Regeling vervallen per 01-01-2020

Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst

Geldend van 20-08-2013 t/m 31-12-2019

Intitulé

Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst

Registratienummer: 2013/4964

Burgemeester en wethouders van Landerd;

Gelet op de circulaires van het Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden (LOGA): CvA/LOGA 10/17 d.d. 9 september 2010, CvA/LOGA 10/19 d.d. 15 september 2010, CvA/LOGA 10/22 d.d 14 december 2010, CvA/LOGA 10/23 d.d. 14 december 2010, CvA/LOGA 10/26 d.d. 22 december 2010, CvA/LOGA 11/04 d.d. 19 januari 2011, ECCvA/LOGA 12/01 d.d. 30 januari 2012, ECCvA/LOGA 12/09 d.d. 29 juni 2012, ECCvA/LOGA 12/13 d.d. 4 september 2012, CvA/LOGA 12/14 d.d. 26 november 2012, CvA/LOGA 13/01 d.d. 9 januari 2013, CvA/LOGA 13/02 d.d. 9 januari 2013, CvA/LOGA 13/03 d.d. 14 januari 2013 en CvA/LOGA 13/11 d.d. 22 april 2013.

B E S L U I T E N :

Vast te stellen de navolgende verordening tot 69ste wijziging van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst.

1.Op basis van CvA/LOGA 10/17 d.d. 9 september 2010(Wijzigingen CAR n.a.v. ingangsdatum pensioen):

A Artikel 6a:8, tweede lid, onderdeel c wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

c op de laatste dag van de maand voorafgaand aan de maand waarin de ambtenaar 65 jaar wordt.

In de toelichting op artikel 6a:8, lid 2, worden de woorden “In artikel 19g … AOW-pensioen ingaat” vervangen door: Op grond van artikel 8:2 CAR eindigt het dienstverband van de werknemer op de eerste dag van de maand waarin hij 65 jaar wordt. Deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling eindigt om die reden op de dag voordat zijn dienstverband eindigt.

B Artikel 7:5, derde lid, onderdeel b, wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

b met ingang van de eerste dag van de maand waarin de ambtenaar 65 jaar wordt.

C Artikel 7:6, tweede lid, onderdeel a, wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

a met ingang van de eerste dag van de maand waarin de overledene 65 jaar zou worden.

D Aan artikel 8:2 wordt een nieuw tweede lid toegevoegd, onder vernummering van het tweede lid tot het derde lid:

2.Aan de ambtenaar die voldoet aan de voorwaarden voor FPU, maar niet (geheel) gebruik maakt van dit recht, wordt eervol ontslag verleend met ingang van de eerste van de maand volgend op die waarin hij de 65-jarige leeftijd bereikt.

Aan de toelichting op artikel 8:2 wordt een nieuwe toelichting op lid 2 toegevoegd, onder vernummering van de toelichting op lid 2 tot de toelichting op lid 3:

Lid 2

Een ambtenaar die volledig gebruik maakt van de FPU-regeling heeft reeds voor zijn 65 ste ontslag gekregen op grond van artikel 8:11. Ambtenaren met recht op een FPU-uitkering , maar daar niet of niet geheel gebruik van maken hebben op hun 65 ste nog een (resterende) betrekking. Voor deelnemers met FPU-rechten regelt het ABP dat het pensioen niet eerder kan ingaan dan op de dag dat de deelnemer 65 wordt. Er moet dan ontslag wegens ouderdomspensioen worden verleend. De CAR regelt dat dat ontslag ingaat op de eerste van de maand volgend op die waarin de ambtenaar 65 is geworden.

De toelichting op artikel 8:2, lid 3 wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

Lid 3

In bijzondere situaties, bijvoorbeeld tijdens een herindeling, kan het wenselijk zijn dat een bepaalde ambtenaar nà zijn 65-jarige leeftijd tijdelijk doorwerkt. Als betrokkene hiermee instemt, wordt hem op een latere datum eervol ontslag verleend. Een tweede mogelijkheid is betrokkene na zijn ontslag een nieuwe aanstelling te verlenen op grond van artikel 2:4.

