Regeling vervallen per 30-09-2010

Verordening brandveiligheid en hulpverlening gemeente Laarbeek

Geldend van 12-06-2008 t/m 29-09-2010

Intitulé

Verordening brandveiligheid en hulpverlening gemeente Laarbeek

De raad van de gemeente Laarbeek;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 20 mei 2008;

gelet op artikel 1, tweede lid, en artikel 12 van de Brandweerwet 1985;

gelet op artikel 8, tweede lid, van de Woningwet;

gelet op artikel 8.11, derde lid, en 8.40 van de Wet milieubeheer en

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende, dat:

burgemeester en wethouders de zorg hebben voor:

  • a.

    het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt;

  • b.

    het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand;

de uitvoering van werkzaamheden ter zake van het beperken en bestrijden van rampen, als bedoeld in artikel 1 van de Wet Rampen en Zware Ongevallen tot de taak van de brandweer behoort;

burgemeester en wethouders andere werkzaamheden, dan hierboven bedoeld, kunnen aanwijzen die de gemeentelijke brandweer verricht;

de brandbeveiligingsverordening (vastgesteld 3 december 1998) voorschriften bevat omtrent het gebruik van inrichtingen voor zover dit geen bouwwerken zijn als bedoeld in de Woningwet en de Bouwverordening;

de Bouwverordening voorschriften bevat omtrent het gebruik van woningen, woonketen, woonwagens, andere gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, en standplaatsen, waaronder in elk geval zijn begrepen voorschriften met betrekking tot onder meer brandveiligheid;

de Wet milieubeheer beoogt het milieu te beschermen, onder meer door de brandveiligheid te bevorderen;

de gemeente deelneemt in de Veiligheidsregio Zuidoost-Brabant;

het wenselijk is de voorzieningen voor brandveiligheid en hulpverlening in samenhang te treffen;

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening brandveiligheid en hulpverlening

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    VeiligheidsketenDe taken en werkzaamheden van de brandweer die zijn gericht op de brandweerzorg en rampenbestrijding, waarbij de volgende fasen worden onderscheiden: pro-actie, preventie, preparatie, repressie en nazorg

    • a.

      Pro-actie: Het structureel voorkomen van onveiligheid, onder andere door vanuit veiligheidsoptiek invloed uit te oefenen op het maken van ruimtelijke plannen.

    • b.

      Preventie:Het voorkomen van directe oorzaken van onveiligheid en het beperken van de gevolgen ervan door het doorvoeren van preventieve maatregelen in een bepaald gebied, onder andere door aan vergunningen voorschriften te verbinden met het oog op veiligheid.

    • c.

      Preparatie:Het daadwerkelijk voorbereiden op de bestrijding van mogelijke aantasting van de veiligheid binnen het restrisico, zoals het beheer van materiaal, het opleiden en oefenen van het personeel, het opstellen en beoefenen van aanvalsplannen en bereikbaarheidskaarten en het opstellen en beoefenen van rampbestrijdingsplannen.

    • d.

      Repressie:Het bestrijden van onveiligheid en het verlenen van hulp in acute noodsituaties door de daadwerkelijke inzet van brandweer, politie en andere hulpverleningsdiensten.

    • e.

      Nazorg:Alles wat nodig is om zo snel mogelijk terug te keren naar de normale verhoudingen, onder andere door de opvang van slachtoffers en hulp bij de afwikkeling van schadeclaims, brand en hulpverleningsrapportages e.d.

  • 2.

    Regionaal beleidsplanHet periodiek door het verantwoordelijke bestuur vast te stellen plan waarin de organisatie van de brandweerzorg in de Veiligheidsregio Zuidoost-Brabant is vastgelegd.

  • 3.

    Gemeentelijk brandweerbeleidsplanHet periodiek door de raad vast te stellen plan waarin de organisatie van de gemeentelijke brandweer alsmede het hierop van toepassing zijnde beleid en doelstellingen worden vastgelegd.

  • 4.

    Gemeentelijk brandweerjaarplanHet jaarlijks door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen plan waarin opgenomen de door de gemeentelijke brandweer in een jaar te verrichten activiteiten op basis van het brandweerbeleidsplan.

  • 5.

    Veiligheidsregio Zuidoost BrabantHet openbaar lichaam als bedoeld in artikel 1 lid 1 van de zogenoemde gemeenschappelijke regeling waaraan de gemeente deelneemt.

Artikel 2 Gemeentelijke brandweer

Burgemeester en wethouders beschikken over een gemeentelijke brandweer.

Artikel 3 Taken gemeentelijke brandweer

  • 1. De taken van de gemeentelijke brandweer bestaan, behoudens de in artikel 5 aan de Veiligheidsregio Zuidoost-Brabant opgedragen taken, uit de feitelijke uitvoering van de taken van de veiligheidsketen in de eigen gemeente, een en ander overeenkomstig het in artikel 4 van deze verordening genoemde gemeentelijk brandweerbeleidsplan en in overeenstemming met het regionaal beleidsplan.

  • 2. De gemeentelijke brandweer kan worden belast met de uitvoering van regionale taken, een en ander overeenkomstig de uitwerking van het ingevolge artikel 4 van deze verordening vast te stellen gemeentelijk brandweerbeleidsplan en in overeenstemming met het regionaal beleidsplan.

