Algemene subsidieverordening gemeente Kampen

Geldend van 07-03-2018 t/m heden

Intitulé

Algemene subsidieverordening gemeente Kampen

De raad van de gemeente Kampen

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 17 december 2013, kenmerk 13ADV00646,

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht;

gelet op de Algemene subsidieverordening Kampen 2007;

Besluit vast te stellen de

Algemene subsidieverordening gemeente Kampen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • -

    algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EU) nr. 65/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 127) dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

  • -

    de-minimisverordening: verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L 352) verordening (EU) nr. 1408/2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 352/9) en verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuutsector (PbEU L 190/45), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

  • -

    europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie gelet op de artikelen 106, derde lid, 107, 108 of 109 van het Verdrag heeft vastgesteld;

  • -

    onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitvoert;

  • -

    verdrag: Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Artikel 2 Reikwijdte

  • 1. Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door burgemeester en wethouders, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de Algemene Wet bestuursrecht (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is).

  • 2. Ten aanzien van subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is, kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat deze verordening geheel of gedeeltelijk van toepassing is.

Artikel 3 Subsidieregelingen

Burgemeester en wethouders stellen bij nadere regeling (hierna te noemen: subsidieregeling) vast welke activiteiten in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Voor zover van toepassing, wordt hierin ook bepaald welke doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen, hoe de subsidie wordt berekend en hoe de subsidiebedragen worden uitbetaald.

Artikel 4 Europees steunkader

  • 1. Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kunnen burgemeester en wethouders bij subsidieregeling afwijken van deze verordening en deze aanvullen.

  • 2. Bij subsidieregelingen waarbij is bepaald dat toepassing kan worden gegeven aan een Europees steunkader, verwijst de subsidieregeling naar het desbetreffende steunkader.

  • 3. Bij subsidies waarop een Europees steunkader op van toepassing is, verwijst de verleningsbeschikking naar de toepasselijke bepalingen van het steunkader.

  • 4. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor vergoeding in aanmerking die voldoen aan de eisen van het desbetreffende steunkader.

  • 5. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komt een onderneming alleen in aanmerking voor subsidie voor zover de subsidieverstrekkeing voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader.

Artikel 5 Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen subsidieplafonds vaststellen. In dat geval bepalen zij bij subsidieregeling de wijze van verdeling van de betrokken subsidie.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen een subsidieplafond verlagen als:

    • a.

      het wordt vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd; en

    • b.

      de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking heeft, moeten worden ingediend voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd.

  • 3. Bij de bekendmaking van een subsidieplafond, dat kan worden verlaagd overeenkomstig het vorige lid, wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds ingediende aanvragen.

  • 4. Een subsidie ten laste van een begroting, die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen worden gesteld. Bij de verleningbeschikking wordt daarop gewezen.

Artikel 6 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag om subsidie wordt schriftelijk ingediend bij burgemeester en wethouders. Als hiervoor een aanvraagformulier is vastgesteld, geschiedt dit met gebruikmaking daarvan.

  • 2. Bij een aanvraag legt de aanvrager in ieder geval de volgende gegevens over:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waar subsidie voor wordt aangevraagd;

    • b.

      de doelen en resultaten, die daarmee worden nagestreefd en hoe de activiteiten daaraan bijdragen;

    • c.

      een begroting van de kosten van de activiteiten;

    • d.

      als de aanvrager een onderneming is:

      1º een opgave van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor de subsidie is aangevraagd;

      2º een verklaring als bedoeld in de de-minimisverordening (de-minimisverklaring);

    • e.

      als het een subsidie betreft die per boekjaar aan een rechtspersoon wordt verstrekt, de stand van de egalisatiereserve op het moment van de aanvraag.

  • 3. Een rechtspersoon die voor de eerste maal subsidie aanvraagt, voegt de volgende bijlagen aan het aanvraagformulier toe:

    • a.

      een exemplaar van de oprichtingsakte;

    • b.

      de statuten;

    • c.

      het jaarverslag;

    • d.

      de jaarrekening;

    • e.

      de balans van het voorgaande jaar.

