Regeling vervallen per 01-01-2015

Beleidsregels inzake verhaal van Wet werk en bijstand en Wet investeren in jongeren

Geldend van 01-01-2010 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2010

Intitulé

BELEIDSREGELS INZAKE VERHAAL VAN WET WERK EN BIJSTAND EN WET INVESTEREN IN JONGEREN

Artikel 1 Verhaal algemeen

  • 1. het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van bijstand, zoals neergelegd in de artikelen 61 en 62 Wet werk en bijstand, artikel 57 Wet investeren jongeren alsmede artikel 159a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2. indien verhaal op grond van de Wet werk en bijstand, Wet investeren in jongeren alsmede Boek 1 van het Burgerlijk wetboek mogelijk is, wordt er verhaald conform die bepalingen.

Artikel 2 Criteria inzake de hoogte en de ingangsdatum van een verhaalsbijdrage wegens onderhoudsplicht

  • 1. sub a: de berekening van de maandelijkse verhaalsbijdrage bij verhaal wegens onderhoudsplicht vindt plaats conform het bepaalde in de door de rechter in alimentatiezaken gehanteerde Tremanormen. sub b: de maandelijkse verhaalsbijdrage wegens onderhoudsplicht wordt ambtshalve vastgesteld, indien de gevraagde gegevens niet worden overlegd.

  • 2. s ub a: indien er sprake is van een onderhoudsplicht ten opzichte van of

    ex-echtgeno(o)t(e) en één of meer kinderen, wordt de maandelijkse verhaalsbijdrage ten behoeve van het/de kind(eren) afgestemd op de behoefte van het/de kind(eren).

    De behoefte van het/de kind(eren) wordt bepaald aan de hand van de “tabel eigen aandeel kosten van kinderen” behorende bij de Trema/Nibud-normen, welke normen door de rechters worden gehanteerd bij het vaststellen van alimentatiebedragen. De resterende draagkracht wordt dan gebruikt ten behoeve van de ex-echtgeno(o)t(e).

    sub b: als er slechts sprake is van een onderhoudsplicht ten opzichte van één of meer kinderen, wordt de maandelijkse verhaalsbijdrage, indien daartoe voldoende draagkracht aanwezig is, niet hoger vastgesteld dan de behoefte van het/de kind(eren.

    De behoefte van het/de kind(eren) wordt bepaald aan de hand van de “tabel eigen aandeel kosten van kinderen” behorende bij voornoemde Trema/Nibud-normen.

    sub c: indien er sprake is van een onderhoudsplicht ten opzichte van ex-echtgeno(o)t(e) en één of meer kinderen, wordt de maandelijkse verhaalsbijdrage bij ambtshalve vaststelling bepaald op de maandelijks totaal verstrekte bruto-bijstand.

    sub d: ook indien er slechts sprake is van een onderhoudsplicht ten opzichte van één of meer kinderen, wordt de maandelijkse verhaalsbijdrage bij ambtshalve vaststelling bepaald op de maandelijks totaal verstrekte bruto-uitkering.

  • 3. s ub a: de ingangsdatum van verhaal is de datum van verzending waarop de onderhoudsplichtige van de mogelijkheid van de oplegging van een maandelijkse verhaalsbijdrage bij bijstandsverlening aan de onderhoudsgerechtigde in kennis wordt gesteld en waarbij hem/haar verzocht wordt gegevens te overleggen betreffende zijn/haar financiële en maatschappelijke situatie.

    sub b:Indien buiten de schuld van de onderhoudsplichtige er sprake is van een aanmerkelijk tijdsverloop, kan voor een latere ingangsdatum worden gekozen.

  • 4. de ingangsdatum van verhaal is, in afwijking van het in het vorige lid bepaalde, de ingangsdatum van de alimentatieverplichting volgens de rechterlijke beschikking inzake de vaststelling van de alimentatie, voor zover het verhaal plaatsvindt met toepassing van artikel 62b van de Wet werk en bijstand, en deze ingangsdatum eerder is gelegen dan de datum, welke zou gelden op grond van het in het derde lid van deze beleidsregel vermelde.

  • 5. sub a: het college acht zich gebonden aan een door de rechter vastgestelde alimentatieverplichting.

    sub b: Indien het college naast de reeds bepaalde alimentatieverplichting een resterende draagkracht vaststelt, zal in afwijking van het bovenstaande een maandelijkse aanvullende verhaalsbijdrage worden opgelegd.