In het eerste geval zal betrokkene, op grond van het pensioenreglement, ook langer pensioen opbouwen: inhouding van pensioenpremie op zijn bezoldiging is derhalve dan ook aan de orde. In het tweede geval, waarbij een nieuw dienstverband wordt aangegaan na de 65-jarige leeftijd, heeft de ambtenaar de keuze of er verder pensioenopbouw plaatsvindt. Dit is geregeld in artikel 16.1 van het pensioenreglement.

Wordt gekozen voor de mogelijkheid om geen pensioen op te bouwen na 65 jaar, dan kan de nieuwe aanstelling niet plaatsvinden aansluitend aan het ontslag op grond van het eerste lid van dit artikel. Het ontslag zou dan namelijk ingaan op de eerste dag van de maand waarin de ambetnaar 65 wordt. Als dan vervolgens de nieuwe aanstelling direct ingaat dan wordt de ambtenaar vóór zijn 65 ste aangesteld en is er wel sprake van verplichte pensioenopbouw. De nieuwe aanstelling moet dus ingaan op een later moment dan 65 jaar. Uiteraard kan een kleine maand gewacht worden met het aanstellen van de ambtenaar. Maar het college kan dan ook gebruik maken van de mogelijkheid voor een afwijkende ontslagdatum en kiezen voor de eerste van de maand volgend op die waarin de ambtenaar 65 is geworden. Als de betrokkene op diezelfde dag aangesteld wordt, is geen sprake meer van verplichte pensioenopbouw en – dus – inhouding van pensioenpremies..

Door het verkrijgen van het recht op ouderdomspensioen worden financiële belemmeringen weggenomen bij ambtenaar en werkgever om een dienstverband aan te gaan dat geheel en al aansluit bij de wens van beide partijen. Zo kan de ambtenaar de wens hebben een minder belastende functie te krijgen, bijvoorbeeld in de vorm van minder uren en/of lager functieniveau met bijbehorende lagere betaling.

Bij voortzetting van het dienstverband verschilt het bruto-netto traject en de premieafdrachten van de situatie waarin na de leeftijd van 65 jaar een nieuw dienstverband is aangegaan. Het aangaan van een nieuw dienstverband is voor zowel werkgever als werknemer voordeliger in financieel opzicht. Wel heeft het niet langer betalen van pensioenpremies natuurlijk gevolgen voor de pensioenopbouw. Tijdens het nieuwe dienstverband wordt geen pensioen meer opgebouwd. In het navolgende schema vindt u een overzicht met de gevolgen.

Continuering dienstverband (art. 8:2 CAR)

Nieuw dienstverband (art. 2:4 CAR, met toepassing 8:2, derde lid)

Ingangsdatum OP

Na afloop dienstverband

M.i.v. eerste van de maand volgend op die waarin betrokkene 65 jaar wordt

Opbouw OP/NP

Tot einde dienstverband

Stopt op eerste van de maand volgend op die waarin betrokkene 65 jaar wordt

Premie AAOP

Ja

Nee

Premie OP

Ja

Nee

Premie NP

Ja

Nee

Premie FPU

Nee

Nee

Pseudopremie WW

Nee

Nee

Premie WAO

Nee

nee

E Artikel 9e:10, tweede lid, onderdeel c, wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

c op de laatste dag van de maand voorafgaand aan de maand waarin de ambtenaar 65 jaar wordt.

F In artikel 10:8, vierde lid, worden de woorden “Deze bijzondere verlenging … bereikt” vervangen door: Deze bijzondere verlenging duurt tot de eerste dag van de kalendermaand waarin hij 65 jaar wordt.

G Artikel 10:23, eerste lid, onderdeel a, wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

a met ingang van de eerste dag van de kalendermaand waarin betrokkene 65 jaar wordt;

H Artikel 10a:16, vierde lid, wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

4 De betrokkene die op het tijdstip van ontslag de leeftijd van 55 jaren of ouder heeft bereikt, heeft recht op een aansluitende uitkering tot de eerste dag van de kalendermaand waarin hij 65 jaar wordt.

In de toelichting op artikel 10a:16, lid 4, wordt de alinea die begint met de woorden “Het recht op een” en eindigt met “aansluitende uitkering.” geschrapt.

2.Op basis van CvA/LOGA 10/19 d.d. 15 september 2010 (Uitsluiting CAR/UWO voor publieke ambulancediensten):

CAR-wijzigingen per 1 januari 2011:

A In artikel 1:2, eerste lid, onderdeel h, wordt de punt vervangen door een puntkomma.

