Regeling vervallen per 15-12-2017

Algemene plaatselijke verordening Kerkrade 2011

Geldend van 25-12-2014 t/m 09-12-2015

Intitulé

ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING KERKRADE 2011

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan:

lid 1 inzake openbaar, goederen etc.

a. openbare plaats: hetgeen in artikel 1, 1e lid onder c van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

b. weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder wordt verstaan alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen; ­­

c. openbaar water: alle wateren die - al dan niet met enige beperking – die voor het publiek bevaarbaar of an­ders­zins toegankelijk zijn;

d. motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 onder z van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

e. bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 onder e van de Wegenverkeerswet 1994;

f. bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan Gedeputeerde Staten de grenzen hebben vastge­steld, overeenkomstig artikel 20a van de Wegenwet, bij hun besluit van 31 oktober 1997;

g. voertuigen: als bedoeld in artikel 1, onder al van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

h. bouwwerk: hetgeen in artikel 1 van de Bouwverordening Kerkrade daaronder wordt verstaan;

i. gebouw: hetgeen in artikel 1, eerste lid onder c, van de Woningwet daaronder wordt verstaan;

j. dieren, vee en pluimvee: als bedoeld in artikel 1 van de Gezondheids- en welzijnswet dieren;

k. handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

lid 2 inzake bevoegde gezag en personen

l. bevoegd gezag – algemeen: het bestuursorgaan dat op grond van de Gemeentewet of andere regeling bevoegd is een besluit te nemen.

m. bevoegd gezag - Wabo: is het bestuursorgaan dat bevoegd is een te nemen ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (= Wabo) of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

n. rechthebbende: een ieder, die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of per­soon­lijk recht of daarover enige feitelijke zeggenschap uitoefent;

o. overtreder: een natuurlijke persoon en/of een rechtspersoon die een overtreding pleegt, medepleegt of laat plegen;

p. verantwoordelijke: de exploitant en leidinggevende van een openbare inrichting is verantwoordelijk voor het (doen laten) handelen of niet handelen in zijn inrichting indien dit in strijd is met een, voor hem geldend voorschrift of beperking;

q. overtreding: een gedraging, een doen of nalaten, dat in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift;

lid 3 inzake openbare inrichtingen

r. inrichting: de lokaliteiten waarin het slijtersbedrijf of horecabedrijf of horeca-inrichting wordt uitgeoefend, met de daarbij behorende terrassen voor zover die terrassen in ieder geval bestemd zijn voor het verstrekken van (alcoholhoudende) drank voor gebruik ter plaatse, welke lokaliteiten al dan niet onderdeel uitmaken van een andere besloten ruimte;

s. terras: een met het oog op de bedrijfsmatige verstrekking van ter plaatse te nuttigen etenswa­ren en/of drank geordende verzameling van tafels en stoelen of banken dan wel andere voorwer­pen geschikt om op en aan plaats te nemen.

lid 4 inzake vergunningen

t. Bibob: Wet en besluit bevordering integriteitsbeoordeling door het openbaar bestuur.

Artikel 1:2 Indienen aanvraag, ontheffing, melding

  • 1. Een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt in behandeling genomen als het daarvoor aangewezen formulier met gevraagde bescheiden wordt ingediend.

  • 2. Voor een melding moet van een daarvoor aangewezen formulier gebruik worden gemaakt.

  • 3. Ontbreekt een formulier voor een aanvraag (ontheffing) of melding dienen op zijn minst te worden vermeld: naam en adres, aanduiding beschikking die wordt gevraagd of melding en daarvoor nodige bescheiden.

  • 4. Indien een aanvraag (ontheffing) of melding onvolledig of onvoldoende zijn voor de beoordeling van het gevraagde, wordt de aanvrager door het bestuursorgaan een redelijke termijn gesteld om de aanvraag/melding aan te vullen.

  • 5. Ook voor een elektronische aanvraag gelden de voorwaarden genoemd in lid 1 tot en met 4.

Artikel 1:3 Bevestiging aanvragen/meldingen

  • 1. De ontvangst van een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt aan de persoon van de aanvrager bevestigd.

  • 2. De ontvangst van een melding wordt aan de persoon van de melder schriftelijk of mondeling medegedeeld.

Artikel 1:4 Tijdstip indienen aanvraag/melding

  • 1. Indien de indiener van een melding of een aanvraag voor een vergunning of ontheffing niet binnen de daarvoor gestelde termijn volledig heeft ingediend, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2. Het tijdstip voor het indienen van een melding of een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt door het bestuursorgaan bij de betreffende regeling vermeld. 

Artikel 1:5 Beslissingstermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of onthef­fing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bevoegde bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen vergunningen/ontheffingen kunnen andere (langere) beslistermijnen gelden.

  • 4. Artikel 3.9 lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning of ontheffing als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1:6 Voorschriften, voorwaarden en beperkingen

  • 1. Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning, ontheffing kunnen voor­waarden en/of voorschriften en/of beperkingen worden verbonden. Deze voorwaarden, voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorwaarden, voorschriften, beperkingen na te komen.

  • 3. Het niet nakomen van voorschriften, voorwaarden en beperkingen heeft gevolgen voor de vergunning of ontheffing.

  • 4. Ter handhaving van de voorschriften, voorwaarden of beperkingen kunnen nadere regels en/of beleid worden gesteld.

Artikel 1:7 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:8 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

  • 1. De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

    a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gege­vens zijn verstrekt;

    b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrek­king of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescher­ming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

    c. indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorwaarden en/of voorschriften en/of beperkin­gen niet zijn of worden nagekomen dan wel indien wordt gehandeld in strijd met het bepaalde van deze verordening;

    d. indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

    e. indien de houder/rechtverkrijgende van de vergunning of ontheffing dit verzoekt.

Artikel 1:9 Vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijd

Een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:10 Toonplicht

De houder van een vergunning of een ontheffing vertoont deze op eerste vordering van een toezichthouder, buitengewone opsporingsambtenaar of operationele opsporingsambtenaar van politie.

Artikel 1:11 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:

    de openbare orde;

    de openbare veiligheid;

    de volksgezondheid;

    de bescherming van het milieu.

  • 2. De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd indien de aanvraag om vergunning of ontheffing niet binnen de op grond van deze verordening gestelde termijn is ingediend.

  • 3. De vergunning of ontheffing kan resp. moet worden geweigerd indien de Bibobtoets, die onderdeel kan zijn van een ingediende aanvraag, tot een negatieve uitkomst leidt (artikel Wet Bibob) of indien wordt geweigerd een Bibob formulier volledig in te vullen (artikel 4 Wet Bibob).

  • 4. Voor bepaalde, door het bevoegd gezag genoemde vergunningen of ontheffingen, kunnen in de betreffende bepaling of vastgestelde nadere regel ook nog andere of aanvullende weigeringsgronden worden genoemd.

Artikel 1:12 Lex silencio positivo

Bij een aantal aanvragen voor vergunningen of ontheffingen, benoemd in deze verordening, is de positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen -, paragraaf 4.1.3.3/artikel 4:20a van de Algemene wet bestuursrecht - van toepassing. Bij deze bepalingen in de verordening wordt naar dit artikel verwezen.

Artikel 1:13 Geen lex silencio positivo

De positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen - paragraaf 4.1.3.3, artikelen 4:20a tot en met 4:20f van de Algemene wet bestuursrecht - is NIET van toepassing op aanvragen voor een vergunning of ontheffing, genoemd in deze verordening, zoals o.a:

  • 1.

    vergunning grote(re) evenementen;

  • 2.

    exploitatievergunning horeca;

  • 3.

    exploitatievergunning en toezicht winkelbedrijven;

  • 4.

    exploitatievergunning seksinrichtingen;

  • 5.

    vergunning kamerverhuur;

  • 6.

    te koop aanbieden van voertuigen;

  • 7.

    ontheffing kamperen buitenterreinen/nachtvissen,

    voor alle andere aanvragen wordt – indien van toepassing – naar dit artikel verwezen.

Artikel 1:14 Termijnen

  • 1. Voor zover sprake is van termijnen in uren, bepaald door terug rekening van een tijdstip of gebeurtenis, en deze eindigen op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, worden de termijnen geacht te eindigen om 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is

  • 2. Voor heb toepassen van termijnen inzake de behandeling resp. beslissing op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing, wordt rekening gehouden met hetgeen in de Algemene Termijnenwet is verwoord.

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1 Betogingen

Artikel 2:1 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 7 maal 24 uur voordat de betoging wordt gehou­den, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1 lid 1 en 2 van de Wet openbare manifestaties.

  • 3. De kennisgeving bevat:

    a. naam en adres van degene die de betoging houdt;

    b. het doel van de betoging;

    c. de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    d. de plaats, en voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    e. voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    f. maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 4. Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 5. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat voor 12.00 uur.

  • 6. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten de termijn genoemd in het eerste lid.

Afdeling 2 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:2 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeel­dingen

  • 1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken of afbeeldingen onder het publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op of aan door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. Het college kan de werking van het in het eerste lid gestelde verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van de in het eerste lid bedoelde gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 5. Op de ontheffing is artikel 1:12 van toepassing.

Afdeling 3 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:3 Straatartiest e.d.

  • 1. Het is verboden ten behoeve van het publiek als straatartiest, straatfotograaf, straatmuzikant, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op of aan de door de burgemeester, in het belang van de openbare orde, openbare veiligheid, de volksgezondheid en milieu, aangewezen openbare plaatsen of gedeelten daarvan.

  • 2. De burgemeester kan de werking van de in het eerste lid gestelde verbod beperken tot in een openbare kennisgeving aan te duiden dagen en uren.

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 4. Op de ontheffing is artikel 1:12 is van toepassing.

Artikel 2:4 Bedelarij

Het is verboden op of aan de weg of in de nabijheid van een openbaar gebouw of op enige voor het publiek toegankelijke plaats post te vatten of zich daar op te houden met het kennelijk doel onderdak of steun af te dwingen

Artikel 2:5 Vermomming

  • 1. Ieder, die zich gemaskerd, vermomd of op andere wijze onherkenbaar, op of aan de weg of op een voor publiek toegankelijke plaats bevindt, is op eerste vordering van een dienstdoende politieambtenaar verplicht zich onmiddellijk van zijn masker te ontdoen of zich op andere wijze duidelijk herkenbaar te maken.

  • 2. Lid 1 is niet van toepassing gedurende de drie dagen in de carnavalsperiode per kalenderjaar.

Afdeling 4 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:6 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van college de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, indien:

    a. het gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren.

    b. dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    c. het gebruik niet voldoent aan de redelijke eisen van welstand.

  • 2. Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval geen sprake indien niet tenminste een vrije doorgang van 1 meter wordt gelaten op voetpaden en van 2,30 meter op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer.

  • 3. Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen, uitstallingen en reclameborden.

  • 4. Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 5. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2., eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 6. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:

    - evenementen als bedoeld in artikel 2:21;

    - standplaatsen als bedoeld in artikel 5:20;

    overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de openbare weg is verleend.

  • 7. Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Wegenwet of het Provinciaal wegenreglement/verordening.

  • 8. Op de ontheffing bedoeld in het vierde lid is artikel 1:13 van toepassing.

Artikel 2:6a Overnachten op of aan de weg

  • 1. Het is verboden op de weg, al dan niet in een motorvoertuig, te slapen, dan wel op of aan de weg een voertuig, woonwagen, tent, caravan of een soortgelijk of ander onderkomen te plaatsen met het kennelijk doel dit als slaapplaats te gebruiken of daarin te overnachten dan wel gelegenheid daartoe te bieden.

  • 2. Dit verbod geldt niet indien een vergunning is verleend overeenkomstig afdeling 11 in hoofdstuk 5 van deze verordening.

Artikel 2:7 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. De vergunning wordt verleend

    a. als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit;

    b. door het college in overige gevallen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien in het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de geldende Wegverordening van de provincie Limburg of de Telecommunicatiewet en de daarop gebaseerde telecommunicatieverordening.

  • 5. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor het leggen, omleggen, vernieuwen, herstellen en verwijderen van kabels en buizen met toebehoren in wegen door een bedrijf dat zich in het kader van de openbare voorzieningen bezighoudt met de levering van gas, elektriciteit, water en/of warmte.

  • 6. Op de vergunning is artikel 1:12 van toepassing.

Artikel 2:8 Maken, veranderen van een uitweg.

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd:

    a. ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

    b. indien de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    c. indien door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

    d. indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 3. het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de provincial wegenverordening.

Afdeling 5 Veiligheid van de weg

Artikel 2:9 Veroorzaken van gladheid

  • 1. Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in artikel 427, aanhef en onder 4e, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:10 Winkelwagentjes

  • 1. Een winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt is verplicht deze

    a. te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en

    b. terstond te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van dat bedrijf.

  • 2. Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats achter te laten.

  • 3. Het in het eerste lid onder b bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet Milieubeheer.

Artikel 2:11 Hinderlijke beplanting of gevaarlijke of hinderlijke voorwerpen

  • 1. Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

  • 2. Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, punt draad of andere scherpe voorwer­pen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet t.a.v. prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

Artikel 2:12 Openen straatkolken e.d

  • 1. Het is aan degene, die daartoe niet bevoegd is, verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken, of af te dekken.

  • 2. Het is aan degene, die daartoe niet bevoegd is, verboden voorwerpen zodanig te plaatsen of geplaatst te hebben dat daardoor het onmiddellijk gebruik van in- en uitritten van brandweergebouwen of openbare gebouwen belem­merd kan worden.

Artikel 2:13 Kelderingangen e.d

  • 1. Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1 of 3 van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:14 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1. Het is verboden in bossen, op heide- of veengronden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:

    a. te roken gedurende een door het college aangewezen periode;

    b. voor zover het de openlucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3. De verboden van het eerste lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4. De verboden zijn voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende, als tuin ingerichte, erven.

Artikel 2.15 Vallende voorwerpen

Het is verboden aan een weg of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.

Artikel 2:16 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwer­pen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het college geeft tevoren schriftelijk kennis aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid van hun voornemen over te gaan tot het doen aanbrengen, wijzigen of verwijderen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de Waterstaatswet 1900, de Onteige­ningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:17 Verwijdering e.d. voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een bord of een andere voorziening ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting te verwijderen, te wijzigen, te beschadigen, de werking ervan te beletten of te belemme­ren.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2:18 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspan­ningslijn dat toelaat.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

  • 4. Op de ontheffing van lid 2 is artikel 1:13 van toepassing.

Artikel 2:19 Veiligheid op het ijs

  • 1. Het is verboden:

    a. voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versper­ren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    b. bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a. bedoelde ijsvlakten, te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2. Een ieder is verplicht op eerste vordering van een ambtenaar van politie onmiddellijk het ijs te verlaten ter voorkoming van gevaar voor personen of goederen.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Afdeling 6 Evenementen

Artikel 2:20 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke ver­rich­ting van ver­maak, met uitzonderingen van:

    a. bioscoopvoorstellingen;

    b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h van de Gemeentewet en door het gemeentebestuur vastgestelde kermissen;

    c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    d. het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifes­taties;

    f. activiteiten als bedoeld in de artikelen 2:3 en 2B:15 van deze verordening.

    g. een betaalde voetbalwedstrijd als bedoeld in artikel 2:28.

    h. kleinschalige activiteiten met een jaarlijks terugkerend karakter, binnen het gebouw van een horeca-inrichting.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

    - een herdenkingsplechtigheid;

    - een braderie;

    - een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:1 lid 1 van deze verordening, op de weg

    - een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    - een klein evenement (straatfeest of buurtbarbecue) op een dag.

Artikel 2:21 Meldingen en vergunningen evenement

  • 1. Het is verboden zonder melding respectievelijk zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organise­ren. 

  • 2. Het in artikel 2:1 tweede lid, bepaalde is van overeenkomstige toepassing

  • 3. De evenementen als bedoeld in lid 1 zijn in de volgende categorieën ingedeeld.

    Categorie A

    meldingplichtig kleine evenementen:

    - maximaal aantal te verwachten bezoekers 250 en/of

    - er hoeven geen straten/pleinen te worden afgezet en

    - duren maximaal 1 dag

    - het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, fiets- of bromfiets- ofparkeergelegenheid of anderszins meer dan een geringe belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten en

    - een geluidsniveau van maximaal 70 dB(A) op de dichtsbijzijnde geval danwel 50 meter afstand.

    - de eindtijd maximaal 22.00 uur (zo-do) / 23.00 uur (vr-za) bedraagt.

    - het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

    - de organisator minimaal vier weken voorafgaande aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester.

    - indien er ook alcohol, als bedoeld in de Drank- en horecawet, zal worden geschonken, dient hiervoor een ontheffing conform de Drank- en horecawet te worden aangevraagd. 

    Categorie B

    vergunningplichtig kleinschalige evenementen:

    - maximaal te verwachten personen tussen 250 – 750 en

    -maximaal moet één straat/plein worden afgezet of

    - er is geen extra verkeersmaatregelen noodzakelijk en/of

    - het betreft geen bus- of doorgaande route en

    - het kleinschalig evenement duurt 1 tot 3 dagen en

    - indien er ook alcohol, als bedoeld in de Drank- en horecawet, zal worden geschonken, dient hiervoor een ontheffing of vergunning conform de Drank- en horecawet te worden aangevraagd.

    vergunningplichtig reguliere evenementen:

    - maximaal aantal te verwachten personen tussen 750 - 2500 en/of

    - er moet meer dan een straat worden afgezet en/of

    - aanvullende (verkeers)maatregelen en/of

    - aanvullende vergunningen en/of ontheffingen

    - het reguliere evenement duurt 1 tot 5 dagen.

    - indien er ook alcohol, als bedoeld in de Drank- en horecawet, zal worden geschonken, dient hiervoor een ontheffing of vergunning conform de Drank-en horecawet te worden aangevraagd.

