Regeling vervallen per 04-12-2013

Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren 201

Geldend van 01-10-2011 t/m 03-12-2013

Intitulé

Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren 201

Ontwerp-besluit

De raad van de gemeente Krimpen aan den IJssel;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 13 september 2011;

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende

Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren 2011

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    wet: de Wet investeren in jongeren (WIJ);

  • 2.

    WIJ-norm: de op grond van hoofdstuk 4 van de wet op de jongere van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

  • 3.

    maatregel: de verlaging van de inkomensvoorziening op grond van artikel 41, eerste lid WIJ;

  • 4.

    benadelingsbedrag: het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als inkomensvoorziening of werkleeraanbod op grond van de wet;

  • 5.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpen aan den IJssel.

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

  • 1. Onverminderd artikel 42 van de wet, verlaagt het college, overeenkomstig deze verordening, het bedrag van de aan de jongere toegekende inkomensvoorziening, indien de jongere naar het oordeel van het college de op hem rustende verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet, of de uit artikel 30c, tweede lid of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen, niet of onvoldoende nakomt, dan wel zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

  • 2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de jongere en kan daarom afwijken van de in deze verordening genormeerde maatregelen.

  • 3. Het college kan volstaan met een schriftelijke waarschuwing als de verwijtbare gedraging van de belanghebbende niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, tenzij die gedraging heeft plaatsgevonden binnen twaalf maanden nadat aan de belanghebbende eerder een schriftelijke waarschuwing is gegeven of een maatregel is opgelegd.

Artikel 3. Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het bedrag waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd en indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 4. Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de jongere in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van de jongere kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de jongere reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de jongere niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 11, vierde lid, van de wet, werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 44 van de wet.

Artikel 5. Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de voor de jongere van toepassing zijnde WIJ-norm.

Artikel 6. Ingangsdatum

  • 1. De maatregel wordt opgelegd vanaf de datum waarop het besluit tot het opleggen van

    de maatregel aan de belanghebbende is bekend gemaakt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden

    opgelegd, voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel eveneens met terugwerkende kracht

    worden opgelegd voor zover de bijstand reeds beëindigd is of beëindigd zal worden,

    waardoor het effectueren van de maatregel naar de toekomst toe niet of niet volledig

    mogelijk is.

  • 4. Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een perio-

    de van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden na-

    dat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

Artikel 7. Samenloop van gedragingen

Indien sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in de wet genoemde verplichtingen dan wel mindere gedragingen die schending opleveren, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.

HOOFDSTUK 2. MAATREGELWAARDIGE GEDRAGINGEN

Artikel 8. Indeling in categorieën

Gedragingen van de jongere inhoudende het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen opgenomen in de wet, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      het niet tijdig voldoen aan een oproep om in verband met de arbeidsinschakeling op

      een aangegeven tijd, datum en plaats te verschijnen;

    • b.

      het niet tijdig, binnen de door het college gestelde termijn, verstrekken van informatie

      die van belang is voor de arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te

      aanvaarden;

    • b.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • c.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de

      mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • d.

      gedragingen die de arbeidsinschakeling belemmeren en het onvoldoende meewerken

      aan een werkleeraanbod;

    • e.

      als belanghebbende in onvoldoende mate gebruik maakt van de door het college op

      basis van de daaraan ten grondslag liggende re-integratieverordening aangeboden

      voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen activiteiten gericht op

      participatie;

    • f.

      het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden

      voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale

      activering, inclusief een werkleeraanbod;

    • g.

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 3.

    Derde categorie:

Bijzondere omstandigheden, wanneer ernstig tekortschietend besef van verantwoordelijkheid daartoe aanleiding geeft, alsmede het weigeren van een werkleeraanbod.

4.Bij de weging zijn mede de omstandigheden van belang, een jaar voorafgaand aan de

eerste melding bij het Werkplein.

Artikel 9. De hoogte en duur van de maatrege

l

  • 1.

    De maatregel wordt vastgesteld op:

    • a.

      100 procent van de WIJ-norm bij gedragingen van de eerste categorie gedurende een maand;

    • b.

      100 procent van de WIJ-norm bij gedragingen van de tweede categorie gedurende

twee maanden;

c.100 procent van de WIJ -norm bij gedragingen van de derde categorie gedurende

drie maanden.

2.In afwijking van het vorige lid kan de duur van de maatregel worden verdubbeld, indien de jongere zich binnen 24 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie.

HOOFDSTUK 3. NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENPLICHT

Artikel 10. Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente

  • 1.

