Regeling vervallen per 11-10-2023

Beleidsregels Tegemoetkoming kosten kinderopvang 2017

Geldend van 01-01-2017 t/m 10-10-2023

Intitulé

Beleidsregels Tegemoetkoming kosten kinderopvang 2017

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpen aan den IJssel;

gelet op artikel 1.13 van de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

overwegende dat het wenselijk is het beleid omtrent de gemeentelijke tegemoetkoming in de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang vast te leggen in beleidsregels;

b e s l u i t :

vast te stellen de Beleidsregels Tegemoetkoming kosten kinderopvang 2017.

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

    • b.

      kinderopvangtoeslag: een kinderopvangtoeslag als bedoeld in de wet;

    • c.

      tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang: de tegemoetkoming als bedoeld in artikel 1.13 van de wet;

    • d.

      berekeningsjaar: het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

    • e.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Krimpen aan den IJssel;

    • f.

      sociaal medisch geïndiceerde: persoon met een lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperking, voor wie is vastgesteld dat één of meer van deze beperkingen kinderopvang noodzakelijk maken. Het kan ook een ouder betreffen met een kind ten aanzien van wie is vastgesteld dat kinderopvang in het belang van een goede en gezonde ontwikkeling van dat kind noodzakelijk is;

    • g.

      vermogen: het vermogen zoals bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet;

    • h.

      vermogensgrens: de vermogensgrens zoals bedoeld in artikel 34, lid 3 van de Participatiewet.

  • 2. Begrippen die niet nader zijn gedefinieerd hebben dezelfde betekenis als in de wet, de Participatiewet (PW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeids-ongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) of de Algemene nabestaandenwet (Anw) of de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Doelgroep

  • 1. Het college verleent een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang aan de ouder die recht heeft op een kinderopvangtoeslag en:

    • a.

      een (aanvullende) uitkering ontvangt ingevolge de PW, de IOAW, de IOAZ of de Anw, en deelneemt aan een door het college aangeboden re-integratietraject;

    • b.

      in deeltijd werkt en een aanvullende uitkering ontvangt ingevolge de PW, de IOAW, de IOAZ of Anw;

    • c.

      de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, scholing of een opleiding volgt en met toepassing van artikel 16 of artikel 18, eerste en twaalfde lid van de PW algemene bijstand ontvangt of kan ontvangen;

    • d.

      is ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in paragraaf 2.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen en schoolkosten dan wel als bedoeld in de artikelen 2.8 tot en met 2.11 van de Wet studiefinanciering 2000;

    • e.

      inburgeringsplichtig is als bedoeld in artikel 1b van de Wet inburgering en bij een cursusinstelling een cursus volgt die opleidt tot het examen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder a. van die wet of een diploma, certificaat of ander document, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder c. van die wet en voldoet aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 16, eerste lid van die wet gegeven regels omtrent het volgen van die cursus bij een cursusinstelling;

  • 2. Het college verleent op sociaal medische indicatie een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang aan de ouder:

    • a.

      met een lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperking en voor wie is vastgesteld dat een of meer van deze beperkingen kinderopvang noodzakelijk maken;

    • b.

      die een kind heeft ten aanzien van wie is vastgesteld dat kinderopvang in het belang van een goede en gezonde ontwikkeling van dat kind noodzakelijk is.

  • 3. De ouder heeft uitsluitend recht op een tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang die noodzakelijk zijn in verband met (deeltijd)arbeid of deelname aan studie, scholing of een re-integratie-/inburgeringtraject als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3 De hoogte van de tegemoetkoming

  • 1. De hoogte van de tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 is gelijk aan de eigen bijdrage van de kosten van kinderopvang.

  • 2. De hoogte van de tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang zoals bedoeld in artikel 2, lid 2 is gelijk aan de kosten van kinderopvang voor het aantal uren dat op grond van sociaal medische indicatie noodzakelijk wordt geacht, rekening houdend met de kinderopvangtoeslag indien deze is toegekend.

  • 3. Een tegemoetkoming wordt slechts verleend wanneer het vermogen minder bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens zoals genoemd in artikel 34 derde lid van de PW.

  • 4. Bij de vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming wordt - overeenkomstig artikel 35, lid 1 van de PW - bij een (gezins-)inkomen dat meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm door het college het begin en de duur van de periode bepaald waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.