  • 4. Bij subsidieregeling kan van de voorgaande leden worden afgeweken.

Artikel 7 Aanvraagtermijn

  • 1. Een aanvraag om een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, wordt ingediend uiterlijk 1 oktober in het jaar voorafgaand aan het jaar, of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2. Een aanvraag om een subsidie die per boekjaar wordt verstrekt, wordt uiterlijk 13 weken voorafgaand aan dat boekjaar ingediend.

  • 3. Andere aanvragen om subsidie wordt ingediend uiterlijk 13 weken voordat de aanvrager voornemens is te beginnen met de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

  • 4. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.

Artikel 8 Beslistermijn

  • 1. Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend.

  • 2. Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag om een subsidie, als bedoeld in artikel 7, tweede en derde lid binnen dertien weken nadat de volledige aanvraag is ingediend.

  • 3. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.

  • 4. Bij aanvragen om subsidie die overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag worden aangemeld bij de Europese Commissie wordt de termijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen.

Artikel 9 Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

  • 1.

    In aanvulling op de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht weigeren burgemeester en wethouders de subsidie in ieder geval:

    • a.

      als de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt;

    • b.

      als het betreft een aanvrager tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

  • 2.

    In aanvulling op het vorige lid weigeren burgemeester en wethouders de subsidie in ieder geval als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een Europees steunkader omdat:

    • a.

      subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het desbetreffende steunkader, of;

    • b.

      de subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het desbetreffende steunkader.

  • 3.

    In aanvulling op de vorige leden kunnen burgemeester en wethouders de subsidie verder in ieder geval weigeren:

    • a.

      als de te subsidiëren activiteiten niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen of als ze onvoldoende ten goede komen aan de gemeente of haar ingezetenen;

    • b.

      als niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waardoor deze wordt gevraagd;

    • c.

      als de aanvraag niet voldoet aan regels die zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen;

    • d.

      als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een wettelijk voorschrift;

    • e.

      als de subsidieverstrekking niet is toegestaan totdat de Europese Commissie met toepassing van artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie verenigbaar is met de interne markt;

    • f.

      in de bij de betrokken subsidieregeling bepaalde gevallen.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders vorderen een subsidie met rente terug als dit nodig is ter uitvoering van een terugvorderingbesluit van de Europese Commissie of een onherroepelijke rechterlijke uitspraak.

Artikel 10 Verantwoording

Voor zover dit niet is bepaald bij subsidieregeling, wordt bij de verleningbeschikking vermeld op welke wijze de subsidieontvanger de besteding van de subsidie dient te verantwoorden.

Artikel 11 Algemene verplichtingen van de subsidieontvangers

  • 1. Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidieontvanger dat onverwijld schriftelijk aan burgemeester en wethouders.

  • 2. Een subsidieontvanger informeert burgemeester en wethouders meteen schriftelijk over:

    • a.

      beslissingen of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten, waarvoor subsidie is verleend, of tot ontbinding van de gesubsidieerde rechtspersoon;

    • b.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

    • c.

      ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat aan de subsidie verbonden verplichtingen niet, niet tijdig of niet geheel zullen kunnen worden nagekomen;

    • d.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de gesubsidieerde rechtspersoon, de persoon van de bestuurder of bestuurders en het doel van de rechtspersoon.

Artikel 12 Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen

  • 1. Bij subsidies hoger dan € 50.000, verleend voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. De verantwoording wordt niet vaker dan één keer verlangd.

  • 2. Bij subsidieregeling of verlenings-beschikking kunnen aan de subsidieontvanger ook andere verplichtingen dan genoemd in artikel 4:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden opgelegd, voor zover deze strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 3. Bij subsidieregeling kunnen verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie aan de subsidie worden verbonden, voor zover deze verplichtingen betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht.