    Categorie C

    vergunningplichtig middelgrote evenementen:

    - maximaal te verwachten personen tussen 2500 – 5000 en

    - er zijn aanvullende vergunningen en/of ontheffingen nodig en

    - er zijn aanvullende (verkeers)maatregelen nodig

    - het middelgrote evenement duurt 1 dag of langer en

    - indien er ook alcohol, als bedoeld in de Drank- en horecawet, zal worden geschonken, dient hiervoor een ontheffing of vergunning conform de Drank- en horecawet te worden aangevraagd.

    vergunningplichtig grote evenementen:

    - maximaal te verwachten personen 5000 en meer en

    - aanvullende vergunningen en/of ontheffingen en

    aanvullende (verkeers)maatregelen en

    - het grote evenement duurt 1 tot 5 dagen.

    - indien er ook alcohol, als bedoeld in de Drank- en horecawet, zal worden geschonken, dient hiervoor een ontheffing of vergunning conform de Drank- en horecawet te worden aangevraagd.

  • 4. Bijzonder evenement

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een vechtsportevenement te organiseren.

  • 5. Het verbod van het eerste lid geldt voorts niet voor een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregeld onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 6. Op de melding en vergunningen van lid 1 en lid 4 is artikel 1:13 van toepassing.

Artikel 2:21a Formulieren en nadere regels

  • 1. De burgemeester stelt een formulier vast voor het melden van een klein evenement.

  • 2. Voor het aanvragen van een evenementenvergunning stelt de burgemeester een aanvraagformulier vast.

  • 3. Ten aanzien van (kleine) evenementen kan de burgemeester nadere regels stellen.

Artikel 2:22 Termijn voor het indienen van een melding of aanvraag voor een evenementenvergunning

  • Categorie A

    Melding kleine evenementen

    a. de organisator stelt burgemeester tenminste 4 weken voorafgaande aan het kleine evenement door middel van het meldingsformulier in kennis;

    b. indien een ontheffing Drank- en horecawet wordt gevraagd, dienen het meldingsformulier en aanvraag ontheffing minimaal 6 weken voorafgaande aan het kleine evenement te worden ingediend.

    Categorie B

    Vergunning kleinschalige evenementen

    De organisator dient minimaal 6 weken voorafgaande aan het kleinschalig evenement, de vereiste aanvraag evenementenvergunning en eventuele ontheffing/vergunning Drank- en Horecawet in.

    Vergunning reguliere evenementen

    De organisator dient minimaal 3 maanden voorafgaande aan een regulier evenement, de vereiste aanvraag evenementenvergunning en eventuele ontheffing/vergunning Drank- en Horecawet in. 

    Categorie C

    Vergunning middelgrote evenementen

    De organisator dient minimaal 6 maanden voorafgaande aan het middelgrote evenement, de vereiste aanvraag evenementenvergunning en eventuele ontheffing/vergunning Drank- en Horecawet in.

    Vergunning grote evenementen

    De organisator dient 9 maanden en tenminste 6 maanden voorafgaande aan het grote evenement, de vereiste aanvraag evenementenvergunning, eventuele ontheffing/vergunning Drank- en Horecawet en aanvragen andere vergunningen en/of ontheffingen in. 

Artikel 2:23 Beslistermijn voor melding en aanvraag evenementenvergunning

Categorie A

Melding kleine evenementen

Indien door het kleine evenement de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar zou komen, kan de burgemeester dit evenement binnen twee weken na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden.

 

Categorie B

Vergunning kleinschalige evenementen

De burgemeester beslist op de aanvraag kleinschalige evenementenvergunning binnen drie weken na ontvangst van een volledige aanvraag.

Vergunning reguliere evenementen

a. De burgemeester beslist op de aanvraag regulier evenementenvergunning binnen zes weken na ontvangst van een volledig aanvraag.

b. De beslistermijn kan eenmalig met drie weken worden verdaagd.

 

Categorie C

Vergunning middelgrote evenementen

a. De burgemeester beslist op de aanvraag regulier evenementenvergunning binnen 14 weken na ontvangst van een volledig aanvraag.

b. De beslistermijn kan eenmalig met 6 weken worden verdaagd.

Vergunning grote evenementen

a. De burgemeester beslist op de aanvraag voor een grote evenementenvergunning en aanvullende aanvragen vergunning en/of ontheffingen binnen 20 weken ontvangst van een volledig aanvraag.

b. De beslistermijn kan eenmalig met 6 weken worden verdaagd. 

Artikel 2:24 Ordeverstoring

Het is verboden bij of nabij een evenement de orde te verstoren

Afdeling 6a Voetbal

Artikel 2:25 Betaalde voetbalwedstrijden

  • 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder organisator verstaan

    a. de betaald voetbalor­ganisatie Roda J.C. Kerkrade of,

    b. indien het gaat om een wedstrijd tussen betaald voetbalorganisa­ties uit andere gemeenten of tussen vertegenwoordigende elftallen, de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond, dan wel

    c. degene die buiten de gevallen genoemd onder a en b een voetbalwedstrijd organiseert, waarbij tenminste één betaaldvoetbalorganisatie is betrokken.

  • 2. De organisator van een voetbalwedstrijd is verplicht ten minste dertig dagen voor de vastge­stelde speeldag daarvan schriftelijk kennisgeving te doen aan de Burgemeester. In de door de Burgemeester te bepalen bijzondere gevallen geldt een termijn van zeven dagen.

  • 3. Kennisgeving als bedoeld in het tweede lid bevat een opgave van het verwachte aantal toeschouwers en bevat een omschrijving van de wanordelijkheden welke redelijkerwijs kunnen worden tegemoet gezien.

  • 4. De kennisgeving kan meerdere wedstrijden betreffen.

  • 5. De Burgemeester kan het spelen of het doen spelen van een voetbalwedstrijd, bedoeld in het tweede lid, verbieden:

    a. uit vrees voor het ontstaan van ernstige verstoring van de openbare orde;

    b. indien geen of niet tijdig schriftelijke kennisgeving als bedoeld in het tweede lid is gedaan.

  • 6. Het is verboden een voetbalwedstrijd, bedoeld in het tweede lid, te spelen of te doen spelen wanneer een verbod als bedoeld in het vijfde lid is uitgevaardigd.

  • 7. De Burgemeester kan in het belang van de openbare orde en/of veiligheid met betrek­king tot een voetbalwedstrijd, bedoeld in het tweede lid, voorschriften geven.

  • 8. Het in artikel 2:1 lid 2 bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2:26 Plaatsbewijzen

  • 1. Het is verboden op of aan de weg een plaatsbewijs voor een in het Parkstad Limburg Stadion in het kader van het betaald voetbal te spelen wedstrijd dan wel een aldaar anderszins te houden activiteit te koop aan te bieden of ten verkoop voorhanden te hebben anders dan in of vanuit de daartoe bestemde ruimte.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 2:27 Stadionomgevingsverbod

  • 1 De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan een persoon schriftelijk het verbod opleggen zich op te houden in de omgeving van het stadion vanaf 4 uur voor het vastgestelde aanvangstijdstip tot 4 uur na afloop van voetbalwedstrijden. Het verbod geldt voor een bepaalde periode welke niet langer is dan 2 jaar.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde verbod geldt niet voor zover de persoon tot wie het verbod gericht is in het gebied woonachtig is, blijkens opgave in het persoonsregister.

  • 3. De burgemeester kan overgaan tot het opleggen van het in het eerste lid bedoelde verbod, nadat vast is komen te staan dat de persoon de openbare orde in het stadion of in de omgeving van het stadion heeft verstoord op een dag dat een wedstrijd van de organisator wordt gespeeld. Tevens kan dit verbod worden opgelegd aan personen aan wie een stadionverbod is opgelegd.

  • 4. De burgemeester kan nadere regels stellen met betrekking tot het stadionomgevingsverbod.

Hoofdstuk 2a Voorwaarden en toezicht op alle horecagelegenheden resp. openbare inrichtingen

Artikel 2A:1 Begripsomschrijvingen

  • In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    1. Openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of (alcoholhoudende) dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.

    2. Onder het eerste lid wordt mede verstaan: een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden.

    3. Onder horecabedrijf: een inrichting met een horeca vergunning overeenkomstig de Drank- en Horecawet. Onder een horecabedrijf wordt o.a. verstaan: een hotel, restaurant, café, discotheek, buurthuis of clubhuis.

    4. Onder horeca inrichting: een inrichting overeenkomstig de APV exploitatievergunning, waar geen alcohol aanwezig mag zijn en/of geschonken mag worden. Onder horeca ininrichting wordt o.a. verstaan: een broodjeszaak, snackbar, buurthuis of clubhuis.

    5. Alcoholhoudende dranken: voor alcoholhoudende dranken geldt de definitie uit de Drank- en horecawet (artikel 1) met ingang van 1 januari 2013.

    6. Een terras, zoals bedoeld in deze paragraaf is, een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van een horecabedrijf- of inrichting waar sta- of zit gelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

    7. Verdovende middelen: Middelen zoals opgenomen in lijst I en II van de Opiumwet.

Artikel 2A:2 Begripsomschrijvingen personen openbare inrichtingen

  • 1. Onder houder of exploitant wordt in deze paragraaf verstaan: degene die een horecabedrijf exploiteert en als zodanig op de vergunning staat.

  • 2. Leidinggevende of beheerder is de persoon met enige mate van zeggenschap en verantwoordelijkheid in de openbare inrichting en die op de vergunning staat.

  • 3. Geen bezoekers van een openbare inrichting zijn:

    a. De gezinsleden van de houder, alsmede zijn elders wonende bloed- of aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

    b. De personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede personen bedoeld in artikel 438, derde lid , van het Wetboek van Strafrecht;

    c. De personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

    d. Het dienstdoende personeel, daar valt ook onder het barpersoneel welk niet op de vergunning hoeft te staan.

  • 4. Zij die als ingezetenen met een adres zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van een gemeente in Nederland, worden voor de toepassing van dit hoofdstuk, behoudens bewijs van tegendeel, geacht werkelijke woonplaats te hebben in die gemeente.

Artikel 2A:3 Tijdstip exploiteren inrichting

  • 1. Met de exploitatie van een openbare inrichting mag alleen worden begonnen nadat de gevraagde vergunning(en) is/zijn verleend. Het bevoegd orgaan kan dienaangaande in bijzondere omstandigheden van afwijken.

  • 2. Voor de tijdstippen per dag dat een openbare inrichting mag worden geëxploiteerd gelden de tijden uit deze verordening tenzij bij de aanvraag andere openingstijden resp. sluitingstijden zijn aangevraagd en bij vergunning zijn toegekend.

  • 3. Afwijkende openingstijden resp. sluitingstijden dienen binnen de tijden genoemd in deze verordening te liggen.

Artikel 2A:4 Exploitatie terras

  • 1. Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester

    a. op de openbare weg een terras te plaatsen of te hebben

    b. een terras te exploiteren indien zulks vanaf de openbare weg waarneembaar is indien en voor zover de in het eerste lid, onder a en b bedoelde terrassen betrekking hebben op c.a. onderdeel vormen van de uitoefening van een horecabedrijf.

  • 2. De in het eerste lid genoemde vergunning kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde, in het bijzonder ter

    a. voorkoming of beperking van overlast

    b. bescherming van het leefmilieu en het karakter van de omgeving

    c. bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving

    d. bescherming van de verkeersveiligheid of -vrijheid

    e. bescherming van een doelmatig gebruik dan wel een doelmatig onderhoud van de openbare weg.

  • 3. Aan het exploiteren van een terras kunnen nadere regels worden gesteld en kunnen ook voorwaarden verbonden.

  • 4. Op het verbod van lid 1 is artikel 1:13 van toepassing.

Artikel 2A:5 Algemeen sluitingsuur

  • 1. Het is de exploitant van een horecabedrijf waarbinnen de verstrekking van alcoholhoudende dranken tot de reguliere bedrijfsuitoefening kan worden gerekend verboden deze voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven op andere uren dan van:

    a. 06.00 uur in de morgen tot 02.00 uur middernacht op maandag tot en met donder­dag;

    b. 06.00 uur in de morgen tot 03.00 uur middernacht op vrijdag tot en met zondag alsmede op oudejaarsdag, nieuwjaarsdag, carnavalsmaandag en -dinsdag, paas­maan­dag, op de dag van de viering van koninginneverjaardag, hemelvaartsdag, pinkster­maandag en de kermismaandagen en tweede kerstdag;

  • 2. Het is de exploitant van een horeca inrichting waarbinnen de verstrekking van alcoholhoudende dranken niet tot de reguliere bedrijfsuitoefening kan worden gerekend verboden deze voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven op andere uren dan van:

    a. 06.00 uur in de morgen tot 02.00 uur middernacht op maandag tot en met donder­dag;

    b. 06.00 uur in de morgen tot 04.00 uur middernacht op vrijdag tot en met zondag alsmede op oudejaarsdag, nieuwjaarsdag, carnavalsmaandag en -dinsdag, paas­maan­dag, op de dag van de viering van koninginneverjaardag, hemelvaartsdag, pinkster­maandag en de kermismaandagen en tweede kerstdag.

  • 3. De burgemeester is bevoegd ontheffing te verlenen van de in het eerste lid onder a. en b. vermelde verboden.

  • 4. Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de op de Wet milieubeheer gebaseerde vergunningvoor-schriften.

  • 5. Op de ontheffing van lid 3 is artikel 1:13 van toepassing.

Artikel 2A:6 Afwijking sluitingsuur

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezond­heid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer horecabedrijven, tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2A:5 geldende sluitingsuren vaststellen.

  • 2. De burgemeester kan bij verstoring van de openbare orde in of vanuit de openbare inrichting de tijdelijke sluiting van deze openbare inrichting bevelen.

Artikel 2A:7 Glazen in een openbare inrichting

  • 1. Exploitant en/of leidinggevende dienen er voor te zorgen dat glazen, benut voor het schenken van alcohol als ook alcoholvrije dranken, niet de inrichting verlaten.

  • 2. Indien glazen uit een openbare inrichting door bezoekers buiten de inrichting worden gebracht dient de exploitant/leidinggevende dit tegen te gaan.

Artikel 2A:8 Ordeverstoring

  • Het is verboden in een openbare inrichting:

    a. de orde te verstoren;

    b. zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn;

    c. op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van het terras;

Artikel 2A:9 Handel binnen openbare inrichtingen

  • 1. In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437 lid 1 Wetboek van Strafrecht.

  • 2. De exploitant en/of leidinggevende van de openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelende persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige wijze overdraagt.

Artikel 2A:10 Verdovende middelen in openbare inrichtingen

  • 1. In openbare inrichtingen en/of terrassen mogen geen verdovende middelen, zoals opgenomen in lijst I en II van de Opiumwet, worden afgeleverd, verkocht, verstrekt of daartoe aanwezig zijn.

  • 2. In openbare inrichtingen mogen geen verdovende middelen worden vervaardigd, geproduceerd of worden opgeslagen

  • 3. De exploitant en/of leidinggevende dienen er voor te zorgen dat geen verdovende middelen in de openbare inrichting en/of op het terras worden gebruikt.

Artikel 2A:11 Tijdelijke sluitingen

  • 1. Overtreding(en) van de Opiumwet als ook van de vergunningsvoorwaarden bij de exploitatie van een openbare inrichting kan/kunnen dit leiden tot het tijdelijk sluiten van de betreffende openbare inrichting.

  • 2. Exploitatie zonder vereiste vergunning zoals geregeld in de artikel 2A:3 en 2A:4 kan leiden tot een bestuurlijke maatregel overeenkomstig hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht of tot (tijdelijke) sluiting.

  • 3. Artikel 2B:14 is bij APV-horeca inrichtingen aanvullend van toepassing.

  • 4. Ten aanzien hetgeen bedoeld is in lid 1 en lid 2 kunnen nadere regels worden vastgesteld.

Artikel 2A:12 Tijdelijk intrekken vergunning

  • 1. Overtreding(en) in een openbare inrichting en/of op een terras van de Opiumwet of van vergunningsvoorwaarden en/of eisen gesteld in deze verordening kan leiden tot het tijdelijk intrekken van de vergunning.

  • 2. Omtrent het tijdelijk intrekken van de vergunning(en) kunnen nadere regels worden vastgesteld.

Artikel 2A:13 Aanwezigheid in gesloten inrichting

  • 1. Het is personen verboden zich in een inrichting te begeven en/of te bevinden gedurende de tijd dat deze inrichting:

    a. gesloten dient te zijn gedurende de voor deze openbare inrichting geldende openingstijden resp. sluitingstijden;

    b. de openbare inrichting niet geëxploiteerd dient te worden onder toepassing van de artikelen 2A:11 lid 1, 2A:12 lid 1 en 2B:14;

    c. de openbare inrichting is gesloten door middel van de effectuering van een door de burgemeester genomen besluit overeenkomstig artikel 13b van de Opiumwet.

  • 2. Voor het betreden van een gesloten openbare inrichting als bedoeld in lid 1 kan aan de burgemeester ontheffing van het verbod worden gevraagd.

  • 3. Op hetgeen in lid 2 staat is artikel 1:13 van toepassing.

Artikel 2A:14 Toezicht en handhaving openbare inrichtingen

  • 1. Met het toezicht op openbare inrichtingen zijn belast:

    a. ambtenaren van politie in uitvoering van hun taken en/of

    b. aangewezen toezichthouders en/of buitengewone opsporingsambtenaren belast met de Algemene plaatselijke verordening of andere van toepassing zijnde wettelijke bepaling en/of

    c. de onder a en b gezamenlijk optredende ambtenaren ter algemene controle van openbare inrichtingen (flexteam).

  • 2. De aanwezige exploitant en/of leidinggevende dient aan een controle, uitgevoerd door ambtenaren bedoeld in lid 1, volledige medewerking te verlenen.

  • 3. Ter handhaving van de voorwaarden en eisen bij de openbare inrichting mogen de onder lid 1 genoemde ambtenaren de tot de bedrijfsvoering behorende ruimtes betreden.

  • 4. Op vordering van een van de in lid 1 genoemde ambtenaren dient de exploitant en/of leidinggevende de gevraagde bescheiden te overleggen.

  • 5. De onder lid 1 genoemde ambtenaren kunnen de nodige maatregelen nemen die noodzakelijk zijn om de geldende regelgeving te doen naleven en/of om de openbare orde, veiligheid en rust te doen naleven.

  • 6. Indien een exploitant en/of leidinggevende enige medewerking, bedoeld in leden 2 tot en 4, weigert kan dit leiden tot een bestuurlijke maatregel overeenkomst hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht of zelfs het tijdelijk sluiten van de betreffende openbare inrichting.