  • 6. sub a: indien een onderhoudsplichtige verzoekt om een verlaging van een maandelijkse (aanvullende) verhaalsbijdrage, wordt, bezien of de maandelijkse (aanvullende) verhaalsbijdrage verlaagd dient te worden.

    sub b:indien een onderhoudsplichtige verzoekt om een verlaging van een in een rechterlijke beschikking bepaalde alimentatieverplichting, dient de onderhoudsplichtige erop gewezen te worden dat hij/zij een verzoek tot wijziging van deze alimentatieverplichting bij de rechtbank dient in te dienen.

  • 7. in de aan de onderhoudsplichtige te zenden verhaalsbeschikking dient vermeld te worden dat;

    sub a: indien niet binnen de gegeven betalingstermijn is voldaan er, voorzover verhaal plaatsvindt met toepassing van de Wet werk en bijstand, verhaal in rechte wordt toegepast middels indiening van een verzoekschrift bij de rechtbank.

    sub b: de onderhoudsplichtige geen bezwaar kan indienen tegen de verhaalsbeschikking.

    sub c:een heronderzoek zal plaatsvinden over 18 maanden. Van deze termijn wordt afgeweken indien de noodzaak hiervoor aanwezig is.

  • 8. indien eenmaal een executoriale titel verkregen is dient de onderhoudsplichtige;

    sub a: een afschrift van deze executoriale titel te ontvangen.

    sub b: ervan in kennis te worden gesteld dat, bij niet betaling van de bepaalde betalingsverplichting, de eventuele invorderingskosten voor zijn rekening komen.

  • 9. het college kan, indien zij van mening is dat op grond van een naar hun oordeel bijzondere omstandigheid in een concreet geval dient te worden afgeweken van het bepaalde in dit artikel, daarvan afwijken.

Artikel 3 incasso inzake verhaal

  • 1. in de verhaalsbeschikking wordt de debiteur verzocht de achterstallige verhaalsbijdrage ineens te voldoen en, voor zover dit van toepassing is, de maandelijkse verhaalsbijdrage iedere maand te voldoen. Daarbij wordt de debiteur erop geattendeerd, dat deze een verzoek tot het treffen van een betalingsregeling kan doen voor de achterstallige verhaalsbijdrage.

  • 2. sub a: indien de verhaalsbijdrage niet binnen de periode van 4 weken is voldaan, krijgt de debiteur een aanmaning gestuurd.

    sub b: indien door de debiteur hierop nog geen betaling is gedaan c.q een betalingsregeling is getroffen, wordt verhaal in rechte toegepast middels indiening van een verzoekschrift bij de rechtbank.

  • 3. het hiervoor onder 2 vermelde vindt geen toepassing, indien er terzake van de achterstand een betalingsregeling is getroffen, welke correct wordt nagekomen, en daarnaast de maandelijks verschuldigde verhaalsbijdrage tijdig wordt betaald.

  • 4. indien met de debiteur naar aanleiding van een verhaalsbesluit een betalingsregeling is overeengekomen en de debiteur deze verplichting in beginsel nakomt, volgt er, indien de verplichting niet meer binnen de gestelde periode van 4 weken is nagekomen de procedure zoals omschreven in artikel 2, voordat er een verzoekschrift wordt ingediend of voordat er invorderingsmaatregelen worden genomen.

  • 5. indien er door de rechter, op verzoek van het college, een vastgestelde bijdrage is vastgelegd in een vonnis, dan kan deze ten uitvoer worden gelegd door middel van executoriaal beslagovereenkomst de artikelen 479b t/m 479g, behoudens artikel 479e lid 2 Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 6. indien invordering via vereenvoudigd derdenbeslag niet mogelijk is, of uiteindelijk niet tot de volledige inning van de vordering leidt, kan worden besloten de deurwaarder en/of buitenlandse instanties in te schakelen voor de uitvoering van de executoriale titel.

  • 7. gedurende een hoger beroepstermijn, of zolang een hoger beroepsprocedure loopt, worden er in beginsel geen invorderingsmaatregelen genomen. Indien de executie van de beschikking naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders niet kan wachten, kan daarvan worden afgeweken.