  • 3. Andere dan de onder 1 genoemde werkzaamheden, voor zover deze niet te maken hebben met het wegnemen van onmiddellijk gevaar voor mens en dier, te weten de zogenaamde dienstverlening, kunnen worden verricht overeenkomstig een vastgestelde financiële regeling.

Artikel 4 Beleidsplan inzake brandveiligheid en hulpverlening

  • 1. Burgemeester en wethouders leggen de gemeenteraad eenmaal per 4 jaar een gemeentelijk brandweerbeleidsplan ter vaststelling voor waarin is beschreven op welke wijze aan de inhoud van de in artikel 3 omschreven taken van de veiligheidsketen uitvoering zal worden gegeven. Het gemeentelijk brandweerbeleidsplan omvat in elk geval een omschrijving van de taken en de bedrijfsvoering van de gemeentelijke brandweer, de beschikbare financiële en personele middelen, de voertuigen, het materieel, de huisvesting en een meerjaren opleidings- en oefenplan.

  • 2. De uitwerking van het gemeentelijk brandweerbeleidsplan vindt plaats in een jaarlijks door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen gemeentelijk brandweerjaarplan.

Artikel 5 Taken Veiligheidsregio

Naast de in de artikel 3, tweede lid, van de Brandweerwet 1985 opgedragen taken, zijn aan de Veiligheidsregio Zuidoost-Brabant opgedragen de taken van de veiligheidsketen die niet ingevolge artikel 3 van deze verordening zijn opgedragen aan de gemeentelijke brandweer, een en ander overeenkomstig de uitwerking in het regionaal beleidsplan.

Artikel 6 Personeel

Burgemeester en wethouders dragen zorg voor een adequate personeelsvoorziening ten behoeve van de gemeentelijke brandweer. Deze zorg komt tot uitdrukking in een personeelsplan, een en ander overeenkomstig de uitwerking van het ingevolge artikel 4 van deze verordening vast te stellen gemeentelijk brandweerbeleidsplan, waarin de minimale vereisten met betrekking tot de personele middelen staan vermeld.

Artikel 7 Opleiding en oefening

Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de opleiding en oefening van het brandweerpersoneel dat voor de taakuitoefening noodzakelijk is, een en ander in overeenstemming met de uitgangspunten in het gemeentelijke brandweerbeleidsplan.

Artikel 8 Instructie commandant

De commandant heeft de algemene leiding en het bevel over de brandweer, overeenkomstig de voor hem door burgemeester en wethouders vastgestelde instructie.

Artikel 9 Materieel

  • 1. Burgemeester en wethouders dragen zorg voor het zoveel mogelijk in overeenstemming brengen en houden van het materieel van de gemeentelijke brandweer met de eisen die zijn vastgelegd in het regionaal dekkingsplan van de Veiligheidsregio Zuidoost-Brabant, zoals dat door de deelnemende gemeenten is vastgesteld.

  • 2. Burgemeester en wethouders bepalen de plaats en de wijze waarop het materieel en de overige goederen van de gemeentelijke brandweer worden ondergebracht overeen-komstig de uitgangspunten die zijn vastgelegd in het voornoemde regionaal dekkingsplan.

  • 3. Het materieel van de gemeentelijke brandweer bestaat ten minste uit:

    • a.

      3 bluseenheden (TS);

    • b.

      3 Personeel-/Materieelbussen (PM);

    • c.

      1 Dienstauto (DA) ten behoeve van de officier van dienst en overige dienstopdrachten

    • d.

      1 Motorspuitaanhanger (MSA)

    • e.

      1 oefenmateriaalaanhanger (OMA)

Artikel 10 Bluswatervoorziening

Burgemeester en wethouders dragen zorg voor zodanige bluswatervoorzieningen en de bereikbaarheid daarvan, dat de brandbestrijding te allen tijde zoveel mogelijk gewaarborgd is.

Artikel 11 Advisering Veiligheidsregio Zuidoost-Brabant

  • 1. Het gemeentelijk brandweerbeleidsplan wordt ter advisering voorgelegd aan de commandant van de Veiligheidsregio Zuidoost-Brabant.

  • 2. Een tussentijdse aanpassing van de taken van de gemeentelijke brandweer en of de personele en of materiële sterkte van de gemeentelijke brandweer, wordt ter advisering voorgelegd aan de commandant van de Veiligheidsregio Zuidoost-Brabant.

  • 3. In de repressieve functie ‘Officier van dienst’ wordt voorzien middels een regeling, nader uitgewerkt en vastgelegd in een intergemeentelijke overeenkomst. Burgemeester en wethouders gaan niet over tot vaststelling van een dergelijke regeling dan nadat de commandant van de Veiligheidsregio Zuidoost-Brabant ter zake heeft geadviseerd.

Artikel 12 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening brandveiligheid en hulpverlening'.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Laarbeek van 5 juni 2008.

De raad voornoemd,

De griffier, De voorzitter,
M.H.C.M. van der Aa. J.J.P.M. Gilissen

Bijlage

TOELICHTING VERORDENING BRANDVEILIGHEID EN HULPVERLENING

1.Algemeen

De structuur van deze verordening is ontleend aan de door de VNG uitgebrachte modelverordening brandveiligheid en hulpverlening. In navolging van de VNG wordt met het vaststellen van de verordening beoogd, dat de gemeente Laarbeek aangeeft op welke wijze zij haar verantwoordelijkheid voor de brandveiligheid gestalte geeft. Sleutelbegrip daarbij is het (brand)veiligheidsniveau. Dit begrip wordt overigens in de verordening zelf niet genoemd.

