Regeling vervallen per 01-01-2016

Gemeenschappelijke regeling Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht 2015

Geldend van 01-02-2015 t/m 31-12-2015

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht 2015

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Bunnik, De Bilt, Houten, Lopik, Nieuwegein, Utrecht en Zeist en het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Overwegende dat

het uit overwegingen van kwaliteit, continuïteit en efficiency gewenst is om hun samenwerking bij de beleidsvoorbereiding, heffing en invordering van waterschapsbelastingen en gemeentelijke belastingen, alsmede bij de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken en het beheer en de uitvoering van vastgoedinformatie vorm te geven op basis van een gemeenschappelijke regeling;

de colleges van burgemeester en wethouders en het college van dijkgraaf en hoogheemraden van hun raden onderscheidenlijk hun algemeen bestuur daartoe de vereiste toestemming hebben verkregen;

Gelet op

hoofdstuk V van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

artikel 232, vierde lid, van de Gemeentewet;

artikel 124, vijfde lid, van de Waterschapswet;

artikel 30, achtste lid, van de Wet waardering onroerende zaken, en

titel 10.1 van de Algemene wet bestuursrecht

Besluiten

De navolgende gemeenschappelijke regeling te treffen:

GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING BELASTINGSAMENWERKING GEMEENTEN EN HOOGHEEMRAADSCHAP UTRECHT 2015

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1: Begripsbepalingen

In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

a.ambtenaar van het samenwerkingsverband:

de door het bestuur aangewezen ambtenaar van het samenwerkingsverband, als bedoeld in artikel 232, vierde lid onder c, van de Gemeentewet respectievelijk artikel 124, vijfde lid onder c, van de Waterschapswet, bevoegd tot heffing of invordering van belastingen en tot uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken;

b.belastingdeurwaarder:

de door het bestuur aangewezen ambtenaar van het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 232, vierde lid onder d, van de Gemeentewet respectievelijk artikel 124, vijfde lid onder d, van de Waterschapswet, dan wel als een belastingdeurwaarder aangewezen gerechtsdeurwaarder, bedoeld in de Gerechtsdeurwaarderswet;

c.belastingen:

de gemeentebelastingen en de waterschapbelastingen;

d.belastingverordening:

de verordeningen van de deelnemers tot heffing en invordering van belasting als bedoeld in artikel 216 van de Gemeentewet en artikel 110 van de Waterschapswet;

e.colleges:

de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten, alsmede het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden;

f.deelnemende gemeenten:

de gemeenten Bunnik, De Bilt, Houten, Lopik, Nieuwegein, Utrecht en Zeist;

g.deelnemers:

de rechtspersonen waartoe de colleges behoren, als bedoeld in artikel 1:1, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

h.directeur:

de door het bestuur van het samenwerkingsverband benoemde secretaris, die tevens de bestuurder in de zin van Wet op de ondernemingsraden is;

i.gedeputeerde staten:

Gedeputeerde staten van Utrecht;

j.gemeentelijke belastingen:

de belastingen die de gemeente heft en waarvan de heffing en invordering op grond van artikel 30 of 31 is overgedragen aan het samenwerkingsverband;

k.heffingsambtenaar:

de door het bestuur aangewezen ambtenaar van het samenwerkingsverband, als bedoeld in artikel 232, vierde lid onder a, van de Gemeentewet respectievelijk artikel 124, vijfde lid onder a, van de Waterschapswet, bevoegd tot heffing van belastingen en tot uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken;

l.invorderingsambtenaar:

de door het bestuur aangewezen ambtenaar van het samenwerkingsverband, als bedoeld in artikel 232, vierde lid onder b, van de Gemeentewet respectievelijk artikel 124, vijfde lid onder b, van de Waterschapswet, bevoegd tot invordering van belastingen;

m.kwijtscheldingsregels:

de door de vertegenwoordigende organen van de deelnemers vastgestelde regels als bedoeld in artikel 255, derde en vierde lid, van de Gemeentewet respectievelijk artikel 144, derde en vierde lid, van de Waterschapswet;

n.nadere regels:

nadere regels ter uitvoering van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, van de Invorderingswet 1990 en van de belastingverordening;

o.regeling:

de Gemeenschappelijke regeling Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht 2015;

p.reglement:

het Reglement Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2008;

q.samenwerkingsverband:

de bedrijfsvoeringsorganisatie Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschapUtrecht;

r.vertegenwoordigende organen:

de raden van de deelnemende gemeenten en het algemeen bestuur van het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden;

s.voorzitter:

de voorzitter van het bestuur van het samenwerkingsverband, en

t.waterschapsbelastingen:

de belastingen die het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heft als bedoeld in artikel 113 van de Waterschapswet.

Artikel 2: Belang

In het kader van deze regeling worden de belangen van de deelnemers behartigd, elk voor zover het hun grondgebied en hun belangen betreft, op het gebied van:

  • a.

    de heffing en invordering van belastingen;

  • b.

    de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken, waaronder tevens wordt begrepen de administratie van vastgoedgegevens op basis van die wet en het verstrekken van vastgoedgegevens aan de deelnemers en derden, en

  • c.

    basisadministraties en basisregistraties.

Artikel 3: De bedrijfsvoeringsorganisatie

  • 1. Het openbaar lichaam Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht wordt omgezet in de bedrijfsvoeringsorganisatie Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht.