  • 7. Ten behoeve van lid 6 kunnen nadere regels worden gesteld.

Artikel 2a:15 Inspanningsverplichting bij exploitatie openbare inrichtingen

  • 1. Iedere exploitant en leidinggevende(n) in een horecabedrijf (hoofdstuk 2A) en horeca-inrichting (hoofdstuk 2B) dient zich, ten behoeve van de bedrijfsvoering, in te spannen om te voldoen aan hetgeen in het horecabeleid ‘Veilig uitgaan’ Kerkrade is neergelegd.

  • 2. Het horecabeleid ‘Veilig uitgaan’ Kerkrade is onderdeel van iedere horecavergunning en wordt met deze vergunning aan iedere exploitant uitgereikt.

Artikel 2a:16 Sancties

  • 1. Bij het niet nakomen van een van de voorwaarden of voorschriften, bij of krachtens de hoofdstukken 2A en 2B van deze verordening, kunnen de volgende sancties worden toegepast:

    a. sancties als bedoeld in de artikelen 2A:11, 2A:12, 2B:12 en 2B:14;

    b. sancties als bedoeld in het sanctiebeleid dat onderdeel is van het horecabeleid ‘Veilig uitgaan’ Kerkrade, artikel 2A:15.

  • 2. De sancties genoemd in lid1 sub b zijn onderdeel van deze verordening.

Hoofdstuk 2B Vergunningenstelsel exploitatie APV horeca-inrichtingen

Artikel 2B:1 Afbakening

Indien en voor zover de bepalingen van deze afdeling afwijken van de overige bepalingen van de Algemene plaatselijke verordening, blijven de overige bepalingen buiten toepassing.

Artikel 2B:2 Begripsomschrijving

  • 1. Horeca-inrichting: Een inrichting waarin een bedrijf of werkzaamheid wordt geëxploiteerd waarbij noch alcohol aanwezig is noch alcohol wordt geschonken, alsmede de daarbij behorende open aanhorigheden:

    A. Elke voor het publiek toegankelijke lokaliteit, open plaats, tuin of gedeelte daarvan, zomede de daarbij behorende terrassen en de daarmee gemeenschap hebbende vertrekken die niet uitsluitend als woning of winkel als bedoeld in de Winkeltijdenwet (met uitzondering van afhaalcentra) worden gebruikt, voor zover daar bij wijze van hoofdfunctie of overwegende nevenfunctie gelegenheid wordt gegeven om al dan niet tegen betaling enigerlei eetwaren en/of alcoholvrije dranken te verkrijgen en/of verbruiken.

    B. Een afhaalcentrum, zijnde een winkel waar voor gebruik elders dan ter plaatse uitsluitend eetwaren en/of alcoholvrije dranken plegen te worden verstrekt.

    C. Ondernemer: de natuurlijke of rechtspersoon voor wiens rekening en risico de horeca-

    inrichting wordt geëxploiteerd.

    D. Leidinggevende: degene die de algemene of onmiddellijke leiding geeft aan de exploitatie van een horeca-inrichting.

    E. Bezoeker: een ieder die zich in de horeca-inrichting bevindt met uitzondering van:

    1. De gezinsleden van de ondernemer(s) alsmede diens elders wonende bloedverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot de derde graad;

    2. De personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;

    3. De personen wier aanwezigheid in de horeca-inrichting wegens dringende omstandigheden noodzakelijk is;

    4. Het dienstdoend personeel;

    F. Bevoegd orgaan: de burgemeester dan wel het college, ieder voor zover het zijn/hun bevoegdheid betreft.

Artikel 2B:3 Vergunningplicht

  • 1. Het is verboden een horeca-inrichting te exploiteren zonder vergunning van het bevoegd orgaan.

  • 2. Op dit verbod is artikel 1:13 van toepassing.

Artikel 2B:4 Reikwijdte vergunning

  • 1. De in artikel 2B:3 lid 1 bedoelde vergunning geldt uitsluitend voor een of meer in de vergunning vermelde ruimten.

  • 2. De in artikel 2B:3 lid 1 bedoelde vergunning dient te allen tijde in de horeca-inrichting op een voor eenieder zichtbare plaats te zijn opgehangen.

  • 3. Bij overlijden van de vergunninghouder kan de horeca-inrichting door of namens een van zijn rechtsopvolgers die voldoen aan artikel 2B:6, worden voortgezet tot een maand na het overlijden of indien binnen die termijn ter zake een nieuwe vergunning is aangevraagd tot het tijdstip waarop op deze aanvraag onherroepelijk is beslist.

Artikel 2B:5 Vrijstelling

Het bevoegd orgaan kan bij openbare kennisgeving:

a. Bepalen dat het exploiteren van categorieën horeca-inrichtingen, genoemde in artikel 2B:2 onder A, al dan niet beperkt tot een bepaald gebied, vrijgesteld is van de vergunningplicht.

b. Nadere regels stellen aan de onder a. genoemde vrijstelling.

Artikel 2B:6 Persoonseisen

  • 1. De natuurlijke persoon die een vergunning aanvraagt voor de exploitatie van een horeca-inrichting overeenkomstig deze verordening moet:

    a. de leeftijd van 18 jaren hebben bereikt en

    b. aan de persoonseisen bij of krachtens de artikelen 8 tot 10 van de Drank- en horecawet voldoen.

  • 2. De eisen gesteld in lid 1 gelden ook voor leidinggevenden.

  • 3. Indien de vergunning wordt aangevraagd door een rechtspersoon dient natuurlijke persoon die de rechtspersoon rechtsgeldig vertegenwoordigt te voldoen aan het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 2B:7 Inrichtingseisen

  • 1. De horeca-inrichting dient te voldoen aan de eisen gesteld in de artikelen 3 tot en met 7 van het Besluit eisen inrichtingen Drank- en Horecawet.

  • 2. Het bevoegd orgaan kan op schriftelijk verzoek ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.

  • 3. Het bevoegd orgaan beslist binnen 12 weken nadat het verzoek om ontheffing is ingekomen.

  • 4. Het bevoegd orgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste 8 weken verdagen.

  • 5. Op de ontheffing bedoeld in lid 1 is artikel 1:13 van toepassing.

Artikel 2B:8 Aanvraag vergunning

  • 1. Voor het verkrijgen van een vergunning moet een schriftelijke aanvraag bij het bevoegd orgaan worden ingediend aan de hand van een door het bevoegd orgaan vast te stellen aanvraagformulier.

  • 2. Gelijktijdig met het indienen van de vergunningaanvraag dienen de volgende bescheiden te worden ingediend:

    a. voor de locatie van de horeca-inrichting, incl. terras, een (voorwaardelijke) huurovereenkomst of eigendomsakte;

    b. de nodige gegevens omtrent leidinggevenden;

    c. indien op deze aanvraag van toepassing, een ingevuld en ondertekend formulier overeenkomstig de Wet Bibob en

    d. verdere bescheiden in te dienen die op het aanvraagformulier worden vermeld.

  • 3. De vergunning is:

    a. persoonsgebonden en is niet overdraagbaar en

    b. wordt gesteld ten name van de exploitant van de horeca-inrichting en

    c. uitsluitend de op de vergunning vermelde leidinggevende mag worden belast met het leiding geven in de horeca-inrichting.

Artikel 2B:9 Beslissing op de aanvraag

  • 1. Het bevoegd orgaan beslist op de aanvraag voor een vergunning:

    a. binnen 12 weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen volledig ingevuld en voorzien van alle vereiste bescheiden of

    b. na de dag waarop het verzuim tot het overleggen van de, krachtens het aanvraagformulier, vereiste bescheiden is hersteld en de aanvraag compleet is.

  • 2. Het bevoegd orgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste 8 weken verdagen.

  • 3. Indien bij de aanvraag toepassing wordt gegeven aan een onderzoek overeenkomstig de Wet Bibob:

    a. wordt de beslistermijn bedoeld in lid 1, ten behoeve van het lokaal advies, met ten hoogste met 12 weken verdaagd en

    b. indien een lokaal advies geen uitsluitsel biedt wordt ten behoeve van een advies van het Landelijk Bureau Bibob de termijn onder lid 3a nog eens met 8 weken verdaagd.

Artikel 2B:10 Weigeringsgronden

  • Een vergunning wordt door het bevoegd orgaan geweigerd indien:

  • 1. de (natuurlijke) exploitant/ondernemer:

    a. die de vergunning heeft gevraagd een horeca-inrichting heeft/hebben geëxploiteerd die evenwel op grond van verstoring van de openbare orde binnen een termijn van vijf jaar voorafgaand aan het indienen van de aanvraag gesloten is geweest c.q. waarvoor de krachtens deze verordening dan wel de Drank- en Horecawet verleende vergunning op grond van verstoring van de openbare orde door het daartoe bevoegd orgaan is ingetrokken;

    b. door de ondernemer c.q. degenen die de rechtspersoon rechtsgeldig vertegenwoordigt(en) en/of leidinggevende(n) niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 2B:6;

    c. indien, bij toepassing van de Wet Bibob, de ondernemer resp. aanvrager van de vergunning weigert de hiervoor gestelde vragen te beantwoorden en/of de gevraagde, noodzakelijke, bescheiden in te dienen;

    d. indien er sprake is van toepassing van de Wet Bibob in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 2. de inrichting: De horeca-inrichting niet voldoet aan de inrichtingseisen, als bedoeld in artikel 2B:7, tenzij door het bevoegde orgaan een ontheffing is verleend.

  • 3. de locatie:

    a. Naar zijn oordeel door de aanwezigheid van de horeca-inrichting het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. Bij de toepassing van dit criterium wordt door het bevoegd orgaan rekening gehouden met parkeeroverlast, geluidsoverlast, vervuiling of sociale onveiligheid, het karakter van de straat en van de wijk waarin de horeca-inrichting is gelegen of zal komen te liggen, alsmede met de aard van de horeca-inrichting. Voorts betrekt het bevoegd orgaan in de beoordeling van de aanvraag de spanning waaraan het woon- en leefklimaat ter plaatse reeds bloot staat of bloot zal komen te staan,

    b. De openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast, waarbij onder aantasting van de openbare orde tevens wordt begrepen aantasting van de rechtsorde;

    c. De vestiging of exploitatie strijd oplevert met het geldend bestemmingsplan dan wel met een geldende leefmilieuverordening.

    d. Er naar zijn oordeel sprake is van een ongewenste concentratie van horeca-inrichtingen in een bepaald gebied, waardoor het gevaar voor aantasting van de openbare orde of het woon- en leefklimaat cumulatief toeneemt.

    e. De horeca-inrichting gevestigd is in de onmiddellijke nabijheid van bedrijven of winkels met een dusdanig andere bezoekersgroep, dat de ontmoeting tussen de verschillende bezoekersgroepen openbare ordeproblemen heeft of tot gevolg kan hebben

    of

  • 4. Redelijkerwijze moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

Artikel 2B:11 Voorwaarden en voorschriften

  • 1. Het bevoegd orgaan kan aan een vergunning voorwaarden en voorschriften verbinden.

    a. Voorwaarden komen voort uit deze verordening en worden ten aanzien van de vergunning van de exploitant expliciet opgenomen;

    b. Voorschriften kunnen door het bevoegd orgaan aan een vergunning worden verbonden en dienen door exploitant en/of leidinggevenden te worden nageleefd.

  • 2. Gevolgen van voorwaarden en voorschriften

    a. Het niet nakomen van voorwaarden kan leiden tot het (tijdelijk) sluiten van de inrichting of intrekken van de vergunning zoals bedoeld in de artikelen 2A:11 lid 1 en 2A:12 lid 1.

    b. Het niet nakomen van voorschriften leidt tot toepassing van sanctie(s), bedoeld in artikel 2A:16.

  • 2. De in het eerste lid, sub b, bedoelde voorschriften kunnen onder meer betrekking hebben op:

    a. De openings- en sluitingstijden van de horeca-inrichting;

    b. De verkoop van dranken en eetwaren via een loket of automaat vanuit of buiten de besloten ruimte van de horeca-inrichting;

    c. De wijze waarop handelsreclame mag worden gevoerd;

    d. Het aantal bezoekers, dat gelijktijdig in de inrichting aanwezig mag zijn;

    e. De aanwezigheid van de leidinggevende.

  • 3. Het bevoegd orgaan kan de aan een vergunning verbonden voorschriften wijzigen dan wel nieuwe voorschriften aan de vergunning verbinden.

  • 4. Het is verboden te handelen in strijd met één of meer van de aan de vergunning verbonden voorschriften.

Artikel 2B:12 Intrekkingsgronden

  • 1. De vergunning wordt door het bevoegd orgaan ingetrokken indien:

    a. Ter verkrijging van de vergunning gegevens zijn verstrekt die zodanig onjuist of anders blijken te zijn, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest.

    b. Door de wijze van exploitatie het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig wordt aangetast of dreigt te worden aangetast.

    c. Zich in de betrokken horeca-inrichting feiten en/of omstandigheden hebben voorgedaan die de ernstige vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde.

    d. Sprake is van een situatie welke niet in overeenstemming is met hetgeen is bepaald onder de weigeringsgronden.

    e. Niet langer wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 2B:6.

    f. Binnen een termijn van 6 maanden na dagtekening van de vergunning geen gebruik is gemaakt van de vergunning, anders dan wegens overmacht.

    g. Op verzoek van de vergunninghouder(s).

  • 2. Het bevoegd orgaan kan de vergunning intrekken indien:

    a. naar zijn oordeel gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorwaarden en/of voorschriften;

    b. er sprake is van een wijziging in de aard van de horeca-inrichting;

    c. naar zijn oordeel gehandeld wordt in strijd met de bepalingen van deze afdeling.

    d. er aanwijzingen zijn dat in de horeca-inrichting personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    e. indien er sprake is van toepassing van de Wet Bibob in het geval dat na verlenen van de vergunning blijkt dat sprake is van toepassing van artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Artikel 2B:13 Vervallen van de vergunning

Een vergunning vervalt:

a. Wanneer voor dezelfde horeca-inrichting een nieuwe vergunning als bedoeld in artikel 2B:3 bekend wordt gemaakt.

b. Indien onverminderd het bepaalde in artikel 2B:4 lid 3, de enige vergunninghouder als zodanig niet meer aan het rechtsverkeer deelneemt.

c. Indien er gedurende een periode van 6 maanden geen gebruik is gemaakt van de lopende vergunning doordat er geen bedrijfsmatige activiteiten in de inrichting hebben plaatsgevonden.

Artikel 2B:14 Sluiting van de horeca-inrichting

  • 1. Het bevoegd orgaan kan de sluiting al dan niet voor een bepaalde tijd van een inrichting bevelen zoals ook vermeld in artikel 2A:11 lid 1. Aanvullende gronden voor een (tijdelijk) sluiting zijn:

    a. De ondernemer(s) in strijd handelt/handelen met wettelijke voorschriften zoals Vreemdelingenwet 2000 en Wet arbeid vreemdelingen;

    b. Gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorwaarden of voorschriften;

    c. De exploitatie van een horeca-inrichting op een zodanige wijze plaatsvindt dat het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed dan wel de vrees bestaat voor een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat.

  • 2. Tenzij er sprake is van spoedeisende gevallen wordt aan de ondernemer in ieder geval in kennis gesteld van het voornemen de inrichting (tijdelijk) te sluiten en wordt in de gelegenheid gesteld dienaangaande te worden gehoord.

  • 3. Indien (tijdelijk) sluiting wordt geëffectueerd wordt de sluiting geacht openbaar bekend te zijn, zodra een afschrift van het bevel tot sluiting op of nabij de toegang of toegangen van de horeca-inrichting is/zijn aangebracht.

  • 4. Zolang het bevel van sluiting van kracht is, is het verboden bezoekers tot de horeca-inrichting toe te laten of daarin te laten verblijven.

  • 5. Zolang het bevel van sluiting van kracht is, is het verboden deze als bezoeker te betreden of daarin als bezoeker te verblijven.

  • 6. De sluiting kan op verzoek van belanghebbende(n) door het bevoegd orgaan worden opgeheven wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

Afdeling 1: Toezicht op de speelgelegenheden

Artikel 2B:15 Speelgelegenheden

  • 1. Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    a. speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    b. speelgelegenheden waarvoor door de Minister van Veiligheid en Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;

    c. speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de Kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de Kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de Kansspelen te verrichten.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning:

    a. indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

    b. indien de exploitatie van een speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 4. Op de vergunning is artikel 1:13 van toepassing.

Artikel 2B:16 Kansspelautomaten

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegde orgaan in een horecabedrijf, die beschikt over een vergunning Drank- en horecawet, kansspelautomaten aanwezig te hebben.

  • 2. Voor alle horeca inrichtingen dient een melding te worden gedaan indien in de zaak behendigheidsautomaten aanwezig zijn.

  • 3. In dit artikel wordt verstaan onder:

    a. Wet: de Wet op de Kansspelen;

    b. kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

    c. hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

    d. laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

  • 4. In hoogdrempelige inrichtingen: mogen maximaal 2 kansspelautomaten en 2 behendigheidsautomaten aanwezig zijn.

  • 5. In laagdrempelige inrichtingen mogen geen kansspelautomaten en maximaal 2 behendigheidsautomaten aanwezig zijn.

  • 6. Op de vergunning bedoeld in lid 1 is artikel 1:13 van toepassing.

Hoofdstuk 2C Nachtverblijf en kamerverhuur

Afdeling 1: Inzake nachtverblijf

Artikel 2C:1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

1. inrichting: elke al of niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

2. houder: degene die een inrichting exploiteert, dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.

Artikel 2C:2 Kennisgeving exploitatie

Degene, die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2C:3 Nachtregister

De houder van een inrichting of een voor hem behandelend persoon is verplicht een register, als be­doeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat is ingericht volgens het door de burge­meester vastgestelde model.

