuishoudkundige aspecten ter plaatse betrekt bij zijn plannen en daartoe in overleg treedt met Rijnland. Maatregelen kunnen dan tijdig worden getroffen of voorgeschreven via de vergunningverlening op grond van dit artikel.

3.2 - Watervergunning en algemene regels voor het aan- en afvoeren van water, het onttrekken en lozen van water

Artikel 3.2.1 – Melding aan- en afvoer water, onttrekken en lozen water

Sinds de wijziging van de Wet op de Waterhuishouding heeft de waterbeheerder de bevoegdheid gekregen in de eigen verordening aan te geven in welke situaties vergunning op grond van die wet nodig is voor het onttrekken of lozen of de aan- of afvoer van water. Met de nieuwe wetgeving blijft deze situatie gehandhaafd.

Voor beperkte hoeveelheden is voorzien in een meldplicht. Daarmee wordt voorkomen dat ook voor kleinere lozingen/onttrekkingen e.d. met een gering effect op het waterbeheer vergunning moet worden verleend.

Artikel 3.2.2 – Meet- en registratieplicht voor aan- en afvoer water, onttrekken en lozen water

In dit artikel is geregeld dat – zonder dat al sprake is van vergunningplicht – een verplichting kan worden opgelegd tot het meten van hoeveelheden water die worden getransporteerd. Deze meetplicht kan volgens het derde lid van dit artikel alleen worden opgelegd indien de gevraagde gegevens nodig zijn om de invloed van de lozing, onttrekking e.d. op de peilregeling of de waterbeweging goed te kunnen beoordelen. Ook kan dit nodig zijn om te beoordelen of het treffen van maatregelen moet worden voorgeschreven.

Artikel 3.2.3 - Watervergunning aan- en afvoer water, onttrekken en lozen water

In dit artikel is bepaald in welke gevallen vergunning vereist is voor het afvoeren/lozen of aanvoeren/onttrekken van de daarbij genoemde hoeveelheden water. In het Rijnlandse gebied is sprake van een zeer gevarieerd watersysteem. Daarom is ervoor gekozen ook voor deze vergunningplicht te differentiëren naar het grotere boezemstelsel en de vele, kleinere polderstelsels. Vooral omdat het afvoeren of lozen van een hoeveelheid van 500 m³ water per uur of het aanvoeren of onttrekken van 100 m³ water per uur in de kleine polderstelsels tot beheersproblemen kan leiden.

3.3 - Watervergunning en algemene regels onttrekken van grondwater en infiltreren van water in de bodem

De grondwateronttrekkingen en het infiltreren van water in de bodem met het oog op het verbod op grondwateronttrekkingen is nieuw in deze keur. De waterschappen zijn als watersysteembeheerder verantwoordelijk voor de regulering van de handelingen in het regionale watersysteem. De Waterwet maakt hierop een uitzondering voor een drietal specifieke categorieën van grondwater-onttrekkingen. Voor deze categorieën is gedeputeerde staten bevoegd gezag. Het betreft onttrekkingen ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening,

bodemenergiesystemen en onttrekkingen van meer dan 150.000 m3 per jaar ten

behoeve van industriële toepassingen. Het infiltreren van water ten behoeve van voornoemde toepassingen valt ook onder het bevoegd gezag van gedeputeerde staten. Onttrekkingen voor andere doeleinden kunnen worden gereguleerd door de waterschappen. De Waterwet laat de mogelijkheid voor de overige onttrekkingen een verbodsstelsel te introduceren met de mogelijkheid van vergunningen, algemene regels en vrijstellingen. De waterschappen zijn bevoegd om - met inachtneming van het bepaalde in dit artikel - zelf te bepalen, welke onttrekkingen en infiltraties vergunningplichtig zijn. Voor het reguleren van grondwateronttrekkingen zal Rijnland (vooralsnog) het beleid van de provincie overnemen in zijn nieuwe beheerplan.

Artikelen 3.3.1 – 3.3.3

Voor het overige is in deze paragraaf dezelfde systematiek als bij het lozen en onttrekken van water toegepast, met een meldplicht in artikel 3.3.1, een meet- en registratieplicht in artikel 3.3.2 en de watervergunning in artikel 3.3.3.

Artikel 3.3.4 – Nadere regels voor grondwateronttrekkingen en infiltraties

Daaraan is in dit artikel toegevoegd dat het bestuur nadere regels kan stellen aan de wijze van het aanbrengen van een onttrekkingspunt en het beheren en het buiten gebruik stellen daarvan, alsmede omtrent het meten, registreren en het doen van een opgave.

