Regeling vervallen per 01-01-2020

Beleidsregel individuele bijzondere bijstand Kerkrade 2018

Geldend van 11-01-2018 t/m 31-12-2019 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2018

Intitulé

Beleidsregel individuele bijzondere bijstand Kerkrade 2018

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE RICHTLIJNEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    a. het college: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Kerkrade;

    b. de wet: de Participatiewet;

    c. bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

    d. algemene bijstand: de bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan;

    e. bijzondere bijstand: de bijstand, bedoeld in artikel 35 van de wet, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36 van de wet, en de individuele studietoeslag, bedoeld in artikel 36b van de wet;

    f. bijstandsnorm: de bijstandsnorm zoals bedoeld in de artikelen 20, 21, 22 en 23 van de wet;

    g. kindgebonden budget: een financiële bijdrage van het Rijk in de kosten voor kinderen zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet op het kindgebonden budget;

    h. de voorliggende voorziening: elke voorziening buiten de wet waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven;

    i. adequate voorziening; de meest goedkope passende voorziening;

    j. draagkracht; het in aanmerking te nemen inkomen en vermogen;

    k. netto inkomen: de middelen zoals bedoeld in artikel 31, derde lid van de wet.

    l. de eigen verantwoordelijkheid: de mate waarin de belanghebbende zelf verantwoordelijk is voor de bekostiging van zijn kosten, via voorliggende voorzieningen;

  • 2. Begrippen die in deze beleidsregel gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, de Wmo 2015, de Jeugdwet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 2 Algemene bepalingen bijzondere bijstand

  • 1. De in deze beleidsregels bedoelde kosten kunnen, voor zover zij voldoen aan de nadere bepalingen die in deze regels zijn opgenomen, worden gezien als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van bestaan die naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit het inkomen en vermogen, zoals genoemd in artikel 35, lid 1 van de wet en nader bepaald in hoofdstuk 1 van deze regels, en komen derhalve in aanmerking voor bijstandsverlening, conform de bepalingen die ter zake in de beleidsregels zijn opgenomen.

  • 2. Niet noodzakelijke kosten zijn in ieder geval: alimentatie, een boete, geleden of toegebrachte schade, vrijwillige premiebetaling in het kader van een publiekrechtelijke verzekering en kosten van medische handelingen die gerekend kunnen worden tot de ontwikkelingsgeneeskunde als bedoeld in de Wet op bijzondere medische verrichtingen of wanneer zodanige medische behandelingen buiten Nederland plaatsvinden.

  • 3. Voor de verstrekking van bijzondere bijstand geldt als uitgangspunt dat de meest goedkope en eenvoudige voorziening als een adequate noodzakelijke oplossing wordt beschouwd.

  • 4. Geen recht op bijzondere bijstand bestaat als er sprake is van een voorliggende voorziening, die gezien haar aard en doelstelling passend en toereikend kan worden geacht.

Artikel 3 Vormen van bijzondere bijstand

  • 1. De bijzondere bijstand wordt verstrekt als een uitkering om niet, tenzij deze beleidsregels anders bepalen.

  • 2. De bijzondere bijstand wordt in de vorm van een renteloze geldlening verstrekt in de gevallen die genoemd worden in artikel 48, tweede lid van de wet en indien het bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen betreft als bedoeld in artikel 51 van de wet.

  • 3. Indien de behoefte aan bijzondere bijstand is ontstaan door tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan bijzondere bijstand verleend worden in de vorm van een geldlening.

  • 4. Indien de behoefte aan bijzondere bijstand is ontstaan door tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de vorm van onverantwoord interen van vermogen, dan zullen de kosten uit het eventueel resterende vermogen voldaan moeten worden. Indien er geen resterend vermogen is, wordt de bijzondere bijstand verleend in de vorm van een geldlening.

Artikel 4 Moment van aanvraag

Aanvragen kunnen tot 12 maanden na het moment waarop de bijzondere kosten gemaakt zijn, worden ingediend.

Artikel 5 Draagkracht

  • 1. De draagkrachtperiode is gelijk aan het kalenderjaar waarin de kosten zich voordoen.

  • 2. De draagkracht voor de individuele bijzondere bijstand bedraagt 110 % van de op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm, zoals bedoeld in de artikelen 20, 21, 22 en 23 van de Participatiewet.