  • 4. Bij subsidieregeling of verlenings-beschikking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor aan burgemeester en wethouders een vergoeding verschuldigd is als zich een gebeurtenis als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht voordoet. Daarbij wordt tevens aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald.

Artikel 12a Egalisatiereserve

  • 1. Bij de verleningsbeschikking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger van een per kalender- of boekjaar verstrekte subsidie die meer dan € 50.000. bedraagt een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72 van de Algemene wet bestuursrecht vormt.

  • 2. De ontvanger van een andere subsidie dan bedoeld in het eerste lid kan burgemeester en wethouders verzoeken een egalisatiereserve te mogen vormen. In dat geval is artikel 4:72 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13 Wijze van verstrekken en eindverantwoording subsidies tot en met € 10.000

  • 1. Subsidies tot en met € 10.000 worden door burgemeester en wethouders direct vastgesteld of verleend en – tenzij toepassing wordt gegeven aan het volgende lid – binnen 13 weken nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht, ambtshalve vastgesteld.

  • 2. Als bij verleningsbeschikking de subsidieontvanger wordt verplicht om op de daarbij aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen vindt de vaststelling plaats binnen 13 weken nadat de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt.

  • 3. In geval van een subsidie van ten hoogste € 10.000 wordt een voorschot verstrekt ter hoogte van de verleende subsidie.

  • 4. Bij subsidieregeling kan worden afgeweken van het bepaalde in de vorige leden.

Artikel 14 Eindverantwoording subsidies tussen € 10.000 en € 50.000

  • 1. Bij subsidies van meer dan € 10.000 en ten hoogste € 50.000, dient de subsidieontvanger uiterlijk 13 weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht, een aanvraag tot vaststelling in.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling bevat een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan.

  • 3. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden vastgesteld en andere gegevens worden verlangd.

Artikel 15 Eindverantwoording subsidies van meer dan € 50.000

  • 1. Bij subsidies van meer dan € 50.000, dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in:

    • a.

      in geval van een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, uiterlijk op 1 april van het jaar dat volgt op het betrokken kalenderjaar;

    • b.

      in geval van een subsidie die per boekjaar wordt verstrekt, uiterlijk 13 weken na afloop van het betrokken boekjaar;

    • c.

      in andere gevallen uiterlijk 13 weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.

  • 2. De aanvraag bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan;

    • b.

      een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening);

    • c.

      een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop;

    • d.

      een controleverklaring, opgesteld door een onafhankelijk accountant.

  • 3. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden vastgesteld en andere gegevens worden verlangd.

Artikel 16 Subsidievaststelling

  • 1. Burgemeester en wethouders stellen de subsidie vast binnen 13 weken na de ontvangst van een aanvraag tot subsidievaststelling, tenzij bij subsidievaststelling anders is bepaald.

  • 2. Deze termijn kan eenmaal voor ten hoogste met 13 weken worden verdaagd.

  • 3. Bij subsidieregeling kunnen categorieën subsidieontvangers worden aangewezen, waarvoor de subsidie direct wordt vastgesteld zonder dat een aanvraag voor subsidievaststelling hoeft te worden ingediend.

  • 4. Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip, bedoeld in artikel 14, eerste lid en artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, is ingediend, kunnen burgemeester en wethouders de subsidieontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Wordt de aanvraag niet binnen deze termijn ingediend, dan kunnen zij overgaan tot ambtshalve vaststelling.

Artikel 17 Berekening van uurtarieven en uniforme kostenbegrippen

  • 1. Als bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik wordt gemaakt van uurtarieven, worden deze door de subsidieaanvrager berekend met gebruikmaking van een bij de subsidieregeling voorgeschreven berekeningswijze.

  • 2. Bij het hanteren van kostenbegrippen bij de berekening van uurtarieven wordt uitgegaan van bij de subsidieregeling voorgeschreven definities.