  • 8. onder invorderingskosten worden verstaan de kosten, welke door de gemeente worden gemaakt, als de deurwaarder wordt ingeschakeld en/of buitenlandse instanties. Dit betreft zowel de incasso-, executie-, en vertalingkosten, alsmede de kosten van het eventueel voeren van een exequaturprocedure.

  • 9. de invorderingskosten worden, voor zover dit wettelijk mogelijk is, geheel bij de debiteur in rekening gebracht.

  • 10. bij verhaal van kosten van bijstand wordt bij te nemen invorderingsmaatregelen de openstaande verhaalsvordering verhoogd met 3% incassokosten. Deze 3% verhoging vindt telkens plaats indien er sprake is van een hernieuwde beslaglegging.

  • 11. jaarlijks ontvangen de debiteuren in het eerste kwartaal een saldobevestiging, waarin het saldo per 31 december van het voorafgaande jaar en de ontvangsten in het voorafgaande jaar worden vermeld.

  • 12 het college kan, indien zij van mening is, dat op grond van een naar hun oordeel bijzondere omstandigheid in een concreet geval dient te worden afgeweken van het bepaalde in dit artikel, daarvan afwijken.

Artikel 4 criteria voor de beoordeling van een verzoek om een betalingsregeling inzake een achterstallige verhaalsbijdrage

  • Indien er sprake is van een achterstand in de betaling van een verhaalsbijdrage, de onderhoudsplichtige de achterstand niet ineens kan voldoen, en deze verzoekt om een betalingsregeling voor de achterstand in betaling, wordt dit verzoek als volgt afgehandeld;

  • 1. indien er ten tijde van de behandeling van een verzoek om een betalingsregeling sprake is van een inkomen ter hoogte van de in de concrete situatie van toepassing zijnde bijstandsnorm, wordt 6% van de bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag aangewend als maandelijkse afbetaling voor de achterstand.

  • 2. indien er sprake is van een inkomen boven de in een concrete situatie van toepassing zijnde bijstandsnorm, wordt een aflossingstermijn van maximaal 36 maanden gehanteerd.

  • 3. indien er reeds beslag is gelegd of indien er reeds een verrekening plaatsvindt, blijft dat beslag of die verrekening gehandhaafd en is een betalingsregeling niet meer aan de orde.

  • 4. indien de rechter een betalingsregeling heeft vastgesteld in een beschikking vindt de betaling plaats, conform hetgeen is vermeld in de rechterlijke beschikking.

  • 5. indien het college van mening is dat de achterstallige verhaalsbijdrage ineens kan worden voldaan, wordt een verzoek om een betalingsregeling afgewezen.

  • 6. indien er volgens het college sprake is van bijzondere

    omstandigheden, welke afwijking van het hierboven vermelde rechtvaardigen, kan het college van het in dit artikel bepaalde afwijken.

Artikel 5 criteria inzake het geheel of gedeeltelijk afzien van verhaal

  • 1. uitgangspunt is dat in alle gevallen, waar de wettelijke mogelijkheid tot verhaal aanwezig is, tot verhaal wordt overgegaan.

  • 2. indien er reeds een bedrag aan alimentatie door de rechter is vastgesteld, wordt, indien uit de berekening blijkt dat er een aanvullende maandelijkse verhaalsbijdrage kan worden betaald, deze altijd opgelegd.

  • 3. indien daartoe volgens het college van burgemeester en wethouders dringende redenen aanwezig zijn, kan worden besloten geheel of gedeeltelijk af te zien van verhaal.

Artikel 6 ingangsdatum van deze beleidsregels

1. Deze beleidsregels treden met terugwerkende kracht in werking per 1 januari 2010.

Artikel 7 citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als de Beleidsregels inzake verhaal van bijstand Wet werk en bijstand en Wet investeren in jongeren.

Aldus op 02-02-2011 vastgesteld door het college van de gemeente Kerkrade.

Ondertekening

het college van de gemeente Kerkrade
de secretaris, de burgemeester,
C. Kuikman J.J.M. Som

Nota-toelichting Toelichting op de beleidsregels inzake verhaal van Wet werk en bijstand en Wet investeren in jongeren

De artikelen 61 en 62 Wet werk en bijstand, artikel 57 Wet investeren in jongeren alsmede artikel 159a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bevatten de juridische grondslag voor verhaal.