Het (brand)veiligheidsniveau wordt enerzijds bepaald door de gekozen repressieve sterkte van de gemeentelijke brandweer (in samenwerking met de Veiligheidsregio Zuidoost Brabant) en anderzijds het brandpreventieniveau in de gemeente Laarbeek. In de verordening wordt dit (brand)veiligheidsniveau aangegeven door de beschrijving van de taken en bevoegdheden op het gebied van de (brand)veiligheid en de daaraan gekoppelde verdeling tussen de gemeentelijke brandweer en de Veiligheidsregio Zuidoost-Brabant. Hierbij is tevens rekening gehouden met de regionale projecten ‘De Brandweer Bestuurd’, het project ‘Regionaal Beheersplan Rampenbestrijding’ en het landelijke project ‘Versterking Brandweer’. Bij de uitvoering van deze projecten is het gewenste zorgniveau, zowel regionaal als lokaal, vastgelegd. Het gewenste zorgniveau heeft betrekking op alle onderdelen van de brandweerzorg, hulpverlening en rampenbestrijding, ook wel genoemd de ‘veiligheidsketen’. Het aldus aangegeven niveau wordt met betrekking tot de consequenties voor de uitvoering, vervolgens nader uitgewerkt in het beleidsplan brandveiligheid en hulpverlening, ook wel brandweerbeleidsplan genoemd, dat ingevolge artikel 4 door burgemeester en wethouders tenminste 1 keer per vier jaar moet worden vastgesteld en voorgelegd aan de gemeenteraad.

De verordening regelt enerzijds de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de bestuursorganen (het gezag) over de brandweer en anderzijds het beheer over de gemeentelijke brandweer. De verordening geeft de samenhang weer tussen de wettelijke kaders waarbinnen de brandweer opereert, de bestuurlijke en beleidsmatige kaders (artikel 4), de organisatorische kaders en taken (artikel 3 en 5), de bestuurlijke verantwoordelijk-heden met betrekking tot het personeel, het opleiden en oefenen, het materieel en de bluswatervoorziening (artikel 6, 7, 9 en 10) en de algemene leiding van de gemeentelijke brandweer (artikel 8).

1.1.Taken van de gemeente bij brandveiligheid

Het bevorderen van de veiligheid van de burgers is een van de oudste kerntaken van de gemeentelijke overheid. Vanouds rekenen de gemeenten het tot hun taak om binnen het kader van de openbare veiligheid de brandveiligheid te behartigen. De invulling daarvan is afhankelijk van politieke en bestuurlijke besluitvorming. De middelen die de gemeenten hiervoor beschikbaar stellen worden in hoge mate bepaald door de maatschappelijke beleving van brand(on)veiligheid. Er bestaat echter over het algemeen overeenstemming (zowel bij de bevolking, gemeentebestuur, als bij de brandweer) over de vraag wat er onder brandveiligheid wordt verstaan, namelijk dat het ongewenst is dat er slachtoffers vallen door brand en dat een brand onbeheersbaar wordt en niet meer kan worden geblust. Elke gemeente beschikt daarom onder andere over een brandweerkorps dat in staat is zo nodig mensen te redden uit noodsituaties en branden te blussen. Ook stelt de overheid in diverse wetten vergunningen verplicht voor het brandveilig bouwen en gebruiken van bouwwerken.

1.2.Grenzen van brand(on)veiligheid

In absolute zin kunnen brand en ongevallen bij brand niet worden voorkomen. De overheid tracht wel zo weinig mogelijk brand en ongevallen bij brand te laten plaatsvinden. Uiteraard is elk slachtoffer dat valt bij een brand er één te veel en is elke schade die een brand aanricht kapitaalvernietiging. Een zeker (gering) aantal slachtoffers en een zekere brandschade worden evenwel door de maatschappij als onvermijdelijk beschouwd. Een afwijking van een min of meer geaccepteerd niveau van brandveiligheid wordt niet aanvaard. De rampen die zich afspeelden in Volendam tijdens de jaarwisseling van 2000-2001 en de vuurwerkramp in Enschede van mei 2000, waren voor de gemeente Laarbeek aanleiding tot het verscherpen van het brandveiligheidsbeleid. Bij grote financiële schade ziet men een vergelijkbare reactie van brandschadeverzekeraars. Maar te zware brandveiligheidseisen accepteert de maatschappij ook niet. Deze worden al gauw als onnodig in de zin van overdreven en te duur ervaren. Dit laatste behoeft overigens een nuancering: situaties waar men zelf invloed kan uitoefenen (zoals thuis) worden als minder bedreigend ervaren dan situaties waar men onbekend is. Men verwacht in een hotel bijvoorbeeld - een door de overheid te controleren – hoger brandveiligheidsniveau dan thuis.