  • 3. Ten aanzien van de alleenstaande ouder wordt het kindgebonden budget niet in aanmerking genomen bij de draagkrachtbepaling.

  • 4. Het in het tweede lid genoemde percentage is inclusief vakantietoeslag.

  • 5. Ten aanzien van de in het vierde lid bedoelde vakantietoeslag wordt in beginsel een vast percentage aangehouden van 5% van het netto inkomen.

  • 6. Alle inkomen boven het in tweede lid genoemde percentage, wordt volledig meegerekend als draagkracht.

  • 7. Bij de vaststelling van het inkomen worden de inkomensbestanddelen die bij de verlening van algemene bijstand niet tot de middelen worden gerekend, ook niet tot het inkomen gerekend bij de bijzondere bijstand.

  • 8. Het vermogen boven de voor belanghebbende geldende vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 lid 3 Participatiewet wordt gezien als draagkracht.

  • 9. Indien een aanvrager toegelaten is tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) of als er sprake is van een minnelijk schuldhulptraject, geldt dat het college enkel de draagkracht kan berekenen over middelen waarover de belanghebbende daadwerkelijk de beschikking heeft.

HOOFDSTUK 2 BIJZONDERE RICHTLIJNEN

Artikel 6 Jongerentoeslag

De hoogte van de bijzondere bijstand ex artikel 12 Participatiewet is het verschil tussen de van toepassing zijnde jongerennormen ex artikel 20 en de norm als bedoeld in artikel 21 onder a Participatiewet, artikel 21 onder b Participatiewet, of artikel 22a van de Participatiewet indien de kostendelersnorm van toepassing is.

Artikel 7 Collectieve ziektekostenverzekering

  • 1. Aan de collectieve ziektekostenverzekering kan deelnemen de belanghebbende die:

    a. 18 jaar of ouder is (personen jonger dan 18 jaar zijn meeverzekerd bij de ouders);

    b. een inkomen heeft dat niet hoger is dan 150% van de normen als bedoeld in artikel 20,21,22 of 23 van de wet.

  • 2. Belanghebbenden die op 1 januari van een kalenderjaar deelnemen aan de collectieve ziektekostenverzekering en die een inkomen hebben van maximaal 110% van de bijstandsnorm, komen in datzelfde kalenderjaar in aanmerking voor een gemeentelijke bijdrage van € 120,- per premiebetalende belanghebbende, mits er geen premieachterstand is en/of belanghebbende meewerkt aan het oplossen van een ontstane premieachterstand.

Artikel 8. Bewindvoerderskosten

  • 1. In afwijking van artikel 4 dient een aanvraag bewindvoerderskosten uiterlijk 4 maanden na afgifte beschikking te worden ingediend. Indien de aanvraag bewindvoerderskosten later wordt ingediend, zal bijzondere bijstand verstrekt worden vanaf de eerste van de maand waarin de aanvraag is ingediend zijn.

  • 2. Indien wordt overgegaan tot opheffing van bewindvoering, wordt met ingang van de datum waarop beschermingsbewind wordt opgeheven, de vergoeding in het kader van de individuele bijzondere bijstand voor bewindvoering eveneens beëindigd.

Artikel 9 Eigen bijdrage rechtsbijstand

  • 1. Voor vergoeding komen enkel in aanmerking de kosten op grond van artikel 4 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand.

  • 2. Rechtshulp van het Juridisch Loket is een voorliggende voorziening op de rechtsbijstand van een advocaat.

  • 3. Met inachtneming van lid 2, zal de vergoeding van de eigen bijdrage verminderd worden met de wettelijk bepaalde korting op de eigen bijdrage.

Artikel 10 Woonkostentoeslag huurwoning

  • 1. De wet op de huurtoeslag (WHT) wordt aangemerkt als voorliggende voorziening.

  • 2. De woonkostentoeslag wordt toegekend voor de maximale duur van een jaar met daaraan gekoppeld de verplichting tot het zoeken naar goedkopere huisvesting.

  • 3. Er wordt geen woonkostentoeslag verstrekt, als deze minder bedraagt dan 24,- per jaar / 2,- per maand.

  • 4. De woonkostentoeslag wordt berekend conform de WHT-systematiek.

