Beleid verlagen uitkering in verband met lagere woonkosten

Geldend van 01-01-2015 t/m heden

Intitulé

Beleid verlagen uitkering in verband met lagere woonkosten

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kampen;

Gelet op artikel 147,derde lid van de Gemeentewet, en de artikelen 27 en 33,vierde lid van de Participatiewet;

Overwegende dat het noodzakelijk is regels vast te stellen voor het gebruik maken van de bevoegdheid tot het verlagen van uitkeringen in verband met het lagere woonkosten.

Besluit vast te stellen de volgende beleidsregel:

Beleid verlagen uitkering in verband met lagere woonkosten

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      college: het college van burgemeester en wethouders van Kampen;

    • b.

      gehuwdennorm: norm als bedoeld in artikel 21 onderdeel b, Participatiewet;

    • c.

      raad: de gemeenteraad van Kampen;

    • d.

      wet: de Participatiewet;

    • e.

      woning: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, evenals een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 Participatiewet.

Artikel 2 Doelgroep

De bepalingen van deze beleidsregels gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze beleidsregels alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd zijn.

Artikel 3 Verlaging in verband met lagere woonkosten

De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt:

  • 1.

    20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verschuldigd;

  • 2.

    20 procent van de gehuwdennorm indien geen woning wordt bewoond.

Artikel 4 Uitvoering

De uitvoering van deze beleidsregels berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 5 Overgangsrecht

Voor degene die vóór 1 januari 2015 een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand ontving en deze na 1 januari 2015 doorloopt is, indien de norm en/of toeslag lager zou worden vastgesteld in de Participatiewet, bij ongewijzigde omstandigheden de Toeslagenverordening WWB van toepassing tot 1 juli 2015.

Artikel 6 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2015 voor diegene die na 31 december 2014 een aanvraag voor een bijstandsuitkering indienen.

Artikel 7 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als Beleid verlagen uitkering in verband met lagere woonkosten.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 9 december 2014.
Burgemeester en wethouders van de gemeente Kampen,
J.F. Goedegebure, secretaris drs. mr. B. Koelewijn, burgemeester

Algemene toelichting Beleidsregel verlagen uitkering in verband met lagere woonkosten

De verplichting van de gemeenteraad om een toeslagenverordening vast te stellen vervalt met ingang van 1 januari 2015. In artikel 20, 21 en 22 Participatiewet wordt immers de toeslag in verband met het niet kunnen delen van de basisnorm voor een alleenstaande (ouder) opgenomen. Artikel 22a Particpatiewet (kostendelersnorm) zorgt ervoor dat de bepalingen over verlaging wegens het niet kunnen delen van kosten ook overbodig zijn. Artikel 27 Participatiewet (verlaging in verband met lagere woonkosten) blijft bestaan. Met betrekking tot dit artikel kan het college beleid formuleren.

De toeslagenverordening blijft gelden tot 6 maanden na de dag van inwerkingtreding (1 juli 2015 op grond van artikel 8a Participatiewet ( artikel 78z, zesde lid Participatiewet). Met ingang van 1 juli 2015 vervalt de Toeslagenverordening van rechtswege. De gemeenteraad is daarom niet gehouden deze verordening in te trekken op 1 juli 2015.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Eerste lid:

Er is voor gekozen om begrippen die in de beleidsregels zijn opgenomen dezelfde betekenis toe te kennen als in de Participatiewet en de Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze beleidsregels. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de beleidsregels moet worden gewijzigd.

Tweede lid onderdeel b:

Voor het gebruik van het begrip gehuwdennorm is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de Participatiewet zelf wordt gegeven in artikel 21 onder b. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon.