    Het niet nakomen van de verplichting op grond van artikel 44 van de wet, als gevolg

    waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag bijstand is verleend, leidt tot een

    maatregel.

  • 2.

    Een maatregel op grond van het eerste lid wordt afgestemd op de hoogte van het

    benadelingsbedrag gerelateerd aan de netto-bijstand. Daarbij worden, onder

    verwijzing naar artikel 8 en artikel 9 van deze verordening, de volgende categorieën

    onderscheiden:

    • a.

      een benadelingsbedrag tot € 3.000,-- leidt tot een maatregel van de eerste catego-

rie;

b.een benadelingsbedrag tot € 6000,-- leidt tot een maatregel van de tweede

categorie;

c.een benadelingsbedrag vanaf 6.000,-- leidt tot een maatregel van de derde cate-

gorie, tenzij zich verdere verzwarende verwijtbare omstandigheden voordoen die

aanleiding geven aan te sluiten bij artikel 9, tweede lid.

HOOFDSTUK 4. ZEER ERNSTIGE MISDRAGINGEN

Artikel 11. Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Indien de jongere zich tegenover het college of zijn ambtenaren zeer ernstig misdraagt als bedoeld in artikel 41, eerste lid van de wet, kan een maatregel opgelegd worden van de tweede of de derde categorie.

  • 2. Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, indien sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jongere een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 12. Richtlijnen

  • 1. Het college stelt ter uitvoering van deze verordening beleidsregels vast in de vorm

    van richtlijnen. De richtlijnen worden algemeen op papier beschikbaar gesteld en

    worden gepubliceerd op de gemeentelijke website.

  • 2. Iedere burger heeft recht op een persoonlijke toelichting op de strekking van de richt-

    lijnen in het licht van eventuele bijzondere individuele omstandigheden.

  • 3. Bij het opstellen en uitvoeren van de verordening respectievelijk de richtlijnen wordt

    rekening gehouden met de beleidsaanbevelingen inzake subsidiëring arbeidsplaat-

    sen in het kader van re-integratie werkzoekenden.

Artikel 13. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 oktober 2011.

Artikel 14. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren 2011.

Aldus besloten door de raad van de gemeente Krimpen aan den IJssel in zijn openbare vergadering van 22 september 2011.

De griffier,

De voorzitter,

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In artikel 12 WIJ is vermeld dat de gemeenteraad bij verordening het verlagen van de inkomensvoorziening regelt. De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als in de WIJ.

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

Eerste lid

Herhaald is de wettelijke grondslag voor het opleggen van een maatregel (artikel 41, eerste lid, WIJ). In de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving wordt dit afgeraden, niettemin is deze grondslag omwille van de leesbaarheid, duidelijkheid en consistentie, evenals in de Afstemmingsverordening WWB, hier herhaald. Verwezen wordt naar artikel 42 WIJ om aan te geven dat de imperatief voorgeschreven verlaging middels een maatregel niets afdoet aan intrekking van de inkomensvoorziening vanwege intrekking van het werkleeraanbod. Als daartoe wordt besloten, dan komt verlaging veelal niet meer aan de orde.

Tweede lid

In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het college dient een op te leggen maatregel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de jongere en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen maatregel zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken jongere afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is.

Derde lid

Het geven van een waarschuwing blijft door deze bepaling tot de mogelijkheid behoren.

Artikel 3. Het besluit tot opleggen van een maatregel

Het verlagen van de inkomensvoorziening omdat een maatregel wordt opgelegd, vindt plaats door middel van een besluit. In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan met name het motiveringsbeginsel. Het motiveringsbeginsel houdt onder andere in dat een besluit aan betrokkene kenbaar is gemaakt en deugdelijk is gemotiveerd (afdeling 3.7 Awb.).

Artikel 4. Horen van belanghebbende

Op grond van afdeling 4.1.2. van de Awb is in een aantal gevallen het horen van de belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen. Deze hoorplicht geldt echter niet bij de voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op een financiële aanspraak (artikel 4:12), behalve bij subsidies. In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat een maatregel wordt opgelegd in beginsel voorgeschreven.

Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a en b. staan ook genoemd in artikel 4:11 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 5. Berekeningsgrondslag

In dit artikel is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de toepasselijke WIJ-norm. Zie artikel 1 voor een begripsomschrijving.

Artikel 6. Ingangsdatum

Op grond van het eerste lid wordt een maatregel als regel opgelegd vanaf de datum dat het besluit bekend is gemaakt. Dit om een duidelijk lik-op-stuk beleid vorm te geven.