Artikel 11 Woonkostentoeslag eigendomswoning

  • 1. De voorlopige teruggave hypotheekrente wordt aangemerkt als voorliggende voorziening.

  • 2. De woonkostentoeslag wordt toegekend voor de maximale duur van een jaar met daaraan gekoppeld de verplichting tot het zoeken naar goedkopere huisvesting.

  • 3. Er wordt geen woonkostentoeslag verstrekt, als deze minder bedraagt dan 24,- per jaar / 2,- per maand.

  • 4. De woonkostentoeslag wordt berekend conform de WHT-systematiek.

Artikel 12 . Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 13. Inwerkingtreding en citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregel individuele bijzondere bijstand Kerkrade 2018” en treden in werking op 1 januari 2018 onder gelijktijdige intrekking van de “Beleidsregel individuele bijzondere bijstand Kerkrade 2016”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade op 09 januari 2018.

Het college, De secretaris,

J.J.M. Som H.J.M. Coumans MPM

Algemene toelichting op de beleidsregel Bijzondere Bijstand

In deze beleidsregel worden beleidsuitgangspunten vastgelegd. Deze hebben betrekking op zowel bijzondere bijstand op basis van artikel 35 Participatiewet, als buitenwettelijk gemeentelijk begunstigend beleid.

Door bijzondere omstandigheden kan zich de situatie voordoen dat in het individuele geval het inkomen van belanghebbende niet volledig toereikend is ter voorziening in bepaalde noodzakelijke kosten. Voor zover de belanghebbende voor dergelijke kosten geen beroep kan doen op een voorliggende voorziening en deze uitgaven naar het oordeel van het college evenmin uit de eigen middelen kunnen worden voldaan, kan daarvoor bijzondere bijstand worden verstrekt. Om recht te hebben op bijzondere bijstand is niet vereist, dat belanghebbende ook recht heeft op algemene bijstand.

Verruiming mogelijkheden individuele bijzondere bijstand

De individuele bijzondere bijstand krijgt een belangrijkere rol als vangnet binnen de sociale zekerheid. Dat blijkt uit de toevoeging van € 100 miljoen aan het budget voor gemeenten voor de armoedebestrijding. Bovendien krijgt de individuele bijzondere bijstand een extra impuls door de beperking van de categoriale bijzondere bijstand. Mensen die eerst op grond van de categoriale regelingen bijzondere bijstand ontvingen, moeten nu een aanvraag indienen voor individuele bijzondere bijstand. Zij zullen dan wel moeten aantonen dat ze kosten gemaakt hebben.

Alleen bij deze vorm van bijzondere bijstand is namelijk maatwerk mogelijk.

Bijzondere bijstand is het sluitstuk van het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel. Bijzondere bijstand wordt in individuele gevallen verstrekt: incidenteel of periodiek; om niet of als leenbijstand. Bijzondere bijstand wordt alleen gegeven voor de meest eenvoudige, passende, noodzakelijke voorziening. De hoogte van de bijstand is afhankelijk van de aard van de kosten, eventuele andere vergoedingen en de financiële situatie van de aanvrager. Leenbijstand wordt slechts in specifieke situaties verstrekt.

Het college zal bij de beoordeling van een aanvraag om bijzondere bijstand zich steeds de volgende vier vragen moeten stellen:

1. Doen de kosten zich voor?

2. Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?

3. Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?

4. Kunnen de kosten worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm?

Aanvullende criteria die bij de beoordeling van bijzondere bijstand beoordeeld worden zijn:

a. Was het wel/niet mogelijk om voor de kosten te reserveren ?

b. Kunnen de kosten uit oogpunt van solidariteit en armoedebestrijding in redelijkheid (gedeeltelijk) voor rekening van belanghebbende komen ?

c. Is er een (voorliggende) voorziening waarop de belanghebbende of het gezin aanspraak kan maken ter bekostiging van de kosten ?

d. Is gelet op de individuele maatschappelijke omstandigheden maatwerk aangewezen ?

Bijzondere bijstand is een individuele verstrekking en is afhankelijk van de individuele bijzondere omstandigheden. Maatwerk kan derhalve bij de beoordeling aan de orde zijn.