1.3.Beleidsplan: samenhang tussen brandpreventie en brandrepressie

De mate van brandveiligheid of het brandveiligheidsniveau in een gemeente wordt in hoofdzaak bepaald door de inzet van de brandweer en de wijze waarop een gemeente uitvoering geeft aan de regelgeving ten behoeve van de brandpreventie. Brandpreventie en brandrepressie maken in samenhang deel uit van de zogenoemde veiligheidsketen, die bij de eerste integrale veiligheidsrapportage van het Ministerie van Binnenlandse Zaken in 1993 werd geïntroduceerd: pro-actie, preventie, preparatie, repressie en nazorg.[1] Brandveiligheidsbeleid maakt ook deel uit van de Nota Veiligheidsbeleid 1995-1998 die het kabinet aan de Tweede Kamer heeft gestuurd.[2] Brandveiligheid is een ingewikkelde materie. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken heeft zogenoemde brandbeveiligings-concepten opgesteld om inzicht te krijgen in de vele krachten die invloed hebben op de brandveiligheid en om hun onderling verband aan te geven. Deze concepten zijn opgesteld langs de lijn van de hierboven beschreven veiligheidsketen. Die relatie tussen brandpreventie (waaronder pro-actie) en de blus- en redkracht van de brandweer (waaronder preparatie) is ook het uitgangspunt van de brandbeveiligingsconcepten. De brand in een Haags pension was voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken aanleiding om in overleg met het toenmalige Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en de VNG een onderzoek te doen naar de wijze waarop gemeenten de wettelijke taken op het gebied van de brandpreventie uitvoeren.

Uit het in 1994 door SGBO verrichte onderzoek is gebleken dat het belangrijk is dat gemeenten aangeven op welke wijze zij hun verantwoordelijkheid voor de brandveiligheid gestalte geven. Zij kunnen dat het beste doen in de vorm van een (beleids)plan in relatie tot de organisatie, het beheer en de taak van de brandweer.De publicatie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken over 'De brandweer en integrale veiligheid'[3] geeft ook aan dat het in samenhang beoordelen van brandpreventie en brandrepressie en een planmatige aanpak van brandpreventie noodzakelijk zijn: 'Oorspronkelijk was de brandweer uitsluitend gericht op het bestrijden van brand. Bij brand werd steeds de hulp van de brandweer ingeroepen. Bijgevolg verkreeg het brandweerpersoneel een unieke kennis over en ervaring met brand en brandgevaar. Vanuit die kennis bleek dat de noodsituaties vaak hadden kunnen voorkomen, als vooraf enige (eenvoudige) maatregelen zouden zijn genomen. Doordat de slachtoffers onbekend waren met brandrisico's, lieten ze zulke maatregelen eenvoudigweg na. De brandweerorganisatie zelf beschikt niet over instrumenten waarmee ze maatregelen kan treffen ter beheersing van de brandveiligheid, behalve dan door blussen. Het bestuur beschikt wel over instrumenten waarmee het niveau van brandveiligheid kan worden verhoogd. Onder invloed van de brandweer is het bestuur die instrumenten gaan gebruiken voor de beheersing van de brandveiligheid. Zo is het brandpreventiebeleid van de grond gekomen. Daar waar toegepast is brandpreventie als instrument zeer succesvol gebleken en dient daarom, waar mogelijk, zeker verder te worden ontwikkeld.' In het 'Samenwerkingsprotocol afstemming programma's op het terrein van het integrale veiligheidsbeleid' tussen de Ministeries van Binnenlandse Zaken en van Justitie en de VNG was afgesproken dat de VNG [4]in samenwerking met het Ministerie van Binnenlandse Zaken een model zal ontwikkelen ter bevordering van het brandveiligheidsbeleid. Bovenstaande ontwikkelingen geven de noodzaak aan van een gemeentelijk brandweerbeleidsplan met betrekking tot brandveiligheid en hulpverlening.

1.4.Wetgeving voor gemeenten

De wetgever heeft de taken en bevoegdheden van gemeenten neergelegd in een viertal wetten, die - op het terrein van brandveiligheid en hulpverlening - elk hun eigen doelstelling hebben, te weten:

  • ·

    de Gemeentewet, waarin naast de algemeen verordenende bevoegdheid voor onder meer het onderwerp brandveiligheid ook het opperbevel van de burgemeester is geregeld;

  • ·

    de Brandweerwet, met het doel de brandveiligheid -in het bijzonder de organisatie van de brandweer- in algemene zin te regelen;

  • ·

    de Woningwet, met het doel het brandveilig bouwen en gebruiken van brandveilige bouwwerken te bevorderen;

  • ·

    de Wet milieubeheer, met het doel het milieu te beschermen, ook tegen de gevolgen van brand.

Laatstgenoemde wet is van toepassing op zogenoemde inrichtingen waarmee zowel bouwwerken als ‘niet-bouwwerken’ (bijvoorbeeld aangemeerde hotelboten, feesttenten, open terreinen en dergelijke) worden bedoeld. Voor de brandveiligheid betekent dit dat voorzieningen moeten worden getroffen om nadelige gevolgen van brand voor het milieu als gevolg van werkzaamheden en de opslag van stoffen te vermijden.

Ten behoeve van een duidelijke organisatie met betrekking tot het stellen van eisen voor de brandveiligheid wordt ervan uitgegaan dat de gemeente Laarbeek op grond van deze wet alleen eisen zal stellen als dat niet mogelijk is op grond van de Woningwet. De Woningwet heeft immers de brandveiligheid in het bijzonder tot doel en de Wet milieubeheer heeft dit ‘slechts’ in relatie tot het milieu. Bovendien kan in preventieve zin het bestemmingsplan (Wet op de Ruimtelijke Ordening) een bijdrage leveren aan de brandpreventie bij het aanwijzen van bestemmingen.

