Regeling vervallen per 01-01-2024

Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Krimpenerwaard

Geldend van 01-12-2019 t/m 15-10-2020

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Krimpenerwaard

De raad van de gemeente Krimpenerwaard;

besluit: vast te stellen de

‘Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Krimpenerwaard”

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • aanbieder: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene of maatwerkvoorziening te leveren;

  • andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet Maatschappelijke ondersteuning 2015 en Jeugdwet;

  • algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten, diensten, activiteiten of andere maatregelen;

  • algemene voorziening: dienst en/of product dat voor iedereen (van een bepaalde doelgroep) toegankelijk en/of verkrijgbaar, zonder toets of beschikking;

  • budgetplan: door de cliënt ingediend inhoudelijke plan met begroting en doelen voor de invulling van het pgb

  • eigen bijdrage: financiële bijdrage van de cliënt als bedoeld in artikel 2.1.4 eerste lid van de Wmo 2015. Geen eigen bijdrage is verschuldigd voor rolstoelen, collectief vraagafhankelijk vervoer en voorzieningen op grond van de Jeugdwet;

  • cliënt: persoon die op grond van Jeugdwet of Wmo 2015 gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of pgb is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan. In de Jeugdwet wordt de cliënt aangeduid als een jeugdige en zijn ouders;

  • gebruikelijke hulp: de normale, dagelijkse zorg en/of opvoeding die partners, (pleeg)ouders of wettelijke vertegenwoordigen aan inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden;

  • hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp;

  • maatwerkvoorziening: op de behoefte, persoonskenmerken en mogelijkheden van de cliënt afgestemde maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp. In de Jeugdwet wordt dit aangeduid als individuele voorziening;

  • mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

  • melding: kenbaar maken van de hulpvraag als bedoeld in artikel 4, eerste lid van deze verordening;

  • pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 of een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet;

Artikel 2. Reikwijdte verordening

  • 1.

    Deze verordening heeft betrekking op maatschappelijke ondersteuning ten behoeve van ingezetenen van de gemeente Krimpenerwaard.

  • 2.

    Deze verordening heeft betrekking op jeugdhulp voor jeugdigen als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel 3, van de Jeugdwet van wie minimaal een gezaghebbende ouder of verzorger zijn woonplaats heeft in de gemeente Krimpenerwaard.

  • 3.

    In afwijking van de voorgaande leden heeft deze verordening ten aanzien van opvang en beschermd wonen in het kader van de Wmo 2015, betrekking op een ieder die zich voor deze ondersteuning tot het college wendt in de zin van artikel 1.2.1, onderdeel b en c, van de Wmo 2015.

Artikel 3. Vormen van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

  • 1.

    Voor inwoners zijn vormen van dienstverlening beschikbaar waarvoor geen indicatie of verwijzing door een professional nodig is. Dit zijn de zogenaamde algemene voorzieningen. Tevens zijn maatwerkvoorzieningen beschikbaar.

  • 2.

    Het college kan bij nadere regels de algemene en maatwerkvoorzieningen aanvullen.

  • 3.

    Het college draagt er zorg voor dat er bij het verlenen van een maatwerkvoorziening redelijkerwijs rekening gehouden wordt met:

    • a.

      behoeften en persoonskenmerken van de cliënt;

    • b.

      de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de cliënt.

HOOFDSTUK 2. Procedureregels ten behoeve van melding, onderzoek en aanvraag

Artikel 4. Melding

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2.

    Het college bevestigt schriftelijk de ontvangst van de melding.

  • 3.

    Indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan hulp, voert het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan, zo spoedig mogelijk, uiterlijk binnen acht weken, een onderzoek uit overeenkomstig artikel 5 en 6.

  • 4.

    In de ontvangstbevestiging informeert het college de cliënt of diens vertegenwoordiger over:

    • a.

      de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure;

    • b.

      de mogelijkheid om gedurende zeven dagen na de melding een persoonlijk plan te overhandigen.

  • 5.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de Wmo en hoofdstuk 6 van de jeugdwet, treft het college een passende tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het vooronderzoek en gesprek.

  • 6.

    Voor zover de hulpvraag betrekking heeft op jeugdhulp, kan de hulpvraag ook worden gemeld bij de huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts, die elk kan verwijzen naar gecontracteerde jeugdhulp. De gecontracteerde jeugdhulpaanbieder beoordeelt welke maatwerkvoorziening nodig is. Als de cliënt daarom verzoekt, draagt het college ten behoeve hiervan zorg voor ondersteuning bij het verhelderen van de ondersteuningsbehoefte.

  • 7.

    Het college wijst de cliënt voor aanvang van het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning en als het om jeugdhulp gaat tevens op de mogelijkheid om gebruik te maken van een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 5. Het gesprek

  • 1.

    Het college voert een onderzoek uit naar aanleiding van de melding. Het onderzoek bestaat in ieder geval uit een gesprek, tenzij de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp voldoende bekend is, dan kan in overleg met de cliënt worden afgezien van een gesprek.

  • 2.

    Het college gaat in gesprek met de cliënt en onderzoekt zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      wat de hulpvraag van de cliënt, de jeugdige of zijn ouders is;

    • b.

      welke gemeente verantwoordelijk is voor het in behandeling nemen van de hulpvraag;

    • c.

      bij een aanvraag op grond van de jeugdwet of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen;

    • d.

      bij een aanvraag op grond van de Wmo welke problemen zich voordoen bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie;

    • e.

      welke hulp nodig is in vorm, duur en frequentie;

    • f.

      de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen;

    • g.

      beroep kan worden gedaan op een algemene voorziening;

    • h.

      of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, maatschappelijke ondersteuning, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, een oplossing voor de hulpvraag te vinden en de wijze waarop een mogelijk toe te kennen maatwerkvoorziening wordt afgestemd op andere voorzieningen op deze domeinen;

    • i.

      of de cliënt de voorziening in de vorm van zorg in natura of een pgb wil ontvangen;

    • j.

      of aan de voorwaarden van een pgb wordt voldaan indien aangevraagd;

    • k.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt verschuldigd zal zijn.

  • 3.

    Bij het onderzoek wordt aan de cliënt medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor de verstrekking van een pgb. Cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger wordt in begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 4.

    Het college is bevoegd om in het belang van het onderzoek de cliënt:

    • a.

      op te roepen om in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem of hen te bevragen;

    • b.

      op een door of namens het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen hem of hen te doen bevragen en/of te onderzoeken.

  • 5.

    Als de cliënt een persoonlijk of een familiegroepsplan aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dit plan in het gesprek.

  • 6.

    Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, de vervolgprocedure en diens rechten en plichten, onder andere met betrekking tot verwerking van persoonsgegevens.

Artikel 6. Het verslag

  • 1.

    De schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek wordt opgenomen in een verslag. Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan de schriftelijke weergave toegevoegd.

  • 2.

    Het college verzoekt de cliënt het verslag voor gezien of akkoord te ondertekenen. Daarbij wordt de mogelijkheid geboden om op het verslag aan te geven dat het verslag wordt gezien als een aanvraag.

  • 3.

    Het college verstrekt het verslag zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen de termijn van 6 weken (vanaf de melding) voor maatschappelijke ondersteuning en 8 (vanaf de melding) weken voor jeugdhulp.

Artikel 7. Aanvraag.

  • 1.

    Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2.

    Een aanvraag wordt ingediend door middel van:

    • a.

      een door het college vastgesteld aanvraagformulier, of;

    • b.

      een door de cliënt ondertekend verslag als bedoeld in artikel 6.

  • 3.

    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist, jeugdarts of gecertificeerde instelling (GI) naar een jeugdhulpaanbieder, als zover genoemde jeugdaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 4.

    Het college vraagt advies aan een deskundige adviesinstantie als dit nodig is in het kader van de uitvoering van een onderzoek of de beoordeling van een aanvraag.

  • 5.

    Binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag om een maatwerkvoorziening geeft het college een beschikking af.

  • 6.

    Een aanvraag kan niet worden gedaan nadat het onderzoek bedoeld in artikel 5 en 6 is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de termijn van 6 weken voor Wmo en 8 weken voor jeugdhulp.

Artikel 8. Beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven:

    • a.

      of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt;

    • b.

      hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval aangegeven:

    • a.

      Wat de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en;

    • d.

      indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en;

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4.

    Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

HOOFDSTUK 3. Maatwerkvoorziening

Artikel 9. Algemene uitgangspunten en criteria voor maatwerkvoorziening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp

  • 1.

    Een maatwerkvoorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      er geen voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • b.

      de cliënt de beperkingen niet kan wegnemen op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met vrijwilligerswerk of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

    • c.

      de cliënt de beperkingen niet kan wegnemen met gebruikmaking van algemene voorzieningen;

    • d.

      de cliënt de voorziening niet vóór de datum van het besluit op de aanvraag heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

    • e.

      voor zover deze als de goedkoopste passende voorziening kan worden aangemerkt;

    • f.

      de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen

    • g.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht;

    • h.

      de cliënt geen tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond.

  • 2.

    Voor maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie geldt daarnaast dat deze alleen kan worden toegekend voor zover:

    • a.

      de maatwerkvoorziening een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven.

    • b.

      de beperkingen het gevolg zijn van een lichamelijke, geestelijke, verstandelijk oorzaak; een chronisch psychisch probleem of een psycho-sociaal probleem;

    • c.

      het geen algemeen gebruikelijke voorziening betreft;

    • d.

      de voorziening langdurig noodzakelijk is;

    • e.

      de noodzaak tot ondersteuning voor cliënt niet redelijkerwijs vermijdbaar is geweest.

  • 3.

    Bij het verstrekken van maatwerkvoorzieningen gelden de volgende uitgangspunten:

    • a.

      Er wordt altijd beoordeeld op welke wijze een eventueel toe te kennen maatwerkvoorziening wordt afgestemd met algemene voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

    • b.

      De beoordeling of een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening wordt gebaseerd op het verslag;

Artikel 10. Aanvullende criteria voor specifieke maatwerkvoorziening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

Het college kan de onderstaande aanvullende criteria voor verschillende maatwerkvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp nader uitwerken en aanvullen in de Nadere Regels Maatschappelijke ondersteuning Krimpenerwaard en Nadere Regels Jeugdhulp.