  • 2. Het samenwerkingsverband is gevestigd te Utrecht.

Hoofdstuk 2: Inrichting en samenstelling van het bestuur

Afdeling 1: Het bestuur

Artikel 4: Samenstelling

  • 1. Elk van de colleges wijst uit zijn midden een lid aan dat hem in het bestuur vertegenwoordigt, behoudens het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden dat twee leden uit zijn midden aanwijst die hem in het bestuur vertegenwoordigen.

  • 2. De leden van het bestuur worden aangewezen voor de duur van de zittingsperiode van de colleges.

  • 3. Indien tussentijds binnen het bestuur een plaats vacant of beschikbaar komt, wijst het college van de deelnemer die het aangaat in zijn eerstvolgende vergadering, of, als dit niet mogelijk is, ten spoedigste daarna, een nieuw lid aan.

  • 4. Hij die ter vervulling van een tussentijdse vacature als lid van het bestuur wordt benoemd, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is benoemd, zou hebben moeten aftreden.

  • 5. Een lid van het bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij deelt zijn ontslag mee aan de deelnemer die het aangaat. De betreffende deelnemer doet mededeling van het ontslag aan het bestuur. Het lid houdt zitting in het bestuur totdat in de opvolging is voorzien.

  • 6. Voor ieder lid van het bestuur wordt tevens een plaatsvervangend lid aangewezen door het college van de deelnemer die het lid heeft aangewezen. Op het plaatsvervangend lid zijn het tweede tot en met het vijfde lid alsmede artikel 18 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5: Reglement van orde

Het bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast.

Artikel 6: Vergaderingen

  • 1. Het bestuur vergadert jaarlijks ten minste twee maal en voorts zo vaak als daartoe besloten is.

  • 2. Voorts vergadert het bestuur indien de voorzitter het nodig oordeelt of indien ten minste een vijfde van het aantal leden waaruit het bestuur bestaat schriftelijk, met opgave van redenen, daarom verzoekt.

  • 3. Het bestuur vergadert binnen twee weken na een conform het tweede lid ingediend verzoek.

Artikel 7: Oproeping

  • 1. De voorzitter roept de leden schriftelijk tot de vergadering op.

  • 2. Tegelijkertijd met de oproeping brengt de voorzitter dag, tijdstip en plaats van de vergadering ter openbare kennis. De agenda en de daarbij behorende voorstellen worden tegelijkertijd met de oproeping en op een bij de openbare kennisgeving aan te geven wijze ter inzage gelegd.

Artikel 8: Quorum

  • 1. De vergadering van het bestuur wordt niet geopend voordat uit de presentielijst blijkt dat meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 2. Indien ingevolge het eerste lid de vergadering niet kan worden geopend, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering tegen een tijdstip dat ten minste vierentwintig uur na het bezorgen van de oproeping is gelegen.

  • 3. Op de vergadering, bedoeld in het tweede lid, is het eerste lid niet van toepassing. Het bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de ingevolge het eerste lid niet geopende vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien uit de presentielijst is gebleken dat meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

Artikel 9: Vergaderorde

  • 1. De voorzitter zorgt voor de handhaving van de orde in de vergadering en is bevoegd, wanneer die orde op enigerlei wijze door toehoorders wordt verstoord, deze en zo nodig andere toehoorders te doen vertrekken.

  • 2. De voorzitter is bevoegd toehoorders die bij herhaling de orde in de vergadering verstoren voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering te ontzeggen.

Artikel 10: Belangenverstrengeling

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht neemt een lid van het bestuur niet deel aan een stemming over:

    • a.

      een aangelegenheid die hem rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger is betrokken;

    • b.

      de vaststelling of goedkeuring der rekening van een lichaam waaraan hij rekenplichtig is of tot welks bestuur hij behoort.

  • 2. Bij een schriftelijke stemming wordt onder het deelnemen aan de stemming verstaan het inleveren van een stembriefje.

  • 3. Een benoeming gaat iemand persoonlijk aan, wanneer hij behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt.

Artikel 11: Stemming

  • 1. Een stemming is alleen geldig, indien meer dan de helft van het aantal leden dat zitting heeft en zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden, daaraan heeft deelgenomen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a.

      ingeval opnieuw wordt gestemd over een voorstel of over een benoeming, voordracht of aanbeveling van een of meer personen ten aanzien van wie in een vorige vergadering een stemming op grond van dat lid niet geldig was;

    • b.

      in een vergadering als bedoeld in artikel 8, tweede lid, voor zover het betreft onderwerpen die in de daaraan voorafgaande, ingevolge artikel 8, eerste lid, niet geopende vergadering aan de orde waren gesteld.

Artikel 12: Besluitvorming

  • 1. Voor het tot stand komen van een besluit bij stemming wordt de volstrekte meerderheid vereist van hen die een stem hebben uitgebracht, tenzij deze regeling anders bepaalt en met dien verstande dat:

    • a.

      het lid van het bestuur dat door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht is aangewezen 100 stemmen heeft;

    • b.

      de leden van het bestuur die door het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden zijn aangewezen ieder 20 stemmen hebben;

    • c.

      het lid van het bestuur dat door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist is aangewezen 18 stemmen heeft;

    • d.

      het lid van het bestuur dat door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein is aangewezen 14 stemmen heeft;

    • e.

      het lid van het bestuur dat door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt is aangewezen 14 stemmen heeft;

    • f.

      het lid van het bestuur dat door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten is aangewezen 9 stemmen heeft;

    • g.

      het lid van het bestuur dat door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunnik is aangewezen 3 stemmen heeft, en

    • h.

      het lid van het bestuur dat door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lopik is aangewezen 2 stemmen heeft.