Artikel 3.3.5 – Beëindiging of wijziging van de inrichting

Dit artikel is opgenomen, omdat het bestuur vroegtijdig op de hoogte moet zijn van het beëindigen van (grotere) onttrekkingen. Dit kan namelijk gevolgen hebben waarvan vooraf beoordeeld moet kunnen worden of hiervoor compenserende maatregelen getroffen moeten worden, welke zo nodig aan de vergunninghouder kunnen worden opgelegd.

3.4 - Nadere regels meldingen grondwateronttrekkingen, -infiltratie, aan- en afvoer van water en onttrekken en lozen van water aan en in oppervlaktewaterlichamen

Artikel 3.4.1 - Nadere regels meldingen voor grondwateronttrekking , -infiltratie, aan- en afvoer van water en onttrekken en lozen van water aan en in oppervlaktewaterlichamen

In dit artikel wordt geregeld waaraan een melding voor de genoemde activiteiten moet voldoen. Welke gegevens daarin opgenomen moeten zijn en dat de meldplichtige het moet melden als de eerder gegeven informatie wijziging ondergaat.

Hoofdstuk 4 Algemene regels, algehele verboden en vrijstellingen

Bijzondere bepalingen betreffende verbods- en gebodsbepalingen

Artikel 4.1 - Algemene regels

De algemene regels waartoe dit artikel de mogelijkheid biedt, zien toe op het vaststellen van regels door het bestuur, waarbij vrijstelling wordt verleend van de betreffende verbodsbepalingen. Voordeel van zo’n bepaling is dat het waterschap maatwerk kan verrichten.

Artikel 4.2 - Algeheel verbod aan- afvoer, onttrekken en lozen van water

Algeheel verbod bij calamiteiten

In artikel 4.2 worden regels gesteld in geval zich calamiteiten voordoen. Het bestuur kan dan bijvoorbeeld verbieden water af te voeren of water te onttrekken. Er wordt dan afgeweken van de normaal geldende regels, welke afwijking tijdelijk is en waarvoor geen vergunning nodig is en ook geen algemene regels gelden. De Waterwet (artikelen 5.23 tot en met 5.26) stelt regels omtrent het gevaar voor waterstaatswerken. Deze artikelen geven de waterbeheerder ruime bevoegdheden.

Afhankelijk van het aantal betrokkenen zal de afkondiging van het tijdelijk verbod mogelijk via persoonlijke aankondiging plaatsvinden. Bij grotere aantallen zal het tijdelijke verbod via publicaties algemeen bekend worden gemaakt. Op gelijke wijze zal ook de intrekking van dit verbod worden bekendgemaakt.

Artikel 4.3 - Algeheel verbod voor kwetsbare oppervlaktewaterlichamen en gebieden

In dit artikel is geregeld dat in op een kaart aan te duiden kwetsbare gebieden een absoluut verbod kan worden ingesteld ten aanzien van onttrekkingen aan en lozingen/infiltraties in oppervlaktewater en grondwater. Het gaat hier om gebieden die een speciale bescherming behoeven, zoals bijvoorbeeld natuurgebieden. Dit vergt wel een aparte actie om een dergelijke kaart op te stellen. Voor het opstellen van een dergelijke kaart is in dit artikel afd. 3:4 van de AWB van toepassing verklaard, omdat hier sprake is van het instellen van aparte verboden.

Artikel 4.4 – Vrijstelling verboden

Voor bepaalde handelingen, zoals het plegen van onderhoud en het verrichten van herstelwerkzaamheden, moet voorkomen worden dat vergunning verleend moet worden. In verband daarmede is in dit artikel o.a. daarvoor een vrijstelling opgenomen. Zo is bijvoorbeeld opgenomen dat op het bedrijfsmatig aanbrengen van opgaande houtbeplanting binnen de beschermingszone de verbodsbepaling niet van toepassing is als het perceel al is ingericht voor het bedrijfsmatig exploiteren van boomkwekerijgewassen. Uiteraard zal voor het nieuw inrichten van een dergelijk perceel wel vergunning aangevraagd moeten worden. Dit valt niet onder deze uitzondering. Tevens is hier opgenomen dat het waterschap voor eigen werken geen vergunning nodig heeft, zoals in de algemene toelichting al nader is uitgelegd.