Artikel 10.1.1 Aanvullende criteria Hulp bij het huishouden

Een cliënt kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening bij het voeren van een huishouden als hij ondersteuning nodig heeft in relatie tot één of meerdere van de volgende aspecten:

  • 1.

    het schoon en leefbaar houden van de woning volgens algemeen hygiënische normen;

  • 2.

    het beschikken over schone en draagbare kleding;

  • 3.

    het beschikken over primaire levensbehoeften, waaronder maaltijden;

  • 4.

    het voeren van regie over het doen van het huishouden;

  • 5.

    het verzorgen en of opvangen van kinderen.

Artikel 10.1.2 Aanvullende criteria Woonvoorzieningen

  • 1.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor een woonvoorziening, in de vorm van een woningaanpassing of in de vorm van hulpmiddelen voor de cliënt om zich in en om de woning te verplaatsen, als er sprake is van een aantoonbare beperking bij het normaal gebruik van de noodzakelijke gebruiksruimte(n) in de woning.

  • 2.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor een woonvoorziening indien geen sprake is van de volgende weigeringsgronden:

    • a.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • b.

      aanpassingen ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • c.

      indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie;

    • d.

      indien de kosten van de woonvoorzieningen meer bedragen dan € 7.000,-, dan geldt het primaat van verhuizen, tenzij er argumenten zijn die tegen verhuizen pleiten;

    • e.

      deze zich in gemeenschappelijke ruimtes bevinden en het gaat om andere voorzieningen dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders, trapleuningen portiekflat of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte of;

    • f.

      deze zich in de gemeenschappelijke ruimtes bevinden en de cliënt woont in een specifiek voor mensen met een beperking of ouderen bedoeld gebouw;

    • g.

      indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • h.

      indien de noodzaak tot het treffen van een maatwerkvoorziening gevolg is van achterstallig onderhoud dan wel renovatie van de woning om deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan de woning of aan het wooncomplex mogen worden gesteld.

  • 3.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening voor het bezoekbaar maken van één woning indien de cliënt zijn hoofdverblijf heeft in een Wlz-instelling in de gemeente Krimpenerwaard en de cliënt regelmatig een bezoek brengt aan de bezoekbaar te maken woning, en het bezoek voor de cliënt noodzakelijk is voor het onderhouden van sociaal contact, en hij deze woning niet op een normale manier kan betreden of bereiken.

Artikel 10.1.3 Aanvullende criteria Rolstoelvoorzieningen

Om in aanmerking te komen voor een (elektrische) rolstoel gelden de volgende criteria:

  • 1.

    cliënt is langdurig aangewezen op zittend verplaatsen.

  • 2.

    cliënt heeft medisch aantoonbare beperkingen die dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en waarvoor loophulpmiddelen, die zelf gekocht kunnen worden of via de zorgverzekeringswet verstrekt worden niet volstaan;

  • 3.

    cliënt kan veilig deelnemen aan het verkeer;

  • 4.

    de woning van de cliënt is rolstoeltoegankelijk en rolstoeldoorgankelijk of kan met beperkte middelen worden aangepast.

Artikel 10.1.4. Aanvullende criteria collectief vraagafhankelijk vervoer

Om in aanmerking te komen voor collectief vraagafhankelijk vervoer gelden de volgende criteria:

  • 1.

    het college kan een vervoersvoorziening verstrekken als er beperkingen zijn in het verplaatsen over de korte afstand rondom de woning en verplaatsingen over de langere afstand binnen de leefomgeving (centrumzone + 5 aaneengrenzende zones in alle richtingen) van de cliënt die geen gebruik kan maken van het reguliere Openbaar Vervoer.

  • 2.

    het CVV is niet bedoeld als vervoersmogelijkheid van en naar de dagbestedingslocatie.

Artikel 10.1.5. Aanvullende criteria overige vervoersvoorzieningen

  • 1.

    Om in aanmerking te komen voor een scootmobiel gelden de volgende aanvullende criteria:

    • a.

      een scootmobiel is ter vervanging van de loop en of de fiets functie.

    • b.

      de cliënt moet in staat zijn zelfstandig op en van de scootmobiel te stappen;

    • c.

      de cliënt heeft een substantiële vervoersbehoefte in de directe woonomgeving van de woning binnen de gemeente of woonkern;

    • d.

      de beperkingen zijn langdurend van aard;

    • e.

      er moet een stallingsruimte, voorzien van een geaard stopcontact van 220 volt aanwezig zijn of gecreëerd kunnen worden. De scootmobiel dient gestald te worden in een daarvoor geschikte, overdekte, geventileerde ruimte (alleen bij natte accu's);

    • f.

      Cliënt is in staat om – na instructie - op veilige wijze gebruik te maken van een scootmobiel.

  • 2.

    Om in aanmerking te komen voor een handbike gelden de volgende aanvullende criteria:

    • a.

      cliënt is aangewezen op een rolstoel;

    • b.

      cliënt is in staat zich met behulp van een handbewogen (sport) rolstoel over een redelijke afstand te verplaatsen;

    • c.

      cliënt heeft de voorziening nodig in verband met een specifieke verplaatsingsbehoefte, die niet anderszins kan worden opgelost;

    • d.

      er dient een toegevoegde waarde te zijn als de handbike als verplaatsingsvoorziening in en om de woning of voor grotere afstanden wordt verstrekt.

Artikel 10.1.6. Aanvullende criteria Sportvoorzieningen

Cliënt kan in aanmerking komen voor een sportvoorziening als is voldaan aan de volgende criteria:

  • 1.

    cliënt maakt ook in het dagelijks leven gebruik van een loophulpmiddel of een verplaatsingshulpmiddel;

  • 2.

    cliënt is zonder sportvoorziening niet in staat tot sportbeoefening;

  • 3.

    beoefening van de gekozen sport is uitsluitend mogelijk met een specifieke sportvoorziening, beoefening is niet op een andere wijze mogelijk.

Artikel 10.1.7. Aanvullende criteria Beschermd wonen

Een cliënt kan in aanmerking komen voor beschermd wonen overeenkomstig het daartoe vastgesteld beleid van de centrumgemeente Gouda: de geldende verordening en nadere regels maatschappelijke ondersteuning en het overige beleid met betrekking tot beschermd wonen.

Artikel 10.2.1. Aanvullende criteria Individuele begeleiding

  • 1.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening individuele begeleiding als hij ondersteuning nodig heeft in relatie tot een of meerdere van de volgende criteria:

    • a.

      het krijgen of behouden van structuur of regie;

    • b.

      het aanleren van praktische vaardigheden;

    • c.

      het behoud of de vergroting van de zelfstandigheid;

    • d.

      het aanleren van sociale vaardigheden;

    • e.

      eenvoudige opvoedondersteuning voor zover cliënt ondersteuning nodig heeft bij de opvoeding van zijn kinderen en er geen sprake is van een behoefte aan specialistische tweedelijns jeugdhulp voor deze kinderen;

    • f.

      het leren omgaan door de gezinsleden met de beperkingen die de cliënt heeft;

    • g.

      het verkrijgen en behouden van huisvesting.

  • 2.

    De ondersteuning kan tevens de vorm hebben van een waakvlamfunctie, waarbij periodiek in de gaten wordt gehouden of de behaalde resultaten nog steeds aanwezig zijn en of er aanvullende ondersteuning nodig is.

  • 3.

    Ondersteuning voor de in het vorige lid bedoelde waakvlamfunctie kan slechts aan de orde zijn als er geen sprake is van een indicatie voor nachtelijk toezicht en huisvesting.

Artikel 10.2.2 Aanvullende criteria Dagbesteding

  • 1.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening dagbesteding, als hij ondersteuning nodig heeft in relatie tot een of meerdere van de volgende criteria:

    • a.

      cliënt ondersteuning nodig heeft bij het vergroten van zijn netwerk, teneinde gevoelens van eenzaamheid te doorbreken;

    • b.

      het noodzakelijk is het ondersteuningssysteem van cliënt te ontlasten;

    • c.

      cliënt belemmeringen ondervindt bij het deelnemen aan reguliere activiteiten voor invulling van de dag, zoals werk, scholing of vrije tijdsbesteding;

    • d.

      de cliënt structuur en veiligheid nodig heeft teneinde verlies aan regie en zelfredzaamheid te voorkomen;

    • e.

      het noodzakelijk is om cliënt te activeren tot zingevende activiteiten; of;

    • f.

      de cliënt ondersteund moet worden bij het verkrijgen van werknemersvaardigheden.

Artikel 10.2.3. Aanvullende criteria vervoer naar dagbesteding en dagbehandeling

  • 1.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening voor vervoer van en naar de dagbesteding als cliënt, gelet op zijn beperkingen of psychische of psychosociale problematiek niet in staat is zich zelfstandig te verplaatsen tussen zijn woon- of verblijfadres en de dagbesteding.

Artikel 10.2.4 Aanvullende criteria Logeeropvang en logeerverblijf

Om in aanmerking te komen voor logeeropvang en logeerverblijf vanuit de Wmo en Jeugdwet moet naast de algemene voorwaarden, worden voldaan aan de hieronder genoemde voorwaarden:

  • 1.

    de cliënt heeft een somatische, psychogeriatrische, psychische, verstandelijke, lichamelijke en/of zintuiglijke aandoening of handicap;

  • 2.

    ontlasting van de persoon die gebruikelijke zorg of mantelzorg aan de cliënt levert is noodzakelijk.

Artikel 10.3.1. Aanvullende criteria maatwerkvoorzieningen Jeugd en opvoedhulp

Een cliënt kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening Jeugd- en Opvoedhulp als er sprake is van de volgende criteria:

  • 1.

    LVB problematiek of gedragsproblematiek bij de jeugdige, soms voortkomend uit de opvoedsituatie;

  • 2.

    Hulp is nodig bij de opvoeding van de kinderen. Dit gaat ook over behandeling aan ouders /ouderbegeleiding in relatie tot de problematiek van de jeugdige;

  • 3.

    Hulp is nodig bij het aanleren van vaardigheden, bewerkstellingen van een gedragsverandering bij de jeugdige of binnen het systeem van de jeugdige.