Op zich is het wettelijk gezien mogelijk om, bij gedragingen in het verleden, een maatregel

ook met terugwerkende kracht op te leggen, via een besluit tot herziening van de eerder

verleende bijstand en de terugvordering daarvan. Dat resulteert echter feitelijk slechts in een

schuld van de bijstandsontvanger, die deze schuld met de gebruikelijke incassobedragen moet terugbetalen.

Het tweede lid voorziet in de mogelijkheid een maatregel wel met terugwerkende kracht op te

leggen als het recht op bijstand is opgeschort. In dat geval kan de maatregel, bij herstel van

de uitkering, immers wel direct geëffectueerd worden, zodat de hiervoor bij het eerste lid genoemde bezwaren niet gelden. Daarbij geldt steeds dat een maatregel niet verder terug kan werken dan het moment waarop de bijstandsontvanger in verzuim is geraakt of waarop het verzuim betrekking heeft.

Het derde lid voorziet in de gevallen dat een maatregel niet (geheel) ten uitvoer kan worden

gelegd aangezien de bijstand reeds beëindigd is of beëindigd zal worden. In dergelijke gevallen wordt de maatregel met terugwerkende kracht opgelegd waardoor het recht op bijstand

over een bepaalde periode wordt herzien, hetgeen leidt tot (gedeeltelijke) terugvordering

van de verstrekte bijstand.

Artikel 7. Samenloop van gedragingen

Indien sprake is van één of meerdere gedragingen die als een schending van meerdere verplichtingen kan worden aangemerkt, dan dient voor het toepassen van deze maatregel te worden uitgegaan dat de zwaarste maatregel wordt opgelegd.

Artikel 8. Indeling in categorieën

De gedragingen betreffen de arbeidsinschakeling en de totstandkoming en tenuitvoerlegging van het werkleeraanbod. Gekozen is voor de variant om verschillende maatregelpercentages te hanteren bij schending van verschillende verplichtingen.

De gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen

aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, worden in diverse categorieën onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium.

De eerste categorie betreft formele verplichtingen, zoals de verplichting om mee te werken aan een plan met betrekking tot arbeidsinschakeling, en hieraan gelijk te stellen verplichtingen.

In de tweede categorie gaat het o.a. om gedragingen waardoor zonder noodzaak de uitkering langer voortduurt. Het gaat hier om het stellen van niet verantwoorde beperkingen ten aanzien van de aanvaardbare arbeid en om gedragingen die de kansen op arbeidsinschakeling verminderen. Voorbeelden van deze categorie zijn negatieve gedragingen bij sollicitaties. Ook betreft het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, dan wel tijdens de bijstand deeltijdarbeid niet behouden alsmede het niet meewerken aan het vastgestelde werkleeraanbod.

De derde categorie ziet op het gedrag volgens de tweede categorie, echter in het licht van een ernstige verwijtbaarheid. Daarvan kan ook sprake zijn bij een eerste maatregel.

Bij de weging zijn mede de omstandigheden van belang, een jaar voorafgaand aan de eerste melding bij het Werkplein. Indien vanaf de datum melding –praktisch gezien- een zoektijd wordt gehanteerd, alvorens een aanvraag om een uitkering wordt ingenomen, wordt de termijn van de zoektijd hieraan toegevoegd.

De omstandigheden die zich in de aldus berekende periode voordoen kunnen aanleiding zijn om een maatregel toe te passen vanaf de datum melding volgens artikel 6, tweede lid.

Artikel 8 van de verordening ziet derhalve op gedrag, benoemd in artikel 41 jo. 45 WIJ.

Artikel 9. De hoogte en de duur van de maatregel

Het eerste lid bevat de standaardmaatregelen voor de categorieën van gedragingen die

verband houden met het geen of onvoldoende nakomen van de verplichtingen.

De eerste categorie noemt een percentage van tijdelijke verlaging wanneer zich een geval van lichte verwijtbaarheid voordoet. De tweede categorie heeft betrekking op ernstige verwijtbaarheid. De derde categorie ziet op zeer ernstige verwijtbaarheid.

In het tweede lid is de verzwaring bij recidive opgenomen die ook in de Afstemmingsverordening gangbaar is.

De WIJ wijkt qua systematiek af van de WWB. De WWB kent niet de aanspraak op een werkleeraanbod. Voor jongeren heeft men in de WIJ tevens een verzwaard sanctieregime beoogd. Om die reden wijken de standaardmaatregelen in deze verordening af van de Afstemmingsverordening voor de WWB. Gelet op het sluitend karakter van de WIJ wordt het verantwoord geacht om in de derde categorie als standaardmaatregel ook het weigeren van het werkleeraanbod op te nemen.

In artikel 42 WIJ wordt uitgegaan van een permanente uitsluiting. In die gevallen dat volgens het eerste lid onderdeel a, c en o sprake is van een samenhang met een werkleeraanbod wordt een permanente uitsluiting in eerste instantie echter een te zwaar middel geacht. In principe is bij deze bepaling als eerste maatregel volgens de verordening de derde categorie van toepassing. Na afloop van de termijn van drie maanden kan worden bezien of er nieuwe gronden zijn om bedoelde termijn te verlengen. Bij recidive wordt wel de systematiek van de wet gevolgd, d.w.z. uitsluiting voor onbepaalde tijd.

Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 10. Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente

In dit hoofdstuk worden twee vormen van het niet nakomen van de informatieplicht onderscheiden:

1.Het niet tijdig verstrekken van inlichtingen aan de gemeente. In deze situatie is artikel

40, eerste lid WIJ van toepassing. Het college kan in dat geval het recht op inkomens-

voorziening opschorten en de jongere de gelegenheid bieden binnen een door aan

hem te stellen termijn het verzuim te herstellen. In dat geval kan ook een waarschu-

wing of maatregel aan de orde zijn.

2.Artikel 44 WIJ: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen aan de gemeen-

te.

Daardoor is het mogelijk dat er ten onrechte of een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening is verstrekt of ten onrechte een werkleeraanbod is toegekend. Het is ook denkbaar dat het inlichtingenverzuim niet tot benadeling heeft geleid. In beide gevallen kan een waarschuwing of maatregel aan de orde zijn.

Het kan ook voorkomen dat bepaalde gevraagde gegevens bij een aanvraag niet aan de gemeente worden verstrekt. In dat geval kan het college de rechtmatigheid van het werkleeraanbod en de inkomensvoorziening niet vaststellen. De aanvraag moet dan worden afgewezen. Het opleggen van een maatregel is in dergelijke gevallen niet aan de orde.

Als de schending van de inlichtingenplicht tot gevolg heeft gehad dat de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, wordt de hoogte van de maatregel vastgesteld aan de hand van de in artikel 10 opgenomen staffels.

Hoofdstuk 4. Zeer ernstige misdragingen

Artikel 11. Zeer ernstige misdragingen

Een bijzondere situatie waarin sprake is van het niet nakomen van aan de uitkering verbonden verplichtingen, is die waarin een bijstandsontvanger zich zeer ernstig misdraagt jegens het college of een van zijn ambtenaren. Hieronder worden verschillende vormen van agressie begrepen, zij het dat steeds sprake moet zijn van gedrag dat in het normale menselijke verkeer als onacceptabel kan worden beschouwd.

Verder geldt steeds dat er verband moet bestaan tussen het wangedrag en mogelijke

belemmeringen voor het college om het recht op uitkering vast te stellen. Wanneer die relatie

ontbreekt, is het volgens de jurisprudentie niet mogelijk om een maatregel wegens agressie op te leggen.

Het opleggen van een maatregel is niet de enige reactie die een bijstandsontvanger ervaart indien er sprake is van agressief gedrag. In eerste instantie zal de betreffende medewerker zelf de bijstandsontvanger op zijn gedrag aanspreken.

Mocht dit niet leiden tot verandering van het gedrag dan volgt een ordebrief van de directeur Samenleving, waarin nadrukkelijk naar voren wordt gebracht dat agressief gedrag niet wordt getolereerd. Daarnaast kan een bijstandsontvanger, direct na het gesprek met de medewerker of op een later moment, ook in persoon door of namens de directeur Samenleving op zijn agressieve gedrag worden aangesproken in een zogeheten ordegesprek. Ook een (tijdelijk) gebouwverbod kan het uiteindelijke gevolg zijn van agressief gedrag.

Indien er sprake is van agressief gedrag volgt altijd de inschakeling van en aangifte bij de politie. Het agressieve gedrag van de bijstandsontvanger zal dan via een strafrechtelijk traject worden beoordeeld. De gehele procedure zoals hierboven vermeld staat beschreven in het Agressieprotocol.

Artikel 12. Richtlijnen

De beschikbare richtlijnen worden op de gemeentelijke website gepubliceerd en worden tevens desgewenst op papier ter beschikking gesteld. De burger heeft recht op een persoonlijke toelichting door de betrokken klantmanager over de strekking en reikwijdte in zijn/haar geval.

De algemene opmerkingen inzake subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van re-integratie werkzoekenden bieden de basis voor het voorkomen van onrechtmatige staatssteun. De beleidsaanbevelingen worden opgevolgd bij de uitvoering van de verordening.