  • 2. Bij een schriftelijke stemming wordt onder het uitbrengen van een stem verstaan het inleveren van een behoorlijk ingevuld stembriefje.

Artikel 13: Stemmen over personen

  • 1. De stemming over personen voor het doen van benoemingen, voordrachten of aanbevelingen geschiedt bij gesloten en ongetekende stembriefjes.

  • 2. Indien de stemmen staken over personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt, wordt in dezelfde vergadering een herstemming gehouden.

  • 3. Staken bij deze stemming de stemmen opnieuw, dan beslist terstond het lot.

Artikel 14: Overige stemmingen

  • 1. De overige stemmingen geschieden bij hoofdelijke oproeping, indien de voorzitter of een van de leden dat verlangt. In dat geval geschieden zij mondeling.

  • 2. Bij hoofdelijke oproeping is ieder ter vergadering aanwezig lid dat zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden verplicht zijn stem voor of tegen uit te brengen.

  • 3. Indien over een voorstel geen stemming wordt gevraagd, is het aangenomen.

  • 4. Tenzij de vergadering voltallig is, wordt bij staking van stemmen het nemen van een besluit uitgesteld tot een volgende vergadering, waarin de beraadslagingen kunnen worden heropend.

  • 5. Indien de stemmen staken in een voltallige vergadering of in een ingevolge het vierde lid opnieuw belegde vergadering, is het voorstel niet aangenomen.

  • 6. Onder een voltallige vergadering wordt verstaan een vergadering waarin alle leden waaruit het bestuur bestaat, voor zover zij zich niet van deelneming aan de stemming moesten onthouden, een stem hebben uitgebracht.

Artikel 15: Openbaarheid vergaderingen

  • 1. De vergaderingen van het bestuur zijn openbaar. De deuren worden gesloten wanneer een vijfde gedeelte van de aanwezige leden daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt. Het bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.

  • 2. In de vergadering van het bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten indien ten minste de helft van het aantal leden aanwezig is.

  • 3. Indien het vereiste aantal leden niet tegenwoordig is, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering tegen een tijdstip dat ten minste vierentwintig uur na het bezorgen van de oproeping is gelegen.

  • 4. Op de vergadering, bedoeld in het derde lid, is het tweede lid niet van toepassing. Het bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de eerdere vergadering was belegd, alleen beraadslagen of besluiten indien ten minste de helft van het aantal leden tegenwoordig is.

Artikel 16: Besluitvorming in besloten vergaderingen

  • 1. In een besloten vergadering kan niet worden beraadslaagd, noch een besluit worden genomen, ter zake van de begroting, de wijzigingen daarvan en de jaarrekening.

  • 2. In een besloten vergadering kan geen besluit worden genomen ter zake van:

    • a.

      het aangaan van geldleningen, het uitlenen van gelden en het aangaan van rekening-courantovereenkomsten;

    • b.

      het kopen, ruilen, vervreemden, bezwaren en verpanden van eigendommen;

    • c.

      het doen van een uitgaaf voordat de begroting of de begrotingswijziging waarbij deze uitgaaf is geraamd, is goedgekeurd.

Artikel 17: Onschendbaarheid

De leden van het bestuur van het samenwerkingsverband en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor dan wel worden verplicht getuigenis af te leggen als bedoeld in artikel 165, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over hetgeen zij in de vergadering van het bestuur hebben gezegd of aan het bestuur schriftelijk hebben overlegd.

Artikel 18: Ontslag

Het college van de deelnemer kan het door hem in het bestuur aangewezen lid te allen tijde ontslaan wanneer dit lid het vertrouwen van het betreffende college niet langer bezit. Op het ontslagbesluit is artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Afdeling 2: Voorzitter

Artikel 19: Aanwijzing

  • 1. De voorzitter wordt door en uit het bestuur aangewezen.

  • 2. Uit de leden wordt een plaatsvervangend voorzitter aangewezen door het bestuur.

  • 3. Het bestuur kan de voorzitter of de plaatsvervangend voorzitter ontslaan.

Afdeling 3: Secretaris

Artikel 20: Benoeming, schorsing en ontslag

  • 1. De secretaris wordt door het bestuur benoemd.

  • 2. De bevoegdheid tot schorsing of ontslag van de secretaris berust bij het bestuur.

Artikel 21: Taak

  • 1. De secretaris staat het bestuur en de voorzitter ter zijde bij de uitoefening van hun taak. De secretaris is aanwezig in de vergadering van het bestuur. De secretaris ondertekent de stukken die van het bestuur uitgaan, mede.

  • 2. De secretaris staat, als directeur, aan het hoofd van de ambtelijke organisatie van het samenwerkingsverband.

Artikel 22: Vervanging

  • 1. Het bestuur regelt de vervanging van de secretaris.

  • 2. Artikel 20, tweede lid, en artikel 21 zijn van overeenkomstige toepassing op degene die de secretaris vervangt.