Artikel 10.3.2. Aanvullende criteria maatwerkvoorzieningen Jeugd GGZ

Om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening Jeugd GGZ is vereist dat er sprake is van een DSM-5 stoornis of een via de DC: 0-3R (Diagnostische Classificatie van Psychische en Ontwikkelingsstoornissen op Zuigelingenleeftijd en Vroege Kinderleeftijd) te classificeren probleem.

Artikel 11. Persoonsgebonden Budget

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de Wmo en de 8.1.1 van de Jeugdwet.

  • 2.

    De termijn waarvoor de kosten voorafgaand aan de aanvraag met terugwerkende kracht kunnen worden vergoed is afhankelijk van de periode waarin de noodzakelijkheid van de ondersteuning vastgesteld kan worden. De cliënt die een pgb wenst, motiveert schriftelijk in een plan:

    • a.

      wat hij met het pgb wenst in te kopen;

    • b.

      waarom hij de ondersteuning in de vorm van een pgb wenst te ontvangen;

    • c.

      indien van toepassing: wie hij heeft gemachtigd om zijn belangen ten aanzien van het pgb te behartigen en de aan het pgb verbonden taken uit te voeren;

    • d.

      hoe hij de ondersteuning wenst te organiseren;

    • e.

      op welke wijze de kwaliteit van de ondersteuning is gewaarborgd;

    • f.

      hoe hij de voorziening wenst te financieren.

  • 3.

    Een pgb is alleen mogelijk als naar het oordeel van het college:

    • a.

      er geen wettelijke weigeringsgrond van toepassing is;

    • b.

      de ondersteuning die de cliënt met het pgb wenst in te kopen naar het oordeel van het college van voldoende kwaliteit is en in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van het in het verslag opgenomen beoogde resultaat;

    • c.

      de kwaliteit van de met het pgb ingekochte ondersteuning minimaal voldoet aan de eisen die de gemeente stelt aan de gecontracteerde zorgaanbieders die vergelijkbare ondersteuning leveren.

  • 4.

    Het college acht een cliënt of zijn vertegenwoordiger in ieder geval niet in staat om aan pgb verbonden taken verantwoord te kunnen uitvoeren indien bij hem sprake is van een of meerdere van de volgende omstandigheden:

    • a.

      problematische schuldenproblematiek;

    • b.

      ernstige verslavingsproblematiek;

    • c.

      aangetoonde fraude begaan in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag;

    • d.

      een aanmerkelijke verstandelijke beperking;

    • e.

      een ernstig psychiatrisch ziektebeeld;

    • f.

      een vastgestelde, blijvende cognitieve stoornis;

    • g.

      het onvoldoende machtig zijn van de Nederlandse taal in woord en geschrift;

    • h.

      twijfels op overige gronden over de pgb-vaardigheid;

    • i.

      gebleken overbelasting.

  • 5.

    Tevens wordt de vertegenwoordiger alleen in staat geacht de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze te kunnen uitvoeren indien:

    • a.

      hij niet tevens uitvoerder is van de ondersteuning die met het pgb wordt ingekocht of geen financiële relatie heeft met de uitvoerder van de ondersteuning, tenzij dit gezien de situatie van de cliënt of jeugdige, de aard van de ingekochte ondersteuning en de waarborgen waarmee een verantwoorde besteding en verantwoording van het pgb is omgeven, naar het oordeel van het college passend wordt bevonden;

    • b.

      er sprake is van voldoende nabijheid in de vorm van fysieke aanwezigheid en tijd.

  • 6.

    Het college verlangt van de cliënt en zijn vertegenwoordiger een schriftelijke machtiging teneinde het beheer van het pgb op verantwoorde wijze uit te voeren.

  • 7.

    Een pgb is niet mogelijk:

    • a.

      als er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie;

    • b.

      voor zover deze is bedoeld voor bemiddelings- of administratiekosten of een combinatie hiervan, in verband met de aanvraag of uitvoering van het pgb, of een combinatie hiervan, al dan niet in combinatie met de kosten van de vertegenwoordiger;

  • 8.

    De cliënt die in aanmerking komt voor een pgb, kan alleen diensten en andere maatregelen betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk indien dat aantoonbaar tot betere en efficiënte ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is.

  • 9.

    Bij de beoordeling of sprake is van hulp die het sociale netwerk zonder betaling kan bieden en of bij wijze van uitzondering de inzet van het sociale netwerk met een pgb betaald kan worden, spelen in elk geval de volgende aspecten een rol:

    • a.

      het type hulp dat wordt geleverd;

    • b.

      de frequentie van de hulp;

    • c.

      een tijdelijke hulpvraag of hulp over een lange periode;

    • d.

      de mate van verplichting (kan degene die de hulp levert een keer overslaan als hij/zij ziek is of op vakantie wil, of is dit niet mogelijk?);

    • e.

      kwaliteit van de ondersteuning zit in de nabijheid van ondersteuner;

    • f.

      pgb leidt tot een betere en effectievere ondersteuning die aantoonbaar doelmatig is;

    • g.

      als volgens landelijk geldende kwaliteitscriteria een minimale opleiding vereist is, moet de persoon uit het netwerk die kwalificatie minimaal hebben;

    • h.

      De persoon uit het netwerk moet aangeven dat de zorg voor hem niet tot overbelasting leidt.

  • 10.

    Het college kan via een onafhankelijke en daartoe deskundige derde laten toetsen of de persoon of organisatie verantwoorde dienstverlening kan leveren. De aanvraag voor een pgb kan worden geweigerd indien dit advies uitwijst dat de kwaliteit van de dienstverlening niet of onvoldoende gewaarborgd is.

  • 11.

    De hoogte van een pgb:

    • a.

      bedraagt niet meer dan de prijs van in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura. Indien een pgb wordt aangevraagd voor een voorziening in de vorm van hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, wordt de prijs bepaald op ten hoogste de prijs van de voorziening die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de voorziening in natura zou zijn verstrekt. Als de verstrekking in natura een tweedehands voorziening betreft, wordt de prijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de voorziening technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering;

    • b.

      is voor zover deze voor dienstverlening wordt verstrekt opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris (minimaal wettelijk minimumloon), vakantiegeld, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten.

  • 12.

    De hoogte van een pgb wordt vastgesteld voor:

    • a.

      een zaak (vervoersvoorzieningen, hulpmiddelen, roerende woonvoorzieningen en woningaanpassingen): Op basis van de kostprijs van de zaak die de cliënt zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt en rekening houdende met een reële termijn voor de technische afschrijving en de onderhouds- en verzekeringskosten;

    • b.

      huishoudelijke hulp:

      • i.

        Voor zover het pgb bestemd is voor de inkoop van dienstverlening door een dienstverlener die in dienst is van of werkt voor een professionele organisatie die gericht is op de verlening van deze ondersteuning, of als professionele freelancer of zelfstandige zonder personeel werkzaam is voor de in te kopen dienstverlening, betreft het tarief per uur of per resultaat, maximaal 100% van het laagste tarief per uur of resultaat van een door de gemeente gecontracteerde aanbieder die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt, of bij het ontbreken hiervan, maximaal 100% van de laagste marktprijs;

      • ii.

        als de dienstverlening wordt uitgevoerd door een niet gekwalificeerd persoon uit het sociale netwerk, niet zijnde een onbetaalde vrijwilliger, wordt een uurtarief gehanteerd dat gelijk is aan het wettelijk minimumloon en de minimumvakantiebijslag van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

    • c.

      individuele begeleiding:

      • i.

        Voor zover het pgb bestemd is voor de inkoop van basis individuele of specialistische begeleiding door een dienstverlener die in dienst is van of werkt voor een professionele organisatie die gericht is op de verlening van deze ondersteuning, of als professionele freelancer of zelfstandige zonder personeel werkzaam is voor de in te kopen dienstverlening, betreft het tarief per uur of per resultaat, maximaal 100% van het laagste tarief per uur of resultaat van een door de gemeente gecontracteerde aanbieder die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt, of bij het ontbreken hiervan, maximaal 100% van de laagste marktprijs;

      • ii.

        als de basis individuele begeleiding wordt uitgevoerd door een niet gekwalificeerd persoon uit het sociaal netwerk, niet zijnde een vrijwilliger, wordt een uurtarief gehanteerd dat gelijk is aan het wettelijk minimumloon en de minimumvakantiebijslag van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

    • d.

      groepsbegeleiding en dagbesteding:

      • i.

        dagbesteding met laag intensieve ondersteuning uitgevoerd door niet gekwalificeerde beroepskrachten met ondersteuning van een beroepskracht in dienst van een zorgaanbieder: op basis van 100% van het laagste toepasselijke tarief voor dergelijke begeleiding uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon dat zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

      • ii.

        gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve ondersteuning uitgevoerd door een daartoe opgeleide persoon in dienst van een zorgaanbieder: op basis van het 100% laagste toepasselijke tarief voor dergelijke begeleiding uitgevoerd door een daartoe opgeleid beroepskracht dat zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder.

    • e.

      Logeeropvang en logeerverblijf:

      • i.

        met laag intensieve ondersteuning uitgevoerd door vrijwilligers met ondersteuning van een beroepskracht in dienst van een zorgaanbieder: op basis van het 100% laagste toepasselijke tarief voor dergelijke begeleiding uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon dat zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

      • ii.

        met hoog intensieve ondersteuning uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon in dienst van een zorgaanbieder: op basis van het 100% laagste toepasselijke tarief dat voor dergelijke begeleiding uitgevoerd door een daartoe opgeleide beroepskracht zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

      • iii.

        als de dienstverlening wordt uitgevoerd door een niet gekwalificeerd persoon uit het sociaal netwerk kan het college een tegemoetkoming voor hulp uit het sociale netwerk als bedoeld in artikel 2 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 en in artikel 8 van de Jeugdwet van maximaal €129,- per kalendermaand en maximaal € 42,50 per etmaal toekennen.

    • f.