Artikel 2C:4 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene, die in een inrichting nachtverblijf houdt, dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woon­plaats, geboortedatum, geboorteplaats, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 2: Inzake kamerverhuur

Artikel 2C:5 Begripsomschrijvingen

a. college: het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade;

b. eigenaar: degene die bevoegd is tot het in gebruik geven van woonruimte of een gebouw. Onder "eigenaar in de zin van het Burgerlijk Wetboek" wordt in deze verordening en de daarop berustende bepalingen mede verstaan: de erfpachter, vruchtgebruiker, gerechtigde tot een appartementsrecht als bedoeld in artikel 106 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, of degene aan wie door een rechtspersoon het gebruiksrecht van een woonruimte is verleend.

c. huishouden: een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een

gemeenschappelijke huishouding voeren;

d. woonruimte: besloten ruimte die, al dan niet samen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden;

e. zelfstandige woonruimte: woonruimte die een eigen toegang heeft en die door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;

f. onzelfstandige woonruimte: een verblijfsruimte die door de aard van de inrichting en gebruik, het privé-domein is van een bewoner die daarbij is aangewezen op het gebruik van gemeenschappelijke voorzieningen.

g. bijzondere woonruimtes: niet onder de vergunningsplicht vallen de bijzondere woonruimtes die liggen in een: seniorencomplexen, herstelinrichtingen of verzorgingstehuizen.

h. kamerverhuurpand: gebouw of een deel van een gebouw met, of geschikt te maken voor drie of meer kamers, niet vallende onder het begrip logiesgebouw en/of logiesverblijf als bedoeld in het Bouwbesluit, welke kamers als hoofdverblijf apart zijn of kunnen worden bewoond door niet in het verband van een huishouden levende personen.

i. gemeenschappelijke voorzieningen: ruimten, opstelplaatsen, aansluitingen, installaties, apparatuur en dergelijke die gebruikt kunnen worden door de bewoners van drie of meer onzelfstandige woonruimtes;

j. omzetting woonruimte: het omzetten van een zelfstandige woonruimte in een onzelfstandige woonruimte;

k. huurprijs: de prijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woonruimte, uitgedrukt in een bedrag per maand;

l. bewoning: met bestemming tot bewoning wordt bedoeld dat men daar permanent

woont en daar zijn hoofdverblijf heeft, zoals bedoeld in de Wet gemeentelijke basisadministratie;

m. buurt: deel van een wijk volgens de wijk- en buurtindeling van de gemeente Kerkrade.

Artikel 2C:6 Werkingsgebied

Het bepaalde in deze verordening is van toepassing op alle woonruimten in bestaande en nieuwe gebouwen binnen het gebied van de gemeente Kerkrade.

Artikel 2C:7 Vereiste vergunning kamerverhuur

Met het oog op de bescherming van woon- en leefmilieu is het verboden om een zelfstandige woonruimte gelegen in het in artikel 2C:6 genoemde werkingsgebied zonder vergunning van het college om te zetten in drie of meer onzelfstandige woonruimten dan wel zelfstandige woonruimten als kamerverhuurpand te exploiteren of te doen exploiteren.

Artikel 2C:8 Aanvragen van een kamerverhuurvergunning

  • 1. De aanvraag voor een vergunning tot kamerverhuur wordt door de eigenaar in tweevoud ingediend.

  • 2. Bij de aanvraag worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    a. bewijs van eigendom van de woonruimte en, voor zover van toepassing, bewijs dat de aanvrager gerechtigd is tot de gevraagde omzetting;

    b. en plattegrond van de bestaande situatie voorzien van gebruiksoppervlaktematen;

    c. een plattegrond van de gewijzigde situatie voorzien van gebruiksoppervlaktematen, waarbij is aangegeven welke ruimten als afzonderlijke woonruimte zullen worden gebruikt.

  • 3. Voor het indienen worden door het college nadere regels gesteld.

  • 4. Aan de aanvrager wordt binnen twee weken na de datum van ontvangst van de aanvraag een ontvangstbevestiging gestuurd, waarin de datum van ontvangst is vermeld.

  • 5. De beschikking wordt genomen binnen 12 weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

  • 6. Het college kan zijn beslissing met ten hoogste 8 weken verdagen.

  • 7. Het college verleent de gevraagde vergunning voor een in de beschikking aan te geven maximale termijn, die niet langer kan zijn dan vijf jaar en na verloop van een periode van vijfjaar op aanvraag en na toetsing telkens met een nieuwe periode van maximaal vijf jaar kan worden verlengd.

  • 8. Bij het verlopen van de in het vorige lid genoemde periode vervalt de vergunning van rechtswege.

  • 9. In de vergunning vermeldt het college de volgende informatie:

    a. het adres van de woonruimte waarop de vergunning betrekking heeft;

    b. de eigenaar van de woonruimte waarop de vergunning betrekking heeft;

    c. de woonruimte waarop de vergunning betrekking heeft;

    e. het aantal onzelfstandige woonruimten dat gecreëerd mag worden.

  • 10. Aan een vergunning worden in ieder geval de volgende voorschriften verbonden:

    a. onverminderd het bepaalde in de Woningwet mogen er geen ingrijpende verbouwingen worden uitgevoerd die de geschiktheid om als woonruimte te kunnen dienen aantasten;

    b. de vergunninghouder stelt het college in kennis van de feitelijke beëindiging van het gebruik waarvoor de omzettingsvergunning is verleend.

  • 11. Een vergunning is gebonden aan de woonruimte waarvoor die vergunning is verleend en kan op verzoek van de eigenaar of een rechtverkrijgende worden overgeschreven op naam van een ander dan degene op wiens naam de vergunning is gesteld.

  • 12. Op de vergunning bedoeld in lid 1 is artikel 1:13 van toepassing.

Artikel 2C:9 Gronden tot weigering van een vergunning

  • 1. Het college weigert de gevraagde vergunning te verlenen indien er naast de gronden van artikel 1:11 sprake is van:

    a. overlast bij eerder en/of soortgelijke woonruimtes;

    b. degene op de vergunningsaanvraag of eigenaar zoals omschreven in artikel 2C:5 onder b inzake begeleide woonsituaties niet voldoet aan de daarbij horende zorg- en onderhoudsplicht.

  • 2. Het college stelt nadere eisen omtrent het kunnen weigeren van een vergunning.

Artikel 2C:10 Intrekken van de vergunning

  • 1. Het college kan de vergunning intrekken indien:

    a. de vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren;

    b. de aan de vergunning verbonden voorwaarden en voorschriften niet worden nagekomen;

    c. de vergunninghouder één jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning daarvan nog geen gebruik heeft gemaakt, of de woonruimte waarvoor de vergunning is verleend langer dan één jaar niet meer in gebruik is;

    d. vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat handhaving van de vergunning zou leiden tot een verstoring van de openbare orde, veiligheid of gezondheid, dan wel een verstoring van een geordend woon- en leefmilieu van het gebouw waarop de vergunning betrekking heeft;

    e. het aantal onzelfstandige woonruimten afwijkt van het in de aanvraag vermelde aantal.

  • 2. Het college gaat niet eerder tot intrekking van de vergunning over, voordat degene tegen wie het besluit tot intrekking wordt genomen bij aangetekende brief in kennis is gesteld van het voornemens de vergunning te willen intrekken, tenzij voor een nader te bepalen datum zodanige maatregelen en/of voorzieningen zijn getroffen, dat alsnog aan de betreffende bepalingen van deze verordening wordt voldaan en hij/zij in de gelegenheid is gesteld zich door of namens het college te doen horen.

Artikel 2C:11 Hardheidsclausule

Het college is bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van de verordening.

Artikel 2C:12 Toezicht, controle en handhaving

  • 1. Met het toezicht en de controle op en de handhaving van de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast de daartoe door het college aangewezen ambtenaren van de gemeente.

  • 2. Voor het toezicht en handhaving van, bij of krachtens, een andere wettelijke regeling met betrekking tot de het pand resp. de locatie waar kamerverhuur plaatsvindt zijn daarvoor aangewezen ambtenaren bevoegd.

  • 3. Toezicht en handhaving van hetgeen bij of krachtens deze afdeling is bepaald kan door verschillende ambtenaren voor of namens de gemeente worden uitgeoefend (flexteam).

Artikel 2C:13 Medewerking bij toezicht en controle

De pandeigenaar en/of beheerder van een pand waar kamerverhuur plaatsvindt of gaat plaatsvinden is ten allen tijde gehouden medewerking bij controles en toezicht in het pand en alle toegankelijke gemeenschappelijke ruimtes in dat pand te verlenen.

Artikel 2C:14 Strafbepaling

Hij of zij die handelt in strijd met het bepaalde in artikel 2C:7 of weigert medewerking te verlenen zoals bedoeld in 2C:13, wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste vier maanden of geldboete van de derde categorie. De genoemde strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

Artikel 2C:15 Overgangsbepalingen

  • 1. Het gebruik als kamerverhuurpand, zoals dat aantoonbaar bestond op 1 januari 2008, mag worden voortgezet, indien voor dit gebruik binnen drie maanden na inwerkingtreding van deze verordening een vergunning wordt aangevraagd als bedoeld in artikel 2C:7 van deze verordening.

  • 2. Wijziging van het gemelde gebruik is alleen toegestaan voor zover het aantal kamers daardoor niet toeneemt.

  • 3. Conform artikel 2C:8, vijfde lid, beslist het college op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid van dit artikel binnen 12 weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

  • 4. Conform artikel 2C:8, zesde lid, kan het college de beslissing met 8 weken verdagen.

Hoofdstuk 2D: Exploitatievergunning en toezicht winkelbedrijven

Artikel 2D:1 Begripsbepalingen

  • 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    a. winkelbedrijf: een voor het publiek toegankelijke ruimte resp. inrichting waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is of anders dan om niet, handelingen en werkzaamheden worden verricht die verband houden met dan wel inherent zijn aan het exploiteren van een smartshop en/of, headshop en/of of growshop, een belshop en/of internetcafé. Het gaat hier zowel om groothandels als om detailhandelszaken;

    b. exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd;

    c. leídinggevende: de exploitant alsmede andere natuurlijke personen, die algemene of onmiddellijke leiding geeft aan de exploitatie van het winkelbedrijf.

  • 2. In dit hoofdstuk wordt onder bezoeker niet verstaan:

    a. de gezinsleden van de exploitant alsmede diens elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

    b. de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;

    c. de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is;

    d. het dienstdoend personeel.

  • 3. Inzake smart-, head- en growshops kunnen nader regels worden gesteld.

  • 4. Inzake bel en internetwinkels kunnen nadere regels worden gesteld.

Afdeling 1: Smart,-Head en Growshops

Artikel 2D:2 Vergunningplicht

  • 1. Het is verboden een inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2. De aanvraag voor de vergunning dient te geschieden met een door de burgemeester vastgesteld formulier, dat vergezeld gaat van:

    a. een situatietekening waaruit blijkt de plaatselijke en kadastrale ligging van de inrichting, schaal tenminste 1:1000;

    b. een plattegrondtekening van de inrichting, schaal tenminste 1:100.

  • 3. Bij de aanvraag voor een smart,- head en growshop dient ook een volledig ingevuld, ondertekend en van de gevraagde bescheiden voorzien formulier in het kader van de Wet Bibob te worden ingediend.

  • 4. De vergunning kan alleen maar aan natuurlijke personen worden verleend.

  • 5. De vergunning wordt uitsluitend verleend aan de exploitant, is persoonsgebonden en kan niet worden overgedragen.

  • 6. Op de vergunning is artikel 1:13 van toepassing.

Artikel 2D:3 Afnemend maximum

  • 1. Vergunning kan worden verleend voor een beperkt aantal inrichtingen, waarbij het maximum wordt bepaald door het aantal inrichtingen dat op het moment van inwerkingtreding van de verordening 2001, gewijzigd in 2005, werden geëxploiteerd, welk aantal door de burgemeester werd vastgesteld op het moment van inwerkingtreding van de wijziging 2005 van de verordening 2001.

  • 2. Indien de exploitatie van een inrichting, al dan niet gedwongen, wordt beëindigd, neemt het in het eerste lid bedoelde maximum evenredig af.

Artikel 2D:4 Beslissingstermijn

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:5 neemt het bevoegd bestuurs­orgaan een beslissing op de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 2D:2, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Indien de aanvraag niet compleet is, vindt behandeling plaats op het moment dat de aanvraag is gecomplementeerd.

  • 3. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

  • 4. Ten behoeve van een lokaal Bibob advies kan de termijn nog eens met ten hoogste 4 weken worden verdaagd.

  • 5. Indien een advies bij het Landelijke Bureau Bibob wordt gevraagd kan de beslistermijn na toepassing van lid 3 en 4 nog eens met 8 weken worden verdaagd.

Artikel 2D:5 Gedragseisen

  • 1. De aanvrager van een vergunning alsook de leidinggevenden die (mede) op een vergunning dienen te worden gezet, dienen aan volgende eisen te voldoen:

    a. zij mogen niet onder curatele staan dan wel uit het ouderlijk gezag of voogdij ontzet zijn;

    b. zij mogen niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn;

    c. zij moeten de leeftijd van eenentwintig jaar hebben bereikt.

    d. zij moeten niet met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis zijn geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking zijn gesteld.

  • 2. Bovendien dienen ter beoordeling van het levensgedrag onder anderen de volgende persoonseisen:

    a. zij mogen niet binnen minimaal vijf jaar, vanaf het moment dat de aanvraag in behandeling is genomen, voor een misdrijf onherroepelijk zijn veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba.

    b. Met een veroordeling als bedoeld het tweede lid sub a wordt gelijkgesteld een onherroepelijke veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten.

    c. Met een veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf als bedoeld in het tweede lid onder a wordt gelijk gesteld een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke vrijheidsstraf.

    d. bij weigering van de vergunning wordt minimaal een periode van vijf jaar teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    e. bij de intrekking van een vergunning wordt teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 3. Zij mogen niet binnen minimaal de laatste vijf jaar bij meer dan één uitspraak onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, onder a, van het Wetboek van Strafrecht wegens dan wel mede wegens overtreding van:

    a. bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet;

    b. bepalingen gesteld bij of krachtens de Wet op de accijns en de Douanewet, voor zover het betreft alcoholhoudende dranken;

    c. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 j°artikel 8 of j°artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

    d. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 250ter, 252, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht,

    e. de artikelen 1 onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

    f. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

    g. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 4. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid, wordt gelijkgesteld betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ter zake van een overtreding als bedoeld in het eerste lid, tenzij de geldsom € 375,-- of minder bedraagt.

  • 5. Met een veroordeling tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer als bedoeld in het tweede lid wordt gelijkgesteld een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf.

  • 6. Een leidinggevende is binnen minimaal de laatste vijf jaar geen leidinggevende geweest van een inrichting waarvan de vergunning is ingetrokken op grond van de Drank-en Horecawet, die gesloten was op grond van artikel 13b van de Opiumwet of van een op grond van artikel 149 van de Gemeentewet vastgestelde verordening, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 2D:6 Weigeringsgronden

De vergunning wordt geweigerd indien:

a. het in artikel 2D:3 bedoelde maximum aantal inrichtingen is bereikt.

b. de vestiging of exploitatie strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan en/of leefmilieuverordening;

c. de exploitant binnen drie jaar voor de aanvraag een inrichting heeft geëxploiteerd die op grond van (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde gesloten is geweest;

d. de exploitant de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt;

e. de exploitant/leidinggevenden niet voldoet aan de eisen gesteld in 2D:5;

f. naar het oordeel van de burgemeester moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de inrichting;

g. er sprake is van een concentratie van inrichtingen in een bepaald gebied, waardoor het gevaar voor aantasting van de openbare orde of het woon- en leefklimaat cumulatief toeneemt;

h. de inrichting gevestigd is in de onmiddellijke nabijheid van horecabedrijven of winkels met een dusdanig andere bezoekersgroep, dat de ontmoeting tussen de verschillende bezoekersgroepen openbare ordeproblemen tot gevolg heeft of tot gevolg dreigt te hebben;

i. de inrichting gevestigd is in de directe nabijheid van een terrein waarop een school of

jongerencentrum is gehuisvest;

j. redelijkerwijze moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

k. Een vergunning kan worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bevordering IntegriteitsBeoordelingen door het Openbaar Bestuur (Wet Bibob).

l. Voordat toepassing wordt gegeven aan sub k, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.

Artikel 2D:7 Aanwezigheid exploitant/leidinggevende

Het is verboden een inrichting voor het publiek geopend te hebben indien in de inrichting geen exploitant/leidinggevende aanwezig is die vermeld staat op de exploitatievergunning.

Artikel 2D:8 Verplaatsing inrichting

  • 1. Het is verboden een inrichting te verplaatsen zonder toestemming van de burgemeester.

  • 2. De toestemming kan uitsluitend worden verleend:

    a. indien het algemeen belang naar het oordeel van de burgemeester zulks vordert, hetgeen met name het geval is indien:

    - de aanwezigheid en/of de exploitatie van de inrichting ertoe bijdraagt dat het woon- en leefklimaat in de omgeving van de te verplaatsen inrichting hierdoor op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed, of - sprake is van een concentratie van inrichtingen waardoor het woon- en leefklimaat nadelig wordt beïnvloed.

    b. en voorts indien op de beoogde nieuwe locatie:

    - de vestiging en/of exploitatie geen strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan en/of Leefmilieuverordening;

    - de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de inrichting;

    - er geen sprake is van een concentratie van inrichtingen, waardoor het gevaar voor aantasting van de openbare orde of het woon- en leefklimaat cumulatief toeneemt;

    - de inrichting niet gevestigd is in de onmiddellijke nabijheid van horecabedrijven of winkels met een dusdanig andere bezoekersgroep, dat de ontmoeting tussen de verschillende bezoekersgroepen openbare ordeproblemen tot gevolg heeft of tot gevolg dreigt te hebben;

    - de inrichting niet gevestigd is in de directe nabijheid van een terrein waarop een school of jongerencentrum is gehuisvest.

    - de inrichting, blijkend uit een over te leggen plattegrondtekening als bedoeld in artikel 2D:2, van de nieuwe locatie, qua oppervlakte niet groter is dan maximaal 125% van de oppervlakte van de inrichting op de locatie die is verlaten.

  • 3. Indien een inrichting wordt verplaatst met toepassing van het tweede lid wordt de vergunning geacht te zijn verleend voor de nieuwe locatie, waarbij de in het tweede lid bedoelde plattegrondtekening deel uitmaakt van de vergunning.