Aan artikel 1:2, eerste lid, wordt een nieuw onderdeel i toegevoegd:

i de ambtenaar als bedoeld in artikel 1.1, onder “medewerker”, van de sector-cao Ambulancezorg.

De toelichting op artikel 1:2, lid 1, wordt als volgt aangevuld:

onderdeel i

Per 1 januari 2011 is voor de gehele ambulancesector één arbeidsvoorwaardenregeling van toepassing: de sector-cao Ambulancezorg. De directe aanleiding voor de totstandkoming van de cao vormt de inwerkingtreding van de Wet ambulancezorg. De sector-Cao Ambulancezorg heeft geen rechtstreekse doorwerking naar de publieke ambulancediensten. Dat wordt ook niet gerealiseerd door de voorgenomen algemeenverbindendverklaring van de sector-Cao . Tussen alle bij de Cao betrokken partijen is afgesproken dat de publieke diensten de sector-Cao Ambulancezorg als rechtspositionele regeling zullen vaststellen en daarin boek 7, titel 10, van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing zullen verklaren. Deze afspraak wordt neergelegd in een apart en bindend convenant dat alle betrokken ambulancediensten ondertekenen.

B Hoofdstuk 19a vervalt.

De toelichting op hoofdstuk 19 vervalt.

3.Op basis van CvA/LOGA 10/22 d.d 14 december 2010 (indexering BWW-uitkering hoofdstuk 10 CAR)

CAR-Wijziging:

Artikel 10a:4 wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

  • 1.

    De berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering wordt per 1 januari en 1 juli van een jaar geïndexeerd op een volgens LOGA-partijen vastgestelde wijze.

  • 2.

    Het LOGA maakt bekend met welk percentage de berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering wijzigt.

De toelichting op artikel 10a:4 vervalt.

4.Op basis van CvA/LOGA 10/23 d.d. 14 december 2010 (verhoging minimum vakantietoelage per 1 januari 2011)

CAR-wijziging:

De laatste zin van de toelichting op lid 2 van artikel 6:3 wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden: De minimum vakantietoelage bedraagt € 146,65 per maand.

5.Op basis van CvA/LOGA 10/26 d.d. 22 december 2010 (FLO-overgangsrecht eenmalige indicatie inkoop OP en wijzigingen CAR)

Wijzigingen CAR-artikelen

A In artikel 9b:11, vijfde lid, worden de woorden "één jaar" gewijzigd in: zes kalendermaanden.

B Aan artikel 9b:22 wordt een nieuw zesde lid toegevoegd en komt als volgt te luiden:

6.De ambtenaar kan zijn werkgever eenmalig verzoeken om een indicatie van het verwachte te storten bedrag. Het college bepaalt, in overleg met de ambtenaar, het geschikte moment voor deze indicatie.

Aan de toelichting op artikel 9b:22 wordt een toelichting op lid 6 toegevoegd:

Lid 6

De medewerker kan de wens hebben eerder dan op 54-jarige leeftijd te weten wat het effect is van het bedrag dat op 53-jarige leeftijd in ABP Extra Pensioen is gestort. Hiermee kan hij eerder anticiperen op de vraag of hij zijn keuzemoment wil uitstellen.

Daarom kan de medewerker zijn werkgever eenmalig verzoeken om een indicatie te g even van het verwachte stortingsbedrag. Met een rekentool op abp.nl kan de medewerker dan berekenen wat dit bedrag zou betekenen voor de verwachte hoogte van zijn pensioen

Het college bepaalt in overleg met de medewerker het geschikte moment voor de eenmalige indicatie. Hierbij wordt geadviseerd rekening te houden met mogelijke carrièrestappen van de medewerker. Als die nog worden verwacht dan is het geven van een indicatie niet zinvol. De berekening van dat bedrag is namelijk gebaseerd op de huidige situatie en houdt met eventuele carrièrestappen geen rekening.

C In artikel 9b:35, vijfde lid, worden de woorden "één jaar" gewijzigd in: zes kalendermaanden.