Toelichting: artikel 1

In de Wet investeren in jongeren, die in werking is getreden op 1 oktober 2009, is

bepaald dat op verhaal van de kosten van de inkomensvoorziening op grond van deze wet, de hierboven genoemde artikelen 61 en 62 van de Wet werk en bijstand van toepassing zijn. Met andere woorden, de artikelen in de Wet werk en bijstand zijn overeenkomstig van toepassing in de Wet investeren in jongeren (artikel 57 Wet investeren in jongeren).

Met de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand is de financiële verhouding tussen gemeenten en rijk gewijzigd.

Onder de Algemene bijstandswet was de verhouding laatstelijk 75 % rijk en 25 % gemeente.

Na de inwerkingtreding van de Wet werk en bijstand is de gemeente 100 % financieel verantwoordelijk voor de uitvoering.

Gelet op deze nieuwe financiële verdeling van verantwoordelijkheden tussen rijk en gemeenten wordt de verplichting tot verhaal omgezet in een bevoegdheid.

De gemeente kan dan, aldus de Memorie van Toelichting, zelf een goede afweging maken, wanneer van verhaal kan worden afgezien.

Afzien van verhaal in zijn algemeenheid is niet aan de orde.

Uitgangspunt is dat, indien de wettelijke mogelijkheid daartoe aanwezig is, er tot verhaal wordt overgegaan.

Verhaal is de nawerking van de (huwelijkse) onderhoudsplicht na verlating, echtscheiding, scheiding van tafel en bed of na een verbreking van een geregistreerd partnerschap. Het uitgangspunt daarvan is dat de financiële gevolgen van een scheiding niet geheel ten laste van de gemeenschap mogen worden gebracht.

Er is sprake van een onderhoudsplicht, indien de bijstandsbehoeftigheid voortvloeit uit de verbreking van het huwelijk/geregistreerd partnerschap. Dit wordt genoemd de causaliteit tussen de bijstandsbehoeftigheid en de verbreking van het huwelijk/geregistreerd partnerschap. Om de onderhoudsplicht aldus te kunnen vaststellen, dient deze causaliteit te worden vastgesteld.

De causaliteit wordt door de gemeente bij trajectbeëindigingen of uitstroombeperkingen als volgt benaderd;

° Indien de uitkeringsgerechtigde wederom bijstandsbehoeftig wordt, doordat definitieve plaatsing in reguliere algemeen geaccepteerde arbeid wordt belemmerd door oorzaken die bij de uitkeringsgerechtigde liggen ( vb. een te grote afstand naar de arbeidsmarkt in samenhang met leeftijd, psychische/lichamelijke oorzaken etc) en die ten tijde van de echtscheiding/eerdere bijstandsbehoeftigheid reeds aanwezig waren, dan kan worden gesteld dat het reïntegratietraject niet heeft geleid tot duurzame uitstroom naar reguliere arbeid en dat belanghebbende vooralsnog niet in staat is in het eigen levensonderhoud te kunnen voorzien. De causaliteit tussen de bijstandsbehoeftigheid en de verbreking van de relatie is niet verbroken en verhaal is mogelijk.

° Indien bij de uitkeringsgerechtigde de uitstroom naar duurzame reguliere arbeid niet is gelukt omdat de arbeidsmarkt daartoe geen mogelijkheden biedt, is de causaliteit eveneens nog altijd aanwezig tussen de bijstandsbehoeftigheid en de verbreking van de relatie, en is verhaal mogelijk.

° Indien bij uitkeringsgerechtigde het reïntegratietraject of uitstroom naar reguliere arbeid door toedoen van de cliënt is beëindigd, dan wel niet heeft geleid tot reguliere arbeid, dan ligt afstemming van de bijstand meer voor de hand dan verhaal. De uitkeringsgerechtigde heeft immers aangetoond feitelijk in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien, doch door eigen toedoen het werk niet heeft behouden, dan wel zelf het traject heeft afgebroken. De causaliteit is verbroken en verhaal is derhalve niet mogelijk, noch wenselijk.

° Indien bij uitkeringsgerechtigden het reïntegratietraject heeft geleid tot uitstroom naar reguliere arbeid, maar door niet verwijtbaar ontslag, de wekeneis (WW) niet is behaald, is de causaliteit verbroken tussen de bijstandsbehoeftigheid en de verbreking van de relatie. Verhaal is niet meer mogelijk, noch wenselijk.