Tweede lid onderdeel e:

Het begrip ‘woning’ is in artikel 1 van deze beleidsregel gedefinieerd, omdat de tekst van de wet nergens een omschrijving geeft van dit begrip. Wel vermeldt artikel 3, zesde lid van de wet dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder een woning mede een woonwagen of een woonschip verstaan moet worden. Voorts volgt uit de totstandkoming van de wet dat voor de invulling van het begrip woning kan worden aangesloten bij de Wet op de huurtoeslag. Daarom bepaalt deze beleidregel dat onder ‘woning’ wordt verstaan een woning als bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3, zesde lid Participatiewet.

Artikel 2 Doelgroep

De werking van de beleidsregel is beperkt tot belanghebbende die ouder zijn dan 21 jaar doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. Vanwege de lagere jongerennorm is ervoor gekozen geen verdere verlaging toe te passen bij belanghebbende van 18 tot 21 jaar.

De jongerennorm van artikel 20 van de wet zijn laag vastgesteld omdat de ouders nog onderhoudsplichtig zijn jegens hun kinderen totdat zij de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt. De ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen te laten inwonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware ‘dubbel gekort worden als nog krachtens deze beleidregel de uitkering verlaagd zou worden. Bovendien zou categoriale verlaging op 18,19 20 jaar de uitvoering van deze beleidsregel nodeloos ingewikkeld maken.

Mocht evenwel het niet toepassen deze beleidsregel op de jongerennorm van artikel 20 van de wet onredelijke uitkomsten geven, dan blijft het college bevoegd om op grond van artikel 18, eerste lid van de wet de bijstand lager vast te stellen.

Artikel 3 Verlaging in verband met lagere woonkosten

Eerste lid:

Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn bij de bewoning van een woning waaraan geen woonlasten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers of in het geval waarin de belanghebbende anderszins geen huurder of eigenaar van de woning is. Hiervan is echter ook sprake in geval een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonlasten betaalt van de woning. Er wordt dan een woning bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Het financiële voordeel van het niet verschuldigd zijn van woonkosten rechtvaardigt een lager bedrag aan algemene bijstand. Hierbij moet worden opgemerkt dat het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke niet voldoende is om een verlaging te voorkomen. Een verlaging van 20% van het wettelijk minimumloon wordt reëel geacht wanneer woonkosten ontbreken.

Tweede lid:

Iemand zonder woning heeft lagere kosten van het bestaan. Er hoeven geen uitgaven gedaan te worden voor huur, energielasten, vervanging of aanschaf duurzame gebruiksgoederen, het op peil houden van de stoffering, waterschapslasten en gemeentelijke heffingen. Het financieel voordeel van het niet verschuldigd zijn van woonkosten rechtvaardigt een lager bedrag aan algemene bijstand. Het toepassen van een verlaging van 20% van het wettelijke minimumloon is dan ook reëel. Er blijft voldoende over om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. Het niet verlagen van de algemene bijstand zou Kampen in vergelijking met bijvoorbeeld gemeente Zwolle aantrekkelijk maken voor daklozen.

A rtikel 4 Uitvoering

Evenals de uitvoering van de Participatiewet ligt de uitvoering van deze beleidsregel bij het college.

Artikel 5 Overgangsrecht

De Toeslagenverordening Wet werk en bijstand (vastgesteld 1 maart 2007) wordt ingetrokken met dien verstande dat indien de inwerkingtreding van deze beleidsregels leidt tot een verlaging van de toeslag of bijstandsnorm of lagere toeslag vanaf (1 januari 2015), de hoogte van de bijstandsnorm of toeslag tot uiterlijk (1 juli 2015) gehandhaafd blijft op het niveau zoals dat gold voor de inwerkingtreding van deze beleidsregels.

Dit overgangsrecht geldt uitsluitend voor de belanghebbende van wie de bijstandsuitkering van 2014 doorloopt tot in 2015.

Hiervoor genoemde is niet (meer) van toepassing vanaf het moment dat zich een wijziging voordoet die leidt tot aanpassing van de bijstandsnorm inclusief eventuele verlaging.

 

Artikel 6 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Artikel 7 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.