D Aan artikel 9b:45 wordt een nieuw tiende lid toegevoegd en komt als volgt te luiden:

10.De ambtenaar kan zijn werkgever eenmalig verzoeken om een indicatie van het verwachte te storten bedrag. Het college bepaalt, in overleg met de ambtenaar, het geschikte moment voor deze indicatie.

Aan de toelichting op 9b:45 wordt een toelichting op lid 10 toegevoegd:

Lid 10

De medewerker kan de wens hebben eerder dan op 54-jarige leeftijd te weten wat het effect is van het bedrag dat op 53-jarige leeftijd in ABP Extra Pensioen is gestort. Hiermee kan hij eerder anticiperen op de vraag of hij moment van minder gaan werken wil uitstellen. Daarom kan de medewerker zijn werkgever eenmalig verzoeken om een indicatie te geven van het verwachte stortingsbedrag. Met een rekentool op abp.nl kan de medewerker dan berekenen wat dit bedrag zou betekenen voor de verwachte hoogte van zijn pensioen.

Het college bepaalt in overleg met de medewerker het geschikte moment voor de eenmalige indicatie. Hierbij wordt geadviseerd rekening te houden met mogelijke carrièrestappen van de medewerker. Als die nog worden verwacht dan is het geven van een indicatie niet zinvol. De berekening van dat bedrag is namelijk gebaseerd op de huidige situatie en houdt met eventuele carrièrestappen geen rekening.

E Aan artikel 9e:8, tweede lid, wordt de volgende zin toegevoegd: De controle hierop vindt plaats binnen een half jaar na het bereiken van de datum van ingang van het onbezoldigd volledig verlof.

Aan artikel 9e:8, derde lid, wordt de volgende zin toegevoegd: De controle hierop vindt plaats binnen een half jaar na het bereiken van de datum van ingang van het onbezoldigd volledig verlof.

Aan de toelichting op artikel 9e:8, lid 1, 2 en 3 wordt de volgende paragraaf toegevoegd:

Mogelijke nabetaling na de leeftijd van 59 of 60 jaar

In het halfjaar nadat de ambtenaar 59 jaar is geworden controleert Loyalis of op de leeftijd van 59 jaar daadwerkelijk voldoende tegoed op Loyalis levensloop Brandweer & Ambulance staat, uitgaande van de aanname dat de medewerker het LOGA-pad heeft gevolgd. Deze controle is nodig omdat in de periode na de vaststelling van het laatste maatwerkpercentage

  • ·

    de rendementen mogelijk lager zijn geweest dan de verwachte rendementen ten tijde van de vaststelling van het laatste maatwerkpercentage of

  • ·

    de bezoldigingsontwikkeling mogelijk groter is dan de verwachte bezoldigingsontwikkeling ten tijde van de vaststelling van het laatste maatwerkpercentage.

Wanneer blijkt dat er onvoldoende tegoed op Loyalis levensloop Brandweer & Ambulance staat, uitgaande van de aanname dat de medewerker het LOGA-pad heeft gevolgd,verstrekt de werkgever een nabetaling waarmee dit tekort wordt opgeheven.

Eenzelfde controle en mogelijke nabetaling vindt plaats in het halfjaar nadat de ambtenaar 60 jaar is geworden, wanneer een oud FLO-leeftijd van 60 jaar was vastgesteld.

F Aan artikel 9e:9, tweede lid, wordt de volgende zin toegevoegd: De controle hierop vindt plaats binnen een half jaar na het bereiken van de datum van ingang van het onbezoldigd volledig verlof.

Aan artikel 9e:9, derde lid, wordt de volgende zin toegevoegd: De controle hierop vindt plaats binnen een half jaar na het bereiken van de datum van ingang van het onbezoldigd volledig verlof.

Voor de toelichting op artikel 9e:9, lid 4 en 5, wordt een toelichting op lid 2 en 3 toegevoegd:

Lid 2 en 3

Mogelijke nabetaling na de leeftijd van 59 of 60 jaarIn het halfjaar nadat de ambtenaar 59 jaar is geworden controleert Loyalis of op de l eeftijd van 59 jaar daadwerkelijk voldoende tegoed op Loyalis levensloop Brandweer &

Ambulance staat, uitgaande van de aanname dat de medewerker het LOGA-pad heeft gevolgd. Deze controle is nodig omdat in de periode na de vaststelling van het laatste maatwerkpercentage

  • ·

    de rendementen mogelijk lager zijn geweest dan de verwachte rendementen ten tijde van de vaststelling van het laatste maatwerkpercentage of

  • ·

    de bezoldigingsontwikkeling mogelijk groter is dan de verwachte bezoldigingsontwikkeling ten tijde van de vaststelling van het laatste maatwerkpercentage.