Bijzondere bijstand is in principe mogelijk als:

a. geen beroep kan worden gedaan op ondersteuning vanuit een voorliggende voorzieningen en de belanghebbende daarin voldoende eigen verantwoordelijkheid heeft getoond;

b. geen sprake is van financiële draagkracht in inkomen en bescheiden vermogen;

c. sprake is van noodzakelijke kosten door bijzondere individuele omstandigheden;

d. een (wettelijke) voorliggende voorziening ontbreekt;

e. In geval van tekortschietend besef van eigen verantwoordelijkheid kan de gevraagde bijstand gedeeltelijk of volledig worden geweigerd.

f. maatwerk geboden is in het individuele geval.

g. Voordat maatwerk geboden is, is het genoemde in a tot en met d, in beschouwing genomen.

h. Bij het vaststellen van het bedrag van de bijzondere noodzakelijke kosten wordt aangesloten bij normbedragen zoals opgenomen in de NIBUD prijzengids.

i. De individuele inkomenstoeslag van artikel 36 van de wet, de individuele studietoeslag van artikel 36b van de wet worden bij de beoordeling van de bijzondere noodzaak en de hoogte van de bijzondere bijstand buiten beschouwing gelaten.

Deze beleidsregel tracht aan te sluiten bij de huidige visie van de gemeente Kerkrade om toe werken naar organisatie waarin de verantwoordelijkheden zo laag mogelijk gelegd worden. Met een organisatiecultuur waar de zelfredzaamheid van de medewerkers gestimuleerd wordt. Zelfsturende teams vormt hierbij een herkenbaar begrip. Daartoe beperken deze beleidsregels zich tot de meest noodzakelijke richtsnoeren voor de uitvoering.

De praktische uitvoeringsvraagstukken worden vervat in werkinstructies die door de medewerkers zelf zijn opgesteld met ondersteuning van het team kwaliteit en het team beleid.

Artikelsgewijze toelichting op de beleidsregel Bijzondere Bijstand

(Alleen artikelen waarbij een toelichting noodzakelijk is, zijn opgenomen)

Met inachtneming van deze richtlijnen is, rekening houdend met de bijzondere omstandigheden van de aanvrager, verstrekking van (aanvullende) bijzondere bijstand mogelijk voor de (meer)kosten van onder andere:

- stookkosten, maaltijdvoorziening en kledingslijtage;

- sociale alarmering;

- reiskosten ziekenbezoek en/of bezoek aan kind in een instelling door de gezinsleden;

- logeerkosten in het ziekenhuis / Ronald McDonaldhuis;

- doorbetaling van vaste lasten als huur, gas, water, elektra bij een tijdelijke opname in een inrichting;

- bewindvoering inclusief intake, maar exclusief administratie- en portokosten;

- reiskosten voor een bezoek per maand aan een gedetineerde door partner, ouders, en / of kind(eren;

- begrafeniskosten;

- verf en behang (als onderdeel van een aanvraag inrichtingskosten) voor een in Kerkrade te betrekken woning.

Uit de wet vloeit voort dat deze verstrekkingen in beginsel om niet zijn, tenzij de beleidsregels anderszins bepalen.

De bijzondere bijstand is geen gesloten catalogus, elke denkbare kostensoort kan voorkomen. Derhalve kan de bovenstaande lijst van kostensoorten niet als limitatief gezien worden.

Artikel 2, lid 5

Geen recht op bijzondere bijstand bestaat als er sprake is van een voorliggende voorziening, die gezien haar aard en doelstelling passend en toereikend kan worden geacht.

Zonder een limitatieve opsomming te willen benoemen volgen onderstaand enkele voorbeelden van voorliggende voorzieningen:

• Een tegemoetkoming op grond van de Wtos en studiefinanciering op grond van de WSF 2000.

• Een geldlening bij de kredietbank Limburg.

• Budgetbeheer bij de Kredietbank Limburg.

• Een krediet bij een commerciële bank voor opleidingskosten kan in voorkomende gevallen als een voorliggende voorziening voor het levensonderhoud worden aangemerkt.

• Een vervoersvoorziening op grond van de Wmo 2015 voor vervoerskosten voor personen die op medische, psychische of psychosociale gronden beperkingen ondervinden bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

• Bij de aanvraag bijzondere bijstand in het kader van inrichtingskosten geldt als voorliggende voorziening bijvoorbeeld een geldlening via de Kredietbank Limburg en als passende en meest goedkope oplossing bijvoorbeeld de kringloopwinkel.