  • 3. Bij subsidie waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen die tarieven en kostenbegrippen in aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

Artikel 18 Hardheidsclausule

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen deze verordening, met uitzondering van de artikelen 2, 3 en 4, en de op deze verordening gebaseerde subsidieregelingen in individuele gevallen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover de toepassing van die bepalingen voor de subsidieaanvrager of –ontvanger gevolgen zou hebben, die onevenredig zijn in verhouding tot de met de betrokken bepalingen te dienen doelen.

  • 2. In een subsidieregeling kan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders van een of meer bepaalde artikelen of artikelleden van die regeling kan worden afgeweken als daaraan vasthouden voor een subsidieaanvrager of –ontvanger gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zouden zijn tot de daarmee te dienen belangen.

  • 3. Toepassing van de vorige leden wordt gemotiveerd in het besluit en hiervan wordt periodiek verslag gedaan aan de raad.

Artikel 19 Slotbepalingen

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als Algemene subsidieverordening gemeente Kampen.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 1 april 2014.

  • 3.

    De Algemene subsidieverordening Kampen 2007 wordt ingetrokken.

  • 4.

    Op aanvragen om subsidie en bezwaarschriften die zijn ingediend voor inwerkingtreding van deze verordening zijn de bepalingen van de Algemene subsidieverordening Kampen 2007 van toepassing.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 30 januari 2014,
De raad van de gemeente Kampen,
drs. H.A. van der Meulen, griffier drs. mr. B. Koelewijn, voorzitter

Toelichting

Artikelsgewijs

Artikel I

A

In 2014 is het nieuwe Europees rechterlijke staatssteunpakket in werking getreden. Dit heeft in artikel 1 aanpassing van een aantal verwijzingen naar Europese regelingen wenselijk gemaakt. Daarnaast zijn enkele puur redactionele verbeteringen doorgevoerd.

B

De wijzigingen in artikel 4 betreffen louter redactionele wijzigingen.

C

Artikel 5 is in lijn gebracht met artikel 4:28 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) (abusievelijk waren “en”-vereisten “of”-vereisten geworden en werd er geen melding gemaakt van dat er ook de op gevolgen voor reeds ingediende aanvragen gewezen dient te worden).

D

In artikel 6, eerste lid, is verduidelijkt dat er (vanzelfsprekend) alleen van een aanvraagformulier gebruik gemaakt moet worden voor zover er een is vastgesteld. Op grond van artikel 4:4 van de Awb komt de bevoegdheid om aanvraagformulieren vast te stellen toe aan het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (i.c. burgemeester en wethouders). Dit staat echter niet in de weg dat deze taak in de praktijk – via mandaat – wordt uitgevoerd door bijvoorbeeld het hoofd van een uitvoerende afdeling.

E

De toevoeging van een nieuw tweede lid aan artikel 9 hangt samen met dat uit diverse Europese steunkaders volgt dat een dergelijke imperatieve weigeringsgrond opgenomen dient te worden. Daarmee is thans uitdrukkelijk een absolute weigeringsgrond opgenomen voor die gevallen dat overgaan tot subsidieverstrekking strijdigheid op zou leveren met een Europees steunkader omdat er dan subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het toepasselijke steunkader of omdat de betreffende subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het toepasselijke steunkader. Een onderneming wordt naar oordeel van de Europese Commissie beschouwd als een onderneming in moeilijkheden wanneer zij, zonder overheidsingrijpen, op korte of middellange termijn vrijwel zeker gedoemd is te verdwijnen. Meer informatie over dit begrip is te vinden in paragraaf 2.2 van de Richtsnoeren [van de Europese Commissie] voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (2014/C 249/01). Dat er sprake moet zijn van een stimulerend effect houdt in beginsel in dat de begunstigde aanvrager door de steun in staat wordt gesteld activiteiten of projecten uit te voeren die zij anders – zonder de steun – niet had uitgevoerd. Ook houdt het in beginsel in dat de steun niet mag worden verleend voordat de activiteit wordt gestart.