Artikel 4 Ingangsdatum, periode en vorm

  • 1. De ingangsdatum van de tegemoetkoming ligt ten hoogste drie maanden vóór de datum waarop de aanvraag is ingediend.

  • 2. De tegemoetkoming wordt verleend gedurende de periode waarin het kind gebruik maakt van de kinderopvang.

  • 3. In afwijking van het tweede lid heeft de persoon wiens uitkering als bedoeld in artikel 2 lid 1 wordt beëindigd wegens het aanvaarden van regulier werk, nog recht op een tegemoetkoming tot en met de laatste dag van de derde maand volgend op de maand waarin de uitkering is beëindigd.

  • 4. De tegemoetkoming als bedoeld in het tweede lid heeft betrekking op ten hoogste het kalenderjaar waarin de tegemoetkoming is toegekend, en wordt verleend over de periode waarin de kinderopvang noodzakelijk is, doch uiterlijk tot en met 31 december van het betreffende kalenderjaar.

  • 5. De tegemoetkoming wordt verleend in de vorm van een maandelijks voorschot.

Artikel 5 Het besluit tot vaststelling

  • 1. De ouder verstrekt aan het college, uiterlijk op 1 maart volgend op het berekeningsjaar waarin de tegemoetkoming is verleend, het overzicht van de werkelijke kosten van kinderopvang over de periode waarover de tegemoetkoming bij wijze van voorschot is verleend.

  • 2. De ouder verstrekt aan het college, uiterlijk op 1 maart volgend op het berekeningsjaar waarin de tegemoetkoming is verleend, de definitieve toekenning kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst over de periode waarover de tegemoetkoming bij wijze van voorschot is verleend.

  • 3. Het college stelt de definitieve tegemoetkoming uiterlijk binnen drie maanden na ontvangst van het overzicht van de kosten en de definitieve toekenning kinderopvangtoeslag vast.

  • 4. De tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling binnen één maand betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

  • 5. Indien de vastgestelde tegemoetkoming lager is dan de betaalde voorschotten wordt het teveel betaalde aan voorschotten teruggevorderd.

  • 6. Indien de vastgestelde tegemoetkoming hoger is dan de betaalde voorschotten wordt het te weinig betaalde aan voorschotten nabetaald.

  • 7. Indien de ouder in gebreke blijft de gevraagde gegevens zoals genoemd in lid 1 en 2 te verstrekken, kan het juiste recht op tegemoetkoming niet worden vastgesteld en wordt het totaal betaalde aan voorschotten teruggevorderd.

  • 8. Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6 Verplichtingen

  • 1. De ouder of partner doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging schriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming.

  • 2. De ouder of partner verstrekt op verzoek aan het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

Artikel 7 Overgangsrecht

  • 1. Aanvragen van de doelgroep als bedoeld in artikel 2 lid 1 die betrekking hebben op kalenderjaar 2017 worden afgehandeld met toepassing van deze beleidsregels.

  • 2. Tegemoetkomingen op grond van een sociaal medische indicatie waarvan de toekenningsperiode eindigt na 1 januari 2017 blijven van kracht tot het einde van de toekenningsperiode.

Artikel 8 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1. Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: ‘Beleidsregels tegemoetkoming kosten kinderopvang 2017’.

  • 2. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na de bekendmaking, maar niet eerder dan op 1 januari 2017.

Ondertekening

Krimpen aan den IJssel, 18 oktober 2016
Het college van burgemeester en wethouders,
de secretaris, de burgemeester,
mr. A. Boele M.W. Vroom

Toelichting Beleidsregels tegemoetkoming kosten kinderopvang 2017

Algemeen

Naast de regel dat de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag uitkeert, is er de bevoegdheid van de colleges om een tegemoetkoming te verstrekken. Op grond van de Wet kinderopvang en kwaliteits-eisen peuterspeelzalen (art. 1:13 Wkkp) is het college bevoegd een ouder een tegemoetkoming te verstrekken in aanvulling op de kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst.

Doelgroep gemeentelijke tegemoetkoming

Het college is bevoegd om een tegemoetkoming als aanvulling op de kinderopvangtoeslag te verstrekken voor de volgende doelgroepen:

* ouders in een re-integratietraject die een uitkering ontvangen op grond van de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ of de Algemene nabestaandenwet (Anw);

* ouders jonger dan 18 jaar, die scholing of een opleiding volgen en algemene bijstand (kunnen) ontvangen;

* studenten.