      Eigen vervoer van en naar de dagbesteding: De vergoeding bedraagt € 0,19 per kilometer

    • g.

      een autoaanpassing: op basis van de laagste kostprijs van de noodzakelijke aanpassingen die hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde leverancier;

    • h.

      aanschaf en onderhoud van een sportvoorziening: op basis van de laagste prijs en het laagste tarief die hiervoor zouden worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde leverancier of op basis van een uitgebrachte offerte;

    • i.

      het bezoekbaar maken van een woning: op basis van de laagste kostprijs van de noodzakelijke aanpassingen die hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aannemer en rekening houdende met de keuze van de cliënt om al dan niet gebruik te maken van een erkende aannemer;

    • j.

      specialistische zorg voor Ernstige Enkelvoudige Dyslexie: Een jeugdige komt in aanmerking voor diagnostiek of behandeling van enkelvoudige ernstige dyslexie, indien:

      • i.

        de jeugdige zeven jaar of ouder is, maar de leeftijd van 13 jaar nog niet heeft bereikt;

      • ii.

        er voldaan is aan de afspraken opgenomen in het Protocol Dyslexie Diagnose en Behandeling. Het tarief voor deze maatwerkvoorziening die hiervoor wordt gehanteerd is die van een door de gemeente gecontracteerde leverancier of op basis van een uitgebrachte offerte.

  • 13.

    Het voor de cliënt geldende maximale tarief per uur, dagdeel of etmaal zoals wordt vastgesteld op de dag van de toekenning, blijft gedurende de looptijd van de toekenning ongewijzigd.

  • 14.

    Een pgb dient door de cliënt binnen zes maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt. Het pgb voor woningaanpassingen moet binnen 15 maanden na toekenning zijn aangewend voor de bekostiging van het doel waarvoor het pgb is verleend en voldoen aan het programma van eisen van de woningaanpassing.

  • 15.

    De prijs van de goedkoopst adequate maatwerkvoorziening wordt bepaald:

    • a.

      Door het opvragen van drie offertes door de cliënt, of;

    • b.

      na consultatie in de markt door het college, of;

    • c.

      in overleg met de aanbieder.

Artikel 12. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Artikel 12.1. Nieuwe feiten en omstandigheden

  • 1.

    Het college informeert cliënt of hun vertegenwoordigers in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet;

  • 2.

    De cliënt doet melding op verzoek of uit eigen beweging aan het college van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande het recht op een voorziening.

Artikel 12.2. Beëindiging

  • 1.

    Het college kan een besluit genomen op grond van deze verordening beëindigen of intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de voorziening is aangewezen;

    • c.

      de voorziening niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt niet voldoet aan de voorwaarden van de voorziening of het pgb;

    • e.

      de cliënt de voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor het is bestemd;

    • f.

      bij wangedrag van een cliënt waardoor hulpverlening niet meer verstrekt kan worden.

  • 2.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden of 15 maanden bij een woningaanpassing, na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden;

  • 3.

    Bij opname van de cliënt in een ziekenhuis of instelling wordt een lopende pgb tot maximaal een maand na opname ter beschikking gesteld aan de zorgverlener, ondanks de gewijzigde situatie. Na deze maand wordt op basis van de dan geldende situatie een heroverweging gedaan over de benodigde zorg en wijze van financiering en kan het pgb beëindigd worden.

  • 4.

    Bij verblijf buiten het hoofdverblijf kan het pgb voor diensten van de cliënt na 6 weken worden beëindigd;

  • 5.

    Als het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, zal deze voorziening worden teruggevorderd.

Artikel 12.3. Herziening of intrekking

Het college kan een besluit tot toekenning van een maatwerkvoorziening herzien of intrekken indien:

  • 1.

    niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de wet of de verordening;

  • 2.

    blijkt dat de cliënt aan wie een pgb is toegekend niet heeft voldaan aan de verplichtingen als bedoeld in de beschikking.

Artikel 12.4. Terugvordering

  • 1.

    Het college kan nadat het besluit tot toekenning van een maatwerkvoorziening is herzien of ingetrokken:

    • a.

      het ten onrechte of tot een te hoog bedrag genoten pgb terugvorderen;

    • b.

      de geldwaarde van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening in natura vorderen;

    • c.

      of deze maatwerkvoorziening terugvorderen dan wel terughalen.

  • 2.

    De vordering kan worden geïnd door middel van verrekening, als bedoeld in artikel 3.3 lid 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

Artikel 12.5 Wangedrag en onzorgvuldig gebruik

  • 1.

    Bij herhaald en/of ernstig wangedrag bij het ontvangen van diensten of bij herhaald onzorgvuldig gebruik van een in bruikleen verstrekte maatwerkvoorziening, treft het college -al dan niet tijdelijk-maatregelen jegens cliënt ter bescherming van de medewerker van een aanbieder of ter voorkoming van (verdere) schade aan de in bruikleen verstrekte maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Bij een herhaling van dit ernstig wangedrag en/of het onzorgvuldig gebruik zal dit leiden tot beëindiging van de toegekende maatwerkvoorziening.

Artikel 12.6 Fraudepreventie

Het college zet in op fraudepreventie, dat in ieder geval omvat:

  • 1.

    het voorlichting geven aan inwoners van de gemeente Krimpenerwaard en in het bijzonder aan cliënten.

  • 2.

    het informeren van cliënten over de rechten en plichten die zijn verbonden aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening en over de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik.

Artikel 12.7 Opschorting betaling uit het pgb

  • 1.

    Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van de persoon aan wie het pgb is verstrekt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 12.2 lid 3.

  • 3.

    Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

Artikel 12.8 Controle pgb

  • 1.

    Het college kan onderzoeken, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van het doel waarvoor deze zijn verstrekt.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de controle op het gebruik of de besteding.

HOOFDSTUK 4. Bijdrage in kosten

Artikel 13. Bijdrage in kosten maatwerkvoorzieningen (alleen Wmo 2015)

  • 1.

    De cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in natura dan wel een pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    De hoogte van de bijdrage is in overeenstemming met hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

  • 3.

    Het college kan in de nadere regels bepalen:

    • a.

      dat de bijdrage voor voorzieningen overeenkomstig wordt verlaagd.

    • b.

      voor welke groep cliënten een korting op de bijdrage van toepassing is, en

    • c.

      Welke factoren een rol spelen bij het bepalen van de hoogte van de eigen bijdrage.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid kan de verschuldigde bijdrage kwijt gescholden worden voor de cliënt die een inkomen heeft van minder dan 120% van de bijstandsnorm.

  • 5.

    Voor een maatwerkvoorziening in natura of een pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is geen bijdrage in de kosten verschuldigd.

  • 6.

    De bijdrage voor de (maatschappelijke) opvang wordt geïnd door de aanbieder die de opvang biedt.

  • 7.

    In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening door het CAK vastgesteld en geïnd.

HOOFDSTUK 5. Kwaliteitseisen

Artikel 14. Kwaliteitseisen voorzieningen zowel in natura als pgb

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      erop toe te zien dat de beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      en voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2.

    Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders. Het college kan daartoe een jaarlijks cliëntervaringonderzoek doen en kan zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse de geleverde voorzieningen controleren;

  • 3.

    Het college kan bij nadere regels bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen. Eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten en niet beroepskrachten vallen daaronder.

Artikel 15. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorzieningen door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde;

    • b.

      of een reële prijs die geldt voor:

      • i.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en;

      • ii.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht;

    • b.

      en rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de tarieven Wmo en Jeugdhulp worden (jaarlijks) herzien volgens de regionaal ingekochte contracten

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

Artikel 16. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college stelt nadere regels voor het melden van calamiteiten en geweld bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

HOOFDSTUK 6. Waardering mantelzorgers en vrijwilligers

Artikel 17. Jaarlijkse waardering mantelzorgers en vrijwilligers

Mantelzorgers komen in aanmerking voor de gemeentelijke waardering van mantelzorg indien

  • 1.

    De mantelzorger in ieder geval voor een periode van drie maanden en voor ten minste gemiddeld acht uur per week en onbetaald voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, familielid, kind of vriend(in) zorgt.

  • 2.

    Degene die wordt verzorgd inwoner van de gemeente Krimpenerwaard is.

HOOFDSTUK 7. Klachtregeling, medezeggenschap en inspraak

Artikel 18. Klachtregeling

  • 1.

    Aanbieders beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van de voorzieningen.

  • 2.

    Het college ziet toe op het bestaan en de werking van de klachtregeling door periodieke overleggen met de aanbieders.

  • 3.

    Klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen, verzoeken en aanvragen als bedoeld in deze verordening kunnen een klacht indienen die zal worden afgehandeld in overeenstemming met het Protocol Klachtenbehandeling gemeente Krimpenerwaard.

  • 4.

    Indien cliënten niet tevreden zijn over de klachtafhandeling door de aanbieders kunnen cliënten een klacht indienen bij de gemeente Krimpenerwaard zoals bedoeld in het Protocol Klachtenbehandeling gemeente Krimpenerwaard.

Artikel 19. Medezeggenschapsregeling

  • 1.

    Aanbieders beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van de voorzieningen.

  • 2.

    Het college ziet toe op het bestaan en de werking van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek te laten overleggen door de aanbieders.

Artikel 20. Betrekken van ingezetenen bij beleid

  • 1.

    Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, onder wie in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    Het college kan ter uitvoering van het tweede en derde lid nadere regels stellen.

HOOFDSTUK 8. Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 21. Nadere regels, beleidsregels en hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot het gestelde in deze verordening.

  • 3.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 22. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De verordening maatschappelijke ondersteuning Krimpenerwaard 2018 wordt ingetrokken per 1 december 2019.

  • 2.

    De Verordening Jeugdhulp Krimpenerwaard 2017 wordt ingetrokken per 1 december 2019.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning Krimpenerwaard 2018 of de Verordening Jeugdhulp Krimpenerwaard 2017 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze Verordening, worden afgehandeld krachtens deze Verordening.

  • 4.

    Een maatwerkvoorziening die op grond van Verordening maatschappelijke ondersteuning Krimpenerwaard 2018 of op grond van de Verordening Jeugdhulp Krimpenerwaard 2017 is verstrekt en waarvan de duur bij inwerkingtreding van deze verordening nog niet is verstreken, wordt geacht op grond van deze verordening te zijn verstrekt.

  • 5.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Krimpenerwaard 2018 of op grond van de Verordening Jeugdhulp Krimpenerwaard 2017, tot dat het college een nieuwe beschikking heeft genomen. Het nieuwe besluit wordt genomen met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving.

  • 6.