Uit de redactie volgt dat de weigeringsgrond enkel werking heeft ten aanzien van die Europese steunkaders waar die verplichting in voorkomt (“als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een Europees steunkader”).

De Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob) is in 2007 geëvalueerd. Uit de evaluatie kwam naar voren dat het goed zou zijn als de wet zou worden uitgebreid en als het gebruik ervan makkelijker zou worden gemaakt. In 2011 is een wetsvoorstel met wijzigingen van de Wet Bibob aangeboden aan de Tweede Kamer en per 1 juli 2013 is de gewijzigde wet in werking getreden. Een en ander heeft ook gevolgen voor artikel 9 van de Algemene subsidieverordening gemeente Kampen (hierna: ASV); het is thans niet meer nodig om de toepassing van de Wet Bibob in de ASV zelf op te nemen (artikel 6 van de Wet Bibob biedt thans een algemeen geldende weigerings- en intrekkingsgrondslag). Hierdoor kunnen artikel 9, tweede lid, onder c (oud), en derde lid (oud), van de ASV komen te vervallen.

F

In artikel 11 zijn ter verduidelijking enkele redactionele wijzigingen doorgevoerd. Ook is toegevoegd dat melding aan het college (eerste lid) schriftelijk dient plaats te vinden. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. De melding kan ook digitaal worden gedaan als het college de digitale weg open heeft gesteld.

G

In het artikel 12 (Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen) is een duidelijker onderscheid gemaakt tussen verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie en verplichtingen die dat niet doen.

Het nieuw toegevoegde tweede lid ziet op de verplichtingen die verband houden met de verwezenlijking van het doel van de subsidie. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eisen inzake de deskundigheid van de personen die de te subsidiëren activiteit uit zullen voeren.

Het nieuw toegevoegde derde lid maakt het mogelijk om verplichtingen op te leggen die niet strekken tot verwezenlijking van het eigenlijke doel van de gesubsidieerde activiteit. Het betreft echter geen vrijbrief, deze verplichtingen moeten wel enig verband houden met de gesubsidieerde activiteit. Het kan bijvoorbeeld gaan om het opleggen van de verplichting om een extra inspanning te leveren om een bepaalde doelgroep te betrekken bij de gesubsidieerde activiteiten of om de activiteiten op de meest milieuvriendelijke manier uit te oefenen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met het opleggen van oneigenlijke subsidieverplichtingen terughoudendheid dient te worden betracht (Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, p. 66). Als het college van deze aanvullende mogelijkheid gebruik maakt moet dat duidelijk gemotiveerd worden.

In artikel 4:41 van de Awb is bepaald dat in bepaalde gevallen de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd is aan het bestuursorgaan. Het gaat daarbij om de volgende gevallen:

  • -

    als de subsidieontvanger voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen vervreemdt of bezwaart of de bestemming daarvan wijzigt;

  • -

    als de subsidieontvanger een schadevergoeding ontvangt voor verlies of beschadiging van voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen;

  • -

    als de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd;

  • -

    als de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd, of

  • -

    de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden.

 

Deze vergoedingsplicht echter geldt alleen als hierin is voorzien in de verordening, subsidieregeling of de beschikking. Daarbij moet zijn bepaald hoe de hoogte van de vergoeding wordt berekend (dit hoeft geen volledige compensatie te betreffen). Met het nieuw toegevoegde vierde lid krijgt het college de bevoegdheid om hier uitvoering en invulling aan te geven.

 

H

De figuur van de egalisatiereserve is gebaseerd op artikel 4:72 van de Awb. Een egalisatiereserve is een reserve van de subsidieontvanger waaraan als bestemming het dekken van exploitatierisico’s is verbonden. De reserve wordt gevormd om tot een gelijkmatige verdeling van lasten te komen. Artikel 4:72 is opgenomen in afdeling 4.2.8 van de Awb, per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen.