Uitbreiding doelgroep

Er is voor gekozen om ook ouders die al (in deeltijd) werken en een (aanvullende) uitkering ontvangen op grond van de PW, de IOAW, de IOAZ of de Anw, of die een inburgeringtraject volgen, in aanmerking te laten komen voor de (gemeentelijke) tegemoetkoming als aanvulling op de kinderopvangtoeslag.

Doelgroep ‘sociaal medisch geïndiceerden’

Naast bovenstaande (wettelijk) bepaalde groepen kunnen gemeenten ‘eigen doelgroepen’ aanwijzen die aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming van de gemeente, zoals opvang voor ‘sociaal medisch geïndiceerden (smi)’. Te denken valt aan personen met een lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperking, voor wie is vastgesteld dat een of meer van deze beperkingen kinderopvang noodzakelijk maken. Ook kan het ouders betreffen met een kind ten aanzien van wie is vastgesteld dat kinderopvang in het belang van een goede en gezonde ontwikkeling van dat kind noodzakelijk is.

Vergroten kans op (gedeeltelijke) uitstroom uit de bijstand

In tijden van afnemende rijksbudgetten, toenemende decentralisatie van rijkstaken naar gemeenten en gemeentelijke financiële taakstellingen ligt er de uitdaging om de dienstverlening naar de inwoners op peil te houden of zelfs te verbeteren en tegelijk de uitvoering effectiever en efficiënter in te richten.

Eén van de grote uitdagingen is het vergroten van de (gedeeltelijke) uitstroom uit de bijstand.

Van de alleenstaande ouder of echtpaar met kinderen, die door Sociale Zaken verplicht wordt een re-integratietraject te volgen, kan niet verwacht worden dat hij/zij voor extra kosten komt te staan als gevolg van noodzakelijke kinderopvang. Immers het hebben van goede betrouwbare kinderopvang levert een belangrijke bijdrage aan een succesvol re-integratietraject en vergroot de kans op (gedeeltelijke) uitstroom uit de bijstand.

Maximum uurtarief

Binnen de gemeente Capelle aan den IJssel is er dagopvang mogelijk bij dagverblijven die de maximum uurtarieven van de Belastingdienst volgen. Deze keuze is er in Zuidplas en Krimpen aan den IJssel onvoldoende. De daar aanwezige dagverblijven hanteren bijna allemaal een uurprijs boven de maximum uurtarieven.

Armoedeval

Als de ouder die een tegemoetkoming voor kinderopvang ontvangt gaat werken, dan eindigt de (gemeentelijke) tegemoetkoming. Hierdoor kan de ouder na het aanvaarden van werk, terwijl de kinderopvang nodig blijft, in een financieel ongunstigere positie belanden. In die situaties dient de tegemoetkoming gedurende drie maanden ‘door te lopen’, zodat de ouder ‘de klap’ enigszins kan opvangen en tijd heeft om naar andere mogelijkheden te zoeken.

Indien er bij aanvang en beëindiging goede voorlichting over de kosten van kinderopvang plaatsvindt (oftewel de ouder bewust maken van de eigen bijdrage die vastzit aan de kosten van kinderopvang), zal de armoedeval in de praktijk geen belemmering hoeven zijn. In de meeste gevallen speelt de armoedeval pas bij hogere inkomens als de toeslagen van de Belastingdienst substantieel verminderen.

De gemeentelijke tegemoetkoming vanaf 1 januari 2017

Gelet op de doelstellingen vanuit re-integratie en armoede hebben de drie gemeenten gekozen om met ingang van 1 januari 2017 een tegemoetkoming in de volledige kosten van kinderopvang te verstrekken ter hoogte van het verschil tussen de daadwerkelijke kosten en de kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst voor de genoemde gemeentelijke doelgroepen.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Begripsbepalingen

De begripsbepalingen in artikel 1.1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp) zijn ook van toepassing op deze beleidsregels. Alleen de in deze artikelen niet gedefinieerde begrippen zijn aangevuld.