Afdeling 4: Overige bestuursorganen

Artikel 23: Algemene bepaling

Het samenwerkingsverband heeft een of meer heffingsambtenaren, invorderingsambtenaren, ambtenaren van het samenwerkingsverband en belastingdeurwaarders.

Artikel 24: Heffingsambtenaar

  • 1. De heffingsambtenaar heeft ter zake van de belastingen en de Wet waardering onroerende zaken de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer, de Waterwet of de Wet waardering onroerende zaken zijn toegekend aan de inspecteur, respectievelijk de ambtenaar belast met de heffing van de deelnemers.

  • 2. Bij de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in het eerste lid neemt de heffingsambtenaar de nadere regels van het bestuur in acht en houdt hij rekening met de beleidsregels die het bestuur heeft geformuleerd ter zake van de uitoefening van zijn bevoegdheid.

Artikel 25: Invorderingsambtenaar

  • 1. De invorderingsambtenaar heeft ter zake van de belastingen de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer of de Waterwet zijn toegekend aan de ontvanger, respectievelijk de ambtenaar belast met de invordering van de deelnemers.

  • 2. De invorderingsambtenaar beslist niet tot het voeren van een executieprocedure in eerste aanleg en niet tot het instellen van hoger beroep en cassatie, dan nadat hij het bestuur van zijn voornemen op de hoogte heeft gesteld.

  • 3. Bij de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in het eerste en tweede lid neemt de invorderingsambtenaar de kwijtscheldingsregels van de desbetreffende deelnemer en de nadere regels van het bestuur in acht, alsmede houdt hij rekening met de beleidsregels van het bestuur ter zake van de uitoefening van zijn bevoegdheid.

Artikel 26: Ambtenaar van het samenwerkingsverband

  • 1. De ambtenaar van het samenwerkingsverband heeft ter zake van de belastingen en de Wet waardering onroerende zaken de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer, de Waterwet of de Wet waardering onroerende zaken zijn toegekend aan de ambtenaren van de Rijksbelastingdienst, respectievelijk de ambtenaar belast met de heffing of invordering van de deelnemers als bedoeld in artikel 231, tweede lid onder d, van de Gemeentewet en artikel 123, derde lid onder d, van de Waterschapswet.

  • 2. Bij de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in het eerste lid neemt de ambtenaar van het samenwerkingsverband de nadere regels van het bestuur in acht, alsmede houdt hij rekening met de beleidsregels van het bestuur ter zake van de uitoefening van zijn bevoegdheid.

Artikel 27: Belastingdeurwaarder

  • 1. De belastingdeurwaarder heeft ter zake van de belastingen de bevoegdheden en verplichtingen die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, de Gemeentewet, de Waterschapswet, de Wet milieubeheer of de Waterwet zijn toegekend aan de belastingdeurwaarder.

  • 2. Bij de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in het eerste lid neemt de belastingdeurwaarder de nadere regels van het bestuur in acht en houdt hij rekening met de beleidsregels die het bestuur heeft geformuleerd ter zake van de uitoefening van zijn bevoegdheid.

Afdeling 5: Ombudsfunctie

Artikel 28: Ombudsfunctie

Onverminderd het bepaalde in artikel 1a van de Wet Nationale ombudsman is de Nationale ombudsman als bedoeld in artikel 2 van de Wet Nationale ombudsman bevoegd verzoekschriften als bedoeld in artikel 9:18 van de Algemene wet bestuursrecht te behandelen.

Hoofdstuk 3: Bevoegdheden van het samenwerkingsverband

Afdeling 1: Bevoegdheden van het bestuur

Artikel 29: Bevoegdheden

Het bestuur van het samenwerkingsverband is bevoegd tot regeling en bestuur ter behartiging van die belangen die aan het samenwerkingsverband zijn opgedragen.

Artikel 30: Overdracht bevoegdheden

  • 1. Het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden draagt aan het bestuur van het samenwerkingsverband de bevoegdheid tot heffing en invordering van alle door het algemeen bestuur van het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden ingestelde waterschapsbelastingen over, voor zover deze waterschapsbelastingen later niet zijn opgeheven.

  • 2. De colleges van de deelnemende gemeenten dragen aan het bestuur van samenwerkingsverband over de bevoegdheid tot heffing en invordering van de volgende gemeentelijke belastingen, voor zover de betreffende belasting door de raad van die gemeente is ingesteld en niet later weer is opgeheven:

    • a.

      de onroerende-zaakbelasting, bedoeld in artikel 220 van de Gemeentewet;

    • b.

      de forensenbelasting, bedoeld in artikel 223 van de Gemeentewet;

    • c.

      de toeristenbelasting, bedoeld in artikel 224 van de Gemeentewet;

    • d.

      de hondenbelasting, bedoeld in artikel 226 van de Gemeentewet;

    • e.

      de precariobelasting, bedoeld in artikel 228 van de Gemeentewet;

    • f.

      de rioolheffing, bedoeld in artikel 228a van de Gemeentewet;

    • g.

      reinigingsrechten geheven krachtens artikel 229, eerste lid onder a en b, van de Gemeentewet;

    • h.

      de vermakelijkhedenretributie, bedoeld in artikel 229, eerste lid onder c, van de Gemeentewet;

    • i.

      de BIZ-bijdrage, bedoeld in artikel 1 van de Experimentenwet BI-zones, en

    • j.

      de afvalstoffenheffing, bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.