 

Op grond van artikel 4:58 is artikel 4:72 van de Awb alleen van toepassing op per boekjaar verstrekte subsidie aan een rechtspersoon en wel als dat in de ASV of een subsidieregeling of bij de subsidieverlening is bepaald. Een egalisatiereserve als voorzien in het nieuw toegevoegde artikel 12a kan dus alleen aan rechtspersonen worden opgelegd voor per boekjaar verstrekte subsidies. Omdat de egalisatiereserve dient om tekorten in het ene jaar te compenseren met overschotten in het andere jaar, heeft dit alleen zin bij subsidies die in een reeks van jaren achter elkaar worden verstrekt.

 

Het college kan bij een verleningsbeschikking voor een subsidie die per kalender- of boekjaar wordt verstrekt en die meer dan € 50.000 bedraagt bepalen dat de subsidieontvanger een egalisatiereserve dient te vormen (eerste lid).

In dat geval komt het verschil tussen het vastgestelde subsidiebedrag en de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend ten gunste of ten laste van de egalisatiereserve (tweede lid). De reserve wordt dus gevormd uit exploitatieoverschotten om eventuele toekomstige tekorten op te vangen.

 

Naast een door het college opgelegde verplichting kan op grond van het zesde lid elke subsidieontvanger het college verzoeken een egalisatiereserve te mogen vormen. Vooral voor evenementen, waarbij het al dan niet doorgaan van het evenement sterk afhankelijk is van de weersomstandigheden, kan dit van belang zijn.

 

I

Aan het opschrift van artikel 13 is “Wijze van verstrekken” toegevoegd omdat dat de lading beter dekt.

 

Het tweede lid is gewijzigd omdat de oude redactie niet logisch was: als de aanvrager bij een ambtshalve vaststelling verplicht wordt alsnog gegevens te verstrekken, is er in feite geen sprake meer van een ambtshalve vaststelling. Het gaat er om dat de aanvrager bij de verlening de verplichting krijgt opgelegd op een bepaalde manier aan te tonen dat de activiteit is verricht en dat aan de eventuele verplichtingen is voldaan. Omdat het om een relatief klein bedrag gaat kan dat simpel, bijvoorbeeld door een (link naar een) krantenberichtje te sturen.

 

In het derde lid is voorts komen te vervallen dat het voorschot ‘aanstonds’ wordt verstrekt omdat dit niet in alle gevallen zinvol is. Het spreekt voor zich dat een voorschot altijd wel tijdig verstrekt dient te worden.

 

J en K

Ter verduidelijking is toegevoegd aan het tweede en derde lid van artikel 14 en aan het tweede lid, onder a, van artikel 15, dat bij de aanvraag tot vaststelling ook moet worden aangetoond in hoeverre aan de (eventuele) verplichtingen is voldaan.

 

L

Als de uurtarieven tot de subsidiabele kosten behoren, dan moet de aanvrager die in zijn aanvraag vermelden. De berekeningswijze en te hanteren definities moet dus in dat stadium al bekend zijn. Daarom is in artikel 17, eerste en tweede lid, de mogelijkheid geschrapt dat die berekeningswijze en definities pas bij de subsidieverlening wordt voorgeschreven.

 

M

Artikel 18 (Hardheidsclausule) is gewijzigd, omdat het bij nader inzien in bepaalde gevallen wenselijk kan zijn om niet alleen van de ASV af te kunnen wijken, maar ook of juist van de toepasselijke subsidieregeling. De hardheidsclausule voorziet nu ook in die mogelijkheid. Daarnaast is met het nieuwe tweede lid een bevoegdheid gecreëerd voor burgemeester en wethouders om in een subsidieregeling zelf een aanvullende hardheidsclausule op te nemen t.a.v. nader bepaalde onderdelen van die subsidieregeling.