  • 4. Op het verbod van lid 1 is artikel 1:13 van toepassing.

Artikel 2D:9 Sluitingsuur

  • 1. Op de openingstijden van de inrichting is het bij of krachtens de Winkeltijdenwet bepaalde van toepassing.

  • 2. Het is de exploitant van een inrichting verboden deze voor bezoekers geopend te hebben of daarin of aldaar één of meer bezoekers toe te laten of te laten verblijven gedurende de tijden dat de inrichting op grond van de in het eerste lid bedoelde regelgeving voor het publiek gesloten dient te zijn.

Artikel 2D:10 Afwijking sluitingsuur; tijdelijke sluiting

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer inrichtingen, tijdelijk andere dan de krachtens in artikel 2D:9 bedoelde sluitingsuren vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 13b van de Opiumwet van toepassing is.

Artikel 2D:11 Sluiting

Onverminderd het bepaalde in artikel 2D:8 kan de burgemeester een inrichting, al dan niet voor een bepaalde termijn gesloten verklaren indien:

a. de exploitant van de inrichting handelt in strijd met het bepaalde in de artikelen 2D:10 of artikelen 2 of 3 van de Opiumwet;

b. de exploitant van de inrichting handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.

Artikel 2D:12 Aanwezigheid in gesloten inrichting

  • 1. Het is personen verboden gedurende de tijd dat een inrichting is gesloten, ingevolge artikel 2D:11 dan wel op basis van een besluit overeenkomstig artikel 13b Opiumwet, de inrichting te betreden of zich daar in te bevinden.

  • 2. Het is de exploitant van een inrichting verboden gedurende de tijd dat een inrichting, ingevolge artikel 2D:11 dan wel een overeenkomstig artikel 13b Opiumwet genomen besluit, voor bezoekers gesloten dient te zijn, deze inrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin of aldaar een of meer bezoekers toe te laten of te laten verblijven.

Artikel 2D:13 Intrekking vergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning ingetrokken indien:

a. de exploitatie van de inrichting door een andere dan de in de vergunning genoemde exploitant is of wordt overgenomen.

b. de inrichting krachtens een verleende of te verlenen bouwvergunning is of wordt gewijzigd en waarbij de totale oppervlakte van de inrichting wordt vergroot.

c. de exploitant niet of niet langer voldoet aan de in 2D:5 gestelde eisen aan exploitant en leidinggevenden.

Artikel 2D:14 Toegang ambtenaren van politie

De exploitant is verplicht ervoor zorg te dragen dat ambtenaren van politie in de uitoefening van hun taken als ook ambtenaren van de gemeente die zijn belast met toezicht en handhaving de bepalingen bij of krachtens deze verordening, vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn inrichting:

a. gedurende de tijd dat de inrichting voor bezoekers geopend is dan wel

b. gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn, indien die ambtenaren van politie het vermoeden uiten dat daarin of aldaar bezoekers aanwezig zijn.

Afdeling 2: Bel-en internetwinkels

Artikel 2D:15 Gereserveerd

Artikel 2D:16 Gereserveerd

Artikel 2D:17 Gereserveerd

Artikel 2D:18 Gereserveerd

Hoofdstuk 2E: Overlast, ongeregeldheden en baldadigheden

Afdeling 1: Maatregelen tegen overlast e.a.

Artikel 2E:1 Betreden gesloten woning of niet voor publiek toegankelijk lokaal

  • 1. Het is verboden, een krachtens artikel 174a lid 1 en lid 2 van de Gemeentewet gesloten woning een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden of zich daarin te bevinden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning of lokaal en/of bij de woning of voor het publiek toegankelijk lokaal behorend erf te betreden of zich daarin te bevinden.

  • 3. De in het eerste lid gesteld verbod geldt niet voor personen wier aanwezigheid terzake van veiligheid, gezondheid, voorkoming van schade of terzake van een strafrechtelijk onderzoek in die woning of in een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of op bijbehorend erf dringend noodzakelijk is;

  • 4. De burgemeester is bevoegd voor de in lid 1 en lid 3 gestelde verboden ontheffing te verlenen.

  • 5. Op de ontheffing is artikel 1:13 van toepassing.

Artikel 2E:2 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2. Degene die op een openbare plaats  

    a. aanwezig is bij een voorval, waardoor waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

    b. aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel

    c. zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

    is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten, als bedoeld in de Wet openba­re manifestaties.

  • 6. Op de ontheffing is van lid 4 is artikel 1:13 van toepassing.

Artikel 2E:3 Verblijfsontzeggingen

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene die de openbare ernstig verstoort of die één of meer van de wettelijke bepalingen overtreedt, die genoemd worden in een nadere regel, een verbod opleggen zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste 2 weken te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben plaatsgehad.

  • 2. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene aan wie eerder een verbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd en ten aanzien van wie binnen één jaar na het opleggen van dit verbod wordt geconstateerd, dat hij zich gedraagt in strijd met het vijfde lid of de in het laatste lid genoemde artikelen, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste 6 weken te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben plaatsgehad.

  • 3. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene aan wie eerder twee of meer verboden als bedoeld in dit artikel zijn opgelegd en ten aanzien van wie binnen één jaar na het opleggen van het laatste verbod wordt geconstateerd, dat hij zich gedraagt in strijd met het vijfde lid of de in het laatste lid genoemde artikelen, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste 12 weken te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben plaatsgehad.

  • 4. De burgemeester beperkt de in het eerste, tweede of derde lid genoemde verboden, indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 5. Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod.

  • 6 De burgemeester stelt bij nadere regel vast bij welke bepalingen de verblijfsontzegging toepassing kan vinden.

Afdeling 2: Overlast, ongeregeldheden en baldadigheid

Artikel 2E:4 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroerende zaak, dat vanaf de weg zicht­baar is, te (doen) bekrassen of te (doen) bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:

    a. Een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken of te laten aanplakken of op andere wijze aan te brengen of te laten aanbrengen;

    b. Met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige aanbelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te laten aanbrengen.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen;

  • 5. Het is verboden de in het 4e lid bedoelde aanplakborden te ge­bruiken voor het aanbrengen van handelsreclame;

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, welke geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningen en bekendmakingen­­;

  • 7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2E:5 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1. Het is verboden tussen 22.00 uur en 06.00 uur op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing, indien redelijkerwijs aan­ne­melijk is, dat de in dat lid bedoelde materialen of gereedschappen niet zijn gebezigd of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2E:4.

Artikel 2E:6 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1. Het is verboden tussen een half uur na zonsondergang en een half uur voor zonsop­gang op de weg te vervoeren of bij zich te hebben lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs aannemelijk is, dat de in dat lid bedoelde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet bestemd of gebruikt zijn voor de in dat lid bedoelde handelingen

Artikel 2E:7 Hulpmiddelen voor winkdiefstal

Het is verboden op de weg of in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een tas en/of andere voorwerpen die er kennelijk toe is c.q. zijn uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

Artikel 2E:8 Betreden van plantsoenen e.d.

  • 1. Het is aan degene, die daartoe niet bevoegd is, verboden zich te bevinden buiten de wegen of paden gelegen in of bij de Gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken dan wel in/tussen aanplantingen, bloemperken, heester- of struikgewas die op of aan de weg liggen.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid ge­stelde verbod.

  • 3. Op de lid 2 genoemde ontheffing is artikel 1:13 van toepassing.

Artikel 2E:9 Rijden over bermen e.d.

  • 1. Het is verboden met voertuigen, die niet voorzien zijn van rubberbanden, te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing, indien dat rijden door de om­standigheden redelijkerwijs gebillijkt wordt.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de geldende Wegenverordening van de provincie Limburg.

Artikel 2E:10 Hinderlijk gedrag op of aan de weg

  • 1. Het is verboden:

    a. op of aan de weg te klimmen of op andere wijze dan waartoe deze zijn bestemd zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheden, voertuig, hekomheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    b. zich op of aan de weg zodanig op te houden dat aan weggebruikers of aan bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder veroor­zaakt wordt.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in artikel 424, 426 bis, 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2E:11 Hinderlijk/Verboden drankgebruik

  • 1. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats of de weg, die deel uit maakt van een door het college­ aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    a. een terras dat deel uit maakt van een inrichting, als bedoeld in artikel 2A:4 alsmede in artikel 1 van de Drank- en horecawet;

    b. de plaats, niet zijnde een inrichting, als bedoeld onder a, waarvoor een onthef­fing geldt krachtens artikel 35, tweede lid, van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2E:12 Verboden resp. hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden:

    a. zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    b. zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartements­gebou­wen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk ge­bruik bestemde ruimte van een zodanig gebouw.

  • 3. Het is verboden zonder toestemming van de rechthebbende zich te bevinden in een on­bewoond pand of op het daarbij behorende erf, op het terrein van een in aanbouw zijnd gebouw of op een opengebroken weg.

Artikel 2E:13 Gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2E:13a Overlast en/of hinder veroorzaken

  • 1. Personen die in een pand of woning bewonen of zich daar bevinden dienen zich te onthouden van handelingen en gedragingen die de openbare orde of veiligheid in gevaar brengen of die indruisen tegen het leven of de gezondheid van andere personen in hetzelfde pand en omwonenden van dit pand.

  • 2. Tot de handelingen en gedragingen, bedoeld in lid 1, behoren onder anderen:

    a. overmatig geluid door (verstrekte) muziek;

    b. overmatig stemgeluid (schreeuwen, schelden);

    c. agressief optreden naar andere bewoners en/omwonenden.

  • 3. Deze handelingen en gedragingen verstoren de openbare orde en gezondheid van personen en kunnen daarom aanleiding zijn tot controle van de gemeente als bedoeld in artikel 6:3.

Artikel 2E:13b Vechten

  • 1. Het is verboden in het openbaar te vechten.

  • 2. Het in eerste lid gesteld verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424 of 426bis van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2E:14 Neerzetten van fietsen e.d.

  • 1. Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek, indien:

    a. dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

    b. daardoor die ingang versperd wordt;

    c. hierdoor de doorgang van de voetgangers wordt belemmerd.

  • 2. Fietsen die een ingang versperren of de doorgang voor voetgangers belemmeren kunnen door toezichthouders in dienst van de gemeente als ook door uitvoerende ambtenaren van politie met een waarschuwing worden voorzien.

  • 3. Indien de situatie, bedoeld in lid 2, het vereist kunnen fietsen e.d. ook door toezichthouders van de gemeente of uitvoerende ambtenaren van politie worden verwijderd.

Artikel 2E:15 Overlast van fiets of bromfiets op markt-en kermisterrein e.d.

Het is verboden op uren en plaatsen die door het college of de burgemeester aangewezen zijn, zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt welke publiek trekt, mits dit kenbaar is gemaakt aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2E:16 Bespieden van personen

  • 1. Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel van een gebouw of woon­wagen op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw of deze woonwagen bevindende persoon, te be­spie­den.

  • 2. Het is verboden door middel van een verrekijker een zich in een gebouw of woonwagen bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2E:17 Alarminstallaties

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college in, op of aan een onroe­rende zaak een alarminstallatie geïnstalleerd te hebben die een voor de omgeving opvallend geluid- of lichtsignaal kan produceren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet op de Particuliere Beveiligingsorganisaties en Recherchebureaus.

Afdeling 3: Dieren

Artikel 2E:18 Loslopende honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    a. binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is, zulks met uitzondering van door het college speciaal daartoe aangewezen hondenlosloop-gebieden;

    b. buiten de bebouwde kom op de weg als bedoeld in art. 1:1 lid 1 onder b, zonder dat die hond aangelijnd is;

    c. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    d. op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of door middel van penning aangebracht identificatiekenmerk, die de eigenaar of houder van de hond duidelijk doet kennen.

  • 2. Het verbod van lid 1 geldt niet voor zover de eigenaar of houder van de hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of (sociale)hulphond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of (sociale)hulphond.

Artikel 2E:19 Verontreiniging door honden

  • 1. De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

    a. binnen de bebouwde kom buiten de door het college aangewezen en als zodanig ingerichte hondenlosloopgebieden, uitlaatroutes en hondentoiletten;

    b. op een andere door het college aangewezen plaats.

  • 2. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven, indien de eigenaar of houder van de hond er voor zorg draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.  

Artikel 2E:20 Verplichting tot voeren ruimmiddel

  • 1. Het is de eigenaar/houder verboden een hond te laten verblijven / lopen op de weg zonder dat men een deugdelijk hulpmiddel, dat gezien vorm en constructie kennelijk bestemd is tot het opruimen van hondenuitwerpselen, bij zich draagt.

  • 2. Degene die zich met een hond op de in het eerste lid bedoelde plaatsen bevindt is verplicht het hulpmiddel op eerste vordering van de met het toezicht op de naleving van dit artikel belaste ambtenaren te tonen.

Artikel 2E:21 Verontreiniging door paarden

  • 1. De eigenaar, houder of verzorger van een paard alsmede hij die een paard onder zijn hoede heeft, is verplicht indien het paard zich binnen de bebouwde kom op een weg of een voor het publiek toegankelijke plaats, behoudens daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen bevindt, ervoor te zorgen.

    a. dat het paard zich niet van uitwerpselen kan ontdoen.

    b. een deugdelijk opruimmiddel voor het verwijderen van de uitwerpselen bij zich te dragen en dit op eerste vordering van een ambtenaar, belast met de zorg voor de naleving van een of meer bepalingen van deze verordening, te tonen.

  • 2. Indien de eigenaar of houder van een paard verzuimt de in het eerste lid genoemde verplichting na te komen, kunnen burgemeester en wethouders betrokkene aanschrijven, dat het verboden is het paard op de in het eerste lid genoemde plaatsen te laten verblijven of te laten lopen.

  • 3. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid, onder a, gestelde verbod wordt opgeheven indien de eigenaar, houder of verzorger van een paard alsmede hij die een paard onder zijn hoede heeft ervoor zorg draagt, dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 2E:22 Gevaarlijke honden

  • 1. Begripsomschrijvingen

    a. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,5 meter.

    b. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond te voorzien van een muilkorf die:

    - vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    - door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van een mens niet mogelijk is; en

    - zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat gen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 2. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander:

    a. Anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder van de hond, in verband met het gedrag van de hond, een kort aanlijngebod heeft opgelegd;

    b. Anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder van de hond, in verband met het gedrag van de hond, een kort aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd;

  • 3. Het is de eigenaar of houder van een hond of degene die een of meer dieren onder zijn hoede heeft verboden deze te laten verblijven/lopen op of aan de weg of op een terrein van een ander, terwijl er geen voorzorgsmaatregelen zijn genomen die naar aanleiding van het opgelegde gebod door het college, als bedoeld in lid 1 sub 1 of sub 2, mogen worden verwacht om te voorkomen dat deze dieren voor de omgeving hinderlijk zijn;

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 2E:19 lid 1 sub d, dient een hond als bedoeld in het tweede lid onder punt 1. en 2. voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

  • 5. Naast de geboden van lid 2 onder punt 1. en 2. kan aan de eigenaar of houder worden opgedragen samen met de hond deel te nemen aan een (honden)gedragstraining.

  • 6. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing voor zover een landelijke geldende regeling van toepassing is.

Artikel 2E:23 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1. Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwezigheidsbesluit aangeduide dieren:

    a. aanwezig te hebben;

    b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;

    c. aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of

    d. te vervoeren.

  • 2. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen de plaats die een krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Op de ontheffing is artikel 1:13 van toepassing.

Artikel 2E:24 Duiven

  • 1. De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 8.00 en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak dat ligt tussen 1 maart en 1 juni.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de Provinciale ophokverordening Limburg.

  • 4. Op de ontheffing bedoeld in lid 2 is artikel 1:13 van toepassing.

Artikel 2E:25 Loslopend vee en pluimvee

De rechthebbende op vee of pluimvee, dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee of pluimvee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2E:26 Bijen

  • 1. Het is verboden bijen te houden:

    a. binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    b. binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste 6 meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voorzover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4. Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde is voorzien in de, op dat moment geldende, Wegen­verordening van de provincie Limburg.

  • 5. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod onthef­fing verlenen.

  • 6. Op de ontheffing is artikel 1:12 van toepassing.

Artikel 2E:27 (Geluids)overlast hond, kat of ander huisdier

De rechthebbende op een hond, kat of ander huisdier dient er voor zorg te dragen, dat deze dieren aan anderen geen (geluids)overlast bezorgen.

Afdeling 4: Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2E:28 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. Handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

b. Verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdra­gen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 2E:29 Verplichtingen met betrekking tot het register

  • 1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

    a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voorzover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

  • 3. Op deze vrijstelling is artikel 1:12 van toepassing.

Artikel 2E:30 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

a. de burgemeester binnen 3 dagen schriftelijk in kennis te stellen:

1. dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

2. van een verandering van de onder a sub 1 bedoelde adressen;

3. dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

4. dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan.

b. de burgemeester op de eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

c. aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

d. een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in staat waarin het goed is verkregen.

e. wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de burgemeester hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.

Afdeling 5: Route gevaarlijke stoffen (raadpleeg hiervoor de afzonderlijke verordening)

Afdeling 6: Vuurwerk

Artikel 2E:31 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2E:32 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens verkoopdagen

  • 1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

  • 2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde en in het belang van het voorkomen of beperken van overlast.

  • 3. Op de vergunning is artikel 1:13 van toepassing.

Artikel 2E:33 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling.

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door burgemeester en wethouders in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op of aan de weg of op een voor publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover in het daarin geregelde wordt voorzien in artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 5. Op de ontheffing is artikel 1:13 van toepassing.

Afdeling 7: Drugsoverlast

Artikel 2E:34 Verbod begeven op de weg om drugs te verhandelen.

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden en daarmede overlast voor de openbare orde en veiligheid te veroorzaken, dit met het kennelijk doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of te bemiddelen.

Artikel 2E:35 Openlijk drugsgebruik

In het belang van de openbare orde en de veiligheid alsmede ter bescherming van leven en gezondheid van anderen is het is verboden op of aan de weg, op een voor publiek toegankelijke plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.

Artikel 2E:36 Betreden gesloten woning of lokaal.

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 13b Opiumwet gesloten voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden of zich daarin te bevinden;

  • 2. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in die woning of het lokaal wegens dringende redenen noodzakelijk is;

  • 3. De burgemeester is bevoegd van de in lid 1 en 2 gestelde verboden ontheffing te verlenen.