Artikel 2 Doelgroep

Het college verleent de tegemoetkoming aan de in lid 1 genoemde doelgroepen:

  • 1.

    ouders met een (aanvullende) uitkering ingevolge de PW, IOAW, IOAZ of Anw, die een re-inte-gratietraject volgen;

  • 2.

    ouders die in deeltijd werken en een aanvullende uitkering ontvangen ingevolge de PW, de IOAW, de IOAZ of Anw;

  • 3.

    schoolgaande minderjarigen die wegens bijzondere omstandigheden een bijstandsuitkering ontvangen voor levensonderhoud;

  • 4.

    studerenden die een tegemoetkoming ontvangen ingevolge de WTOS of de WSF 2000;

  • 5.

    inburgeringsplichtigen die een inburgeringtraject volgen.

 

In het tweede lid is geregeld dat de doelgroep ‘sociaal medisch geïndiceerden’ aanspraak kan maken op een tegemoetkoming van de gemeente. Om precies te zijn betreft het hier;

  • 1.

    personen met een lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperking voor wie op sociaal medische indicatie vastgesteld is dat kinderopvang noodzakelijk is;

  • 2.

    een ouder met een kind voor wie op sociaal medische indicatie vastgesteld is dat kinder-opvang in het belang van een goede en gezonde ontwikkeling van dat kind noodzakelijk is.

 

In lid 3 is vastgelegd dat de vergoeding alleen wordt verleend voor kosten van kinderopvang die noodzakelijkerwijs gemaakt moeten worden in verband met scholing, studie of het re-integratie-/in-burgeringtraject. De tijd die de ouder nodig heeft om te reizen tussen de kinderopvanginstelling en de school of het re-integratiebedrijf mag hierbij worden opgeteld.

De ouder die geen kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst ontvangt kan geen aanvullende tegemoetkoming van de gemeente krijgen (de doelgroep ‘sociaal medisch geïndiceerden’ uitgezonderd (zie art. 2 lid 2)). Omdat een ouder alleen een kinderopvangtoeslag kan ontvangen voor erkende opvang, is hiermee gewaarborgd dat ook de gemeentelijke tegemoetkoming alleen voor erkende opvang wordt verleend.

Een tegemoetkoming kan worden verleend voor opvang in een kindercentrum of bij een gastouder. In beide gevallen dient het om een bij wet erkende opvang te gaan.

 

Artikel 3 De hoogte van de tegemoetkoming

Vanaf 2017 hebben de laagste inkomens recht op een kinderopvangtoeslag van 94% van de kosten via de Belastingdienst. Het restant is de eigen bijdrage die voor rekening komt van de ouder. De gemeente heeft de bevoegdheid de hoogte van de tegemoetkoming zelf te bepalen. In het eerste lid is vastgelegd dat is besloten om de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang voor de gemeentelijke doelgroep volledig te vergoeden.

   

Artikel 3 lid 2 regelt de hoogte van de tegemoetkoming voor de doelgroep sociaal medisch geïndiceerden. Deze doelgroep heeft geen recht op een kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst, indien de ouder(s) geen werkzaamheden verrichten of onder de doelgroep kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders (KOA-doelgroep) vallen.

De gemeente draagt zorg voor de tegemoetkoming. De ouder heeft recht op een tegemoetkoming ter hoogte van de kosten van kinderopvang voor zover deze tegemoetkoming redelijkerwijs noodzakelijk is.

 

Voor wat betreft de vermogensvaststelling is in lid 3 aansluiting gevonden bij de in de Participatiewet vastgestelde bepalingen. Verwezen wordt naar de vermogensgrens zoals genoemd in artikel 34 derde lid van de Participatiewet.

 

Bij de vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming wordt in lid 4 - overeenkomstig artikel 35, lid 1 van de Participatiewet - geregeld dat bij een (gezins-)inkomen dat meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm het college het begin en de duur van de periode bepaald waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.

Bij de onder artikel 2 lid 1 onder c., d. en e. genoemde groepen zal het in de praktijk nauwelijks voorkomen, dat er een gezinsinkomen is dat meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

 

Het maken van een draagkrachtberekening is aan de orde bij ouders die een hoger inkomen ontvangen dan de bijstandsnorm, bijvoorbeeld bij personen die werken. Ouders met een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet of een uitkering op grond van de IOAW/IOAZ hebben geen draagkracht.

Ouders met een inkomen dat iets hoger ligt dan de bijstandsnorm, hebben een klein bedrag aan draagkracht. Naarmate het inkomen stijgt, stijgt ook de draagkracht.