    Op een bezwaarschrift dat is ingediend tegen een door het college op grond van Verordening maatschappelijke ondersteuning Krimpenerwaard 2018 of op grond van de Verordening Jeugdhulp Krimpenerwaard 2017 en voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening genomen besluit, wordt beslist met toepassing van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Krimpenerwaard 2018 of op grond van de Verordening Jeugdhulp Krimpenerwaard 2017, die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt.

  • 7.

    Van het in lid 2, lid 3 en lid 4 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

Artikel 23. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 december 2019.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Krimpenerwaard.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Krimpenerwaard, gehouden op dinsdag 5 november 2019.

de griffier, M.L. van Muijen

de voorzitter, mr. R.S. Cazemier

Toelichting

Artikel 1. Begripsbepalingen

Het aantal definities in artikel 1 is beperkt gehouden; evenals de omvang van de omschrijvingen.

Hieronder volgen enkele aanvullende begrippen:

  • Begeleiding: activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven;

  • Cliёntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

  • Familiegroepsplan: zoals gedefinieerd in de Jeugdwet als: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren;

  • Hulpverleningsplan: plan betreffende de verlening van jeugdhulp als bedoeld in artikel 4.1.3 en hoofdstuk 6;

  • Participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;

  • Plan van aanpak: zoals gedefinieerd in de jeugdwet als: plan betreffende de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering als bedoeld in artikel 4.1.3;

  • persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

  • Sociale netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

  • Toekomstplan: zie artikel 2.6.1 nadere regels jeugd

  • Vertegenwoordiger: persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake;

  • De waakvlamfunctie: een preventieve vorm van ondersteuning die kan worden ingezet voor monitoring en incidentele ondersteuning nadat de structurele, intensieve ondersteuning binnen een resultaatgebied is afgerond. Het gaat bij een waakvlamfunctie om laagfrequente ondersteuning waarbij minder sprake is van vaste periodieke contactmomenten van de aanbieder met de cliënt. Om te voorkomen dat de situatie van de cliënt eventueel weer zou kunnen verslechteren, wordt van de aanbieder verwacht de benodigde ondersteuning, indien nodig, weer tijdig op te schalen.

  • Zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

Ten slotte ter verduidelijking een aanvulling op het begrip algemeen gebruikelijke voorziening: Uit rechtspraak volgt dat bij de beoordeling of een voorziening algemeen gebruikelijk is onder andere de volgende vragen betrokken kunnen worden: Is de voorziening niet speciaal bedoeld voor mensen met een beperking? Is de voorziening algemeen verkrijgbaar? Is de prijs van de voorziening vergelijkbaar met soortgelijke producten die algemeen gebruikelijk worden geacht?

Daarnaast moet een woonvoorziening in beginsel worden aangemerkt als algemeen gebruikelijk. Bijvoorbeeld, indien op basis van objectieve gegevens kan worden vastgesteld dat een woning die bestemd is voor een specifieke groep bewoners zoals ouderen of gehandicapten. Hier worden dan geen aanpassingen gerealiseerd.

Artikel 2. Reikwijdte verordening

De verordening is van toepassing op inwoners van de gemeente Krimpenerwaard. Voor het bepalen wie inwoner is van de gemeente wordt aangesloten bij de basisregistratie personen (BRP). Voor de aanvragen voor jeugdhulp en beschermd wonen zijn aanvullende criteria opgenomen.

Specifiek is onder lid 3 de regeling voor beschermd wonen opgenomen.

Gemeenten zijn sinds 2015 verantwoordelijk voor Beschermd Wonen. De financiering daarvan loopt thans nog via de centrumgemeenten als bedoeld in de Wmo 2007. Voor de Krimpenerwaard is dat de gemeente Gouda.

Het college verstrekt de maatwerkvoorziening beschermd wonen overeenkomstig het daartoe vastgesteld beleid van de centrumgemeente Gouda, de geldende verordening maatschappelijke ondersteuning, het vigerende besluit maatschappelijke ondersteuning, de regels omtrent het pgb in relatie tot beschermd wonen, de regels voor bijdrage in de kosten van beschermd wonen en de nadere regels van de centrumgemeente.

Artikel 3. Vormen van ondersteuning

In de Verordening is onderscheid gemaakt tussen algemene (vrij toegankelijke) en maatwerk (niet vrij toegankelijke) voorzieningen. Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een algemene voorziening. Hier kunnen cliënten gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De cliënt kan zich voor deze ondersteuning dus rechtstreeks tot de aanbieder wenden. Een maatwerkvoorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg of hulp. Voor deze niet vrij toegankelijke vormen van hulp zal eerst beoordeeld moeten worden of de cliënt deze hulp daadwerkelijk nodig heeft. De gemeente bepaalt zelf welke hulpvrij toegankelijk is en welke niet. De opgesomde voorzieningen in deze verordening zijn voorbeelden van voorzieningen en is geen limitatieve opsomming.

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9 onderdeel a van de Jeugdwet, waarin is bepaald dat de gemeente regels stelt over de te verlenen individuele en algemene jeugdhulpvoorzieningen. Uit de memorie van toelichting op de Jeugdwet (Kamerstukken II2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.

De volgende algemene voorzieningen zijn onder andere beschikbaar:

  • a.

    Informatie en advies voor jeugdige en ouder, Centrum voor Jeugd en Gezin;

  • b.

    Algemeen Maatschappelijk Werk;

  • c.

    Jeugdgezondheidszorg;

  • d.

    Veilig Thuis;

  • e.

    Integrale crisisdienst;

  • f.

    Vertrouwenspersoon;

  • g.

    Kindertelefoon;

  • h.

    Cliëntondersteuning;

  • i.

    Crisisdienst.

De volgende maatwerkvoorzieningen Wmo zijn onder andere beschikbaar:

  • a.

    Hulp bij het huishouden;

  • b.

    Woonvoorzieningen;

  • c.

    Rolstoelvoorzieningen;

  • d.

    Vervoersvoorzieningen;

  • e.

    Sportvoorzieningen;

  • f.

    Individuele begeleiding;

  • g.

    Dagbesteding;

  • h.

    Vervoer naar dagbesteding (en dagbehandeling);

  • i.

    Logeeropvang en logeerverblijf;

  • j.

    Beschermd wonen.

De volgende maatwerkvoorzieningen jeugdhulp zijn beschikbaar:

  • a.

    Jeugdzorg plus;

  • b.

    Jeugdbescherming;

  • c.

    Jeugdreclassering;

  • d.

    Jeugd en opvoedhulp waaronder:

    • i.

      Ambulante jeugdhulp;

    • ii.

      Dagbehandeling;

    • iii.

      Verblijf pleegzorg;

    • iv.

      Verblijf 24-uur zorg;

    • v.

      Spoedeisend zorg (ambulant en verblijf);

    • vi.

      Vervoer.

    • vii.

      Individuele begeleiding zonder verblijf;

    • viii.

      Dagbesteding met vervoer zonder verblijf;

    • ix.

      Logeeropvang (respijtzorg);

  • e.

    Jeugd GGZ waaronder:

    • i.

      Basis Jeugd GGZ;

    • ii.

      Specialistische jeugd GGZ;

    • iii.

      Ernstige Enkelvoudige Dyslexie zorg (EED).

Artikel 4. Melding

Voordat de cliënt een aanvraag indient voor een maatwerkvoorziening, doet hij een melding bij het college waarin hij zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning (hulpvraag) aangeeft. De melding is vormvrij en kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het college worden gedaan.

De ontvangst van de melding wordt schriftelijk bevestigd (onder schriftelijk wordt ook een digitale vorm van communiceren verstaan) Omdat het onderzoek na een melding maximaal zes weken mag beslaan, is registratie en ontvangstbevestiging van de melding ook in het kader van deze termijn van belang.

Indien de cliënt er voor kiest een persoonlijk plan aan te leveren dan dient hij daarin te beschrijven welke oplossing volgens hem de beste is:

gezien de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt in acht nemende, de eigen mogelijkheden om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk zijn zelfredzaamheid te bevorderen.

Het college kan in spoedeisende gevallen (conform artikel 6 van de jeugdwet gaat het dan om gesloten jeugdhulp bij ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen), daaronder begrepen de gevallen waarin terstond opvang noodzakelijk is, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, na een melding besluiten om onverwijld en zo nodig ambtshalve, een tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, of de aanvraag van cliënt.

Op grond van de wet wijst het college de cliënt voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 5. Het gesprek

Een gesprek met de cliënt, zijn vertegenwoordiger, zijn mantelzorger en / of zijn familieleden, maakt deel uit van het onderzoek, tenzij dat niet nodig is, bijvoorbeeld omdat de cliënt genoegzaam bekend is. Van het gesprek wordt een schriftelijk verslag gemaakt

In het verlengde van de inlichtingenplicht ligt de medewerkingsplicht. Die houdt in dat de cliënt alle medewerking moet verlenen aan de uitvoering van de Wmo 2015 of de Jeugdwet die het college noodzakelijk vindt. Zo is iemand verplicht om gehoor te geven aan een oproep van het college of om zich te onderwerpen aan onderzoek dat door (of namens) het college is ingesteld.

Als iemand niet voldoet aan de medewerkingsplicht dan kan dit gevolgen hebben voor het vaststellen van het recht op een maatwerkvoorziening. Zo kan het zijn dat het college niet kan vaststellen of iemand (nog langer) recht heeft op een maatwerkvoorziening. Of dat de omvang van de voorziening niet kan worden vastgesteld.

Die medewerking kan bestaan uit het aanleveren van rapportages, door derden gemaakt over de inwoner. Of andere relevante informatie, zoals informatie van school. Maar ook uit het geven van toestemming gesprekken te voeren met hulpverleners van de jeugdigen en medewerkers van de scholen. Verder kan het onder omstandigheden nodig zijn de jeugdige (langdurige) te observeren of deskundigen te vragen een nader advies te geven. Van de aanvrager mag worden verwacht dat hij toestemming geeft tot deze inbreuk op zijn gezinsleven voor zover sprake is van informatie die nodig is voor het nemen van een beslissing op de aanvraag.

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de cliënt, waar mogelijk met mantelzorger wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de cliënt te krijgen. Of dit gesprek op een gemeentelocatie plaatsvindt, op school, bij de cliënt thuis of bij een andere deskundige zal afhankelijk van de concrete situatie worden besloten. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere(opeenvolgende) gesprekken.