  • 4. Op de ontheffing is artikel 1:13 van toepassing.

Artikel 2E:37 Verzamelingen van personen in verband met drugs

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde en in verband met gedragingen in strijd de bepalingen uit de Opiumwet als ook met de artikelen 2E:3, 2E:36 en/of 2E:37 van deze afdeling wegen aanwijzen waarop of waaraan het verboden is aan een verzameling van meer dan 4 personen deel te nemen.

  • 2. Het is verboden op of aan door de burgemeester op basis van het eerste lid aangewezen wegen deel te nemen aan een verzameling van meer dan 4 personen.

  • 3. Het in het 2e lid gestelde verbod geldt niet als de verzameling personen geen verband houdt met gedragingen in stirjd met de artikelen 2E:36 en 2E:37 van deze afdeling.

  • 4. Een ieder, die zich bevindt in een verzameling van personen als in het eerste lid bedoeld, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een opsporingsambtenaar zijn weg te vervolgen of zich in de door deze aangewezen richting te verwijderen.

Artikel 2E:38 Weggooien van spuiten e.d.

In het belang van de bescherming van levens en van de gezondheid is het verboden om injectiepsuiten of onderdelen daarvan zoals naalden, reservoirs, zuigers e.d. of daarop gelijkende voorwerpen op of aan de weg dan wel in afvalbakken achter te laten, indien redelijkerwijze kan worden aangenomen, dat zulks geschiedt om afstand van het voorwerp te doen.

Afdeling 8: Veiligheidsrisicogebieden, bestuurlijke ophouding en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2E:39 Bestuurlijke ophouding

(Gereserveerd)

Artikel 2E:40 Veiligheidsrisicogebieden (Preventief fouilleren)

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisico-gebied.

Artikel 2E:41 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere voor eenieder toegankelijke plaatsen. Deze plaatsen dienen door de gemeenteraad te worden aangewezen.

Hoofdstuk 3: Seksbedrijven: inrichtingen, escort en sekswinkels e.d.

Afdeling 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 3:1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

b. prostitué(e): degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

c. seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot

prostitutie of het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen

vergoeding zoals prostitutiebedrijf, seksinrichting of escortbedrijf of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch pornografische aard in een seksinrichting tegen vergoeding;

d. prostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid

geven tot prostitutie;

e. escortbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig of in een omvang alsof het bedrijfsmatig was, gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee, waarbij de prostitutie op een andere plaats dan een seksinrichting wordt uitgeoefend;

f. seksinrichting: voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van

een seksbedrijf. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een privéhuis, club of erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

g. thuisprostitutie: verlenen van seksuele handelingen tegen vergoeding in de eigen woning/het eigen huis;

h. raamprostitutie: in een ruimte, gelegen achter een raam aan of bij de openbare weg, seksuele handelingen tegen enige vergoedingen aan passanten aanbieden;

i. sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

j. exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of,

indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde

natuurlijk persoon, voor wiens rekening en risico een seksbedrijf wordt

uitgeoefend;

k. leidinggevende: de natuurlijke persoon voorzien van de nodige zeggenschap, die door de exploitant is aangesteld ten behoeve van feitelijke leiding van een seksbedrijf ook bij afwezigheid van de exploitant;

l. klant: degene die gebruik maakt van de door een exploitant van een

seksbedrijf of een prostituee aangeboden seksuele diensten;

m. advertentie: elke commerciële uiting in een medium, die een seksbedrijf (of een

prostituee) onder de aandacht van het publiek brengt.

n. bezoeker: degene die aanwezig is in een seksbedrijf, met uitzondering van:

1. de exploitant;

2. de leidinggevende;

3. de prostituee;

4. het personeel dat in een seksbedrijf werkzaam is anders dan als prostituee;

5. toezichthouders die zijn aangewezen bij of krachtens wet of op grond van artikel 6:3 van deze verordening;

6. andere personen wier aanwezigheid in het seksbedrijf wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: 

a. het college ­voor escortbedrijven;

b. de burgemeester voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behoren­de erven, als bedoeld in artikel 174 van de Gemeente­wet.

Artikel 3:3 Nadere regels

Het bevoegde orgaan kan ter bescherming van de in artikel 3:14 genoemde belangen nadere regels vaststellen.

Afdeling 2 Seksbedrijven, escort, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Vergunningsplicht

  • 1. Het is verboden een seksbedrijf ­­te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. De aanvraag daartoe dient te geschieden door middel van een door het bevoegd bestuursorgaan vastge­steld formulier.

  • 3. In de aanvraag om een vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    a. de persoonsgegevens van de exploitant;

    b. de persoonsgegevens van de leidinggevende;

    c. de aard van de inrichting;

    d. de locatie van de inrichting;

    e. een (voorlopig) huurcontract van die locatie of bewijs van eigendom;

    f. het correspondentieadres;

    g. telefoonnummer(s) van de betreffende inrichting waaronder 1 nummer met een vaste aansluiting;

    h. een bewijs van inschrijving in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel (op zijn minst van een bedrijf in oprichting);

    i. een nauwkeurige plattegrondtekening van de inrichting, zelf getekend of een technische tekening met schaal ten minste 1:100, met vermelding van de oppervlakte van de verschillende ruimten in m2;

    j. een verklaring en/of het rapport van de GGD-OZL dat de seksinrichting voldoet aan de vereisten zoals gesteld in het Inspectie Protocol Technische Hygiëne.

  • 4. De vergunning wordt uitsluitend verleend aan de exploitant. De vergunning is persoonsgebonden en kan niet worden overgedragen.

  • 5. Per inrichting wordt niet meer dan een aanvraag tegelijk in behandeling genomen.

  • 6. Artikel 1:13 is hier van toepassing.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerde

  • 1. De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht , wegens dan wel mede wegens overtreding van:

    • -

      bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet , de Opiumwet , de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen ;

    • -

      de artikelen 137c tot en met 137g , 140 , 240b , 242 tot en met 249 , 252 , 250a (oud), 273f , 300 tot en met 303 , 416 , 417 , 417bis , 426 , 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht ;

    • -

      de artikelen 8 en 162, derde lid , alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994 ;

    • -

      de artikelen 1, onder a, b en d, 13 , 14 , 27 en 30b van de Wet op de Kansspelen ;

    • -

      de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen ;

    • -

      de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en muniie

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen , tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant of de beheerder zijn binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingsuur resp. openingstijden

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven anders dan:

    a. van 06.00 uur in de morgen tot 02.00 uur middernacht van maandag tot en met donderdag;

    b. van 06.00 uur in de morgen tot 03.00 uur middernacht van vrijdag tot en met zondag.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de aanvrager en/of exploitant om andere sluitingstijden vragen die binnen de genoemde tijden van lid 1 liggen’.

  • 3. het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een vergunningsvoorschrift als bedoeld in artikel 1:6 voor een afzon­der­lijke seksbedrijf andere sluitings­uren vaststellen.

  • 4. Het is bezoekers van een seksbedrijf verboden zich daarin te bevinden geduren­de de tijd dat die inrichting krachtens het eerste lid, tweede lid of derde lid, dan wel krachtens artikel 3:7, gesloten dient te zijn.

  • 5. Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

Artikel 3:7 Afwijking sluitingsuur en (tijdelijke) sluiting

  • 1. Met het oog op de in artikel 3:14, tweede lid, genoemde belangen, in geval van handelen of nalaten in strijd met de bepalingen in dit hoofd­stuk, de aan de vergunning verbonden voorschriften, de nadere regels als bedoeld in artikel 3:3 of handelen / nalaten in strijd met de Opiumwet, kan het bevoegd bestuursorgaan:

    tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    van een afzonderlijk seksbedrijf al dan niet voor een bepaalde termijn ­de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuurs­recht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend.

Artikel 3:8 Intrekken van de vergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan het bevoegde bestuursorgaan met het oog op de in artikel 3:14, tweede lid genoemde belangen of in geval van handelen of nalaten in strijd met de bepalingen in dit hoofdstuk, de aan de vergunning verbonden voorwaarden en voorschriften, of de nadere regels als bedoeld in artikel 3:3, de vergunning intrekken.

Artikel 3:9 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en leidinggevende

  • 1. Het is verboden een seksbedrijf voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploi­tant of leidinggevende in het seksbedrijf aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de leidinggevende zijn verplicht er voortdurend op toe te zien dat in de inrichting:

    a. geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten als genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XX (mishande­ling), XXII (dief­stal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Straf­recht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie;

    b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaal­de.

Artikel 3:10 Verbod straatprostitutie en raamprostitutie

  • 1. Het is verboden op of aan de openbare weg, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, te trachten als prostitué(e) de aandacht van passanten op zich te vestigen.

  • 2. Het is verboden vanuit een locatie, door uitdagende aanwezigheid, handelingen, houding, woord, gebaar of enige andere wijzen, op of aan de openbare weg te trachten passanten die locatie te doen betreden.

  • 3. Met het oog op de naleving van verboden in lid 1 en lid 2, kan door een uitvoerende ambtenaren van politie het bevel aan prostituees als ook passanten worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijde­ren.

Artikel 3:11 Sekswinkels

  • 1. In het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving wordt per wijk de exploitatie van maximaal 1 sekswinkel toegestaan.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door burge­meester en wethouders in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:12 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch - pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of ge­schreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch - pornografische aard open­lijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    a. indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendge­maakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daar­van, de openba­re orde of de woon- en leefom­geving op ontoelaatbare wijze aantast;

    b. anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepas­sing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschrif­ten, aankon­di­gingen, gedrukte of geschre­ven stukken dan wel afbeel­dingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoe­lens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grond­wet.

Afdeling 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden;nadere regels

Artikel 3:13 Beslissingstermijn

  • 1. Aan de aanvraag overeenkomstig dit hoofdstuk is de toetsing in het kader van de Wet Bibob een onderdeel. De volledigheid van een ingediend formulier Bibob door de aanvrager is medebepalend voor duur van de beslistermijn.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:5 neemt het bevoegd bestuurs­orgaan een beslissing op de aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 3. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn beslissing voor twaalf weken verdagen.

  • 4. Bij toepassing van een toetsing overeenkomstig de Wet Bibob kan de beslistermijn na toepassing van lid 2 ten behoeve een landelijk advies nog worden verdaagd met de termijn die door het Landelijke Bureau Bibob wordt gesteld.

Artikel 3:14 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd in­dien:

    a. de exploitant niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    b. de vestiging of de exploitatie van een seksbedrijf, zijnde prostitutiebedrijf, seksinrichting of escortbedrijf, in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuver­orde­ning in de zin van de Wet op de Stads-en Dorpsvernieuwing;

    c. er vanuit politie-informatie aanwijzingen zijn dat in de inrichting personen werkzaam (zul­len) zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemde­lingen of de Vreemdelingen­wet bepaalde;

    d. een advies in het kader van de Wet Bibob leidt negatief is.

  • 2. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, kan worden gewei­gerd:

    a. in het belang van de openbare orde;

    b. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    c. in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van de woon- en

    leefklimaat;

    d. in het belang van de veiligheid van personen of goederen;

    e. in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    f. in het belang van de gezondheid of zedelijkheid;

    g. in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prosti­tué(e).

    h. niet voldaan is aan het gestelde in de nadere regels als bedoeld in artikel 3:3.

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer; vervallen vergunning

Artikel 3:15 Beëindiging exploitatie

  • 1. Binnen een week na de feitelijke beëin­di­ging van de exploi­tatie, geeft de exploitant daarvan schrifte­lijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Indien uit feiten en omstandigheden blijkt dat een seksbedrijf gedurende drie aaneensluitende maanden, zonder enige mededeling van de exploitant, niet is geëxploiteerd.

  • 3. Indien naar aanleiding van een langdurige strafrechtelijk onderzoek, welk te maken heeft met de exploitatie van het seksbedrijf, exploitatie niet kan plaatsvinden.

Artikel 3:16 Wijziging leidinggevende

  • 1. Indien de leidinggevende het beheer in de inrichting feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuurs­orgaan.

  • 2. Het beheer kan slechts worden uitgeoefend door een nieuwe leidinggevende, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkom­stig de wijziging van een voorgedragen leidinggevende te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:14, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkom­stige toepassing.

Artikel 3:17 Vervallen vergunning

De vergunning vervalt:

a. zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de inrichting feite­lijk heeft beëin­digd;

b. er een wijziging heeft plaatsgevonden in de persoon van de exploitant;

c. indien er een wijziging van bouwkundige aard in de inrichting heeft plaatsgevonden;

d. indien de inrichting naar een andere locatie wordt verplaatst.

Afdeling 5 Overgangsbepaling

Artikel 3:18 Overgangsbepaling

Met ingang van de inwerkingtreding van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden in de seksbranche zullen de bepalingen in dit hoofdstuk door de formele wet worden vervangen dan wel dienen de bepalingen uit dit hoofdstuk ter aanvulling van de formele wet.

Hoofdstuk 4: Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. besluit: het Activiteitenbesluit;

b. inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

c. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

d. collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

e. incidentele festiviteit: festiviteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen.

f. geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting.

g. geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van de terreinen behorende bij de betreffende inrichting.

h. onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

i. overmatige hinder: er is sprake van overmatige hinder indien meer dan 20 dB(A) (muziek)geluid wordt geproduceerd boven de vigerende geluidsnorm van de betreffende inrichting c.q. festiviteit.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen, voorzover naleving van deze waarden redelijker wijs niet kan worden gevergd.

  • 2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoove van sportuitoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit geldt niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daar bij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. In een aanwijziging bedoeld als in lid 1 en 2 kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van de volgende delen:

  • 4. Het college maakt de aanwijzing tenminste 4 weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5. Het college kan, wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6. Ten aanzien van toepasbare geluidswaarden bij collectieve festiviteiten kan het college nadere regels stellen.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de waarden bedoeld in de artikelen 2.17, 2.9 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn met dien verstaande dat geen overmatige hinder door de festiviteit mag ontstaan. De houder van de inrichting dient tenminste 1 week voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis te hebben gesteld.

  • 2. Het is een inrichting toegestaan om tijdensmaximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste 1 weeek voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld;

  • 3. Indien door een inrichting geen gebruik wordt gemaakt van de krachtens artikel 4:2 lid 4 aangewezen collectieve festiviteiten, kunnen maximaal 3 extra individuele ontheffingen worden verleend. Deze 3 extra individuele ontheffingen worden, in afwijking van artikel 4:3, eerste lid, verleend tot maximaal 23:00 uur. Een verzoek hiertoe dient uiterlijk 25 januari van ieder kalenderjaar te zijn ingediend.

  • 4. Het college stelt een formulier vast voor het doen van kennisgeving als bedoeld in het tweede en derde lid.

  • 5. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats die op het formulier staat vermeld.

  • 6. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 7. Ten aanzien van toepasbare geluidswaarden bij incidentele festiviteiten kan het college nadere regels stellen.

  • 8. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven deuren en ramen gesloten, behoudens voor het onmiddelijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4:4 Geluidhinder in de open lucht en in feesttenten

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college in de openlucht en in feesttenten muziek of zang ten gehore te brengen dan wel een geluidsapparaat, een toestel of een bouwmachine op zodanige wijze inwerking te brengen of te hebben dat naar alle redelijkheid verwacht kan worden dat hierdoor voor een of meer wonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt of toe te laten dat deze handelingen worden verricht.

  • 2. Het verbod, vervat in het eerste lid, geldt niet voor het ten gehore brengen van muziek of zang dan wel het inwerking brengen of hebben van door het college bij openbaar bekend te maken besluit aangewezen categorieën muziek, zang, geluidsapparaten, toestellen of bouwmachines, al dan niet beperkt tot een bepaald gebied, voor zover wordt voldaan aan bij of krachtens dat besluit vastgestelde voorschriften, welke betrekking hebben op het voorkomen van (muziek) geluidhinder.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet, voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wetgeluidhinder, de Wegenverkeerswet,de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeersregels- en verkeerstekens 1990 of het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen van toepassing zijn.

Artikel 4:5 Verboden incidentele festiviteiten

(Gereserveerd)

Artikel 4:6 Onverstekte muziek

  • 1. Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    a. de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    b. de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    c. de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

    d. bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

    e. Tabel e

    7.00 tot 19.00 uur

    19.00-23.00 uur

    23.00-7.00 uur

    LAr.LT op de gevel van gevoelige gebouwen

    50 dB(A)

    45 dB(A)

    40 dB(A)

    LAr.LT in inpandige en aanpandige gevoelige gebouwen

    35 dB(A)

    30 dB(A)

    25 dB(A)

    LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

    70 dB(A)

    65 dB(A)

    60 dB(A)

    LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    55 dB(A)

    50 dB(A)

    45 dB(A)

  • 2. Voor de duur van 15 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

  • 3. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassingop collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in de artikelen 4:2 en 4:3 van deze verordening.

Artikel 4:7 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op situatie waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties het Vuurwerkbesluit of de provinciale milieuverordening.

  • 4. Artikel 1:13 is hier van toepassing.

Artikel 4:7a Mosquito

(gereserveerd)

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:8 Verontreiniging op en aan de weg, verontreiniging van terreinen

  • 1. Het is verboden:

    a. afval of vuilnis of enig andere dergelijke stof of voorwerp, dat aanleiding kan geven tot verontreiniging, beschadiging of onvoldoende afwatering van de weg, dan wel aanleiding kan geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu, op of in de bodem, buiten een daarvoor bestemde verzamelplaats, te plaatsen, te storten, te werpen, uit te gieten, te laten vallen of lopen of te houden;

    b. andere afvalstoffen dan straatafval, waaronder wordt verstaan huishoudelijke afvalstof­fen van zeer beperkte omvang en gewicht, zoals proppen, papier, plastic bekertjes en blikjes, achter te laten in daartoe van gemeentewege geplaatste of voorgeschreven bakken;

  • 2. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod is niet van toepassing op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de daartoe aangewezen inzameldienst.

  • 3. Het college kan van het in het eerste lid, onder a, ge­stelde verbod ontheffing verlenen. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden ter bescherming van het milieu.