Artikel 4.5 - Zorgplicht

Artikel 4.5 betreft de zorgplicht die ieder moet betrachten als het gaat om de maatregelen die het waterschap heeft getroffen in watersystemen met het oog op het bereiken van de waterhuishoudkundige doelstellingen die aan die onderdelen van watersystemen zijn verbonden. De formulering is geënt op de artikelen 6.22a en 6.22b zoals de Invoeringswet Waterwet deze aan reikt. Verder is ook gekeken naar titel 17.2 van de Wet milieubeheer. Het artikel zoals dat nu in deze Keur is opgenomen, voorziet er in dat derden die schade toebrengen aan watersystemen voor die schade daadwerkelijk zullen moeten opdraaien. In dit geval toegespitst op de schade aan werken die het waterschap in het kader van zijn beheertaak heeft uitgevoerd.

Dit artikel draagt er toe bij dat het waterschap maatregelen van de derde kan eisen of alvast zelf maatregelen kan treffen bij (dreigende) schade, als omschreven in dit artikel. De kosten kan het waterschap verhalen op die derde, indien en voor zover die schade aan die derde is toe te rekenen. Het waterschap voorkomt hiermee dat investeringen gedaan om maatregelen aan het watersysteem uit te voeren om zo aan zijn verschillende wateropgaven te voldoen, niet weer teniet worden gedaan. Het waterschap moet er immers alles aan doen om die wateropgaven te halen, mede in het licht van de straks geldende Wet Naleving Europese regelgeving door mede overheden. Dat betekent dat het waterschap alle instrumenten waarover het beschikt, inzet om Europese verplichtingen na te komen. Het komt er derhalve op neer dat hij moet voorkómen dat anderen het werk van het waterschap frustreren. Naast een goed toezicht op de naleving van regels waarvoor het waterschap het bevoegde gezag is, dus ook een dergelijk afdwingen van de zorgplicht die burger en bedrijf hebben ten aanzien van watersystemen.

Van dit artikel zal preventieve werking uitgaan. In de communicatie rondom het vaststellen van de Keur in het beheergebied verdient het daarom aanbeveling hieraan de nodige aandacht te besteden. Bij die communicatie gaat het waterschap dan in op voorbeelden van handelingen van derden die het werk van het waterschap frustreren. Daarbij kan men denken aan het vernielen van een vistrap, aan het in het water gooien van op de kant gedeponeerd maaisel, al dan niet vanaf gronden in eigendom van derden en aan het weer ‘verharden’ van de oever.

Hoofdstuk 5 - Toezicht en handhaving

Artikel 5.1 - Schouw

De schouwvoering als bedoeld in deze bepaling betreft met name de schouw op het onderhoud aan waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen. Schouwvoering betreft de uitoefening van toezicht op naleving van met name de onderhoudsbepalingen in de Keur. Daarnaast wordt bij de schouw gelet op eventuele overtreding van verbodsbepalingen. Het aantal malen dat per jaar de schouw wordt gevoerd, is in het model niet ingevuld. Dat wordt ter nadere vaststelling aan het bestuursorgaan overgelaten. Daarnaast biedt het model de mogelijkheid dat bijvoorbeeld in jaren waarin wateren snel dichtgroeien het bestuursorgaan kan besluiten een extra schouw te voeren.

Artikel 5.2 - Aanwijzing toezichthouders

Aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren geschiedt krachtens het bepaalde in artikel 5.2 van de Keur door het bestuursorgaan (art. 5.11 Algemene wet bestuursrecht). Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht bevat bepalingen omtrent de bevoegdheden van toezichthoudende ambtenaren.

Artikel 5.3 - Strafbepalingen

In artikel 81 Waterschapswet is bepaald welke maximum straf op overtreding van de Keur kan worden gesteld. In deze Keur is deze maximum straf opgenomen (drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie als genoemd in artikel 23, Wetboek van strafrecht). De opsporingsambtenaar kan de overtreder van een keurvoorschrift een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85, derde lid, Waterschapswet). Deze strafbepalingen staan los van het bestuursrechtelijk instrumentarium – bestuursdwang en last onder dwangsom - waarover het bestuursorgaan ingeval van overtreding kan beschikken.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1 - Vergunningen

Het eerste lid van dit artikel beoogt werken die vóór inwerkingtreding van de keur met vergunning of ontheffing zijn aangebracht en ook ingevolge de geldende keur vergunningplichtig zijn de status te geven van werken die met een vergunning ingevolge de keur zijn aangebracht. Ingevolge het tweede lid worden werken, die vóór inwerkingtreding van de keur zonder vergunning of ontheffing legaal konden worden aangelegd en ingevolge de geldende keur vergunning- plichtig zijn, aangemerkt als met vergunning ingevolge de geldende keur aangebracht.

Artikel 6.2-  Keurkaart

In het geval dat leggers ontbreken voor waterstaatswerken die door de provincie in haar Waterverordening niet zijn vrijgesteld van de leggerplicht van artikel 5.1 Waterwet, kan het waterschap de ligging van die werken aangeven op een kaart Die kaart geldt niet als een legger. Dat zou in strijd zijn met het bepaalde in artikel 5.1 Waterwet. De provincie geeft in de Waterverordening aan vóór welke datum het waterschap de niet van de leggerplicht vrijgestelde waterstaatswerken op de legger heeft geplaatst overeenkomstig de vereisten van artikel 5.1 Waterwet.

Artikel 6.3 – 6.7 - Onderhoud aan waterstaatswerken

Het bepaalde in dit artikel beoogt te bewerkstelligen dat bij het nog ontbreken van een legger en een keurkaart het onderhoud aan waterstaatswerken wordt uitgevoerd door degenen die bij het vaststellen van de legger daarvoor worden aangewezen. Daarbij is in grote lijnen het regiem van de voorgangers van de gefuseerde waterschappen gevolgd en is voorts getracht meer eenduidigheid aan te brengen. In de artikelen 6.4 tot en met 6.7 wordt vervolgens aangegeven wie onderhoudsplichtig is en welke onderhoudsverplichtingen gelden.

Artikel 6.8 – Eerste keer op diepte brengen Overige Boezemwateren en Overige polderwateren

Dit artikel handhaaft de reeds lang aan het hoogheemraadschap opgelegde verplichting de in de legger opgenomen boezemwateren en polderwateren voor de eerste keer op de in die legger bepaalde afmetingen te brengen. Dit geldt voor de situatie dat deze wateren bij inwerkingtreding van deze keur niet voldoen aan deze leggerafmetingen. Uitvoering van dit artikel geschiedt door en op kosten van het hoogheemraadschap. Indien in de afgelopen jaren een watergang al een keer door het hoogheemraadschap op diepte is gebracht, is dat geregistreerd en komt die watergang uiteraard niet meer voor toepassing van dit artikel in aanmerking.

Artikel 6.9 – Zonering

Voor waterstaatswerken waarvoor nog geen legger is vastgesteld is bij deze keur schetsmatig aangegeven wat voor die waterstaatswerken als kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone geldt. In bestaande leggers worden deze begrippen ook gehanteerd. Ook is in het tweede lid voorzien in een plaatsaanduiding voor deze zoneringen, zodat de ligging van waterkeringen kan worden bepaald, zolang de legger niet is vastgesteld. Het derde lid geeft een omschrijving van wat als kernzone moet worden beschouwd in de situatie dat het waterkerend lichaam als zodanig niet herkenbaar is in het veld.

Artikel 6.10 - Overige (regionale) waterkeringen

Door te werken met het begrip waterstaatswerken en de daarin ten behoeve van de rechtszekerheid opgenomen koppeling met de legger, vallen alle wateren en keringen die niet in de legger zijn opgenomen niet onder de verbodsbepalingen en is ook een enkele gebodsbepaling niet van toepassing. Nu de legger nog niet voor het gehele grondgebied van Rijnland is vastgesteld is het denkbaar dat bepaalde waterkeringen en wateren onbedoeld niet door de keur beschermd zullen zijn. Tot het moment van de opname van de bedoelde wateren en waterkeringen in de legger voorziet deze bepaling in de bescherming daarvan.

Artikel 6.11 – Scheepvaartverkeer

In de in te trekken keuren van de waterschappen Wilck en Wiericke, De Oude Rijnstroken en Groot-Haarlemmermeer zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot het scheepvaartverkeer. Het betreft daarbij o.m. vaarverboden. Bij het intrekken van deze keuren en het vaststellen van de nieuwe keur zouden deze bepalingen volledig komen te vervallen, omdat daarin in de nieuwe Keur niet wordt voorzien. Dit omdat nieuwe besluiten thans gebaseerd moeten zijn op de Scheepvaartverkeerswet en het BABS (Besluit Administratieve Bepalingen Scheepvaartverkeer). Om die reden wordt in deze keur de overgangsbepaling opgenomen dat de betreffende bepalingen van kracht blijven tot het moment dat daarvoor door het bestuursorgaan nieuwe besluiten op grond van genoemde regelingen zijn genomen. In dit artikel wordt ook nog verwezen naar de Verordening Vaarverboden en Vaargelden Rijnland 2005, waarin ook vaarverboden voor met name genoemde watergangen zijn opgenomen.