Voor alle duidelijkheid, de volgende voorbeelden betreffen geen voorliggende voorzieningen:

• Kinderbijslag.

• Particuliere steunfondsen.

• De mogelijkheid tot het indienen van een aanvraag tot vervroeging van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen zolang belanghebbende nog niet de pensioensgerechtigde leeftijd heeft bereikt.

• De mogelijkheid tot het doen van een verzoek om een voorschot als bedoeld in artikel 22 AOW.

• De AWBZ en de Rsa zijn naar hun aard en doel voor de kosten van bewindvoering - zoals het beheer van een PGB - niet aan te merken als een voorliggende voorziening.

Artikel 3, lid 4

Van artikel 3, lid 4 zal met name sprake zijn op het moment dat een klant gelijktijdig een aanvraag bijzondere bijstand als algemene bijstand indient. Wanneer in dit geval bij de toekenning van de algemene bijstand een maatregel wordt opgelegd wegens onverantwoord interen van vermogen, dan zal de aanvraag bijzondere bijstand worden afgewezen als er nog resterend vermogen is. Indien er geen resterend vermogen is, dan zal de bijzondere bijstand worden verstrekt in de vorm van een geldlening.

Artikel 4

Om voor eenieder een gelijkluidende uiterlijke aanvraagtermijn te benoemen is in dit artikel vastgelegd dat de aanvraag ingediend kan worden tot maximaal 12 maanden nadat de kosten zijn gemaakt. Indien een gefixeerde kalenderdatum gehanteerd zou worden lijdt dit onherroepelijk tot rechtsongelijkheid.

Voor de invulling van deze richtlijn dient het college te bepalen welke omstandigheden het als bijzonder aanmerkt die (bijzondere) bijstandsverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigen. Daarbij kan rekening worden gehouden met de doelstellingen van de bijzondere bijstand. Het hanteren van een periode van 12 maanden na het opkomen van de kosten, waarbinnen een aanvraag toch nog gehonoreerd kan worden, kan dan als redelijk worden aangemerkt.

Artikel 44 lid 1 Participatiewet verbiedt in beginsel bijstandsverlening tegen een eerdere datum dan de datum waarop belanghebbende zich heeft gemeld voor de aanvraag.

Onder omstandigheden is bijstandsverlening tegen een eerdere datum wel mogelijk indien deze omstandigheden bijstandsverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigen. Overigens vormt de enkele omstandigheid dat de exacte hoogte van bepaalde kosten vooraf niet bekend is, geen beletsel om een aanvraag om bijzondere bijstand in te dienen voordat die kosten worden gemaakt. Het enkel vooraf niet bekend zijn van de exacte hoogte van bepaalde kosten, levert geen zodanig bijzondere omstandigheden op dat een uitzondering op de hoofdregel, dat bijstand niet met terugwerkende kracht wordt toegekend, gerechtvaardigd is. Ook gelet op de doelstellingen van de bijzondere bijstand (onder andere armoedebestrijding) moet aangenomen worden dat gemeentelijk beleid op basis waarvan met terugwerkende kracht bijzondere bijstand wordt verleend niet in strijd is met de bedoeling

van de wetgever.

Bijzondere bijstand is bestemd ter dekking van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan (artikel 35 lid 1 Participatiewet). Dergelijke kosten kunnen zich ook vrij onverwacht voordoen. Het is dan misschien niet goed mogelijk om eerst een melding te doen voor een aanvraag.

Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een aanvraag tot bijstandsverlening met terugwerkende kracht, dient het college zich een oordeel te vormen over de vraag wanneer de kosten gemaakt zijn. Het tijdstip waarop de kosten gemaakt zijn wordt niet altijd bepaald door de facturatiedatum (het tijdstip waarop de rekening gepresenteerd wordt) maar door het tijdstip waarop de kosten zijn opgekomen. In de uitvoeringspraktijk is het hanteren van de facturatiedatum echter veelal gerechtvaardigd.

Als belanghebbende bijzondere bijstand vraagt voor een rekening die hij heeft ontvangen maar nog niet heeft voldaan is er naar de mening van de CRvB sprake van bijstand voor een schuld. Als belanghebbende bijzondere bijstand vraagt voor kosten die door een ander voorlopig zijn voorgeschoten dan is er naar de mening van de CRvB eveneens sprake van een verzoek om bijstand voor schulden. Op grond van eerdere uitspraken ontstond onduidelijkheid in hoeverre men nog kon aannemen dat er geen sprake is van een schuld in verband met het geringe tijdsverloop tussen het opkomen van de kosten en de aanvraag om bijzondere bijstand. In CRvB 07-08-2007, nr. 06/4845 WWB heeft de CRvB daarover het volgende bepaald: kosten die voor de dag van de aanvraag zijn gemaakt maar eerst daarna bij de belanghebbende in rekening worden gebracht en kosten die op of na de aanvraagdatum zijn of zullen worden gemaakt kunnen niet als schuld worden beschouwd.

Doelmatigheidsoverwegingen

Enerzijds zal het strikt toepassen van de regel dat bijstand moet worden aangevraagd voor dat de kosten zijn gemaakt kunnen leiden tot een kostenbesparing, omdat hierdoor waarschijnlijk enkele aanvragen afgewezen kunnen worden. Anderzijds kan een strikte uitleg van het verbod op bijstand met terugwerkende kracht leiden tot administratieve lastenverzwaring omdat belanghebbende dan voor elke afzonderlijke kostenpost een aanvraag moet in te dienen. Daarmee kan de "winst" van de afwijzing (let op: afwijzen van een aanvraag kost ook tijd) te niet worden gedaan doordat er meer aanvragen moeten worden behandeld (geen gezamenlijke aanvraag voor kosten die niet gelijktijdig zijn gemaakt).

Artikel 5

Lid 1

Anders dan voorheen stelt het college vanaf 1 januari 2018 de draagkrachtperiode per kalenderjaar vast. Dit heeft te maken met de periode waarover vrijwel alle instanties hun eigen bijdrage berekenen. Dat is in de regel per kalenderjaar. Voorbeeld: de vergoeding voor bewindvoerders wordt ook per kalenderjaar vastgesteld. Dit voorkomt onnodig lastige berekeningen.

Lid 2 en 3

Door de introductie van de kostendelersnorm ingaande 1 januari 2015 zouden veel mensen die nu recht op bijzondere bijstand hebben dat niet meer hebben, aangezien de kostendelersnorm lager is. Daarom is gezocht naar een systematiek die zoveel mogelijk bestaande rechten respecteert. Dat doen we door bij de vaststelling van de draagkracht géén rekening te houden met de kostendelersnorm, maar uit te gaan van de “reguliere normen” uit artikel 20 t/m 23 van de Participatiewet, met uitzondering van artikel 22a (de kostendelersnorm).

Aangezien de alleenstaande ouder een alleenstaandennorm ontvangt, aangevuld met het kindgebonden budget (via de belastingdienst) is in deze beleidsregel expliciet vastgelegd dat het kindgebonden budget niet aanmerking wordt genomen bij de draagkrachtbepaling. Op deze wijze ‘werkt’ het kindgebonden budget als compensatie voor het verschil met de draagkrachtbepaling voor de alleenstaande.

Lid 4 en 5

Het is aan het gemeentelijk beleid of bij de vaststelling van het netto-inkomen rekening wordt gehouden met het recht op vakantietoeslag over dat inkomen en zo ja, op welke wijze de hoogte van de vakantietoeslag wordt bepaald. Echter: ook indien de gemeente ervoor heeft gekozen om bij de berekening van het in aanmerking te nemen inkomen de vakantietoeslag buiten beschouwing te laten, geldt dat het inkomen moet worden afgezet tegen de bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag. Daarom is gekozen voor het inkomen inclusief vakantiegeld.

Lid 7 en 8

Alle inkomen boven het bedrag als bedoeld in het 2e lid van dit artikel wordt in aanmerking genomen als draagkracht.

De draagkracht is 100% van het in aanmerking te nemen inkomen als genoemd in artikel 31 Participatiewet en geldt in beginsel voor alle kostensoorten, behoudens de collectieve ziektekostenverzekering zoals bedoeld in artikel 8 van deze beleidsregel, aangezien deze laatste een categoriale vorm van bijzondere bijstand behelst.

Lid 9

Bij WSNP/MSNP geldt in principe dat de draagkracht het inkomen minus de boedelafdracht is.

Uit de uitspraken CRvB 14-2-2017, nr. 15/7756 WWB en CRvB 18-4-2017, nr. 16/831 WWB volgt het volgende:

“ Het college is bij het vaststellen van het recht op bijzondere bijstand voor beschermingsbewind vrij om te bepalen met welk deel van de in aanmerking te nemen inkomsten boven bijstandsniveau rekening wordt gehouden, maar kan bij de vaststelling van de draagkracht geen middelen betrekken die buiten het wettelijk inkomensbegrip als bedoeld in artikel 31 Pw vallen. Het netto-inkomen is daarbij het uitgangspunt, ook al ligt daar beslag op. “

Ook als iemand in het wettelijke (WSNP) of minnelijk traject alleen maar kan beschikken over het VTLB, kan er, gelet op die rechtspraak, toch draagkracht zijn.

Artikel 6

Jongeren van 18 tot en met 20 jaar kunnen in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. Voor hun algemeen noodzakelijke bestaanskosten kunnen ze een beroep doen op de algemene bijstand. De Participatiewet kent voor jongeren van 18 t/m 20 jaar aparte (lage) normen welke zijn afgeleid van de niveaus van de Algemene Kinderbijslagwet. Ingeval de noodzakelijke kosten van het bestaan van de jongere hoger zijn dan de toepasselijke bijstandsnorm, is aanvulling mogelijk bij wijze van bijzondere bijstand. Daarbij geldt, dat het recht op bijzondere bijstand voor een jongere van 18 t/m 20 jaar alleen maar bestaat voor zover hij zijn ouders niet kan aanspreken voor deze kosten én de noodzaak tot zelfstandig wonen is aangetoond

Tot 1 januari 2015 kon het college voor het vaststellen van de hoogte van deze bijzondere bijstand het beste aansluiting zoeken bij de norm voor een 21jarige. Met de invoering van de kostendelersnorm en door verdiscontering van de 20% toeslag in verband met het niet kunnen delen van kosten in de basisnormen per 1 januari 2015 is het aangewezen om in het beleid hier bewust rekening mee te houden. Derhalve is hier onverkort aangesloten bij de norm van een 21-jarige en ouder, rekening houdend met de toepasselijke kostendelersnorm als deze aan de orde is.

Voorts heeft het college een verhaalsrecht op de onderhoudsplichtige ouders ten aanzien van de kosten van de bijzondere bijstand. Gelet op de ervaringen uit het verleden, wordt van deze bevoegdheid in beginsel geen gebruik gemaakt.

Artikel 7

Algemeen : De collectieve ziektekostenverzekering voor minima betreft een samenwerkingsverband van 19 Zuid-Limburgse gemeenten (Beek, Brunssum, Onderbanken, Landgraaf, Heerlen, Kerkrade, Nuth, Simpelveld, Voerendaal, Maastricht, Eijsden, Gulpen-Wittem, Margraten, Meerssen, Vaals, Schinnen, Sittard-Geleen, Stein en Valkenburg aan de Geul, biedt aan inwoners met een laag inkomen de mogelijkheid om deel te nemen aan een collectieve ziektekostenverzekering. De huidige collectieve ziektekostenverzekeraar is, na een doorlopen aanbestedingsprocedure, I VGZ. De collectieveziektekostenverzekering bestaat uit één integraal pakket van basisverzekering en aanvullende verzekering. Deelnemers hebben hierin geen keuze. De inkomensgrens is 150%.

Lid 1

Hiermee wordt bedoeld dat de mogelijke vergoeding op grond van de collectieve ziektekostenverzekering leidend is. We verstrekken geen bijzondere bijstand als de collectieve ziektekostenverzekeraar een volledige vergoeding voor de kosten kent, zulks ongeacht of mensen al dan niet deelnemen aan de collectieve ziektekostenverzekering of bij een andere ziektekostenverzekeraar verzekerd zijn. Als iemand bijvoorbeeld bij CZ verzekerd is en deze verzekeraar kent een lagere vergoeding, dan wordt voor het verschil in beginsel geen bijzondere bijstand verleend.