Wanneer blijkt dat er onvoldoende tegoed op Loyalis levensloop Brandweer & A mbulance staat, uitgaande van de aanname dat de medewerker het LOGA-pad heeft gevolgd, verstrekt de werkgever een nabetaling waarmee dit tekort wordt opgeheven.

Eenzelfde controle en mogelijke nabetaling vind plaats in het halfjaar nadat de a mbtenaar 60 jaar is geworden, wanneer een oud FLO-leeftijd van 60 jaar was vastgesteld.

Aan de toelichting op artikel 9e:9, lid 7, wordt de volgende zin toegevoegd: Hetgeen vermeld is in de toelichting op lid 2 en 3 is hierop van overeenkomstige toepassing

6.Op basis van CvA/LOGA 11/04 d.d. 19 januari 2011 (Aanpassing verplaatsingskostenregeling verhuisplichtige ambtenaren)

Wijzigingen UWO

De wijzigingen gaan, met terugwerkende kracht, in per 1 januari 2011

A Artikel 18:1:5, eerste lid, wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

  • 1.

    De tegemoetkoming in verhuiskosten kan slechts bestaan uit:

    • a.

      een bedrag voor de kosten van transport van de bagage en van de inboedel van de betrokkene en zijn gezinsleden naar de nieuwe woning, waaronder begrepen de kosten van het in- en uitpakken van breekbare zaken;

    • b.

      een bedrag voor dubbele woonkosten, gelijk aan de noodzakelijk te maken kosten, met een maximum van € 283,42 per maand met dien verstande dat de tegemoetkoming ten hoogste voor vier maanden wordt verleend;

    • c.

      een bedrag voor alle andere direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten, met een maximum van € 5.648.10.

B Artikel 18:1:7, tweede en derde lid, worden gewijzigd en komen als volgt te luiden:

  • 2.

    De vergoeding die plaatsvindt op basis van het eerste lid is, voor dat deel dat gebruik wordt gemaakt van de trein, gemaximeerd op het bedrag van € 3.503 per jaar.

  • 3.

    De betrokkene die met de trein reist en van de woning of het pension met het ander (aansluitend) openbaar vervoer naar het eerst mogelijke station kan reizen maar van dit openbaar vervoer geen gebruik maakt en in plaats daarvan met eigen vervoer naar dat station reist, ontvangt een tegemoetkoming van € 94,40 op jaarbasis.

  • 7.

    Op basis van ECCvA/LOGA 12/01 d.d. 30 januari 2012 (Enkele technische wijzigingen/ redactionele onvolkomenheden CAR/UWO per 1 april 2012);

    • A.

      In de toelichting op artikel 1:2, lid 1, onderdeel f en g, wordt de aanduiding “g” vervangen door: f.

In de toelichting op artikel 1:2, lid 1, onderdeel f en g, wordt de aanduiding “h” vervangen door: g.

In de toelichting op artikel 1:2, lid 1, onderdeel h, wordt de aanduiding “i” vervangen door: h.

  • B.

    In artikel 2:2, lid 3, worden de woorden “Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag” vervangen door de: Wet justitiële gegeven.

  • C.

    In de toelichting op artikel 4a:2 worden de woorden “besluit van 22 februari 2002, CPP2001/3047M” vervangen door: besluit van 8 september 2008, CPP2008/1727M.

  • D.

    Hoofdstuk 5 vervalt.

De toelichting op hoofdstuk 5 vervalt.

E.Artikel 6:2:1, lid 6, vervalt.

De toelichting op artikel 6:2:1, lid 6, vervalt.