Tijdens het onderzoek moet duidelijk worden hoe ook de meest complexe maatwerkvoorzieningen kunnen worden getroffen. De wetgever omkleedt de procedure om te komen tot een maatwerkvoorziening met allerlei waarborgen rond een deskundige beoordeling. Het kan zelfs gaan om diagnostiek om voor een psychiatrische behandeling in aanmerking te komen of voor een verblijf in 24-uursopvang.Dat zijn zwaarwegende beslissingen waaraan professioneel onderzoek en afweging aan ten grondslag ligt.

Artikel 6. Het verslag

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure.

Het eerste lid borgt dat altijd verslag wordt opgemaakt. De invulling van deze verslagplicht is niet vormvrij.

In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 32-33) staat dat de gemeente aan de cliënt een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen plan voor het bevorderen van zijn zelfredzaamheid en participatie waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen. Indien een persoonlijk plan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag. Soms kan een verslag al direct worden meegegeven, maar vaak zal dit toch nog moeten worden uitgewerkt en gaat daar een aantal werkdagen overheen. Het kan overigens ook zijn dat na een gesprek de cliënt bijvoorbeeld nog onderzoekt wat er in zijn omgeving mogelijk is, bijvoorbeeld of hij met iemand kan meerijden om boodschappen te doen, of dat hij nog een aanvullende opmerking heeft. Ook dan is een paar dagen tijd na het gesprek nuttig.

Artikel 7. Aanvraag

Een aanvraag Wmo en Jeugdwet kan niet worden gedaan dan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de daarvoor gestelde termijn. Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten is in het derde lid de mogelijkheid opgenomen om een door de cliënt ondertekende weergave van het onderzoek als aanvraag aan te merken.

Uit de artikelen 1:381 BW jo. 1:453 en 1:454 BW volgt dat de curator of mentor beslist over de inzet van zorg en begeleiding, waaronder ook moet worden verstaan het aanvragen van een voorziening op grond van deze verordening.

De Wmo bepaalt dat het college binnen twee weken na de ontvangst van de aanvraag de beschikking moet worden afgegeven (artikel 2.3.5, tweede lid). Wanneer het college het niet redt om binnen de beslistermijn van 2 weken een beschikking af te geven, is het aan het college om daarover in gesprek te treden met de cliënt en instemming te vragen met uitstel van de beslistermijn op aanvraag, zo volgt uit (TK 2013-2014, 33 841, nr. 64, p. 81-82). Wanneer de cliënt niet instemt met het uitstel, kan het college de beslistermijn éénmaal verlengen door toepassing te geven aan artikel 4:14 Awb.

Artikel 9. Algemene uitgangspunten en criteria voor maatwerkvoorziening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp

Een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid en participatie levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

De Centrale Raad van Beroep heeft bepaald dat de essentialia van de maatwerkvoorzieningen in de Verordening terug te vinden moeten zijn. In de onderstaande artikelen is daar invulling aan gegeven

De termijn waarvoor de kosten voorafgaand aan de aanvraag met terugwerkende kracht kunnen worden vergoed is afhankelijk van de periode waarin de noodzakelijkheid van de ondersteuning vastgesteld kan worden.

Weigeringsgronden voor maatwerkvoorziening:

De in lid 2 opgenomen criteria zijn alleen van toepassing op maatwerkvoorzieningen gericht op zelfredzaamheid en participatie.

Voor woonvoorzieningen zijn nog concretere weigeringsgronden opgenomen. Daarbij wordt nadrukkelijk ook gekeken naar de verantwoordelijkheid van de Vereniging van Eigenaren of Woningbouwvereniging.

Als een aanvraag om jeugdhulp wordt ingediend, moet het college altijd onderzoeken of er (nog) sprake is van opgroei- of opvoedingsproblemen of psychische stoornissen. Als dat het geval is zal het college moeten vaststellen of de ingezette ondersteuning een noodzakelijke en passende voorziening is voor de jeugdige. Kan het college die beoordeling echter niet meer maken (bijvoorbeeld omdat de jeugdhulp al een tijd geleden van start is gegaan), dan moet dat in onze ogen voor risico van de jeugdige of ouder(s) blijven. Of te wel: alleen in dat geval hoeft de gemeente de jeugdhulp die is aangevangen niet te betalen.

Artikel 10. Aanvullende criteria maatwerkvoorziening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

De voorzieningen opgenomen onder 10.1 worden uitsluitend verstrekt op grond van de Wmo. De voorzieningen opgenomen onder 10.2 worden zowel verstrekt op basis van de Wmo als de Jeugdwet. De voorzieningen opgenomen onder 10.3 worden uitsluitend verstrekt op grond van de Jeugdwet.

Artikel 10.1.1 Aanvullende criteria ondersteuning bij het huishouden

In de meeste gevallen zal het gaan om het schoon en leefbaar houden van de woning. Maar het kan ook de andere resultaten betreffen die in dit artikel worden genoemd, als geen andere oplossingen beschikbaar en/of geschikt zijn. De zwaarte en intensiteit van de ondersteuning is afhankelijk van de mate van beperkingen die de cliënt ondervindt.

De normen zoals deze zijn beschreven in het protocol indicatiestelling hulp bij het huishouden van KPMG zijn het uitgangspunt voor de bepaling van de aard en de frequentie van de te verrichten taken en hoeveel tijd hiermee gemoeid is.

De inzet van gezinsleden met betrekking tot de gebruikelijke hulp is in principe niet leeftijdgebonden. Onder de 18 jaar kan ook hulp geboden worden. Dit is niet afdwingbaar maar komt in het gesprek aan de orde.

Artikel 10.1.2. Aanvullende criteria Woonvoorzieningen

Het college kan een maatwerkvoorziening toekennen in de vorm van een woonvoorziening. Denk bij- voorbeeld aan een woningaanpassing of een speciale douchestoel. Daarnaast kan een maatwerkvoorziening worden toegekend zodat de cliënt zich in en om de woning kan verplaatsen.

Een uitraaskamer kan worden verstrekt als woonvoorziening wanneer er sprake is van aantoonbare beperkingen vanwege een gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag als gevolg van een ziekte of gebrek, waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin hij/ zij tot rust kan komen.

Het genoemde primaat van verhuizen wordt niet toegepast als de kosten meer bedragen dan €7000 als er argumenten zijn die tegen verhuizen pleiten. Factoren die een rol kunnen spelen bij de belangenafweging zijn onder andere: sociale omstandigheden, werksituatie, verandering in woonlasten.

Het te bereiken resultaat van de toe te kennen maatwerkvoorziening bestaat uit het normale gebruik van de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft. Het gaat daarbij om het kunnen gebruiken en bereiken van de elementaire woonruimten voor de dagelijkse levensverrichtingen (het normale gebruik van de woning). Daaronder worden in ieder geval verstaan het kunnen bereiden van maaltijden, verrichten van de persoonlijke hygiëne (wassen en toiletgang) en kunnen slapen (bereiken van de slaap- kamer). Onder omstandigheden van het individuele geval kan het te bereiken resultaat tevens betrekking hebben op de berging, de toegang tuin of balkon van de woning (toegang en doorgang)..

In dit artikelen zijn aanvullende criteria opgenomen voor maatwerkvoorzieningen voor specifieke woonsituaties: de uitraaskamer, bezoek baar maken van een woning voor een persoon die zijn hoofdverblijf in een Wlz inrichting en voor woonwagens en woonschepen.

Artikel 10.1.3. Aanvullende criteria Rolstoelvoorzieningen

Een rolstoel voorziening wordt slechts verstrekt als de cliënt het openbaar vervoer niet kan bereiken of niet kan gebruiken en/of is aangewezen op het in overwegende mate zittend verplaatsen.

De rolstoelvoorziening is onder andere gericht op een of meer van de volgende resultaten:

  • a.

    het kunnen bereiken van winkels;

  • b.

    het kunnen onderhouden van sociale contacten;

  • c.

    het deelnemen aan activiteiten, al dan niet in de vorm van een algemene voorziening, binnen de leefomgeving van de cliënt;

  • d.

    de dagelijkse noodzakelijke verplaatsingen in en rondom de woning;

  • e.

    overige noodzakelijke verplaatsingen in kader van het leven van alledag

Artikel 10.1.4. Aanvullende criteria collectief vraagafhankelijk vervoer

Het college kan een maatwerkvoorziening toekennen in de vorm van een voorziening voor het zich kunnen verplaatsen in de leefomgeving gericht op zelfredzaamheid en participatie.

Deze nadere criteria beschrijven met welk doel de verplaatsingsvoorziening wordt verstrekt. Met het zich kunnen verplaatsen in de leefomgeving wordt de cliënt in de gelegenheid gesteld sociale contacten te onderhouden. Daarnaast worden specifieke criteria aangegeven per vervoersmiddel. Het uitgangspunt is dat maximaal 2000 kilometer per jaar kan worden afgelegd. Hiermee voldoet de gemeente ruimschoots aan de vereisten uit de jurisprudentie die aangeeft dat 1.500-2.000 km vol doende is. Dit betekent echter niet dat er in het individuele geval niet meer of minder mogelijk zou kunnen zijn. Het college is immers gehouden maatwerk te leveren en is daarom bevoegd in individuele gevallen af te wijken naar beneden of naar boven. Dat kan (ook) het geval zijn als er meer dan één verplaatsingsvoorziening wordt verleend. De verplaatsingen kunnen immers betrekking hebben op de korte, de middellange en op de langere afstand binnen de leefomgeving van de cliënt.

Met de inwoner wel gekeken worden naar voorliggende mogelijkheden zoals mogelijkheden via aanwezige vrijwillige vervoersdiensten.

Artikel 10.1.6. Aanvullende criteria Sportvoorzieningen

Deze voorziening ziet op het kunnen uit- oefenen van een sport en kan naast een andere vervoersvoorziening verstrekt worden. Voor topsport of sport op hoog niveau geld dat hiervoor sprake is van voorliggende mogelijkheden voor een sportvoorziening op basis van sponsoring en mogelijkheden via diverse fondsen.