De collectieve ziektekostenverzekeraar vergoedt niet alles (volledig). In dat geval wijzen we niet zonder meer af. Voor de Participatiewet gelden Zorgverzekeringswet en Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten als voorliggende, toereikende en passende voorziening, in voorkomende situaties kunnen echter de persoonlijk omstandigheden aanleiding zijn de meerkosten

Lid 2

De bepaling dat belanghebbenden in aanmerking komen voor een gemeentelijke bijdrage van 120 euro bij een inkomen van maximaal 110% van de bijstandsnorm. Belanghebbende kan in hele kalenderjaar de aanvraag indienen over dat betreffende kalenderjaar. Belanghebbend kan in december 2018 een aanvraag indienen over het jaar 2018 en dus met terugwerkende kracht het tientje per maand ontvangen. Belanghebbende kan niet in januari 2018 nog een aanvraag indienen over het jaar 2017.

Artikel 8

Lid 1

Voor de intakekosten en de kosten van uitvoering van beschermingsbewind vanaf de beschikkingsdatum, geldt, dat de aanvraag uiterlijk 4 maanden na de datum waarop de uitspraak is gedaan, moet worden ingediend. Een bewindvoerder dient binnen 4 maanden na de beschikkingsdatum een beschrijving per datum bewind bij de rechtbank in te dienen. Derhalve kan aangenomen worden, dat de voor de aanvraag bijzondere bijstand noodzakelijke gegevens, binnen die periode beschikbaar komen.

Wordt de aanvraag later dan 4 maanden na de uitspraak ingediend, dan is de ingangsdatum van de aanvraag de 1e van de maand waarin de aanvraag is gedaan. De kosten van uitvoering worden dan dus pas vanaf die maand vergoed. Hierdoor ontstaat een realistischer beeld van de daadwerkelijke kosten in een kalenderjaar en een evenrediger belasting van het budget. Eventueel ontstaat een kleine besparing door het te laat indienen van aanvragen. Ook voor het aanvragen van de Intakekosten geldt een termijn van 4 maanden. Echter, deze kosten zullen altijd in zijn geheel vergoed moeten worden.

Artikel 9, Lid 2 en 3

Rechtshulp van het Juridisch Loket is een voorliggende voorziening op de rechtsbijstand van een advocaat. Vanaf 1 januari 2016 wordt de eigen bijdrage rechtsbijstand voor een advocaat met een wettelijk bepaalde korting (bij moment van vaststellen van deze beleidsregels is dit 51 euro) verlaagd als hulpvrager eerst hulp heeft gevraagd bij het Juridisch Loket én die hulp heeft geleid tot een diagnosedocument. Als klant zich niet eerst meldt bij het Juridisch Loket zal er geen verlaging van de eigen bijdrage met 51 euro plaatsvinden. Derhalve is klant verplicht dit in te zetten als voorliggende voorziening zodat de 51 euro niet vanuit de bijzondere bijstand hoeft te worden bekostigd.

Artikel 11

Eigenaren van woningen hebben geen recht op huurtoeslag. Bij een laag inkomen en hoge woonkosten kunnen zij onder voorwaarden voor de duur van maximaal een jaar in aanmerking komen voor woonkostentoeslag. Bij bepaling van de hoogte hiervan wordt aangesloten bij het systeem van de WHT. Dit betekent automatisch dat de eigenaar van een woning met woonkosten die hoger zijn dan waarin de WHT voorziet, de voorwaarde opgelegd krijgt dat hij een goedkopere (huur)woning zoekt. De periode van maximaal een jaar verlengt het college alleen als er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden. Denk daarbij bijvoorbeeld aan situaties waarin de woningmarkt niet stabiel is en de woning daardoor alleen met verlies verkocht kan worden.

De woonkosten van eigenaren die in aanmerking worden genomen zijn:

- De te betalen hypotheekrente die verband houdt met de woning. De eventueel jaarlijks te ontvangen rijkssubsidie die betrekking heeft op de verschuldigde hypotheekrente moet hierop in mindering worden gebracht.

- Zakelijke lasten in verband met het hebben van eigendom, zoals:

eigenaarsdeel rioolrechten;

eigenaarsdeel waterschapslasten;

premies brand-/opstalverzekeringen;

eigenaarsdeel onroerende zaakbelasting (dus niet het gebruikersdeel).

Indien van toepassing ook:

- installatie centrale verwarming

- liftinstallatie

- algemeen beheer en administratie (bij flats en appartementen).

De aflossing van de hypotheek telt niet mee. Dit geldt dus ook voor de premies van zogenaamde spaarhypotheken.