  • 4. De ontheffing van het college valt onder artikel 1:13.

  • 5. Het in het eerste lid, aanhef en onder a. gestelde verbod is niet van toepassing op het thuis composteren van groente-, fruit- en tuinafval.

  • 6. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voor zover de stoffen of voorwerpen op de weg geraken of tijdelijk op de weg worden gebracht als onvermijde­lijk gevolg van het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel van het verrichten van andere werkzaamheden op of aan de weg.

  • 7. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in:

    a. de Bestrijdingsmiddelenwet, de Kernenergiewet, de op de Wet milieubeheer, de Meststoffenwet en Destructiewet gebaseer­de voorschriften, de Wet bo­dembe­scherming;

    b. de Wet beheer rijkswaterstaatswerken;

    c. de geldende Wegenverordening van de provincie Limburg of de geldende verorde­ning Bodembescher­ming ­Limbu­rg­.

Artikel 4:9 Verontreiniging bij werkzaamheden op de weg

  • 1. Indien bij het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel bij andere werkzaamheden de weg wordt verontreinigd, is degene die ge­noemde werkzaamheden verricht, alsmede, indien deze in opdracht handelt, zijn opdrachtge­ver verplicht:

    a. indien de verontreiniging gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadi­ging van het wegdek oplevert, de weg terstond na het ont­staan van de verontreini­ging te reinigen of te doen reinigen.

    b. indien de verontreiniging geen gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor be­schadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na de beëindiging van de werk­zaamheden of, indien deze langer dan een dag duren, elke dag terstond na beëindi­ging van de werkzaamheden op die dag te reinigen of te doen reinigen.

  • 2. Het in het eerste lid gesteld verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de geldende Wegenverordening van de provincie Limburg.

Artikel 4:10 Verspreiden stof

  • 1. Het is verboden op of over een weg stof te verspreiden door het uitslaan, uitkloppen, uit­schudden of op andere wijze reinigen van voorwerpen.

  • 2. Het is verboden stof te verspreiden door het uitslaan, uitkloppen, uitschudden of op ande­re wijze reinigen van voorwerpen op plaatsen, waar dit stof hinder of nadeel voor anderen veroorzaakt.

  • 3. Het verbod van het tweede lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de Wet milieubeheer.

Artikel 4:11 Vervoer stoffen in poeder- of korrelvorm

  • 1. Het is verboden op de weg stoffen in poeder- of korrelvorm te vervoeren, anders dan doelmatig tegen verspreiding afgedekt.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover de geldenden Wegenver­orde­ning Provincie Limburg daarin voorziet.

Artikel 4:12 Vervoer stank verspreidende stoffen

  • 1. Het is verboden stank verspreidende stoffen over een weg te vervoeren an­ders dan in een lekvrij en deugdelijk afgesloten voertuig.

  • 2. Dit verbod geldt niet voor het vervoer van droge stalmest.

  • 3. Dit verbod geldt evenmin voor zover het bepaalde in de afvalstoffenverorde­ning van toe­passing is.

Artikel 4:13 Stankhinder meststoffen

  • 1. Het is verboden op bouwland en tuinen langer dan 24 uur stank versprei­dende stoffen aanwezig te hebben.

  • 2. Dit artikel geldt niet voor inrichtingen, waarop de Wet milieubeheer van toepassing is, indien aan de vergunning ingevolge de Wet milieubeheer voorwaarden zijn verbon­den inzake het verwerken van mest en meststoffen.

Artikel 4:14 Opslag stank verspreidende stoffen

  • 1. Het is verboden binnen de bebouwde kom enige bewaarplaats of afvoer van stank ver­sprei­dende stoffen te hebben, waar dit blijkens aanschrijving door het college­ voor anderen hinderlijk of voor de openbare gezondheid schadelijk is.

  • 2. Het college is bevoegd aanwijzingen te geven ten aan­zien van het hebben van een bewaarplaats voor stank verspreidende stoffen ter voorkoming of ophef­fing van de hinder of de schade, bedoeld in het eer­ste lid.

  • 3. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de Wet milieubeheer.­

Artikel 4:15 Begraven krengen

  • 1. Het is verboden een gestorven dier, kreng of ander walgelijk voorwerp te begraven:

    a. binnen een afstand van 50 meter van een woning of een waterput;

    b. anders dan in een kuil, die een zodanige diepte heeft, dat het begraven met ten minste 80 cm aarde is bedekt.

  • 2. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde is voorzien in de­ Destructiewet.

Artikel 4:16 Teweegbrengen van rook

  • 1. Het is verboden voor de omgeving hinderlijke, gevaarlijke of schadelijke rook teweeg te brengen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde is voorzien in artikel 429 van het Wetboek van Strafrecht of de Wet milieubeheer

Artikel 4:17 Overige verontreiniging

  • 1. Het is verboden zich te ontdoen van minerale oliën, bijtende, giftige of ontplofbare stoffen door:

    a. opslag op de wijze bedoeld in artikel 4:14;

    b. het op enige andere wijze op of in de bodem, de lucht of water te bren­gen.

  • 2. Het in het eerste lid vervatte verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde is voorzien in de Wet verontreini­ging opper­vlakte­wateren, de Lozingsverordening, de Destructiewet, de Kern­energiewet, de Wet ge­vaarlijke stoffen, de Wet milieubeheer, de Wet Luchtveront­reiniging,­ de Wet op de lijk­bezor­ging, het Wetboek van Strafrecht of de provinciale veror­dening op opslag­plaatsen.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod vervat in het eerste lid.

Artikel 4:18 Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruik van eet- en drinkwaren

  • 1. De houder of beheerder van een winkel, hal, kraam of andere dergelijke inrichtingen waar eet en/of drinkwaren worden verkocht welke ter plaatse kunnen worden genuttigd, is ver­plicht:

    a. een mand, bak of soortgelijk voorwerp in of nabij de inrichting op een duidelijk zicht­bare plaats aanwezig te hebben, waarin het publiek papier, etensresten, verpakkings­materiaal en ander afval kan achterlaten;

    b. zorg te dragen dat die mand, die bak of dat soortgelijke voorwerp van een zodanige constructie is dat het afval daarin deugdelijk geborgen blijft en dat die mand, die bak of dat voorwerp steeds tijdig wordt leeggemaakt.

  • 2. De houder of beheerder van een inrichting bedoeld in het eerste lid is ver­plicht te zorgen dat dagelijks, uiterlijk een uur na sluiting van de inrichting, doch in ieder geval terstond op eerste aanzegging van een ambtenaar, belast met het toezicht op de naleving van het be­paalde in dit artikel, in de nabijheid van de inrichting op de weg achtergebleven stoffen of voorwerpen, voor zover kennelijk uit of van die inrichting afkomstig, worden verwijderd.

  • 3. De in het tweede lid gestelde verplichting geldt niet voor zover in het daarin geregelde is voorzien in de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 4:19 Wegwerpen van reclame- of strooibiljetten

  • 1. Degene die op de weg reclame- of strooibiljetten of dergelijke geschriften onder het pub­liek verspreidt, is verplicht deze, indien zij in de omgeving van de plaats van uitreiking op de weg of een andere voor het publiek toeganke­lijke plaats door het publiek worden weg­ge­worpen, terstond daarvan te ver­wijderen of te doen verwijde­ren.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde gebod geldt niet ten aanzien van het ver­sprei­den van reclame- of strooibiljetten of dergelijke geschriften vanuit een lucht­vaartuig.

Artikel 4:20 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaam­heden van de daartoe aangewezen reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te par­keren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4:21 Natuurlijke behoefte doen (wildplassen)

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke be­hoef­te te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:22 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten bui­ten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Artikel 4:23 Verbod doorzoeken van ter inzameling gereedstaande afvalstoffen

Het is verboden afvalstoffen die ter inzameling gereed staan te doorzoeken en te verspreiden.

Afdeling 3 Bescherming van flora en fauna

Artikel 4:24 Schade toebrengen aan groenvoorzieningen

Het is verboden zonder daartoe bevoegd te zijn schade toe te brengen aan bomen, heesters, bloemen of grasperken in een park, een bos of op andere dergelijke plaatsen.

Artikel 4:25 Bescherming groenstroken e.d.

Het is verboden in, bij de gemeente in onder­houd zijnde, groenstroken, grasperken of bloembakken enige scha­de toe te brengen aan een boom/bomen of een bloem- of heesterperk, dan wel al­daar bloemen te plukken.

Artikel 4:26 Bevinden in groenvoorzieningen

  • 1. Het is verboden, zonder daartoe bevoegd te zijn, zich te bevinden in/op voor het publiek toegankelijke parken, buiten de wegen of paden gelegen, plantsoenen, groenstroken of grasperken dan wel in/tussen aanplantingen, bloemperken, heesters- of struikgewassen die op of aan de weg liggen.

  • 2. Bevoegd zijn is degeen die voor of namens de gemeente zorg draagt voor het onderhoud van de groenvoorziening.

Artikel 4:27 Voertuigen in groenvoorzieningen

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door een park/plantsoen of op een, niet van de weg deel uitmakende, van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2. Het verbod geldt niet voor degeen die voor of namens de gemeente voor het onderhoud met een voertuig door de groenvoorziening rijdt.

Artikel 4:28 Beschermde planten; hout sprokkelen

  • 1. Het college is bevoegd:

    a. Plaatsen aan te wijzen waar het ter bescherming van het natuur-, landschap- of dorps-/stedenschoon verboden is daarbij aangeduide bloemen of planten te plukken of bij zich te hebben;

    b. Bosgebieden of gedeelten daarvan aan te wijzen waar het om redenen van milieubeheer verboden is hout te sprokkelen of gesprokkeld hout bij zich te hebben.

  • 2. Het is verboden:

    a. op een, door het college, krachtens het eerste lid, aangewezen plaats de daarbij aangeduide bloemen of planten te plukken of bij zich te hebben.

    b. in bosgebieden of gedeelten daarvan hout te sprokkelen of gesprokkeld hout bij zich te hebben.

  • 3. Het in dit artikel bepaalde geldt niet:

    a. ten aanzien van door of met toestemming van de rechthebbende ter plaat­se ver­kre­gen dan wel elders afkomstige bloemen of planten of hout;

    b. indien de in dit artikel bedoelde handelingen worden verricht in het kader van normale onderhoudswerkzaamheden;

    c. voor zover de Natuurbeschermingswet van toepassing is.

  • 4. Het in het tweede lid, onder b, bepaalde geldt voorts niet:

    a. ten aanzien van hout afkomstig van houtopstanden waarop het in artikel 4:25 gestelde verbod niet van toepassing is;

    b. ten aanzien van hout dat moet worden verwijderd krachtens een veror­de­ning van het Bosschap.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het twee­de lid, onder a, gestelde verbod.

  • 6. Onder sprokkelen van hout wordt in dit artikel verstaan: het verzamelen en verwijde­ren van staand of losliggend, vermolmd dan wel uitdrogend, dood hout.

  • 7. Op de ontheffing is artikel 1:12 van toepassing.

Artikel 4:29 Bescherming gebieden ten behoeve van recreatiedoeleinden

Met recreatiegebied wordt bedoeld: een gebied gelegen binnen en nabij het gebied van de gemeente Kerkrade dat bestemd is voor recreatieve doeleinden.

Artikel 4:30 Verboden ten behoeve van recreatiegebied(en)

  • 1. Het is verboden een recreatiegebied te gebruiken in strijd met de bepalingen geldend voor dat gebied door het parkeren in dit gebied of het aanwezig hebben van een voertuig of vaartuig anders dan tot doel van dagrecreatie.

  • 2. Het is verboden in een recreatiegebied met geluid voortbrengende apparatuur overlast te veroorzaken.

  • 3. Het is verboden in een recreatiegebied te graven of te spitten of te doen graven of te doen spitten in gedeelten buiten speelkuilen of zandbakken gelegen.

  • 4. Het is in een recreatiegebied verboden afval, vuilnis, resten van levensmiddelen, papier, blikken, flessen of verpakkingsmaterialen anders achter te laten dan in daarvoor aangewezen afvalbakken.

  • 5. Het is verboden in een recreatiegebied een afvalmand, -bak of soortgelijk voorwerp op andere wijze te gebruiken dan voor het deponeren van klein afval.

  • 6. Het is in een recreatiegebied verboden voor de eigenaar/houder van een hond zich in een verboden periode buiten het aangewezen gebied te bevinden.

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:31 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    c. kampeermiddelen als bedoeld in artikel 5:36 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    d. mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

  • 3. Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

  • 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde voorwerp wordt voorzien door de Wet ruimtelijke ordening of de Provinciale verordening.

Artikel 4:32 Verbod hinderlijke, ontsierende of gevaarlijke reclame e.d.

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak alsmede de hoofdgebruiker van die zaak verboden zonder vergunning van het college die zaak of een daar­op aanwezige zaak te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van handelsreclame met behulp van een op­schrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van:

    a. opschriften, aankondigingen en afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een on­roerende zaak;

    b. opschriften en aankondigingen op zuilen, borden, muren of andere con­structies, aan­gewezen door de overheid;

    c. opschriften en aankondigingen betrekking hebbend op:

    • 1.

      openbare verkoping, aanbiedingen ter verkoop, verhuur of ver­pachting van een onroerende zaak, voor zolang zij feitelijke bete­kenis hebben;

    • 2.

      het beroep, de dienst, of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitge­oefend of waarvoor die zaak is bestemd, zomede op naamborden;

    mits deze opschriften en aankondigingen gezamenlijk geen grotere op­per­vlakte heb­ben dan 0,50 m2 en geen van alle een grotere afmeting in een richting hebben dan 1,00 meter en mits deze opschriften en aankon­digingen zijn aangebracht op of aan de onroerende zaak;

    d. opschriften betrekking hebbend op de naam en/of aard van in uitvoering zijnde bouw­werken en/of op de namen van degenen die bij het ontwerp en/of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschrif­ten zijn aange­bracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouw­werken zelf en niet verlicht zijn, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    e. opschriften en aankondigingen aan gebouwen en inrichtingen van open­baar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;

    f. opschriften en aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits van het aanbrengen ervan tevoren door of vanwege de recht­hebbende of de hoofdgebruiker van de onroe­rende zaak schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het college en dit college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken.

    Zodanige opschriften en aankondigingen worden geacht hun tijdelijk karakter te heb­ben verloren, wanneer deze gedurende meer dan 9 weken op de onroerende zaak aanwezig zijn.

  • 3. Het in het eerste lid gesteld verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in andere regelgeving.

  • 4. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    a. indien de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    b. in het belang van de verkeersveiligheid;

    c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebrui­kers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

Artikel 4:33 Aanschrijving

Indien door een opschrift, aankondiging of afbeelding, dan wel aangebracht voor een ander doel dan handelsreclame, de veiligheid van het ver­keer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder voor de omgeving wordt veroorzaakt, is het college bevoegd de rechthebbende onderscheiden­lijk de hoofdgebrui­ker van het onroerend goed aan te schrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming, ter beperking of ter op­heffing van dit gevaar of deze hinder. Degene tot wie de aanschrijving is ge­richt, of diens rechtsopvolger, is verplicht deze aanschrijving op te volgen.

Artikel 4:34 Ontsierende tuinen c.q. omgebouwde percelen

De rechthebbende op een aan een weg gelegen tuin of een onbe bouwd perceel is verplicht op aanschrijving van het college binnen de door hen bij die aanschrijving ge­stel­de termijn de afscheiding tussen die tuin of dat perceel en andere tuinen of percelen - voor zover vanaf een weg zichtbaar - in behoorlijke staat van onderhoud te brengen en te houden.

Hoofdstuk 5: Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen, rolstoelen;

b. parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder c, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1. Voertuigen van autobedrijven e.d. dienen duidelijk kenbaar te maken van welk autobedrijf e.d. ze zijn of wie van de voertuigen gebruik maakt.

  • 2. Onder parkeren van voertuigen van autobedrijven e.d. wordt mede verstaan:

    a. Het stallen van voertuigen van of door een bedrijf, dan wel nevenbedrijf, welke kennelijk bedoeld dan wel ingericht is om voertuigen te stallen of laten stallen; te herstellen of laten herstellen; te slopen of laten slopen; te verhuren of laten verhuren of; te verhandelen of laten verhandelen;

    b. Het gebruiken van een voertuig voor het geven van rijlessen;

    c. Het gebruiken van een voertuig voor het vervoer van personen tegen betaling.

  • 3. Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden voertuigen van de eigenaar alsook het personeel van het bedrijf dan wel nevenbedrijf, gebezigd voor persoonlijk gebruik, niet meegerekend.

  • 4. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertui­gen te stallen of laten stallen; te herstellen of laten herstellen; te slopen of laten slopen; te verhuren of laten verhuren of; te verhandelen of laten verhandelen verboden om binnen een cirkel met een straal van 30 meter met als middelpunt het bedrijf:

    a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te par­keren;

    b. twee of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd op de stoep te parkeren dan wel;

    c. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

    d. de motorkap op de weg te openen of te doen openen

  • 5. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertui­gen te stallen of laten stallen; te herstellen of laten herstellen; te slopen of laten slopen; te verhuren of laten verhuren of; te verhandelen of laten verhandelen verboden voertuigen op de weg binnen de bebouwde kom te parkeren:

    a. Tussen 21.00 uur en 07.00 uur, dan wel;

    b. Meer dan een half uur na sluitingstijd en meer dan een half uur voor openingstijd van het bedrijf of nevenbedrijf, voor zover deze niet strijdig is met de onder a genoemde periode.

  • 6. Lid vijf is niet van toepassing op: a. Voertuigen in gebruik zijnde voor het geven van rijlessen (lid 2 onder b); b. Voertuigen in gebruik zijnde voor het vervoer tegen betaling (lid 2 onder c);

  • 7. Het is eenieder verboden om binnen een cirkel met een straal van 30 meter met als middelpunt het bedrijf, een voertuig buiten openingstijd van dat bedrijf achter te laten met als doel het voertuig bij of door het bedrijf te laten stallen; te herstellen of laten herstellen; te slopen of laten te slopen of te verhandelen of laten verhandelen.

  • 8. Het college kan van het in het vierde en vijfde lid gestelde ver­bod ontheffing verlenen, mits voldoende parkeerruimte beschikbaar blijft voor bewoners in de directe omgeving.