Daarnaast is verhaal op grond van een onderhoudsplicht altijd aan de orde bij een onderhoudsplicht ten opzichte van een of meerdere kinderen, die deel uitmaken van de bijstandsverlening aan een ander. Verder is verhaal op grond van een onderhoudsplicht ook aan de orde, indien periodieke bijzondere bijstand wordt verstrekt ten behoeve van een meerderjarig kind tussen de 18 en de 21 jaar (artikel 62 onder c van de Wet werk en bijstand).

Verhaal is voorts van toepassing in de gevallen, zoals deze zijn vermeld in de artikelen 62 onder f van de Wet werk en bijstand. Dit betreft verhaal bij schenkingen en bij een nalatenschap.

In artikel 1 lid 1 wordt geregeld, dat gebruik wordt gemaakt van de wettelijke mogelijkheid, zoals deze is vastgelegd in de Wet werk en bijstand, Wet investeren jongeren en Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. In het tweede lid is geregeld dat, indien verhaal mogelijk is, dit ook wordt toegepast.

Toelichting: artikel 2

Lid 1 sub a van dit artikel bepaalt, dat de vaststelling van de maandelijkse verhaalsbijdrage plaatsvindt, conform het bepaalde in de Tremanormen.

Dit zijn de normen, welke de rechter in zijn algemeenheid thans hanteert bij de vaststelling van alimentatie en van verhaalsbijdragen.

In die normen wordt rekening gehouden met het inkomen en de lasten van een onderhoudsplichtige.

Sub b bepaalt echter dat indien de onderhoudsplichtige de gevraagde gegevens niet overlegt de onderhoudsbijdrage ambtshalve wordt vastgesteld. De verhaalsbijdrage wordt ambtshalve bepaald op de maandelijks totaal verstrekte brutobijstand in de maand van de verzenddatum van het eerste schrijven, indien er sprake is van een onderhoudsplicht ten opzichte van de ex-partner of ex-echtgeno(o)t(e) en ten opzichte van (een) eventuele kind (-eren).

Lid 2 sub abepaalt datindien er sprake is van een onderhoudsplicht ten opzichte van of

ex-echtgeno(o)t(e) en één of meer kinderen, de maandelijkse verhaalsbijdrage ten behoeve van het/de kind(eren) afgestemd wordt op de behoefte van het/de kind(eren).

De behoefte van het/de kind(eren) wordt bepaald aan de hand van de “tabel eigen aandeel kosten van kinderen” behorende bij de Trema/Nibud-normen, welke normen door de rechters worden gehanteerd bij het vaststellen van alimentatiebedragen. De resterende draagkracht wordt dan gebruikt ten behoeve van de ex-echtgeno(o)t(e).

Sub b bepaalt dat indien er slechts sprake is van een onderhoudsplicht ten opzichte van één of meer kinderen, de maandelijkse verhaalsbijdrage, indien daartoe voldoende draagkracht aanwezig is, niet hoger vastgesteld wordt dan de behoefte van het/de kind(eren.

De behoefte van het/de kind(eren) wordt bepaald aan de hand van de “tabel eigen aandeel kosten van kinderen” behorende bij voornoemde Trema/Nibud-normen.

Sub c bepaalt dat indien er sprake is van een onderhoudsplicht ten opzichte van een ex-echtgeno(o)t(e) en één of meer kinderen, en de onderhoudsplichtige geen gegevens overlegt, er een verhaalsbijdrage ambtshalve wordt vastgesteld ter hoogte van de maandelijks totaal verstrekte bruto-bijstand.

Sub d bepaalt dat indien er slechts sprake is van een onderhoudsplicht ten opzichte van één of meer kinderen, de maandelijkse verhaalsbijdrage bij ambtshalve vaststelling eveneens wordt bepaald op de maandelijks totaal verstrekte bruto-uitkering. Uit bestaande jurisprudentie blijkt dat verstrekte bijstand als onsplitsbaar gezien dient te worden.

Lid 3 en 4 van dit artikel gaan over de ingangsdatum van de verhaalsbijdrage.