Een sportvoorziening is noodzakelijk als de cliënt door sportbeoefening beter in staat is te participeren. Ook kan sportbeoefening bijdragen aan de zelfredzaamheid: het draagt bij aan de verbetering van de conditie en vertrouwen in zichzelf en kan eraan bijdragen dat de cliënt zijn eigen mogelijkheden en vaardigheden (her)ontdekt.

Daarnaast moet er sprake zijn van meerkosten bij de sportbeoefening als gevolg van de beperking. Bijvoorbeeld doordat hij een speciale sportvoorzieningen nodig heeft. Omdat de sportvoorziening moet bijdragen aan zijn zelfredzaamheid en participatie, kan een sportvoorziening alleen worden verstrekt als de sport regelmatig wordt beoefend.

Artikel 10.1.7. Aanvullende criteria Beschermd wonen

Beschermd wonen wordt geboden aan mensen met een psychiatrische achtergrond. Psychiatrische kwetsbaarheid kan belemmeren op enkele of meerdere levensgebieden waardoor zij minder in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Het gaat om personen bij wie op participatie gerichte ondersteuning vanuit een beschermende woonomgeving centraal staat. De doelstellingen van beschermd wonen zijn herstel en stabilisatie van het gewone leven, veilig gezond wonen, het bevorderen van zelfredzaamheid, eigen kracht leren ontwikkelen en inzetten en vermaatschappelijking (gelijkwaardig burgerschap).

Gemeente Gouda is centrumgemeente voor de uitvoering van beschermd wonen van de regio Midden Holland.

Artikel 10.2.1 Aanvullende criteria Individuele begeleiding

De individuele begeleiding bij zelfstandig leven wordt toegekend opdat de cliënt zo lang mogelijk zelfstandig in de eigen leefomgeving kan blijven wonen. Dit is de achterliggende doelstelling als aan de cliënt de maatwerkvoorziening wordt toegekend. De begrenzing van deze Wmo-doelstelling wordt gevormd door artikel 2.3.5 lid 6 van de wet: als de cliënt is aangewezen op de Wet langdurige zorg, dan wordt vanuit die wet zorg ontvangen. Die zorg kan ook worden geboden in de thuissituatie of in een instelling voor zorg met verblijf.

Het college zal moeten beoordelen in welke mate de cliënt zelfredzaam is en of, en zo ja welke ondersteuning nog is aangewezen om de cliënt op een zo volwaardige manier te laten meedoen in de maatschappij. De ondersteuning kan bijvoorbeeld bestaan uit het helpen bij het structureren van het huishouden om financiële en andere problemen te voorkomen. Uiteraard gaan hierbij de algemene voorzieningen voor op de maatwerkvoorzieningen.

De individuele begeleiding kan ook oog hebben voor behoeftes op het gebied van participatie, bijvoorbeeld het hebben van sociale contacten. Immers, het algehele welbevinden van de cliënt staat in de Wmo 2015 centraal

Bij de individuele begeleiding gelden de volgende kernbegrippen:

  • a.

    De ondersteuning is erop gericht dat cliënt door stimulans en/of toezicht in staat is om het sociale leven zelfstandig vorm te geven.

  • b.

    De ondersteuning wordt geboden bij het oplossen van problemen en het zelfstandig nemen van besluiten.

  • c.

    De ondersteuning kan zich ook richten op het (tijdelijk) overnemen van taken tot en met het aan- leren hiervan.

De omvang en intensiteit van de ondersteuning is afhankelijk van de mate van beperkingen die de cliënt ondervindt.

Artikel 10.2.2. Aanvullende criteria Dagbesteding

Dagbesteding is onder meer gericht op één of meer van de volgende resultaten:

  • a.

    sociale activiteiten buitenshuis met als doel duurzaam sociaal contact en ontmoeting;

  • b.

    structuur en veiligheid;

  • c.

    ontlasten mantelzorger;

  • d.

    het aanbieden van routine en structuur voor de dag;

  • e.

    voorkomen van verwaarlozing/opname.

dit met als achterliggend doel om zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen.

De omvang van de maatwerkvoorziening dagopvang wordt bepaald in overleg met de cliënt op basis van het persoonlijk plan en het gesprek. Indien geen overeenstemming wordt bereikt wordt hierbij de (voormalige) ciz indicatiewijzer versie 7.1 gehanteerd.

Artikel 10.2.3. Aanvullende criteria Vervoer naar dagbesteding en dagbehandeling

Naast de vertrekking van een maatwerkvoorziening dagbesteding of dagbehandeling is het mogelijk om een maatwerkvoorziening vervoer naar de dagbesteding of dagbehandeling te verstrekken indien een cliënt gelet op zijn beperkingen of psychische of psychosociale problematiek niet in staat is zich zelfstandig te verplaatsen tussen zijn woon- of verblijfadres en de dagbesteding.

Uitgangspunt is dat de dagbesteding/dagbehandeling in de nabijheid van de woonomgeving is (uitgangspunt 6 km). De intensiteit van het vervoer is afhankelijk van de mate van het gebruik van de dagbesteding (aantal dagdelen).

Artikel 10.2.4. Aanvullende criteria Logeeropvang en logeerverblijf

Als bij de mantelzorger van de cliënt de balans tussen draagkracht en draaglast is verstoord of verstoord dreigt te raken, dan is er reden om voor cliënt logeeropvang of logeerverblijf buiten de thuissituatie mogelijk te maken. Dit kan plaatsvinden in een instelling.

Artikel 11. Persoonsgebonden budget

Uitgangspunt is dat de cliënt een maatwerkvoorziening in natura krijgt. Als de cliënt dat wenst, bestaat de mogelijkheid om een pgb te verstrekken. In artikel 11 van de verordening wordt aangegeven op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. De hoogte van een pgb is niet hoger dan de prijs die de gemeente zou moeten betalen voor een maatwerkvoorziening in natura. In de situatie dat de maatwerkvoorziening van de beoogde aanbieder duurder is dan het aanbod van het college, dient de cliënt zelf de meerkosten te betalen. Wanneer de cliënt een voorziening nodig heeft die niet verstrekt wordt door een van de gecontracteerde aanbieders, dan wordt er geen korting doorgevoerd.

Het uitgangspunt van de wetgever is dat het pgb voor niet-professionele zorgverleners beperkt dient te blijven tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Tot het sociale netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Bij deze laatste groep kan gedacht worden aan familieleden die niet in hetzelfde huis wonen, buren, vrienden, kennissen, et cetera. Voor gezinsleden binnen hetzelfde huishouden als de aanvrager kan de gemeente gebruik maken van de bepalingen rond gebruikelijke hulp die zijn vastgelegd in deze verordening. De methodiek om de uren huishoudelijke hulp te bepalen wordt gebaseerd op het protocol indicatiestelling hulp bij het huishouden van KPMG Plexus en Bureau HHM (juli 2016).

Het betalen van hulp die anders zonder betaling geleverd zou worden uit het sociale netwerk van de cliënt wordt door het college als niet wenselijk geacht. Derhalve wordt een pgb niet verstrekt aan een niet-professionele zorgverlener als de mate van verplichting gering is. Dit is het geval als de hulp overgeslagen kan worden zonder dat gevolgen heeft voor de cliënt. (voorbeelden: hulpverlener is ziek of op vakantie waardoor de hulp wordt overgeslagen, cliënt is op vakantie, etc).

De Rechtbank Den Haag heeft geoordeeld dat een pgb-tarief op basis van het minimumuurloon voor niet-professionele hulp redelijk is. (Rb Den Haag 27-02-2017 Zaaknummer AWB - 16 _ 276).

In lid 12 is opgenomen de hoogte van een pgb en de daarbij te hanteren tariefdifferentiatie als de budgethouder kiest voor inschakeling van iemand uit het sociaal netwerk of een zzp’er of een zorgorganisatie met medewerkers in loondienst. Lid 12 berust op artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de Wmo. Hierin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn.

In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39) is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het pgb niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Gemeenten kunnen bij het vaststellen van tarieven bijvoorbeeld onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (zoals werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s e.d.) Daarbij wordt opgemerkt dat bij personen uit het sociaal netwerk sprake kan zijn van een arbeidsovereenkomst.

De hoogte van het pgb sluit vanzelfsprekend aan op het uitgangspunt dat het college niet meer toekent dan goedkoopst passende bijdrage.

In lid 12 is de hoogte vastgesteld van een pgb voor een professionele aanbieder of zzp-er en is gebaseerd op 100% van het laagste tarief per uur of resultaat van een door de gemeente gecontracteerde aanbieder die een vergelijkbare vorm van dienstverlening biedt.

In lid 12 is geregeld dat er een vergoeding verstrekt kan worden aan het sociale netwerk. Een dergelijke vergoeding kan verstrekt worden omdat in dit geval de inzet van een professional wordt voorkomen waardoor de uitgaven lager zullen zijn. Wel dienen er vooraf afspraken gemaakt te worden over de in te zetten uren zodat vooraf duidelijk is welke kosten vergoed dienen te worden voor de werkzaamheden die zijn uitgevoerd. In de nadere regels worden de pgb tarieven individuele begeleiding niet professioneel opgenomen.

Artikel 12. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Artikel 12.1 Nieuwe feiten en omstandigheden

In de wet is deze inlichtingenplicht nu geregeld, in tegenstelling tot voorheen. De inlichtingen vanuit de cliënt zijn voor het college van belang om te kunnen beoordelen of ondersteuning nog steeds nodig is. Voorde cliënt moet redelijkerwijs duidelijk zijn dat de inlichtingen van invloed kunnen zijn op het recht op de voorziening, dan wel de aard, hoogte of duur daarvan.

Artikel 12.2 Beëindiging

Er wordt gesproken van beëindiging van een voorziening, als deze voorziening stopt vanaf de datum van het beëindigingsbesluit. Beëindiging heeft dus geen terugwerkende kracht, in tegenstelling tot herziening of intrekking van een besluit. Het artikel benoemt situaties waarin het college kan overgaan tot beëindiging van de maatwerkvoorziening.