  • 3. De colleges van de deelnemende gemeenten dragen aan het samenwerkingsverband over de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 31: Additionele overdracht

  • 1. Het college van een deelnemende gemeente kan de bevoegdheid tot heffing en invordering van andere gemeentelijke belastingen dan bedoeld in artikel 30 overdragen aan het samenwerkingsverband.

  • 2. Het college van een deelnemende gemeente kan taken en bevoegdheden in het kader van basisadministraties of basisregistraties overdragen aan het samenwerkingsverband.

  • 3. Het bestuur neemt hetgeen dat op grond van de vorige leden is overgedragen, op in een register bij de gemeenschappelijke regeling en zendt deze ter kennisname aan de colleges en aan gedeputeerde staten, overeenkomstig het bepaalde in artikel 26, vierde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 32: Algemene bevoegdheden

Het bestuur maakt de verordeningen die krachtens wet moeten worden vastgesteld voor het samenwerkingsverband.

Artikel 33: Bevoegdheid

  • 1. Het bestuur neemt, ook alvorens is besloten tot het voeren van een rechtsgeding, alle conservatoire maatregelen en doet wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit.

  • 2. Het bestuur is bevoegd tot het procederen in kort geding en tot voeging in strafzaken als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering.

  • 3. Het bestuur is bevoegd, indien ingevolge wettelijk voorschrift aan de gemeente of aan het gemeentebestuur respectievelijk het waterschap of aan het waterschapsbestuur hetzij een recht van beroep hetzij een recht bezwaar te maken toekomt, om spoedshalve beroep in te stellen of bezwaar te maken alsmede, voor zover de voorschriften dat toelaten, om schorsing van het aangevochten besluit of om een voorlopige voorziening ter zake te verzoeken.

  • 4. Het bestuur beheert de inkomsten, uitgaven en het vermogen van het samenwerkingsverband.

  • 5. Het bestuur houdt een register bij van de belastingverordeningen waarvan de bestuursorganen van het samenwerkingsverband belast zijn met de heffing en invordering. In het register worden tevens de bij de die belastingverordeningen behorende kwijtscheldingsregelingen opgenomen.

  • 6. Het bestuur oefent de bevoegdheden en verplichtingen uit die bij of krachtens de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Kostenwet invordering rijksbelastingen, Hoofdstuk XV van de Gemeentewet, Hoofdstuk XVI van de Waterschapswet, Hoofdstuk 7 van de Waterwet, de Wet milieubeheer en de Wet waardering onroerende zaken zijn toegekend aan de Minister van Financiën, het bestuur van ’s Rijksbelastingdienst en de directeur, respectievelijk de colleges, met inachtneming van het bepaalde in artikel 30 en 31.

  • 7. Het bestuur is belast met het houden van toezicht op de uitoefening van de bevoegdheden door de heffingsambtenaar, de invorderingsambtenaar, de ambtenaar van het samenwerkingsverband en de belastingdeurwaarder.

  • 8. Het bestuur is bevoegd tot aanwijzing van een of meer ambtenaren als bedoeld in de artikelen 23 tot en met 27.

  • 9. Het bestuur is bevoegd tot het vaststellen van beleidsregels en het per geval of in het algemeen instructies geven ter zake van de uitoefening van bevoegdheden door de heffingsambtenaar, de invorderingsambtenaar, de ambtenaar van het samenwerkingsverband onderscheidenlijk de belastingdeurwaarder voor de uitoefening van hun bevoegdheden.

  • 10. Het bestuur is bevoegd tot het stellen van nadere regels met betrekking tot de heffing en invordering van belastingen.

  • 11. Het bestuur is bevoegd tot het geheel of gedeeltelijk oninbaar verklaren van de belasting.

Artikel 34: Mandaat

  • 1. Het bestuur kan mandaat verlenen aan een of meer leden van het bestuur.

  • 2. Het bestuur kan tevens mandaat verlenen aan de secretaris, voor zover de aard van de bevoegdheid zich niet tegen mandatering verzet. Het bestuur kan de secretaris toestaan ondermandaat te verlenen.

Artikel 35: Inlichtingen en verantwoording

  • 1. Een lid van het bestuur geeft het college van de deelnemer die hem heeft aangewezen alle inlichtingen die door één of meer leden van dat college worden gevraagd.

  • 2. Een lid van het bestuur kan door het college van de deelnemer dat hem heeft aangewezen, ter verantwoording worden geroepen voor het door hem in het bestuur gevoerde beleid.

  • 3. Een verzoek om inlichtingen te verschaffen en/of verantwoording af te leggen kan uitsluitend worden geweigerd indien dit in strijd zal zijn met de belangen genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur.

  • 4. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de vertegenwoordigende organen van de deelnemers.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden is van overeenkomstige toepassing op plaatsvervangende leden.

  • 6. Het bestuur geeft de vertegenwoordigende organen van de deelnemers mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen.

Afdeling 2: De taken en bevoegdheden van de voorzitter

Artikel 36: Taken

  • 1. De voorzitter bevordert een goede behartiging van de zaken van het samenwerkingsverband.

  • 2. De voorzitter heeft de leiding van de vergaderingen van het bestuur.

  • 3. De voorzitter ondertekent alle stukken welke van het bestuur uitgaan.

Artikel 37: Bevoegdheden

De voorzitter vertegenwoordigt het samenwerkingsverband in en buiten rechte. Indien de voorzitter aan een ander machtiging verleent tot vertegenwoordiging, behoeft deze machtiging de instemming van het bestuur.

Artikel 38: Inlichtingen en verantwoording

  • 1. De voorzitter is aan het bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hem gevoerde bestuur.

  • 2. De voorzitter geeft het bestuur mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen voor zover het verstrekken daarvan niet in strijd is met het openbaar belang.

  • 3. De voorzitter geeft de vertegenwoordigende organen van de deelnemers mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen.

Hoofdstuk 4: Het personeel

Artikel 39: Ambtelijke organisatie

  • 1. Het samenwerkingsverband heeft een ambtelijke organisatie, met aan het hoofd een directeur.

  • 2. Het bestuur stelt een organisatieverordening vast.

  • 3. Het bestuur is bevoegd rechtspositionele regelingen en besluiten vast te stellen en regelt de bezoldiging van de ambtenaren van het samenwerkingsverband.

  • 4. Het bestuur is bevoegd de ambtenaren te benoemen, te schorsen te ontslaan.

Hoofdstuk 5: Financiën van het samenwerkingsverband

Afdeling 1: Inleidende bepalingen

Artikel 40: Kostentoerekening

  • 1. Het bestuur stelt jaarlijks, als onderdeel van de begroting, binnen de kaders van de bijdrageverordening als bedoeld in het derde lid, de toerekening van de kosten vast voor de uitvoering van de taken als bedoeld in artikel 30 onderscheidenlijk artikel 31.

  • 2. Het bestuur stelt een bijdrageverordening vast met daarin de methode en richtlijnen voor de kostenverdeelsleutel.

  • 3. In afwijking van artikel 12, eerste lid, wordt de bijdrageverordening als bedoeld in het tweede lid bij unanimiteit vastgesteld.

Artikel 41: Inrichting

  • 1. De begroting, de begrotingswijzigingen, de meerjarenraming, de jaarrekening en het jaarverslag worden ingericht overeenkomstig artikel 198 van de Gemeentewet en het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

  • 2. Op de administratie en controle is Hoofdstuk XIV van de Gemeentewet alsmede het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten van overeenkomstige toepassing.

Afdeling 2: De begroting

Artikel 42: Kadernota

Het bestuur zendt voor 15 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders aan de vertegenwoordigende organen.

Artikel 43: Begroting

  • 1. Voor alle aan het samenwerkingsverband opgedragen taken brengt het bestuur jaarlijks op de begroting de bedragen die daarvoor beschikbaar door de deelnemers beschikbaar worden gesteld.

  • 2. De begroting bevat mede een bedrag voor onvoorziene uitgaven.

  • 3. De begroting moet in evenwicht zijn. Hiervan kan worden afgeweken indien aannemelijk is dat het evenwicht in de begroting in de eerstvolgende jaren tot stand zal zijn gebracht.

  • 4. Ten laste van het samenwerkingsverband kunnen slechts lasten en daarmee overeenstemmende balansmutaties worden genomen tot de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht.

  • 5. Het begrotingsjaar is het kalenderjaar.

Artikel 44: Ontwerpbegroting

  • 1. Het bestuur zendt de ontwerpbegroting acht weken voordat zij door het bestuur wordt behandeld toe aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemers.

  • 2. De ontwerpbegroting wordt door de zorg van de deelnemers voor een ieder ter inzage gelegd en tegen betaling van kosten algemeen verkrijgbaar gesteld. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaarstelling geschiedt openbare kennisgeving.

  • 3. De vertegenwoordigende organen van de deelnemers kunnen bij het bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen.

  • 4. Het eerste en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, met uitzondering van die wijzigingen waarbij geen verandering wordt gebracht in de bijdragen van de deelnemers.

Artikel 45: Vaststelling begroting

  • 1. Het bestuur stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient. In afwijking van artikel 12, eerste lid, wordt de begroting bij drie vierde meerderheid vastgesteld. Het bestuur streeft naar consensus bij de vaststelling van de begroting.

  • 2. Het bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 1 augustus van het jaar voorafgaande aan het jaar waarop de begroting betrekking heeft, aan gedeputeerde staten.

  • 3. Het bestuur zendt, zo nodig, de begroting aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemers, die ter zake bij gedeputeerde staten hun zienswijzen naar voren kunnen brengen.

  • 4. Besluiten tot wijziging van de begroting kunnen tot uiterlijk het eind van het desbetreffende begrotingsjaar worden genomen.

  • 5. Op besluiten tot wijziging van de begroting zijn van overeenkomstige toepassing:

    • a.

      het eerste lid, met uitzondering van de eerste volzin;

    • b.

      het tweede lid, met dien verstande dat de wijziging niet voor 1 augustus van het jaar voorafgaande aan het jaar waarop de begroting betrekking heeft aan gedeputeerde staten hoeft te worden gezonden, en

    • c.

      Het derde lid, met uitzondering van die wijzigingen waarbij geen verandering wordt gebracht in de bijdragen van de deelnemers.

Afdeling 3: Jaarrekening

Artikel 46: Jaarrekening en jaarverslag

  • 1. Het bestuur legt over elk begrotingsjaar verantwoording af aan de colleges over het door hem gevoerde bestuur, onder overlegging van de jaarrekening en het jaarverslag.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde stukken liggen, zodra zij aan het bestuur zijn overgelegd, voor een ieder ter inzage en zijn algemeen verkrijgbaar. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaarstelling wordt openbaar kennis gegeven. Het bestuur beraadslaagt over de jaarrekening en het jaarverslag niet eerder dan twee weken na de openbare kennisgeving.

  • 3. Het bestuur stelt de jaarrekening en het jaarverslag vast in het jaar volgende op het jaar waarop ze betrekking hebben. De jaarrekening betreft alle baten en lasten van het samenwerkingsverband.

  • 4. Het bestuur zendt voor 15 april van het jaar na afloop van dat waarvoor de jaarrekening dient, de voorlopige jaarrekening aan de vertegenwoordigende organen.

  • 5. Het bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan gedeputeerde staten.

Artikel 47: Garantstelling

De deelnemers zullen er steeds zorg voor dragen dat het samenwerkingsverband te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

Hoofdstuk 6: Toetreding, uittreding, wijziging, opheffing

Artikel 48: Toetreding

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders van een gemeente of het dagelijks bestuur van een waterschap dat wenst toe te treden, dient hiertoe een verzoek in bij het bestuur van het samenwerkingsverband. Het college van de desbetreffende gemeente of het dagelijks bestuur van het desbetreffende waterschap voegt hierbij het besluit tot toestemming van de gemeenteraad respectievelijk het algemeen bestuur van het waterschap als bedoeld in artikel 61, tweede lid van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 2. Toetreding kan geschieden nadat de colleges en het toetredende bestuursorgaan hiertoe eensluidend hebben besloten.

  • 3. De toetreding gaat in op de eerste dag van het kalenderjaar volgende op het jaar waarin de in het derde lid bedoelde besluit van het bestuur is genomen, met dien verstande dat tussen de toetreding en het in het derde lid bedoelde besluit een periode van ten minste zes maanden is gelegen. Het bestuur kan in afwijking van de vorige volzin een andere termijn voor toetreding vaststellen.

  • 4. Het bestuur kan algemene en specifieke regels stellen omtrent de toetreding van nieuwe waterschappen of gemeenten.

Artikel 49: Uittreding

  • 1. Voor uittreding uit de regeling wordt een opzegtermijn van ten minste één jaar in acht genomen. Gedurende drie jaar na de datum van toetreding tot de regeling is uittreding niet mogelijk.

  • 2. Het voornemen tot uittreding wordt door het betreffende college bij aangetekende kennisgeving aan het bestuur van het samenwerkingsverband meegedeeld.

  • 3. Na ontvangst van de in het tweede lid vermelde kennisgeving wordt een in overleg met de uittredende deelnemer aan te wijzen onafhankelijke derde opdracht verleend een liquidatieplan op te stellen als ware tot opheffing van de regeling besloten.

  • 4. Op grond van het in het derde lid opgestelde liquidatieplan besluit het college dat een kennisgeving als bedoeld in het tweede lid heeft gedaan of daadwerkelijk tot uittreding wordt overgegaan. Het college besluit hier niet toe dan nadat het toestemming van zijn vertegenwoordigend orgaan heeft gekregen als bedoeld in artikel 61, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 5. Wanneer toepassing wordt gegeven aan het vierde lid, stelt het bestuur het liquidatieplan vast. De in het liquidatieplan omschreven financiële verplichtingen zijn voor de uittredende deelnemer bindend.

  • 6. Nadat het liquidatieplan is vastgesteld is de uittredende deelnemer gehouden om binnen zes maanden de daarin voor hem omschreven financiële verplichtingen aan het samenwerkingsverband te voldoen.

  • 7. De kosten van het opstellen van het liquidatieplan komen voor rekening van de deelnemer die het voornemen heeft om uit te treden.

Artikel 50: Wijziging

  • 1. De colleges of het bestuur kunnen een voorstel tot wijziging van de regeling indienen bij het bestuur.

  • 2. Het bestuur zendt het wijzigingsvoorstel aan de colleges.

  • 3. Wijziging kan geschieden nadat de colleges hiertoe unaniem hebben besloten.

  • 4. De wijziging bepaalt zelf wanneer deze in werking treedt, met in acht neming van het hieromtrent in artikel 26 en 27 van de Wet gemeenschappelijke regelingen bepaalde.

Artikel 51: Opheffing en liquidatie

  • 1. De colleges kunnen een voorstel tot opheffing van de regeling indienen bij het bestuur.

  • 2. Het bestuur zendt het voorstel aan de colleges.

  • 3. Opheffing kan geschieden nadat de colleges hiertoe unaniem hebben besloten.

  • 4. Bij opheffing van de regeling wordt een plan opgesteld als bedoeld in artikel 49, derde lid. Het bepaalde in artikel 49, derde, vijfde, zesde en zevende lid is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 7: Overige bepalingen

Artikel 52: Archief

  • 1. Het bestuur draagt de zorg voor de archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam.

  • 2. Het bestuur stelt, met inachtneming van de Archiefwet 1995, regels vast omtrent de zorg voor de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden, alsmede omtrent het toezicht daarop.

  • 3. In geval van toetreding, uittreding of opheffing van de regeling draagt het bestuur zorg voor het treffen van voorzieningen voor de archiefbescheiden.