De eerste kennisgeving inzake verhaal is de brief waarin de onderhoudsplichtige voor het eerst in kennis wordt gesteld van de bijstandsaanvraag van de onderhoudsgerechtigde. Deze kennisgeving wordt verricht door de consulenten.

In deze brief wordt de onderhoudsplichtige in kennis gesteld van de mogelijkheid van verhaal.

De ingangsdatum van verhaal is de datum van verzending van de eerste aanschrijving, verricht door de verhaalsmedewerkers, waarbij de onderhoudsplichtige verzocht wordt gegevens te overleggen betreffende zijn/haar financiële en maatschappelijke situatie.

Het is mogelijk dat er reeds een rechterlijke alimentatie-uitspraak aanwezig is, welke niet wordt nagekomen, voordat de eerste kennisgeving inzake verhaal is verzonden.

In dit geval is de onderhoudsplichtige reeds bekend met het feit, dat er een onderhoudsbijdrage verschuldigd is.

Gelet op het bovenstaande ligt de ingangsdatum van de maandelijkse verhaalsbijdrage eerder. Dit is vermeld in lid 4 van dit artikel.

Lid 5 sub a bepaalt dat de gemeente in eerste instantie gebonden is aan een “recent berekende” alimentatieverplichting, vastgesteld in een beschikking van de rechtbank.

Echter gelet op het feit dat er tussen het moment dat een verhaals(her-)onderzoek plaatsvindt en de datum van de afgegeven gerechtelijke beschikking, een bepaalde tijd is verstreken, bestaat de kans dat de draagkracht van een onderhoudsplichtige is gestegen.

Sub b geeft de gemeente alsdan de mogelijkheid om van de gerechtelijke beschikking af te wijken en naast de reeds bepaalde alimentatieverplichting een maandelijks aanvullende verhaalsbijdrage op te leggen.

Lid 6 sub a biedt voor de onderhoudsplichtige de mogelijkheid bij het college een verzoek in te dienen voor een verlaging van de verhaalsbijdrage.

Dit zal zich voordoen indien er naar mening van de onderhoudsplichtige sprake is van een daling van de draagkracht, waardoor er geen mogelijkheid meer is tot correcte en tijdige nakoming van de opgelegde verhaalsbijdrage.

Sub b: indien er echter sprake van een reeds bepaalde alimentatieverplichting in een gerechtelijke beschikking, wordt de onderhoudsplichtige ingelicht over het feit dat de gemeente het bepaalde in de gerechtelijke beschikking zal handhaven, totdat de onderhoudsplichtige een verzoek tot wijziging van de alimentatieverplichting heeft ingediend bij de rechtbank. De onderhoudsplichtige zal in dit geval zelf het initiatief moeten nemen om op grond van art. 1:401 BW bij de alimentatierechter een wijzigingsverzoek in te dienen.

Lid 7 bepaalt wat de onderhoudsplichtige moet worden medegedeeld in de verhaalsbeschikking.

De negatieve besluitenlijst van Algemene wet bestuursrecht bepaalt tegen welke besluiten geen bezwaar kan worden ingediend. De verhaalsbeschikkingen staan op deze lijst en is de mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de verhaalsbeschikking niet aanwezig.

Toelichting artikel 3

In dit artikel is de incasso van openstaande verhaalsvorderingen geregeld. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de verhoging van 3% incassokosten op de verhaalsvordering, van toepassing is als de gemeente zelf de beslaglegging uitvoert. Indien een hernieuwde beslaglegging vereist is ( wisseling werkgever, beëindiging uitkering etc.), dient wederom een verhoging van 3% te worden toegepast.

De periode van 4 werken houdt verband met de perioden welke bij debiteurenadministratie zijn vastgesteld inzake terugvordering.

Toelichting artikel 4

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Bij een achterstand in de betaling van een verhaalsbijdrage kan verzocht worden om een betalingsregeling.

Toelichting artikel 5

Lid 1 en 2 bepalen dat Indien de mogelijkheid tot verhaal aanwezig is, tot verhaal wordt overgegaan.

Lid 3 bepaalt dat er van verhaal kan worden afgezien indien er bijzondere redenen aanwezig zijn. De uitzonderingen zijn vermeld in dit artikel.

Toelichting artikel 6 en 7

Artikel 6 regelt de ingangsdatum van deze artikelen.

In artikel 7 is de citeertitel van deze artikelen vermeld.