Het gaat in alle gevallen om een bevoegdheid van het college (kan-bepaling). Bij de toepassing van de bepalingen van dit artikel hoort een afweging tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen

Het zich niet houden aan de verplichtingen verbonden aan een bruikleenvoorziening, kan leiden tot beëindiging van die voorziening. Het college zal bij die beëindiging wel moeten overwegen of het daarvoor een andere maatwerkvoorziening in de plaats stelt. Hierbij mag het college volstaan met hetgeen strikt noodzakelijk is ten behoeve van de zelfredzaamheid en participatie van cliënt. Bij de afweging wordt de verwijtbaarheid van cliënt in aanmerking genomen

Artikel 12.3 Herziening of intrekking

Herziening of intrekking van een besluit is het met terugwerkende kracht opnieuw beslissen over de aanspraak over een periode in het verleden. Het deels ongedaan maken van een aanspraak over een periode in het verleden wordt herziening genoemd. Het volledig ongedaan maken wordt intrekking genoemd.

De in dit artikel genoemde situaties om een besluit te kunnen herzien of intrekken staan naast de mogelijkheden op grond van de wet.

Het gaat in alle gevallen om een bevoegdheid van het college (kan-bepaling). Bij de toepassing van de bepalingen van dit artikel hoort een afweging tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen.

Artikel 12.4 Terugvordering

In de wet is slechts één terugvorderingsgrond opgenomen ten aanzien van cliënten en/of degene die zijn medewerking heeft verleend aan het ‘misbruik’ van de wet. Namelijk indien opzéttelijk onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid. Er is voor gekozen de terugvorderingsmogelijkheden uit te breiden in dit artikel. Uit de jurisprudentie die onder de Wmo 2007 tot stand is gekomen blijkt dat een terugvorderingsbepaling in de verordening voldoende grondslag biedt om tot terugvordering over te gaan.

Voor zover sprake is van de wettelijke grondslag voor terugvordering, kan het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel invorderen. Dat geeft een executoriale titel. Bij andere terugvorderings-gronden moet de invordering langs civielrechtelijke weg plaatsvinden. De grondslag is dan onverschuldigde betaling (artikel 6:203 e.v. BW). Hiervoor is in ieder geval nodig dat het college een herzienings-of intrekkingsbesluit en een terugvorderingsbesluit neemt.

Hoewel de wetgever in principe beoogt om de geldswaarde van maatwerkvoorzieningen terug te vorderen, is in dit artikel onder b ook de bevoegdheid gecreëerd om maatwerkvoorzieningen die in bruikleenzijn toegekend terug te halen (terug te vorderen).

Het gaat in alle gevallen om een bevoegdheid van het college (kan-bepaling). Bij de toepassing van de bepalingen van dit artikel hoort een zorgvuldige afweging tussen alle bij het te nemen besluit betrokkenbelangen.

De verordening biedt ook de bevoegdheid om over te gaan tot verrekening. Deze voorziening is getroffen in artikel 3.3 lid 3 landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Dat artikel geeft de gemeenteraad de bevoegdheid tot het verrekenen van een vordering krachtens de Wmo 2015 met vorderingen van of op de persoon op grond van de Wmo 2015 of de Participatiewet. Op die wijze kunnen gemeenten de bijdrage in de kosten voor opvang verrekenen met de bijstandsuitkering die betrokkene van de gemeente ontvangt.

Bij de uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening dient het college een zorgvuldige belangenafweging te maken. Hierbij is het de vraag of het college in redelijkheid zijn verrekeningsbevoegdheid mag uitoefenen. Daartoe dient het college de betrokken belangen in kaart te brengen en tegen elkaar af te wegen.

Artikel 12.5 Wangedrag en onzorgvuldig gebruik

Het komt voor dat cliënten zich ernstig misdragen tegen medewerkers van zorgaanbieders of oneigenlijk gebruik maken van verstrekte voorzieningen. Voor die gevallen is voorzien in de mogelijkheid van het nemen van al dan niet tijdelijke maatregelen. Uiteraard dient daarbij de ondersteuningsbehoefte van cliënt betrokken te worden.

Artikel 12.6 Fraudepreventie

Het college zet in op fraudepreventie. Een voorbeeld van algemene voorlichting is het communiceren in huis- aan- huis bladen over verrichte handhavingsacties en de uitkomsten hiervan. Vanzelfsprekend is deze communicatie anoniem, dus niet herleidbaar tot bepaalde cliënten.

Van belang is dat er een grondige toets plaatsvindt aan de voorkant. Deze toets betreft ingeval van een pgb:

  • a.

    de regiemogelijkheden van cliënt of degene die de cliënt daarvoor wenst in te schakelen;

  • b.

    de kwaliteit van het door de cliënt te overleggen pgb-plan.

Artikel 12.7 Opschorting betaling uit het pgb

Regelt de mogelijkheden om een opschortende werking van uitbetaling pgb te verzoeken aan SVB.

Artikel 12.8 Controle pgb

Het college houdt het recht om een verstrekte pgb te controleren. Het is aan de gemeente om te bepalen of ze de verantwoording en controle wil inrichten en zo ja, op welke wijze ze dat doet. De besteding van het pgb kan door het college eenmalig bij een zaak en kan periodiek gecontroleerd worden bij diensten en andere periodieke betalingen. Bij de controle beoordeelt het college of de cliënt nog voldoet aan de criteria om voor een pgb in aanmerking te komen.

Bij de controle op de besteding wordt de kwaliteit van de geboden diensten beoordeeld en of hiermee de beoogde resultaten worden behaald. Deze beoordeling vindt plaats tijdens evaluatiemomenten. Deze evaluatiemomenten betreffen maatwerk. Bij de ene cliënt kan dit bijvoorbeeld halfjaarlijks zijn en bij de andere cliënt één maal in de vijf jaar of zelfs helemaal niet.

Artikel 13. Bijdrage in kosten maatwerkvoorziening (alleen Wmo 2015)

Met ingang van 1 januari 2019 betalen alle cliënten die gebruik maken van één of meer Wmo maatwerkvoorzieningen, ongeacht inkomen en vermogen, een maximale periodebijdrage van € 17,50.Vanaf 2020 bedraagt de eigen bijdrage € 19,00 per maand.

Uitzondering geldt voor degenen die gebruik maken van beschermd wonen zorg in natura of maatschappelijke opvang.

Cliënten die gebruik maken van beschermd wonen zorg in natura of maatschappelijke opvang blijven de huidige inkomensafhankelijke eigen bijdrage betalen, met dien verstande dat de vermogensinkomensbijtelling van 8% naar 4% gaat.

De maximale periodebijdrage geldt niet voor niet AOW-gerechtigde meerpersoonshuishoudens (art. 3.8 lid 4 Uitvoeringsbesluit Wmo 2015).

De hoogte van de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening wordt door het CAK vastgesteld. Het CAK ziet toe op het niet overschrijden van de kostprijs, bij het vaststellen van de bijdrage.

Het is in een enkel geval mogelijk dat de kostprijs van de maatwerkvoorziening lager is dan de periodebijdrage.

Het ligt voor de hand dat daarnaast met de aanbieders afgesproken wordt dat cliënten, voordat zij gebruik maken van een algemene voorziening, op de hoogte worden gesteld van de bijdrage die zij daarvoor verschuldigd zullen zijn.

Voor een maatwerkvoorziening in natura of een pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is geen bijdrage in de kosten verschuldigd.

De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb, met uitzondering van die voor opvang, wordt vastgesteld en voor de gemeente geïnd door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).

Artikel 14. Kwaliteitseisen voorzieningen

In het eerste lid zijn een aantal voor de hand liggende eisen aan de kwaliteit van voorzieningen uitgewerkt. Het in het tweede lid genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is wettelijk verplicht.

De in het derde lid genoemde kwaliteitscriteria worden vastgelegd in nadere regels Wmo 2015 en nadere regels jeugd.

Artikel 15. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de prijs- kwaliteit verhouding van de te leveren diensten wordt bepaald. Op deze wijze waarborgen wij een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de kwaliteitseisen en sluiten wij aan bij de bestaande uitvoeringspraktijk binnen de Krimpenerwaard.

Tevens is bepaald op welke wijze de jaarlijkse indexering van de tarieven Wmo 2015 en Jeugdhulp worden herzien. Het college kan bij nadere regels bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten en niet beroepskrachten vallen daaronder.

Artikel 16. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

In artikel 3.4, eerste lid, van de wet is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, die door het college is aangewezen, onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In aanvulling op het bovenstaande regelt artikel 16 dat er door het college een regeling wordt opgesteld over het doen van meldingen en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 17. Jaarlijkse waardering mantelzorgers en vrijwilligers

De jaarlijkse waardering van mantelzorgers wordt geregeld in de nadere regeling. Het maximum budget wordt vastgesteld door de raad.

Artikel 18. Klachtregeling

In artikel 18 is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen. In het tweede lid zijn instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de klachtregelingen door aanbieders goed wordt uitgevoerd. Voor klachten over de gemeente is hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 19. Medezeggenschapsregeling

In dit artikel gaat het om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. In het tweede lid zijn instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd. Door onder andere de resultaten van een cliëntervaringsonderzoek te overleggen.

Artikel 20. Betrekken van ingezetenen bij beleid

Het wordt aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap over beleid vorm te geven.

Artikel 21. Nadere regels, beleidsregels en hardheidsclausule

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid nadere regels te stellen en te besluit indien de verordening in een bepaalde situatie niet voorziet.

Artikel 22. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

Door intrekking van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Krimpenerwaard 2018 komen ook de daarop gebaseerde nadere regels (Regeling maatschappelijke ondersteuning Krimpenerwaard 2018) te vervallen. Door intrekking van de Verordening Jeugdhulp Krimpenerwaard 2017 vervallen ook de nadere regels die daarop gebaseerd zijn (Regeling pgb jeugdhulp Krimpenerwaard 2016, eerste wijziging). In het tweede lid is overgangsrecht opgenomen voor lopende maatwerkvoorzieningen op basis van de oude verordening; een lopende maatwerkvoorziening wordt geacht op grond van de nieuwe verordening te zijn verstrekt.

Deze nieuwe verordening heeft onmiddellijke werking. Dit betekent dat op een aanvraag die is ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning Krimpenerwaard 2018 of Verordening Jeugdhulp Krimpenerwaard 2017 waarop nog niet is beslist voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening, wordt beslist met toepassing van deze verordening. In het zesde lid is voor lopende bezwaarschriften een uitzondering gemaakt: lopende bezwaarschriften worden volgens de oude verordening afgedaan.

Artikel 23. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van de verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Krimpenerwaard.