1.5.Uitvoering wetgeving door het rijk

Een vijfde wet waarin brandveiligheid een rol speelt is de Arbeidsomstandighedenwet. De uitvoering van de Arbeidsomstandighedenwet is evenwel niet opgedragen aan gemeenten. Deze wet wordt hier genoemd, omdat op grond van de Arbeidsomstandighedenwet de Inspectiedienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectiedienst SZW) brandpreventie-eisen kan stellen ten behoeve van werknemers en bezoekers. Daarnaast is deze wet van belang omdat op grond hiervan het Besluit bedrijfshulpverlening van kracht is. Dit besluit verplicht iedere werkgever -dus ook gemeenten- een bedrijfshulpverleningsorganisatie te hebben.

2.Overwegingen

In de overwegingen zijn alle voor de brandweer relevante wetten en voorschriften genoemd

waarbinnen de gemeentelijke brandweer opereert en die nodig zijn om de veiligheid van de

burgers te garanderen. Genoemd worden de Gemeentewet, de Brandweerwet 1985, de Wet

rampen en zware ongevallen, de Woningwet en de Wet milieubeheer. Naast de wettelijke taken volgens de Brandweerwet 1985 is tevens de positie vastgelegd van de Veiligheidsregio Zuidoost-Brabant, die ondersteunend en aanvullend werkt ten opzichte van de gemeentelijke brandweer. De bestuurlijke verantwoordelijkheid met betrekking tot de Veiligheidsregio Zuidoost-Brabant is vastgelegd in een gemeenschappelijke regeling.

3.Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De in artikel 1 opgenomen begripsomschrijvingen zijn ontleend aan terzake gegeven definities in het Project Versterking Brandweer (PVB). De begrippen die voortvloeien uit de veiligheidsketen zijn specifiek bedoeld ten behoeve van de artikelen 3 en 5. Door de introductie van het begrip “veiligheidsketen” wordt aangegeven dat het takenpakket voor de brandweer meer omvat dan enkel preventief en repressief optreden. Voorts wordt hiermee tot uitdrukking gebracht dat ieder onderdeel van de veiligheidsketen voldoende kwalitatief ontwikkeld dient te worden om het gewenste (brand)veiligheidsniveau te bereiken en te waarborgen.

Artikel 2 Gemeentelijke brandweer

Artikel 1 van de Brandweerwet 1985 regelt, dat er in elke gemeente een gemeentelijke brandweer is, behoudens indien ingevolge samenwerking met andere gemeenten een regeling terzake tot stand gekomen is.

Artikel 3 Taken gemeentelijke brandweer

Lid 1

De in artikel 3 genoemde taken van de gemeentelijke brandweer corresponderen met de door de gemeente vastgestelde hoofdlijnen van beleid, zoals die zijn geformuleerd in het gemeentelijk brandweerbeleidsplan dat gaat over brandveiligheid en hulpverlening. Kern daarvan is, dat de taken van de gemeentelijke brandweer tenminste bestaan uit de feitelijke uitvoering ter zake van werkzaamheden van het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt. Voortvloeiend uit de veiligheidsketen gaat het om alle werkzaamheden op het gebied van proactie, preventie, preparatie, repressie, nazorg en het optreden bij rampen en zware ongevallen. Deze werkzaamheden omvatten nadrukkelijk ook het optreden bij milieu-incidenten. Milieu-incidenten onderscheiden zich niet van “gewone” hulpverlening of brand indien sprake is van een gevaarlijke situatie die onmiddellijk ingrijpen van de overheid (lees:brandweer) noodzakelijk maakt. Indien sprake is van een, vanuit milieuoogpunt ongewenste situatie, die overigens niet acuut gevaarlijk of bedreigend is en geen onmiddellijk ingrijpen van de brandweer vraagt, kan de brandweer worden belast met de uitvoering van deze werkzaamheden. Het betreft dan dienstverlenende werkzaamheden, zoals in lid 3 van dit artikel aan de orde zijn. Door gebruik van de zinsneden ‘overeenkomstig de uitwerking in het gemeentelijk brandweerbeleidsplan’ en ‘in overeenstemming met het regionaal beleidsplan’ wordt tot uitdrukking gebracht dat de vaststelling van het takenpakket van de gemeentelijke brandweer een bevoegdheid is (en blijft) van het gemeentebestuur (de raad), maar dat er een waarborg bestaat voor afstemming met het regionaal beleids - en organisatieplan van de Veiligheidsregio.

Lid 2

Met dit artikellid wordt expliciet gemaakt dat aan de gemeentelijke brandweer de uitvoering van regionale taken kunnen worden opgedragen. Omtrent de vaststelling van het takenpakket geldt hetzelfde als is aangegeven in het vorige artikellid. Een voorbeeld hiervan is de deelname van Laarbeek aan uitvoering van de regionale taak als steunpunt regio voor burgerontsmetting na een chemisch, biologisch, radiologisch of nucleair incident.

Lid 3

Hierin wordt de algemene dienstverlening door de brandweer bedoeld, anders dan de wettelijke taken.

Artikel 4 Beleidsplan en werkplan inzake brandveiligheid en hulpverlening

Dit artikel regelt de verantwoordelijkheid van de gemeenteraad met betrekking tot het vervullen van de voorwaarden voor een goede taakvervulling door de gemeentelijke brandweer. Deze verantwoordelijkheid ligt vast in artikel 1 van de Brandweerwet.

Artikel 4 voorziet in een voortschrijdend proces van beleidsvorming, waarin de relaties kunnen worden gelegd met de procedures en de bedrijfsvoering, die in de eigen gemeente gebruikt kunnen worden. In beginsel dient te worden uitgegaan van een 4-jarige periode om daarmee enerzijds de duurzaamheid van het beleidsplan aan te geven en anderzijds voor het verkrijgen van aansluiting met de bestuurlijke cyclus in de gemeente. Het vaststellen en vasthouden aan een langduriger beleid dan een vierjarig beleid is daarom niet aan te raden. Tevens dient er jaarlijks een werkplan voor het jaar daaropvolgend te worden vastgesteld. In dit werkplan wordt de beleidsvisie, opgenomen in het Brandweerbeleidsplan Brandveiligheid en Hulpverlening, verder uitgewerkt.

Artikel 5 Regionale taken

Dit artikel, waarin de regionale taken worden aangehaald, correspondeert met de door de

gemeenten in de Veiligheidsregio Zuidoost-Brabant vastgestelde hoofdlijnen van beleid, zoals die zijn geformuleerd in het regionaal beleidsplan. De bevoegdheden van de Veiligheidsregio Zuidoost-Brabant liggen vast in een gemeenschappelijke regeling. In artikel 5 gaat het om het op regionaal niveau organiseren en uitvoeren van de gemeentelijke taken. Deze taken kunnen:

·ondersteunend en aanvullend zijn ten opzichte van de basistaken van de gemeentelijke

brandweer;

  • ·

    naar de aard specialistisch zijn;

  • ·

    naar de aard en omvang een bovengemeentelijke aanpak vergen.

Met de zinsnede ‘overeenkomstig de uitwerking in het regionaal beleidsplan’ wordt tot uitdrukking gebracht dat het takenpakket van Veiligheidsregio volgens de (gemeentelijke) verordening(en) moet overeenkomen met dit plan.

Artikel 6 Personeel

De in dit artikel omschreven bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het personeel geeft aan, dat burgemeester en wethouders verantwoordelijk zijn voor een minimum aan gekwalificeerd brandweerpersoneel ter uitvoering van de taken volgens de veiligheidsketen. De omvang van de repressieve dienst is mede afhankelijk van het Regionaal Dekkingsplan van de regionale

brandweer.

Artikel 7 Opleiding en oefening

Dit artikel over opleiden en oefenen regelt de verantwoordelijkheid van burgemeester en

wethouders met betrekking tot de kwaliteit voor het brandweerpersoneel. Dit leidt onder andere tot het vaststellen van een meerjaren opleiding- en oefenplan.

Artikel 8 Instructie commandant

Het bepaalde in artikel 8 legt de grondslag vast voor de éénhoofdige leiding en de gezagsverhouding die voor een goed functioneren van de brandweer onmisbaar zijn. De instructie van de commandant zal naast de aan een juiste taakvervulling verbonden verplichtingen en bevoegdheden de regeling voor de vervanging van de commandant bevatten. In dit verband valt bovendien te denken aan het in goede staat doen verkeren van het materieel, de gebouwen, de installaties, de materialen en de overige goederen van de brandweer, alsmede de kleding en uitrusting van het personeel. Daartoe zullen periodieke inspecties, controles en beproevingen noodzakelijk zijn, waarvan de uitvoering bij instructie aan de commandant wordt opgedragen.

Ten slotte ware als gemachtigde van de burgemeester tot het aanvragen en verlenen van bijstand bij instructie in ieder geval de commandant aan te wijzen. Volledigheidshalve zij hier nog vermeld dat de verdere gang van zaken bij intra- en interregionale bijstandverlening is geregeld in of op grond van de desbetreffende gemeenschappelijke regeling inzake de Veiligheidsregio. Vervanging van de commandant geschiedt door de beleidsmedewerker brandweer. De instructie voor de commandant is in voorbereiding en wordt vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 173 van de Gemeentewet bepaalt dat de burgemeester het opperbevel heeft bij brand, alsmede bij ongevallen anders dan brand voor zover de brandweer daarbij een taak heeft. Om te voorkomen dat daarbij getreden wordt op het terrein van anderen, is de beperking aangebracht dat de brandweer bij bedoelde ongevallen een taak moet hebben. Het hier bedoelde opperbevel houdt in de bevoegdheid van de burgemeester – als politie autoriteit en hoogste burgerlijke overheid ter plaatse – tot het (bij brand e.d.) nemen van maatregelen ter handhaving van de openbare orde en van buitengewone, in het eigendomsrecht ingrijpende, maatregelen (onverwijlde inbezitneming in verband met de openbare veiligheid). Daarnaast brengt de term opperbevel tot uitdrukking dat de uiteindelijke verantwoordelijkheid en de bestuurlijke coördinatie bij de brandbestrijding e.d. in handen van de burgemeester liggen.

Artikel 9 Materieel

In dit artikel legt de gemeenteraad de verantwoordelijkheid voor het minimaal benodigde en het soort materieel van de brandweer vast. Deze verantwoordelijkheid wordt overgedragen aan burgemeester en wethouders. Zij valt uiteen in drie leden. Het eerste lid regelt de

verantwoordelijkheid voor de materieelvoorziening, aan de hand van het Regionaal

Dekkingsplan. Dat bepaalt de aard en omvang van het materieel hetwelk moet worden ingezet. Het tweede lid regelt de opslag van materieel en middelen in de gemeente.

Het derde lid geeft het minimaal benodigde materieel voor de gemeente Laarbeek aan.

Artikel 10 Bluswatervoorziening

Het blussen van branden is een belangrijke taak van de brandweer. Het blusmiddel water wordt het meest gebruikt. De zorg voor de brandveiligheid zoals bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de Brandweerwet 1985 geeft aan dat burgemeester en wethouders tevens verantwoordelijk zijn voor een adequate bluswatervoorziening.

De openbare bluswatervoorziening dient van een kwantiteit en kwaliteit te zijn, die is gerelateerd aan de gebruiksvoorschriften zoals die zijn opgenomen in het bestemmingsplan. Het is aan te bevelen in elk bestemmingsplan aan te geven wat de capaciteit is / zal zijn van de openbare bluswatervoorziening.

Bluswater kan worden verkregen uit het drinkwaternet, een apart bluswaterleidingnet, open water, speciale blusvijvers en geboorde putten. Ook zijn er alternatieven mogelijk waarmee in de benodigde bluswaterbehoefte kan worden voorzien. Aan elk van deze ‘bluswaterbronnen’ zijn nadelen verbonden:

  • ·

    Het drinkwater is een kostbare zaak en een goede kwaliteit drinkwater is van levensbelang. Waterleidingbedrijven kunnen niet altijd gezond drinkwater garanderen als de brandweer door het blussen van branden voor verlaging van de druk in het leidingnet zorgt.

  • ·

    Daarenboven is het aanhouden van een grotere doorsnede van een leiding om drukverlaging te voorkomen uit een oogpunt van volksgezondheid niet altijd gewenst, omdat het water onder normale omstandigheden dan te weinig doorstroomt.

  • ·

    Open water en speciale blusvijvers hebben het nadeel dat deze dichtgevroren kunnen zijn.

  • ·

    Geboorde putten vereisen een regelmatige controle en onttrekken bij gebruik (te) veel grondwater.

  • ·

    Een speciaal bluswaterleidingnet is kostbaar en komt alleen in beeld bij industrieterreinen en dergelijke.

Waar het in de bluswatervoorziening primair om gaat is dat er aan drie vastgestelde parameters wordt voldaan te weten:

  • §

    Tijdwaarin de bluswatervoorziening kan worden opgebouwd.

  • §

    Capaciteitdie de voorziening levert afgestemd op de vooraf vastgestelde behoefte die is gerelateerd aan de bestemming / aard van de bebouwing.

  • §

    Bereikbaarheid van de bluswatervoorziening met de daarvoor bij de brandweer in gebruik zijnde voertuigen en pompsystemen.

Voor de eerste inzet van de brandweer zijn de tankautospuit, waarin standaard 2000 liter water voor onmiddellijk gebruik is opgeslagen, en het drinkwaterleidingnet de meest geëigende middelen om voor bluswater te zorgen. Vooral in het buitengebied is het technisch niet overal mogelijk om van het drinkwaterleidingnet gebruik te maken. In dergelijke gevallen biedt de tankinhoud van het blusvoertuig of de inzet van alternatieve middelen de mogelijkheid om toch een inzet te starten. Een aanvullendewatervoorziening om aansluitend op een eventuele reddingsactie en poging ter voorkoming van branduitbreiding, alsnog een blussing in te zetten is in dergelijke situaties noodzakelijk. Immers, 2000 liter water is bij gebruik van twee hogedruk stralen à 125 liter per minuut binnen acht minuten op.

Het brandbeveiligingsconcept ‘beheersbaarheid van brand’ door het ministerie van Binnenlandse Zaken, geeft een methode voor het bepalen van de grootte van een compartiment en bevat rekenschema’s voor blussen en koelen. Dit zijn hulpmiddelen om (indicatief) te bepalen hoeveel één tankautospuit met een bemensing van zes personen kan blussen of koelen in een bepaalde brandsituatie. Op sommige plaatsen in de ontwikkelde methode is dat bepalend voor het al dan niet acceptabel zijn van een beoogd brandcompartiment.

In het buitengebied moet er rekening mee worden gehouden dat om technische of economische reden het niet altijd mogelijk zal zijn volledig aan de gestelde parameters te voldoen. In deze gevallen moeten er alternatieve mogelijkheden worden toegepast die er toe leiden dat redding van mens en dier altijd mogelijk is. Bovendien moet brandoverslag of ernstige (milieu-)hinder naar derden redelijkerwijs worden voorkomen. Dit betekent dus dat het in het buitengebied kan voorkomen dat een gebouw waarin bij aankomst van de brandweer zich een ontwikkelde brand woedt, er in eerste instantie onvoldoende water aanwezig is om deze ontwikkelde brand te doven. Gevolg kan zijn dat het gebouw door het vuur verloren gaat.

Branden op plaatsen waar geen drinkwaterleiding aanwezig is of waar dat leidingnet te weinig capaciteit heeft, moeten met water uit een tankwagen of op andere wijze worden geblust. Voor het vervolg van de brandbestrijding kan - zo nodig van een grotere afstand en na enige tijd - water worden gehaald uit een blusvijver of ander open water. Bij afwezigheid van een toereikende openbare bluswatervoorziening kan een gemeente op grond van de (model-) bouwverordening een niet-openbare bluswatervoorziening eisen, bijvoorbeeld als voorwaarde voor het verlenen van een bouwvergunning. Dit komt voor bij ver van de bebouwde kom gelegen bouwwerken of indien een grote hoeveelheid bluswater ineens nodig is, bijvoorbeeld bij een sprinklerinstallatie. De gemeente bepaalt waar de grens ligt tussen de publieke plicht om voor voldoende bluswater te zorgen en de noodzaak voor anderen dat te doen. Van belang is het hier nogmaals te vermelden dat brandbestrijding een publieke taak is.

Onderstaand is aangegeven hoeveel bluswater in bepaalde situaties minimaal nodig is voor de eerste inzet.

  • 1.

    Voor woningen die zijn uitgevoerd als brandcompartiment met een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) van ten minste 60 minuten: 30 kubieke meter per uur. Over het algemeen is hiervan sprake bij woningen die na 1945 zijn gebouwd.

  • 2.

    Voor woningen die niet zijn uitgevoerd als brandcompartiment met een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) van ten minste 60 minuten: 60 kubieke meter per uur. Over het algemeen is hiervan sprake bij woningen die voor 1945 zijn gebouwd.

  • 3.

    Voor overige gebouwen die zijn uitgevoerd als brandcompartiment met een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) van ten minste 60 minuten en waarbij door bouwkundige voorzieningen geen branduitbreiding naar buiten te verwachten valt: 30 kubieke meter per uur.

  • 4.

    Voor overige gebouwen die zijn uitgevoerd als brandcompartiment met een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) overeenkomstig het bepaalde in het brandbeveiligingsconcept 'Beheersbaarheid van brand' en waarbij door bouwkundige voorzieningen geen branduitbreiding naar buiten te verwachten valt: 30 kubieke meter per uur.

  • 5.

    Voor overige gebouwen die zijn uitgevoerd als brandcompartiment als onder 3 of 4 vermeld waarbij ter voorkoming van branduitbreiding bovendien wordt uitgegaan van een inzet van de brandweer voor het koelen en blussen van gevels: 60 kubieke meter per uur

  • 6.

    Voor overige gebouwen die niet afdoende zijn uitgevoerd als brandcompartiment met een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) is de behoefte aan water afhankelijk van de bij de planbeoordeling noodzakelijk geachte repressieve inzet.

Het ‘Toetskader bluswatervoorziening Laarbeek’ dient vanaf de vaststelling als voorgeschreven vastgesteld toetskader voor het geven van bluswateradvies in de gemeente Laarbeek. Elk advies moet vanaf de vaststellingsdatum gelijkwaardig zijn aan de parameters zoals die voor de betreffende bebouwing en de daaraan gerelateerde bestemming in de voorbeeldscenario’s in het Toetskader worden weergegeven. Daarnaast geldt de ‘handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid’ van het NVBR (2003) als basis.

Artikel 11 Advisering Veiligheidsregio Zuidoost-Brabant

Waar in de verordening nadrukkelijk wordt uitgegaan van een vergaande verwevenheid van de gemeentelijke brandweer en de Veiligheidsregio, wordt met dit artikel expliciet gemaakt dat zowel omtrent het vierjaarlijkse gemeentelijk Brandweerbeleidsplan Brandweerzorg en Veiligheid, als eventuele tussentijdse aanpassingen van gemeentelijke taken, de personele en/of de materiële sterkte van de gemeentelijke brandweer, voor finale besluitvorming om advies moet worden verzocht aan de regionale brandweer. Daarmee kan worden gewaarborgd dat de onderlinge verbondenheid van gemeenten en de regionale brandweer ook feitelijk in stand blijft. Datzelfde geldt indien gemeenten op intergemeentelijke wijze invulling willen geven aan de functie van officier van dienst.

Artikel 12 Citeertitel en in werking treden

De Verordening brandveiligheid en hulpverlening moet op grond van artikel 2 van de Brandweerwet 1985 binnen een week na vaststelling aan Gedeputeerde Staten worden gezonden.

Voetnoten

_________________________________________________________________

[1] Integrale veiligheidsrapportage 1993, uitgegeven door het Ministerie van Binnenlandse Zaken e.a. in april 1993.

[2] Nota Veiligheidsbeleid van 16 juni 1995, met brief nummer E95/U1399, gestuurd aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

[3] De brandweer en integrale veiligheid, een verkenning, uitgegeven door het Ministerie van Binnenlandse Zaken, januari 1995.

[4] Samenwerkingsprotocol afstemming programma's op het terrein van het integrale veiligheidsbeleid tussen de Ministeries van Binnenlandse Zaken en van Justitie en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 29 juni 1995.

[5] TK vergaderjaar 1986-1987, 20 066, nr.3.

[8] Project programma Versterking Brandweer, uitgegeven door het Landelijk Projectbureau Versterking Brandweer en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en de Koninklijke Nederlandse Brandweervereniging, 1995.

[9] Brandveiligheidsconcept Beheersbaarheid van brand, uitgegeven door het Ministerie van Binnenlandse Zaken, 1995.