Artikel 53: Uitvoeringsprotocol

  • 1. Het bestuur stelt een uitvoeringsprotocol vast waarin ten minste aan bod komen:

    • a.

      de randvoorwaarden en uitgangspunten voor de dienstverlening van het samenwerkingsverband;

    • b.

      de door het samenwerkingsverband te leveren producten en diensten;

    • c.

      de definitie van resultaatgebieden;

    • d.

      de wijze van aanslagoplegging;

    • e.

      de invulling van klantcontacten;

    • f.

      het regime voor afdrachten;

    • g.

      de uitwisseling van eigendom en gegevens;

    • h.

      de werkrelatie tussen het samenwerkingsverband en de deelnemers, en

    • i.

      de invulling van overlegstructuren tussen het samenwerkingsverband en de deelnemers.

Artikel 54: Maatwerkparagraaf

Binnen de kaders van het uitvoeringsprotocol, bedoeld in artikel 53, kan het samenwerkingsverband jaarlijks met iedere afzonderlijke deelnemer een maatwerkparagraaf in het uitvoeringsprotocol afspreken waarbij nadere afspraken kunnen worden gemaakt over additionele taken als bedoeld in artikel artikel 31.

Artikel 55: Secretarissenoverleg

Het bestuur stelt een verordening vast waarbij een adviesgroep, onder de naam secretarissenoverleg, wordt ingesteld. De secretaris onderscheidenlijk de secretaris-directeur kan zich laten vertegenwoordigen.

Artikel 56: Geschillen

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 28 van de Wet gemeenschappelijke regelingen worden geschillen over de toepassing van de regeling, in de ruimste zin van het woord, onderworpen aan een niet-bindend deskundigenadvies.

  • 2. Voordat wordt overgegaan tot het vragen van het in het eerste lid bedoelde deskundigenadvies, wordt het geschil besproken tussen een afvaardiging van het bestuur en een afvaardiging van het college waarmee het geschil bestaat.

  • 3. Indien het in het tweede lid bedoelde overleg niet tot een oplossing leidt, benoemen het bestuur en het college waarmee het geschil bestaat elk een onafhankelijke deskundige. Beide deskundigen benoemen een derde deskundige, die tevens als voorzitter van de adviescommissie optreedt. Het bestuur treedt mede namens het betreffende college op als opdrachtgever van de commissie. In de opdracht wordt tenminste het probleem geschetst, worden de te beantwoorden vragen geformuleerd en wordt de termijn genoemd waarbinnen de commissie haar advies dient uit te brengen.

  • 4. De in het derde lid bedoelde commissie regelt zelf de wijze waarop zij haar advies tot stand brengt. Het advies wordt tegelijkertijd toegezonden aan het bestuur en aan het betreffende college.

  • 5. Op basis van het advies treden de in het tweede lid bedoelde personen nogmaals in overleg om te trachten tot een oplossing van het geschil te komen. Indien het overleg niet tot een oplossing leidt, is elk der partijen vrij om het geschil overeenkomstig het gestelde in artikel 28 van de Wet gemeenschappelijke regelingen voor te leggen aan gedeputeerde staten.

  • 6. De kosten van de adviescommissie worden door het bestuur en het betreffende college ieder voor de helft gedragen.

Hoofdstuk 8: Slotbepalingen

Artikel 57: Inwerkingtreding

Deze gewijzigde regeling treedt in werking op de eerste dag van de maand nadat de laatste deelnemer de regeling overeenkomstig artikel 26, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen bekend heeft gemaakt.

Artikel 58: Duur van de regeling

De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 59: Inzending regeling

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht wordt belast met de inzending van deze regeling aan gedeputeerde staten.

Artikel 60: Citeerwijze

Deze regeling kan worden aangehaald als “Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht 2015”.

Artikel 61: Overgangsbepaling

  • 1.

    Het reglement van orde, bedoeld in artikel 7 van de Gemeenschappelijke regeling Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht, zoals vastgesteld door het algemeen bestuur blijft van kracht ten aanzien van het bestuur van het samenwerkingsverband, totdat het bestuur het reglement intrekt of wijzigt. Het reglement wordt geacht te zijn vastgesteld op grond van artikel 5 van deze regeling.

  • 2.

    De delegatiebesluiten genomen krachtens artikel 37 van de Gemeenschappelijke regeling Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht blijven van kracht, in die zin dat bevoegdheden die aan het algemeen bestuur onderscheidenlijk het dagelijks bestuur zijn toegekend thans aan het bestuur van het samenwerkingsverband worden toegekend. De delegatiebesluiten worden geacht te zijn vastgesteld op grond van artikel 31 van deze regeling.

  • 3.

    Door het algemeen bestuur of het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht vastgestelde mandaatbesluiten en overige regelingen blijven van kracht en worden geacht te zijn vastgesteld door het bestuur van het samenwerkingsverband.

  • 4.

    Het vorige lid geldt niet ten aanzien van bepalingen in door het algemeen bestuur van het openbaar lichaam Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht vastgestelde bepalingen waarbij taken of bevoegdheden worden overgedragen aan het dagelijks bestuur van datzelfde openbaar lichaam. Deze regelingen komen te vervallen.

Aldus besloten en akkoord door:

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunnik, dd

De secretaris

De burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt, dd

De secretaris

De burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten,dd

De secretaris

De burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lopik, dd,

De secretaris

De burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein,

De secretaris

De burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, dd

De secretaris

De burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, dd

De secretaris

De burgemeester,

Het dagelijks bestuur van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, dd

De secretaris

De dijkgraaf,