  • 9. Artikel 1:13 is hier van toepassing.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op door het college aangewe­zen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel gewoonte van maakt voertuigen te verhandelen, verboden een voertuig op de openbare weg te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 3. Het college kan van het in het eerste en tweede lid bedoelde verbod onthef­fing verlenen.

  • 4. Artikel 2:12 is hier van toepassing.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen ge­breken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achter­eenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken en achtergelaten motorvoertuigen

  • 1. Het is verboden op de weg:

    a. een voertuigwrak te plaatsen of te hebben;

    b. een motorvoertuig te plaatsen of te hebben met de kennelij­ke bedoeling er als houder afstand van te doen.

  • 2. Onder voertuigwrak wordt ver­staan: een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onder­houd en tevens in een kennelijk verwaarloosde staat verkeert.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet Milieubeheer van toepassing is.

Artikel 5:6 Parkeren van caravans /kampeermiddelen e.d.

  • 1. Het is verboden een voertuig, bijv. woonwagen, kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwa­gen of ander der­ge­lijk voertuig, dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd:

    a. langer dan op drie achtereenvolgende dagen - binnen de bebouwde kom – op of aan de weg te plaatsen of te hebben

    b. met het oog op de verdeling van de beschikbare parkeerruimte als ook het schadelijk gevolg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente geldt de bepaling van 3 achtereen-volgende dagen gedurende 4 gelegenheden per jaar.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eer­ste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3. Artikel 1:13 is hier van toepassing.

  • 4. Bij het parkeren van een voertuig, zoals in het eerste lid onder aanhef vermeld, op een parkeerstrook dan wel parkeervak dient het volledige voertuig inclusief trekhaak en overhanging binnen de lengte- dan wel breedteaanduiding van de parkeerstrook dan wel het parkeervak te passen.

  • 5. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de geldende Wegenverordening provincie Limburg en de Natuur- en Landschapsbeschermingsverordening Limburg­.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van han­delsrecla­me, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee han­delsreclame te maken.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde ver­bod ontheffing verlenen.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is, in verband met het uiterlijk aanzien van de gemeente, verboden een voer­tuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter (incl. dissel) of een hoogte van meer dan 2,5 meter te parkeren elders dan op door het college­ bij een openbaar besluit aange­we­zen plaatsen.

  • 2. Voor het gebruik van de aangewezen plaatsen kunnen door het college nadere regels worden gesteld.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de wekelijkse dagen van 07.00 tot 18.00 uur, waarbij het voertuig nodig is voor en ge­bruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden.

  • 4. Het college kan in andere situaties dan beschreven in lid 2 van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.

  • 5. Voertuigen, zoals bedoeld in artikel 5:6 eerste lid onder aanhef, vallen buiten de werkingssfeer van dit artikel.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,5 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewo­ning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uit­zicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belem­merd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en ge­bruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stank verspreidende stoffen

  • 1. Het is verboden een voertuig met stank verspreidende stoffen te parkeren daar, waar be­woners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de Wet milieubeheer.

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorziening door voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door, te doen of laten staan in een park of plantsoen of op een niet van het wegdeel uitmakende, van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing:

    a. op de weg;

    b. op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werk­zaam­heden door of vanwege de overheid;

    c. op voertuigen, waarmede standplaats wordt of is ingenomen op terreinen welke mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan van het in het eerste lid gestelde ver­bod ontheffing verlenen.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1. Het college kan in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, ruimten of plaatsen aanwijzen voor het stallen resp. laten staan van fietsen en bromfietsen.

  • 2. Het is verboden fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen, bedoeld in lid 1, te laten staan.

  • 3. Het is verboden fietsen of bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onder­houd en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

Afdeling 2 Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goed

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare in­zameling van geld of goederen te houden of daartoe een inte­ken­lijst aan te bieden.

  • 2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook geschreven of gedrukte stukken worden gerekend, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

Afdeling 3 Dienstverlening en venten

Artikel 5:14 Dienstverlening

  • 1. Onder dienstverlening wordt verstaan: het van huis tot huis aanbieden van door de aanbieder of derden te verrichten diensten als zijnde het uitoefenen van werkzaamheden. Voorbeelden die onder dienstverlening vallen zijn:gids, bewaker of reiniger van voertuigen, glazen­wasser, scharensliep.

  • 2. Degene die als dienstverlener binnen de gemeente Kerkrade zijn diensten of die van derden wil aanbieden, dient een week voordat hij dit voornemens is een melding te doen bij de gemeente.

  • 3. Dienstverlening is alleen toegestaan van maandag tot en met vrijdag van 09.00 tot 19.00 uur en op zaterdagen van 10.00 tot 16.00 uur.

  • 4. Het is verboden dienstverlening aan te bieden indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

Artikel 5:15 Venten

  • 1. Onder venten wordt verstaan: Het in de uitoefe­ning van de ambulante handel op of aan de weg van huis tot huis goederen te koop aan te bieden, te verkopen,af te geven of af te leveren.

  • 2. Onder venten wordt niet verstaan:

    a. het aan de huizen afleveren van goederen door - of door huis­genoten of personeel van - hem die dit mede doet ter ex­ploitatie van zijn winkel, bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet.

    b. het te koop aanbieden of verkopen van goederen op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door de gemeente ingestelde markt, zulks gedurende de tijden waarop die markt gehouden wordt;

    c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op een standplaats bedoeld in artikel 5:20.

Artikel 5:16 Ventverbod

  • 1. Het is verboden te venten:

    a. op door het college in het belang van de openbare orde aangewezen openbare plaatsen; of

    b. op door het college in het belang van de openbare orde aangewezen dagen en uren.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het tweede lid.

  • 3. Artikel 1:13 is hier van toepassing.

  • 4. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

  • 5. Het verbod bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard.

Artikel 5:17 Melding verkoophandelingen op de weg

  • 1. Degene die met behulp van een (klein) voertuig van de openbare weg gebruik maakt om producten aan te bieden, dient zicht te melden bij de gemeente.

  • 2. De verkoophandelingen op de weg, zoals bedoeld in lid 1, zijn dagelijks toegestaan vanaf 09.00 tot 22.00 uur.

  • 3. In het belang van woon- en leefmilieu kunnen aan de verkoopactiviteiten beperkingen in dagen en tijden worden opgelegd.

  • 4. Het bevoegd orgaan kan nadere regels vaststellen aan de verkoophandelingen op de weg.

Artikel 5:18 Vrijheid van meningsuiting

  • (Gereserveerd)

Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5:19 Begripsomschrijving

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals en kraam, een wagen of een tafel.

  • 2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

    a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, lid 1, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    b. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in 2:21.

Artikel 5:20 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:11 kan de vergunning worden geweigerd:

    a. indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    b. indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor de standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op de plaats die is aange­wezen voor het houden van een door de gemeente inge­stelde markt, zulks gedu­rende de tijden waarop die markt gehouden wordt en voor een evenement of voor het organiseren van een markt.

  • 5. Artikel 1:13 is op lid 3 van toepassing.

Artikel 5:21 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan, dat daarop zonder ver­gunning van het college een standplaats wordt of is ingenomen of goederen worden of zijn uitgestald als bedoeld in artikel 5:21 eerste lid.

Artikel 5:22 Afbakeningsbepalingen

  • 1. Het verbod van artikel 5:21, lid 1, geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het geldende Provinciaal wegenreglement­.

  • 2. De weigeringsgrond van artikel 5:21 lid 3 onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Artikel 5:23 Aanhoudingsplicht

Het college houdt de beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag een activiteit betreft waarvoor tevens een vergunning als bedoeld in (artikel 8.1) de Wet milieubeheer is vereist en indien geen toepassing kan worden gegeven tot de dag waarop de beslissing over de vergunning Wet milieu beheer is genomen.

Afdeling 5 Snuffelmarkten e.d.

Artikel 5:24 Begripsomschrijving

  • 1. In deze afdeling wordt onder snuffelmarkt verstaan: in of op een - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijk gebouw of plaats een markt te organiseren of toe te laten, waar ter plaatse hoofdzakelijk tweedehandse of incourante goederen worden ver­handeld of diensten worden aangeboden.

  • 2. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    a. een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, lid 1 aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    b. een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:25 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de Burge­meester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

Afdeling 6 Openbaar water

Artikel 5:26 Voorwerpen op, in of boven openbaar water.

  • 1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven het water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2. Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3. De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en de omvang van het voorwerp.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewetof de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Afdeling 7 Crossterreinen, gemotoriseerd verkeer en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:27 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorberei­ding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Zij kunnen daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    b. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    c. in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten en/of van het publiek.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde wordt voorzien in de Wet milieubeheer of het Besluit geluids­productie sportmotoren.

Artikel 5:28 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is verboden binnen het voor het publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard;

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    a. In het belang van het voorkomen van overlast;

    b. In het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    c. In het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    c. die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    d. van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen gelegen binnen de door het college aangewezen plaatsen;

    e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d. bedoelde personen.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing:

    a. op wegen als in het artikel 1 bedoelde gebieden of terreinen;

    b. binnen de bij of krachtens de provinciale verordening “Stiltegebieden”

    aangewezenstiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die

    verordening zijn aangewezen als “toestel”.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 6. Artikel 1:13 is van toepassing.

Afdeling 8 Verbod vuur te stoken

Artikel 5:29 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken.

  • 1. Het is verboden in de open lucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben;

  • 2. Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    b. sfeervuren zoals terrashaarden, vuurkorven en dergelijke, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    c. vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:11 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van flora en fauna.

  • 5. Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening;

  • 6. Artikel 1:13 is terzake lid 3 van toepassing.

Afdeling 9 Verstrooiing van as

Artikel 5:30 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiïng: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de Lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:31 Verboden plaatsen

  • 1. Incidentele asverstrooiïng is verboden op:

    a. verharde delen van de weg;

    b. gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen;

    c. gebieden – aan te wijzen door het college - in verband met de bodemsamenstelling en/of waterhuis ­houding en de daarmede samenhangende aanwezigheid van fauna en/of flora;

  • 2. Het college kan voor een bepaalde verbieden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiïng plaatsvindt;

  • 3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor een asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

Artikel 5:32 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiïng is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Afdeling 10 Tatoeeer-en piercingbedrijven.

Artikel 5:33 Meldplicht

  • 1. Degene die in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf in een inrichting tatoeage – of piercing werkzaamheden verricht, dient dit bij het college te melden.

  • 2. Voor verrichten van de werkzaamheden, genoemd in lid 1, dient de beoefenaar te beschikken over een vergunning van de GGD.

  • 3. Indien geen vergunning van de GGD aanwezig is en/of indien deze ook niet zal worden behaald, dienen de werkzaamheden – in het belang van de volksgezondheid alsmede het belang van openbare orde en gezondheid – te worden beëindigd.

Artikel 5:34 Overlast, hinder

  • 1. Reclame en/of wervingsactiviteiten ten behoeve van de inrichting waar tatoeages en/of piercing werkzaamheden worden verricht, dienen geen hinder of overlast voor de woon- en leefomgeving op te leveren.

  • 2. De openingstijden van een tatoeage- en/of piercingzaak dienen overeenkomstig de Winkeltijdenwet te zijn.

Afdeling 11 Recreatief nachtverblijf buiten kampeergebieden en nachtvissen

Artikel 5:35 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

kampeermiddel: tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

eenvoudig kampeermiddel: enige kleine mogelijkheid tot schuilen zoals kapertentje, eenvoudig vistentje of een grote paraplu, al dan niet voorzien van bijbehorende lappen. Het eenvoudig kampeermiddel mag geen grote afmeting hebben dan 3 bij 3 meter en moet een neutrale groene, bruine of camouflagekleur hebben;

vissen: het in het water brengen, hebben of ophalen van een of meer hengels;

hengel: het vistuig bestaande uit een hengel – al dan niet voorzien van een opwindmechanisme – een lijn of snoer – al dan niet voorzien van een of meer dobbers – en ten hoogste drie haken.

Artikel 5:36 Recreatief nachtverblijf buiten een kampeerterrein

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik voor korte perioden door de rechthebbende van een terrein.

  • 3. Het College kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 4. De ontheffing kan worden geweigerd in het belang van:

    a. de openbare orde;

    b. het voorkomen of beperken van overlast;

    c. de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

    d. de volksgezondheid;

    e. bescherming van natuur en landschap;

    f. de bescherming van een stads-en dorpsgezicht.

  • 5. Artikel 1:13 is op lid 3 van toepassing.

Artikel 5:37 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Het College kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 5:36 eerste lid, niet geldt.

  • 2. Het College kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 5:36 vierde lid.

Artikel 5:38 Ontheffing Sport-/Nachtvissen

  • 1. Ten behoeve van het sportvissen en met name het nachtvissen kan het college ontheffing verlenen indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    a. er is sprake van een aangewezen nachtviswater of nachtviszone;

    b. nachtvissers beschikken over een vispas overeenkomstig de Visserijwet;

    c. nachtvissers zijn aangesloten bij de hengelsportfederatie of hengelsportvereniging, eventueel met aanvullende speciale toestemming;

    d. er niet meer dan 25 personen in een bepaalde periode van de ontheffing gebruik maken en dat deze personen met naam, toenaam en een kopie van lidmaatschap en vispas bekend worden gemaakt.

  • 2. Aan het sport- en nachtvissen kunnen door het College nadere regels worden gesteld.

  • 3. Voor de ontheffing van lid 1 is artikel 1:13 van toepassing.

Artikel 5:39 Voorwaarden nachtvissen met recreatief nachtverblijf

  • 1. Bij het nachtvissen met recreatief nachtverblijf mag:

    a. alleen eenvoudige kampeermiddelen worden geplaatst of geplaatst worden gehouden door degene die daadwerkelijk op dat moment met een of meer hengels vist;

    b. een persoon maximaal 1 eenvoudig kampeermiddel plaatsen of geplaatst houden;

    c. er alleen door gebruik van hengels worden gevist.

  • 2. De sport- en nachtvisser moet:

    a. afval in de eenvoudige kampeermiddelen bewaren en bij het verlaten van de visplek meenemen en;

    b. geen overmatig alcohol gebruiken, geen geluidsoverlast veroorzaken en geen open vuur stoken.

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Overtreder en overtreding

  • 1. Overtreder van een bepaling bij of krachtens deze verordening is degene zoals beschreven in artikel 5:1 lid 2 Algemene wet bestuursrecht (=Awb).

  • 2. Overtreding is een gedraging in strijd met een voorschrift bepaald bij of krachtens deze verordening, artikel 5:1 lid 1 Awb.

  • 3. Overeenkomst artikel 5:1 lid 3 kunnen natuurlijke personen en rechtspersonen een overtreding begaan.

Artikel 6:2 Strafbepaling

  • 1. Overtreding van het bij of krachtens deze Algemene Plaatselijke Verordening of de op grond van artikel 1:6 daarbij gestelde voorschriften en/of beperkingen wordt­ gestraft met hech­te­nis van ten hoog­ste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie (artikel 23 Wetboek van Strafrecht):

    Hoofdstuk 2: artikelen 2:1; 2A:4; 2E:2; 2E:4; 2E:8 tot en met 13; 2E:21 tot en met 23; 2E: 35 en 2E:36.

    Hoofdstuk 5: artikelen 5:2; 5:21;5:32 en 5:37.

  • 2. Overtredingen van het bij of krachtens volgende artikelen bepaalde en op de grond van artikel 1:6 daarbij gegeven voorschriften en/of beperkingen wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie (artikel 23 Wetboek van Strafrecht):

    Hoofdstuk 2, artikelen 2:24; 2:29; 2A:3; 2A:5; 2B:3; 2C:7; 2D:2;

    Hoofdstuk 3, artikelen 4 en 6;

  • 3. Bo­ven­dien kan de overtreder worden gestraft met openbaar­making van de rechterlijke uitspraak.

  • 4. Indien een van de overtredingen van lid 1 of lid 2 reeds valt onder de Bestuurlijke Strafbeschikking (BSB), heeft de strafbaarstelling in de BSB voorrang.

Artikel 6:2a Bestuurlijke boete

Overeenkomstig artikel 154b en verder van de Gemeentewet kan de Raad bij (boete)verordening bepalen op welke overtredingen van deze verordening de bestuurlijke boete van toepassing is.

Artikel 6:3 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving, van hetgeen bij of krachtens deze verordening is geregeld, zijn belast de operationele ambtenaren van politie als ook door de burgemeester aangewezen toezichthouders en/of buitengewone opsporingsambtenaren in dienst van een gemeente;

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel burgemeester aan te wijzen personen, daaronder begrepen de al dan niet in (onbezoldigde) dienst van de gemeente zijnde personen.

Artikel 6:4 Bevelen politie

Een ieder is verplicht aan de bevelen van de toezichthouders zoals genoemd in artikel 6:3 terstond te gehoorzamen indien deze be­ve­len gegeven worden:

a. ter daadwerkelijke handhaving van enige bepaling in deze verordening;

b. in geval van stoornis van de openbare orde en/of veiligheid of de vrees voor het ontstaan daarvan.

Artikel 6:5 Binnentreden woningen

  • 1. Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorwaarden, voorschriften of beperkingen welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentre­den in een woning zonder toestemming van de bewoner.

  • 2. Het bevoegde orgaan kan nadere regels stellen inzake het betreden van woningen zoals genoemd in lid 1.

Artikel 6:6 Inwerkingtreding

  • 1. De algemene plaatselijke verordening voor de gemeente ­Kerkrade 2001 en nadien gewijzigd wordt ingetrokken met ingang van de datum bedoeld in lid 2.

  • 2. Deze - nadien gewijzigde - verordening treedt in werking op de derde dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

Artikel 6:7 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen bij of krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:5, lid 1, die geldig waren op het moment van de inwerkingtreding van de verordening 2011, zoals nadien gewijzigd, en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens die verordening.

Artikel 6:8 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Algemene plaatselijke verordening Kerkrade 2011. zoals nadien gewijzigd.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad der gemeente Kerkrade in zijn openbare vergadering van 27 april 2011 en nadien gewijzigd.

De voorzitter van de raad, De griffier,

J.J.M. Som mr. drs. H.J.W. Jacobs- van Dongen