 

Artikel 4 Ingangsdatum, periode en vorm

Een aanvraag kan tot uiterlijk drie kalendermaanden na de ingangsdatum van de kinderopvang ingediend worden.

De periode van de tegemoetkoming is de periode waarin het kind is geplaatst in een kinderopvanginstelling of gastoudergezin. Een uitzondering hierop vormt de periode direct na uitstroom naar betaald regulier werk.

Wanneer een ouder uitstroomt naar werk kan het voorkomen dat er sprake is van een armoedeval, aangezien de ouder(s) dan geconfronteerd kunnen worden met een eigen bijdrage in de kosten van de kinderopvang waardoor er feitelijk sprake is van een teruggang in het inkomen. In lid 3 van dit artikel is geregeld dat het college in deze gevallen de tegemoetkoming doorbetaalt tot en met de laatste dag van de derde maand volgend op de maand waarin de uitkering is beëindigd. Dit om ervoor te zorgen dat de ouders in ieder geval niet direct te maken krijgen met een inkomensteruggang bij werkaanvaarding. Het moet hierbij gaan om het aanvaarden van regulier werk. Gedurende deze overbruggingsperiode van maximaal drie maanden heeft de ouder de gelegenheid om te wennen aan de nieuwe situatie of zelf creatieve oplossingen te zoeken binnen het eigen sociale netwerk voor de opvang voor de kinderen.

De tegemoetkoming heeft altijd betrekking op het lopende kalenderjaar. Dit is het jaar waarin de tegemoetkoming is toegekend. De tegemoetkoming wordt tot uiterlijk 31 december van dat kalenderjaar verleend. Voor het nieuwe kalenderjaar dient een nieuwe aanvraag te worden ingediend. Dit houdt verband met de wijziging van de uurtarieven. Door een nieuwe offerte van de kinderopvang-instelling te overleggen kan de tegemoetkoming voor het nieuwe jaar correct worden berekend en opnieuw worden toegekend.

De tegemoetkoming gedurende het kalenderjaar heeft de vorm van een maandelijks voorschot.

Het voorschot is gelijk aan het totaalbedrag van de tegemoetkoming gedeeld door het aantal maanden waarin het kind op de kinderopvang verblijft.

Bij de definitieve vaststelling wordt de vergoeding voor het hele jaar vastgesteld, onder verrekening van de verstrekte voorschotten. Dit is verder geregeld in artikel 5. De gemeente betaalt de tegemoet-koming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder.

 

Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van de gemeente aan de ouder. Alle ouders worden overigens geadviseerd de gemeentelijke tegemoetkoming te laten overmaken aan de kinderopvanginstelling. Dit om betalingsproblemen te voorkomen.

 

Artikel 5 Het besluit tot vaststelling

De tegemoetkoming gedurende het kalenderjaar heeft de vorm van een subsidie. Aan de hand van een jaaropgave van de werkelijke kosten van kinderopvang en de definitieve toekenning kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst wordt de definitieve tegemoetkoming vastgesteld. Door de bepalingen over subsidie in de Algemene wet bestuursrecht van toepassing te verklaren, is de vaststelling, herziening, intrekking en eventuele terugvordering van de tegemoetkoming geregeld.

 

Artikel 6 Verplichtingen

De ouder is verplicht om die gegevens over te leggen die nodig zijn voor het berekenen van de tegemoetkoming. Dit is in ieder geval bij de aanvraag een ondertekende offerte en de voorlopige toekenning kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst. Bij de vaststelling is dit de jaaropgave van de kinderopvanginstelling of het gastouderbureau en de definitieve toekenning kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst.

Het college kan ook besluiten de tegemoetkoming ambtshalve definitief vast te stellen. Dit is geregeld in artikel 4:47, onderdeel a van de Awb.

 

Artikel 7 Overgangsrecht

Lid 1 behoeft geen toelichting.

In lid 2 wordt geregeld dat mogelijke financiële gevolgen van deze beleidsregels bij een sociaal medische indicatie voor ouders uit de gemeente Zuidplas pas na het verstrijken van de van kracht zijnde toekenningsperiode gaan gelden. Voor de gemeenten Capelle aan den IJssel en Krimpen aan den IJssel is lid 2 niet van toepassing, aangezien deze beleidsregels voor inwoners uit die gemeenten geen nadelige financiële gevolgen met zich meebrengen.

 

Artikel 8 Citeertitel en inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting.