Regeling vervallen per 04-02-2022

Erfgoedverordening Landerd 2017

Geldend van 03-03-2018 t/m 03-02-2022

Intitulé

Erfgoedverordening Landerd 2017

De raad van de gemeente Landerd;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 2 januari 2018;

Gelet op de artikelen 3.16 en 9.1 van de Erfgoedwet, gelezen in samenhang met de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

Gehoord de Monumentencommissie d.d. 23 november 2017;

BESLUIT

Vast te stellen de Erfgoedverordening Landerd 2017.

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    archeologisch monument: terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen;

  • -

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • -

    bouwhistorisch onderzoek: op schrift gesteld onderzoek naar de (ver)bouwgeschiedenis, de bouwhistorische kwaliteit en de monumentale waarde van een onroerende zaak, waarbij in ieder geval wordt gekeken naar de constructies, de toegepaste materialen en interieurelementen en dat naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoet aan de landelijke Richtlijnen Bouwhistorisch Onderzoek, uitgegeven door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;

  • -

    burgemeester en wethouders: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landerd;

  • -

    cultureel erfgoed: uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden;

  • -

    cultuurgoed: roerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;

  • -

    cultuurhistorisch onderzoek: op schrift gestelde rapportage die is gericht op het vaststellen van een cultuurhistorische waarde, gebaseerd op aangetroffen sporen, objecten, patronen en structuren uit het verleden die wat zeggen over de ontwikkeling van de beschaving;

  • -

    gemeentelijk erfgoedregister: lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening en de Erfgoedwet als beschermd monument aangewezen zaken of terreinen;

  • -

    gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk monument is aangewezen en als zodanig is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister en als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • -

    minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • -

    omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • -

    monument: onroerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;

  • -

    monumentencommissie: de op basis van artikel 15 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de verordening en het monumentenbeleid. Binnen de commissie zijn enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg. Van de commissie maken geen deel uit leden van het gemeentebestuur.;

  • -

    selectiebesluit: een gemotiveerd besluit van burgemeester en wethouders tot het al dan niet behouden van een bepaalde archeologische vindplaats. Het besluit leidt tot het al dan niet, of onder voorwaarden, vrijgeven van een terrein of het nemen van archeologische maatregelen;

  • -

    verzameling: cultuurgoederen die uit cultuurhistorisch of wetenschappelijk oogpunt bij elkaar horen.

  • -

    waardestellend onderzoek: op schrift gestelde rapportage die is gericht op het toekennen van een waardering aan een bepaald gebied, op basis van de fysieke verschijningsvorm van dat gebied, waaronder begrepen de zeldzaamheid en gaafheid van de samenstellende onderdelen daarvan. De waarden van de verschillende onderdelen worden door middel van kleuren op (bouw)tekeningen inzichtelijk gemaakt.

Artikel 1.2 Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1. Burgemeester en wethouders houden een door een ieder te raadplegen gemeentelijk register bij van krachtens deze verordening onherroepelijk aangewezen cultureel erfgoed (gemeentelijk erfgoedregister).

  • 2. Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed.

    • b.

      gegevens over door burgemeester en wethouders van de minister ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet.

Hoofdstuk 2 Aanwijzing van beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen

Artikel 2.1 Aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve besluiten een cultuurgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is en dat als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en dat in eigendom is van de gemeente of dat aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als beschermd gemeentelijk cultuurgoed.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve besluiten een verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en die in eigendom van de gemeente is of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als beschermde gemeentelijk verzameling.

  • 3. Voor de aanwijzing van een cultuurgoed dat of een verzameling die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd is toestemming van de eigenaar vereist.

  • 4. Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een beschermd gemeentelijk cultuurgoed of een beschermde gemeentelijke verzameling of over het afstand doen van de zorg daarvoor vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet.

  • 5. Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, en

    • b.

      cultureel erfgoed dat is aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 2.2 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste of tweede lid, ambtshalve wijzigen of intrekken. Artikel 3, vierde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, of

    • b.

      beschermd cultureel erfgoed op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 3. Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Hoofdstuk 3 Aanwijzing gemeentelijk monument

Artikel 3.1 Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. De aanwijzing wordt gebaseerd op een redengevende beschrijving aan de hand van selectiecriteria die door burgemeester en wethouders zijn vastgesteld.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat ten behoeve van de aanwijzing van een monument als gemeentelijk monument een bouwhistorisch, cultuurhistorisch en/of waardestellend onderzoek wordt verricht.

  • 4. Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten, en

    • b.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 3.2 Voornemen tot aanwijzing

  • 1. Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 3.1 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2. Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voeren burgemeester en wethouders overleg over het voornemen met de eigenaar.

Artikel 3.3 Voorbescherming

  • 1. De bescherming van hoofdstuk 4 is van overeenkomstige toepassing op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 3.2 is bekendgemaakt.

  • 2. De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister, of zodra onherroepelijk vaststaat dat het monument of archeologisch monument niet wordt geregistreerd.

Artikel 3.4 Advies Monumentencommissie

  • 1. Burgemeester en wethouders vragen over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 3.1 advies aan de Monumentencommissie.

  • 2. De Monumentencommissie betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg bij het advies.

  • 3. De Monumentencommissie brengt binnen acht weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd advies uit.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels vaststellen die betrekking hebben op de werkwijze en samenstelling van de Monumentencommissie.

Artikel 3.5 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1. Burgemeester en wethouders beslissen binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de Monumentencommissie, maar in ieder geval binnen 20 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het aanwijzingsbesluit bevat ten minste de plaatselijke en kadastrale aanduiding, een beschrijving van het monument met een motivering voor de aanwijzing, de tenaamstelling en de datum van de aanwijzing.

  • 3. Als een deel van een onroerende zaak beschermenswaardig is, beperkt de bescherming en registratie zich tot dat specifieke deel. In de beschrijving komt dit tot uitdrukking.

Artikel 3.6 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1. De aanwijzing als bedoeld in artikel 3.1 wordt schriftelijk bekendgemaakt aan de aanvrager en aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2. Zodra een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt deze onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 3. De voorbescherming of de aanwijzing wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijke beperkingenregister als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken.

Artikel 3.7 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1. In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 3.4 wordt in dat geval aan de gemeentelijke adviescommissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2. Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt zodra burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 3.1.

  • 3. Hoofdstuk 4 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 3.6 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 3.8 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende besluiten om de aanwijzing van een gemeentelijk monument of een voorlopig gemeentelijk monument te wijzigen.

  • 2. Artikel 3.1, tweede lid en artikel 3.2 tot en met 3.7 zijn van overeenkomstige toepassing op de wijziging van een aanwijzing, tenzij de wijziging naar het oordeel van burgemeester en wethouders van ondergeschikte betekenis is.

  • 3. De inhoud en datum van de onherroepelijke wijziging worden onverwijld geregistreerd in het gemeentelijk Erfgoedregister.

Artikel 3.9 Intrekken en vervallen van de aanwijzing

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende besluiten om de aanwijzing van een gemeentelijk monument in te trekken.

  • 2. Artikel 3.1, tweede lid en artikel 3.2 tot en met 3.7 zijn van overeenkomstige toepassing op de intrekking van een aanwijzing, tenzij het gemeentelijk monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig teniet is gegaan.

  • 3. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het gemeentelijk monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.1 van de Erfgoedwet, of in een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet.

  • 4. De intrekking of het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld geregistreerd in het gemeentelijk erfgoedregister.

Hoofdstuk 4 Bescherming gemeentelijk monument

Artikel 4.1 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 4.2 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of de monumentale waarden van het gemeentelijk monument in gevaar worden gebracht.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt, of

    • b.

      inpandige veranderingen van het monument, voor zover het een onderdeel daarvan betreft dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg zonder betekenis is.

  • 3. Burgemeester en wethouders zenden een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om een omgevingsvergunning voor een gemeentelijke monument aan de Monumentencommissie voor advies. Binnen vier weken na verzending van de adviesaanvraag brengt de Monumentencommissie schriftelijk advies uit aan burgemeester en wethouders.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg in de omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid nadere voorschriften of beperkingen stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan het gemeentelijk monument. Deze voorschriften of beperkingen kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.

  • 5. Burgemeester en wethouders kunnen nadere gegevens van de aanvrager verlangen, waaronder de resultaten van een bouwhistorisch onderzoek, een cultuurhistorisch onderzoek of een nadere omschrijving/bestek van de werkzaamheden.

Artikel 4.3 Intrekken van de omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 14, eerste lid, kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken:

  • a.

    als de verlening berust op onjuiste of onvolledige gegevens en de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zouden hebben geleid;

  • b.

    als de vergunninghouder de voorschriften en beperkingen verbonden aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.2, vierde lid, niet naleeft;

  • c.

    de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het gemeentelijk monument zwaarder dient te wegen;

  • d.

    voor zover veranderde omstandigheden of feiten met betrekking tot de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van die activiteit verzetten;

  • e.

    als niet binnen 52 weken van de vergunning gebruik is gemaakt.

Artikel 4.4 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2. Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

Hoofdstuk 5 Rijksmonumenten

Artikel 5.1 Advies omgevingsvergunning rijksmonument

  • 1. Burgemeester en wethouders zenden onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid. Artikel 3.4, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2. In afwijking van artikel 3.4, derde lid, adviseert de Monumentencommissie binnen vier weken, als voor de aanvraag de reguliere voorbereidingsprocedure doorlopen moet worden.

Hoofdstuk 6 Gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

Artikel 6.1 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

  • 1. De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, stads- en dorpsgezichten aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2. Burgemeester en wethouders zenden het voorstel voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid. Artikel 3.4, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 5. De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen beschermd stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- en dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 6. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt, dan wel of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening kan worden vastgesteld.

  • 7. Als een bestemmingsplan als bedoeld in het vijfde of zesde lid, opnieuw moet worden vastgesteld ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening, kan de gemeenteraad in afwijking van artikel 3.1, eerste lid, van die wet, voor het desbetreffende gebied een beheersverordening als bedoeld in die wet vaststellen.

  • 8. Dit artikel is niet van toepassing op beschermde stads- en dorpsgezichten die zijn aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 6.2 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht

  • 1. De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 6.2, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- en dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- en dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd stads- en dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, of

    • b.

      beschermd stads- en dorpsgezicht op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3. Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 6.3 Verbodsbepaling en aanvraag vergunning

  • 1. Het is in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een bouwwerk te slopen.

  • 2. De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3. De artikelen 4.3 en 4.4 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet.

Hoofdstuk 7 Vangnet archeologie

Artikel 7.1 Vangnet archeologie

  • 1. Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten worden verwacht als in het daar vigerende bestemmingsplan niet is voldaan aan artikel 3.1.6, vijfde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening, tenzij:

    • a.

      voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend;

    • b.

      het de verstoring betreft van een archeologisch monument of verwachtingsgebied dat is aangegeven op de provinciale archeologische monumentenkaart of de landelijke indicatieve kaart van archeologische waarden en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door burgemeester en wethouders vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;

    • c.

      de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen, of

    • d.

      met een vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen over het verrichten van archeologisch onderzoek.

Hoofdstuk 8 Overige bepalingen

Artikel 8.1 Tegemoetkoming in schade

Als en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen lasten behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen tegemoetkoming toe, als de schade in relatie staat tot:

  • a.

    de weigering van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.2 te verlenen.

  • b.

    de voorschriften door burgemeester en wethouders verbonden aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.2, vijfde lid.

  • c.

    de door burgemeester en wethouders nader te stellen regels als bedoeld in artikel 7.1, tweede lid.

Artikel 8.2 Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met artikel 4.1 of het bepaalde krachtens artikel 4.2, vierde lid, van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 8.3 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de door burgemeester en wethouders aangewezen personen.

Hoofdstuk 9 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9.1 Intrekken oude verordening

De ‘Monumentenverordening gemeente Landerd’ wordt ingetrokken.

Artikel 9.2 Overgangsrecht

  • 1. Een krachtens de Monumentenverordening gemeente Landerd aangewezen en geregistreerd gemeentelijk monument, wordt geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2. Aanvragen om vergunningen die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de Monumentenverordening gemeente Landerd.

Artikel 9.3 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Erfgoedverordening Landerd 2017.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van 8 februari 2018.

De raad voornoemd,

De griffier,

E.E. Weijenberg

de voorzitter,

M.C. Bakermans

Toelichting

ALGEMEEN DEEL

Inleiding

Op 1 juli 2016 is de nieuwe Erfgoedwet in werking getreden. De Erfgoedwet integreert verschillende wettelijke regelingen op het gebied van het cultureel erfgoed. De Erfgoedverordening Landerd 2017 is voor een groot deel gebaseerd op de model Erfgoedverordening van de VNG. Op een aantal punten hebben wij besloten om van de Erfgoedverordening af te wijken.

In de toekomst wordt besluitvorming over cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving ook geregeld via de Omgevingswet. In de Omgevingswet wordt het bestaande stelsel van monumenten- en sloopvergunningen inhoudelijk nagenoeg één-op-één overgenomen. Wel vindt op een aantal wetstechnische, procedurele en inhoudelijke punten stroomlijning plaats, die samenhangt met de samenvoeging met andere stelsels en met de vereenvoudigingsgedachte die aan de Omgevingswet ten grondslag ligt. Ook bepalingen over taken en bevoegdheden van de gemeentelijke monumentencommissie, de aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten en in dat kader het opstellen van beschermende bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen) en de bepalingen over de archeologische monumentenzorg in bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen gaan over naar de Omgevingswet.

De Erfgoedwet sorteert voor op de invoering van de Omgevingswet door overgangsrecht als gevolg waarvan delen van de Monumentenwet 1988 van kracht blijven, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daarom is deze verordening zowel gebaseerd op de Erfgoedwet als op de Monumentenwet 1988.

Reikwijdte

De Erfgoedwet integreert de Regeling materieelbeheer museale voorwerpen 2013, de Wet verzelfstandiging museale diensten, de Monumentenwet 1988 (Mw 1988), de Wet tot behoud van cultuurbezit (Wbc), de Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen en de Wet tot teruggave cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied. In aansluiting op de Erfgoedwet is gekozen voor een brede Erfgoedverordening die conform het begrip ‘cultureel erfgoed’ ziet op zowel onroerend cultureel erfgoed (monumenten) als roerend cultureel erfgoed (cultuurgoederen).

Deze verordening ziet in beginsel niet meer op archeologie. Archeologische waarden moeten worden geborgd via het ruimtelijke spoor (lees: de bestemmingsplannen en de afwijkvergunning op basis van de Wabo) op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 5.2 van het Besluit omgevingsrecht. Voor zover binnen de gemeente nog oude bestemmingsplannen van kracht zijn waarin de bescherming van archeologische waarden niet is opgenomen, is in artikel 6.1 van de verordening een vangnetbepaling opgenomen.

Wettelijke grondslag

De grondslag voor deze verordening bestaat uit artikel 3.16 van de Erfgoedwet en, op de voet van het overgangsrecht van artikel 9.1 van de Erfgoedwet, de artikelen 12 ,15 en 38 van de Monumentenwet 1988. Deze laatste wetgeving blijft op grond van het overgangsrecht van de Erfgoedwet van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Daarnaast zijn ook de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) van belang in verband met de bescherming van monumenten door middel van omgevingsvergunningen.

Omgevingswet

Op 1 januari 2021 treedt de Omgevingswet in werking. Regels over het aanwijzen en beschermen van gemeentelijke monumenten worden dan opgenomen in het omgevingsplan. Diverse verordeningen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving zullen op dat moment opgaan in het Omgevingsplan. Deze nieuwe Erfgoedverordening fungeert straks voor wat betreft het behoud en de bescherming van ons cultureel erfgoed als bouwsteen bij het opstellen van onze omgevingsvisie en omgevingsplannen.

ARTIKELSGEWIJS

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.

Hoofdstuk 1Algemeen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

De wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet gelden onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in deze verordening, nu deze verordening berust op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en derhalve in samenhang met de Erfgoedwet moet worden gelezen. Voor de leesbaarheid van deze verordening zijn de meest relevante begrippen uit de Erfgoedwet die terug komen in deze verordening in artikel 1 overgenomen. Daarnaast hebben wij door middel van begripsbepalingen duidelijk gemaakt waaraan een bouwhistorisch, een cultuurhistorisch of een waardestellend onderzoek tenminste moet voldoen.

Artikel 1.2 Gemeentelijk erfgoedregister

Het gemeentelijk erfgoedregister heeft betrekking op al het (beschermd) gemeentelijk aangewezen cultureel erfgoed (roerend en onroerend) voor zover dat krachtens deze verordening is gebeurd. Het gaat om door het gemeentebestuur zelf aangewezen monumenten, stads- of dorpsgezichten of cultuurgoederen. Het woord “onherroepelijk” betekent hier dat tegen de aanwijzing geen bezwaar is aangetekend of beroep is ingesteld, of dat het is afgewezen.

Daarnaast is in het tweede lid geregeld dat ook informatie over rijksmonumenten die in de gemeente zijn gelegen in het gemeentelijk erfgoedregister worden opgenomen. Op grond van de Erfgoedwet ontvangen burgemeester en wethouders deze informatie in afschrift van de minister bij de inschrijving in het rijksmonumentenregister.

Hoofdstuk 2 Aanwijzing van beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen

Artikel 2.1 Aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoeder of beschermde gemeentelijke verzameling

Dit artikel maakt het mogelijk dat topstukken van het gemeentelijk cultuurbezit worden aangewezen als beschermde gemeentelijke cultuurgoederen of beschermde gemeentelijke verzamelingen, voor zover deze niet al voor het Nederlandse cultuurbezit als beschermde cultuurgoederen zijn aangewezen door de minister op grond van artikel 3.7 van de Erfgoedwet of door gedeputeerde staten op grond van de provinciale erfgoedverordening krachtens artikel 3.17 van de Erfgoedwet.

De formele gevolgen van een aanwijzing van een cultuurgoed of verzameling als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling zijn beperkt: ingevolge artikel 2 van deze verordening zullen ze ingeschreven dienen te worden in het gemeentelijk erfgoedregister en er geldt op grond van het derde lid, in aanvulling op artikel 4.18 van de Erfgoedwet, een adviesverplichting bij een eventuele vervreemding daarvan door de gemeente of wanneer de gemeente afstand wil doen van het eigendom of de zorg voor het cultuurgoed dat of de verzameling die aan haar was toevertrouwd. De aanwijzing heeft daarnaast vooral een symbolische betekenis en geeft uitdrukking aan het belang dat de gemeente stelt in het betreffende cultuurgoed of de betreffende verzameling.

De aanwijzing van beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen kan uitsluitend betrekking hebben op cultuurgoederen en verzamelingen die in eigendom zijn van de gemeenten of cultuurgoederen en verzamelingen waarvan de zorg aan de gemeente is toevertrouwd. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij cultuurgoederen die door de gemeente in bruikleen zijn verkregen uit collecties van derden. Voor aanwijzing van dergelijke cultuurgoederen is overeenstemming met de eigenaar een vereiste. Burgemeester en wethouders moeten voorts in het geval van een schenking, erfstelling, legaat of aankoop eventuele beperkende of andere juridische voorwaarden in acht nemen.

Er kan op grond van deze verordening geen sprake zijn van de aanwijzing van cultuurgoederen van derden als beschermde gemeentelijke cultuurgoederen of verzamelingen, zonder toestemming van de eigenaar. Er bestaat onvoldoende wettelijke grondslag om bij verordening een juridisch beschermingsregime eenzijdig aan een andere eigenaar op te leggen, zoals dat geldt voor de op rijksniveau beschermde cultuurgoederen (zie Hoofdstuk 4 van de Erfgoedwet). Van een eventuele aanwijzing zou daardoor geen enkele beschermde werking uitgaan. Daarom is ervan afgezien een aanwijzingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders te creëren.

Artikel 2.2 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling dezelfde adviesprocedure geldt als bij onder meer de aanwijzing daarvan; over het voornemen daartoe vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan de plaatsaanduiding i.v.m. verhuizing van een cultuurgoed naar een andere locatie ter plekke of omdat het in tijdelijke bruikleen wordt gegeven aan een museum. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking door de minister op een provincie wordt aangewezen als beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling.

Hoofdstuk 3 Aanwijzing gemeentelijk monument

Artikel 3.1 Aanwijzing als gemeentelijk monument

Dit artikel regelt de toekenning van de status van gemeentelijk monument aan een monument of archeologisch monument (een tuin en een park vallen binnen het begrip ‘monument’, natuurlandschap niet). Burgemeester en wethouders hebben beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monument of archeologisch monument als beschermd gemeentelijk monument. De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het algemene belang tot bescherming van het cultureel erfgoed en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen en eventuele belangen die de eigenaar heeft bij al dan niet aanwijzing zoals het gebruik van het monument of archeologisch monument. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen derhalve in concreto worden onderzocht.

Het tweede lid bepaalt dat het aanwijzingsbesluit wordt gebaseerd op de selectiecriteria die door burgemeester en wethouders zijn vastgesteld. De selectiecriteria zijn neergelegd in de Beleidsregel Aanwijzing gemeentelijke monumenten Landerd. De selectiecriteria en de bijbehorende waarderingstabel maken het voor het bevoegd gezag eenvoudiger om bij de besluitvorming een brede en goed gemotiveerde afweging te maken. Ook bieden de criteria en de waarderingstabel belanghebbenden vooraf een helder inzicht in de aspecten waarop bij het wel of niet aanwijzen van gemeentelijke monumenten getoetst wordt.

Het derde lid biedt burgemeester en wethouders een grondslag om een bouwhistorisch, een cultuurhistorisch en/of een waardestellend onderzoek te laten verrichten, wanneer zij dat voor het nemen van een besluit over het al dan niet aanwijzen van een monument of archeologisch monument noodzakelijk achten.

Artikel 3.2 Voornemen tot aanwijzing

Eerste lid

Ieder monument is gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet per definitie een onroerende zaak (het gebouw). Ieder archeologisch monument omvat ten minste één onroerende zaak (het terrein, dat vanwege en samen met de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen, gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt aangemerkt als archeologisch monument). Voor alle zakelijk gerechtigden op de betreffende onroerende zaken is ontvangst van het voornemen van een aanwijzing door burgemeester en wethouders van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers ten aanzien van de onroerende zaak.

Tweede lid

De aanwijzing van kerkelijke monumenten vereist voorafgaand overleg met de eigenaar. Het gaat dan per definitie om een monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging (artikel 1.1 van de Erfgoedwet). Dit lid stemt overeen met de vergelijkbare eis in artikel 3.1 van de Erfgoedwet en artikel 3.2a van de Wabo en doet recht aan de bijzondere positie van het kerkelijk monument als plaats voor het gezamenlijk belijden van godsdienst of levensovertuiging. Dit geldt naast de algemene regel van artikel 4:8 van de Awb op grond waarvan belanghebbenden zoals eigenaren moeten worden gehoord.

Artikel 3.3 Voorbescherming

Dit artikel regelt de voorbescherming voor gemeentelijke monumenten. De voorbescherming houdt dat in de periode van kennisgeving van het voornemen van burgemeester en wethouders om een aanwijzingsprocedure te starten hebben bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden, totdat het daadwerkelijke aanwijzingsbesluit onherroepelijk is. Dit besluit kan ook een afwijzing inhouden. Gedurende deze periode zijn de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze verordening van toepassing. Dat betekent onder meer dat het monument of archeologisch moment waarop de vooraankondiging betrekking heeft gedurende deze periode niet zonder omgevingsvergunning mag worden afgebroken, gewijzigd of verplaatst etc. De voorbescherming vervalt zodra het aanwijzingsbesluit is geregistreerd in het gemeentelijk Erfgoedregister of zodra na een afwijzing of gerechtelijke uitspraak onherroepelijk vaststaat dat het monument of archeologisch monument niet wordt geregistreerd.

De voorbescherming van een object is een publiekrechtelijke beperking en een beperkingenbesluit als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1 juncto artikel 1, onder b, sub 5 van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Daarmee is ook onder andere artikel 13 van deze wet van toepassing wat betreft de aansprakelijkheid van gemeenten voor geleden schade. Het inroepen van voorbescherming moet daarom goed worden gemotiveerd.

Artikel 3.4 Advies Monumentencommissie

Artikel 15 van de Monumentenwet 1988 blijft van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Op grond van dat artikel dient ten minste in de onderhavige verordening te zijn geregeld de inschakeling van “een commissie op het gebied van de monumentenzorg die in elk geval tot taak heeft te adviseren over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.” Hieraan wordt in dit artikel uitvoering gegeven.

Binnen de commissie zijn enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg. Hiertoe behoort ook de archeologische monumentenzorg. Nu een voorwaarde van de Omgevingswet zal zijn dat geen leden van het gemeentebestuur deel uitmaken van deze commissie (onder de Monumentenwet 1988 geldt dat voor leden van burgemeester en wethouders), is deze voorwaarde daartoe overgenomen in deze verordening.

Het vierde lid biedt burgemeester en wethouders een grondslag om nadere regels op te stellen over de werkwijze en samenstelling van de Monumentencommissie.

Artikel 3.5 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

In dit artikel zijn regels neergelegd over de beslistermijn en inhoud van het aanwijzingsbesluit. Bij het bepalen van de beslistermijn is aangesloten bij de termijnen uit de Monumentenverordening Landerd. Aan artikel 3.5 is een derde lid toegevoegd, op basis waarvan burgemeester en wethouders kunnen besluiten om het aanwijzingsbesluit te beperken tot een gedeelte van een onroerende zaak. De beschermende werking van de bepalingen in hoofdstuk 4 van deze verordening geldt dan uitsluitend voor dat specifiek gedeelte van de onroerende zaak.

Artikel 3.6 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

Dit artikel geldt naast de algemene verplichting tot bekendmaking van besluiten op basis van de Awb. Ontvangst van de aanwijzing door burgemeester en wethouders is voor alle zakelijk gerechtigden van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Op een aanwijzingsbesluit is deze wet ook van toepassing. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers.

De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit. Overigens zal van de aanwijzing ook inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister en in het kadaster plaatsvinden op grond van artikel 1, onder c en e, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Dit is nog eens extra tot uitdrukking gebracht in het derde lid.

Artikel 3.7 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

Dit artikel biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen een monument of archeologisch monument als gemeentelijk monument aan te wijzen. In dat geval wordt de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 8 pas ingeschakeld na de voorlopige aanwijzing. De bescherming van paragraaf 4 geldt echter vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van de voorlopige aanwijzing. Een bezwaarschrift heeft dus geen opschortende werking en daarmee kan de voorlopige aanwijzing dus niet eenvoudig omzeild worden. Als de aanwijzing definitief wordt door de opname in het erfgoedregister loopt deze bescherming door. Als er uiteindelijk geen opname in het erfgoedregister plaatsvindt vervalt de bescherming.

Artikel 3.8 Wijzigen van de aanwijzing

Er kunnen zich situaties voordoen waarin het wenselijk is ambtshalve of op aanvraag wijzigingen in de aanwijzing te kunnen aanbrengen. Daarvoor moet op grond van lid 2 van dit artikel een zelfde procedure worden doorlopen als voor de aanwijzing daarvan, tenzij het gaat om wijzigingen van ondergeschikte aard. Hierbij wordt gedacht aan veranderingen van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.

Artikel 3.9 Intrekken en vervallen van de aanwijzing

Dit artikel bepaalt dat op het schrappen uit het register van een aanwijzing als gemeentelijk monument dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hierin bepaald dat de aanwijzing als gemeentelijk monument vervalt zodra een monument is opgenomen in het rijksmonumentenregister of in een provinciaal erfgoedregister.

Hoofdstuk 4 Bescherming gemeentelijk monument

Artikel 4.1 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Dit artikel is voor gemeentelijke monumenten naar analogie met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 geschreven, zoals dat is gewijzigd door artikel 10.18 van de Erfgoedwet, met inbegrip van de instandhoudingsplicht die daarbij is geïntroduceerd.

Artikel 4.2 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo. Als dat naar het oordeel van burgemeester en wethouders nodig is, kunnen zij voor het nemen van een besluit op de aanvraag een bouwhistorisch, een cultuurhistorisch en/of een waardestellend onderzoek laten verrichten. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning kunnen burgemeester en wethouders op grond van het vijfde lid in het belang van de monumentenzorg voorschriften en beperkingen aan het gebruik van de omgevingsvergunning verbinden. De aanvrager kan bijvoorbeeld worden verplicht om vóór én tijdens de werkzaamheden bouwhistorische expertise in te schakelen.

Artikel 4.3 Intrekken van de omgevingsvergunning

Dit artikel bevat de mogelijke gronden om een vergunning in te trekken. De bepaling onder c heeft de volgende achtergrond: als de omstandigheden bij de vergunninghouder ten aanzien van het monument wijzigen, dan zou het zo kunnen zijn dat als er een nieuwe belangenafweging zou kunnen plaatsvinden, de belangen van het monument behoren voor te gaan. In dat geval moet het college mogelijkheden hebben om de vergunning in te trekken. De overige intrekkingsgronden behoeven naar ons oordeel geen toelichting.

Artikel 4.4 Weigeringsgronden

In het eerste lid ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument. In het tweede lid is voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk monument aangesloten bij artikel 3.2a van de Wabo.

Hoofdstuk 5 Rijksmonumenten

Artikel 5.1 Advies omgevingsvergunning rijksmonument

Zie de toelichting bij artikel 3.4. De definitie van een “rijksmonument” is opgenomen in artikel 1.1 van de Wabo zoals dat na inwerkingtreding van artikel 10.9 van de Erfgoedwet is komen te luiden. De procedure inzake de omgevingsvergunning voor rijksmonumenten is geregeld in paragraaf 3.1 van de Erfgoedwet. De gemeenteraad is verplicht om de inschakeling van een commissie die adviseert over omgevingsvergunningen bij rijksmonumenten te regelen bij verordening (artikel 15 van de Monumentenwet 1988). Aan deze verplichting is invulling gegeven met artikel 5.1, eerste lid.

Hoofdstuk 6 Gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

Artikel 6.1 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

Dit artikel geeft de mogelijkheid aan de gemeenteraad om gemeentelijke stads- en dorpsgezichten aan te wijzen, die vervolgens krachtens het bestemmingsplan moeten worden beschermd. Dit is vergelijkbaar met de thans nog geldende artikelen 35 en 36 van de Monumentenwet 1988; echter zonder de plicht de minister te horen. Artikel 36 van de Monumentenwet 1988 zal vervallen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daarna is het aanwijzen gemeentelijke van stads- en dorpsgezichten mogelijk via het omgevingsplan.

Voor de bescherming van rijksmonumenten binnen het gemeentelijke stads- en dorpsgezicht geldt artikel 11 van de Monumentenwet en van gemeentelijke monumenten artikel 4.1 van deze verordening. Ook het Rijk zal de bescherming van stads- en dorpsgezichten van landelijke betekenis dan op basis van de Omgevingswet regelen via een instructie aan de gemeenten, die zij moeten overnemen in hun omgevingsplan.

Artikel 6.2 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht

Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het stads- en dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking door de minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan wijzigingen i.v.m. de verandering van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.

Artikel 6.3 Verbodsbepaling en aanvraag vergunning

Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo geeft gemeente de mogelijkheid om op basis van hun verordening het slopen in een beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht aan een omgevingsvergunning te onderwerpen. Daaraan is hier uitvoering gegeven.

Hoofdstuk 7 Vangnet archeologie

Artikel 7.1 Vangnet archeologie

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving opgenomen te worden van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Met de invoering van deze verplichting is de bescherming archeologische waarden in beginsel ruimtelijk geborgd. Er zijn echter nog bestemmingsplannen van kracht van vóór de invoering van deze eisen. Gelet op de geldigheidstermijn van een bestemmingsplan van tien jaar, zal dit ook nog enige jaren mogelijk blijven. Om, mede gelet op de verplichtingen van het Verdrag van Malta, ook voor de gronden waar deze ‘oude’ bestemmingsplannen nog gelden de bescherming van archeologische waarden te verzekeren, is dit artikel opgenomen. De strekking van dit artikel is te waarborgen dat mogelijk in deze gronden aanwezige archeologische waarden niet worden verstoord, tenzij daaraan aandacht is besteed die gelijkwaardig is aan waartoe artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht, door middel van de verwachtingskaarten, een omgevingsvergunning of eigen onderzoek dat aan die eisen kan voldoen.

Bij eventuele nadere regels van burgemeester en wethouders over het verrichten van archeologisch onderzoek kan bijvoorbeeld gedacht worden aan regels m.b.t. een programma van eisen of een plan van aanpak. De nadere regels zijn altijd een uitwerking van de wet en de verordening. In nadere regels wordt niets vastgesteld dat in strijd is met die wet en/of die Verordening.

Hoofdstuk 8 Overige bepalingen

Artikel 8.1 Tegemoetkoming in schade

De Afdeling rechtspraak van de Raad van State heeft uitgemaakt dat de erfgoedverordening zonder een schadevergoedingsregeling rechtsgeldig is (BR 86,604). Voor het archeologische deel van de verordening dient echter, op grond van de Wet op de Archeologische monumentenzorg, wel een schadevergoedingsregeling in de verordening opgenomen te worden. Het veroorzaker-betaalt- principe, zoals dat in de memorie van toelichting van de Wet op de Archeologische monumentenzorg is verwoord, staat bij de afweging tot toekenning van schadevergoeding voorop en geldt voor alle in het eerste lid genoemde onderdelen. De gemeente zal zelf per geval moeten afwegen wat ‘redelijk’ of ‘buitenproportioneel’ is.

In deze verordening is gekozen voor een gecombineerde schadevergoedingsbepaling, waarin de specifieke gevallen zijn opgenomen op grond waarvan burgemeester en wethouders mogelijk een schadevergoeding aan een belanghebbende dient toe te kennen.

Artikel 8.2 Strafbepaling

Deze strafbepaling is uitsluitend voor overtreding van de instandhoudingsplicht van artikel 4.1 en de gestelde voorschriften en beperkingen krachtens artikel 4.2, vierde lid, noodzakelijk. De strafbaarstelling van handelen zonder of in strijd met de voorschriften van de omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten is via de Wabo en de Wet op de economische delicten (artikel 1a) geregeld. Langs deze weg is ook overtreding van artikel 4.2, eerste lid en artikel 6.1, eerste lid, van deze verordening strafbaar.

Artikel 8.3 Toezichthouders

Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Toezichthouders kunnen zowel individueel als categoraal worden aangewezen. In de artikelen 5:15 tot en met 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden bevoegdheden aan toezichthouders toegekend. Een toezichthouder mag zijn bevoegdheid slechts uitoefenen voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak noodzakelijk is.

Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner. 'Plaatsen' is daarbij een ruim begrip en omvat niet alleen erven en andere terreinen, maar ook gebouwen (niet-woningen). Uit artikel 5.13 van de Wabo volgt dat de ambtenaren die op grond van artikel 7.3 van deze verordening belast zijn met het toezicht op de naleving ter zake van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.2 van de Wabo daarnaast ook bevoegd zijn, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 9.1 Intrekken oude verordening

Dit artikel regelt de intrekking van de vorige verordening, zodat niet twee verordeningen van kracht zijn die hetzelfde onderwerp regelen.

Artikel 9.2 Overgangsrecht

Vanwege de rechtszekerheid en om bestaande rechten te respecteren is een overgangsbepaling in deze verordening opgenomen. Op grond van het eerste lid worden monumenten die op grond van de oude Monumentenverordening zijn aangewezen en om die reden op de gemeentelijke monumentenlijst voorkomen, geacht te zijn aangewezen en geregistreerd overeenkomstig deze nieuwe verordening.

In het tweede lid is geregeld dat aanvragen om een omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten, die zijn ingediend vóór het van kracht worden van deze verordening, worden afgehandeld op grond van de bepalingen uit de Monumentenverordening Landerd.