F.De toelichting op artikel 6:4:4 wordt gewijzigd en komt te luiden:

Ten aanzien van afdracht van pensioen- , vut- en AAOP-premies zijn afspraken gemaakt

in artikel 3, lid 7, onderdeel a, van de Pensioenovereenkomst van 15 maart 1995 tussen

de minister van Binnenlandse Zaken en de centrales van overheidspersoneel. Wanneer

volledig politiek verlof wordt genoten, vindt geen pensioenopbouw plaats vanuit het ambtenaarschap. Wethouders, gedeputeerden of hoogheemraden bouwen bij het overheidsorgaan waar zij zijn benoemd een pensioen op op basis van de Algemene

pensioenwet politiek ambtsdragers ( Appa ). De vut- en AAOP-premies blijven verschuldigd. Echter, op grond van de Pensioenovereenkomst blijft de verdeling van het verhaal ongewijzigd: de werkgever draagt de lasten van het werkgeversdeel, maar hij kan het werknemersdeel wel verhalen op de ambtenaar.

G.Het voorbeeld in de toelichting op artikel 6:5:5, lid 3, wordt gewijzigd en komt te luiden:

Voorbeeld :

Een ambtenaar heeft ouderschapsverlof opgenomen voor de helft van zijn betrekking.

Zijn aanstelling bedraagt 36 uur en zijn feitelijke arbeidsduur bedraagt gedurende het ouderschapsverlof 18 uur. Deze ambtenaar wordt bezoldigd volgens schaal 8.

De ambtenaar verzoekt binnen drie maanden na afloop van het ouderschapsverlof om zes uur per week minder te mogen werken. Zijn aanstelling wordt daarop teruggebracht tot 30 uur per week. Betrokkene zal, voor die uren waarmee zijn aanstelling wordt verminderd, de bezoldiging die hij genoot over de arbeidsduur waarvoor het ouderschapsverlof gold, dienen terug te betalen. In dit voorbeeld betekent dit dat betrokkene over zes uur bezoldiging dient terug te betalen; dus 6 uur x 26 weken x 50% bezoldiging.

Indien er ouderschapsverlof wordt opgenomen voor vier uur per week en de aanstelling wordt binnen drie maanden na afloop van het ouderschapsverlof op verzoek van betrokkene met zes uur verminderd, geldt dat de bezoldiging die hij genoot over de vier uur ouderschapsverlof terugbetaald dient te worden; dus 4 uur x 26 weken x 50% bezoldiging.

  • H.

    In de toelichting op artikel 6:10, lid 4, worden de woorden “artikel 3.4, tweede lid, van het pensioenreglement” vervangen door: artikel 16.6 van het pensioenreglement.

  • I.

    De toelichting op artikel 6a:8, lid 2, wordt gewijzigd en komt te luiden:

Dit artikel geeft aan wanneer deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling in ieder geval beëindigd wordt.

Op grond van artikel 8:2 CAR eindigt het dienstverband van de werknemer op zijn 65 ste verjaardag. Deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling eindigt op de dag voordat zijn dienstverband eindigt. Als de medewerker het levenslooptegoed nog niet heeft opgenomen voor die datum, heeft hij twee keuzes. In de eerste plaats kan het levenslooptegoed contant worden opgenomen door de medewerker onder inhouding van de verschuldigde loonheffing en inkomensafhankelijke ziektekostenbijdrage (als loon uit vroegere dienstbetrekking). Daarnaast bestaat de mogelijkheid om het tegoed te besteden aan het verbeteren van het ouderdomspensioen, mits hiervoor nog fiscale ruimte is.

De hoogte van de uitkering bij overlijden, hangt af van de voorwaarden die de instelling hanteert waarbij het levenslooptegoed is ondergebracht.

  • J.

    In de toelichting op artikel 6a:9, lid 1, vervalt de passage die begint met “Op het moment dat…” en eindigt met “levenslooptegoed is ondergebracht”.

  • K.

    Artikel 6a:11 vervalt.

De toelichting op artikel 6a:11 vervalt.

  • L.

    In de toelichting op artikel 8:6 worden de woorden “een eventuele aanspraak op wachtgeld artikel 10:1” vervangen door: eventuele voorzieningen bij werkloosheid hoofdstuk 10:d.

  • M.

    Artikel 8:10 vervalt.

De toelichting op artikel 8:10 vervalt.

  • N.

    Artikel 8:10:1 vervalt.

  • O.

    In artikel 8:2a wordt het woord “tweede” vervangen door: derde.

In de toelichting op artikel 8:2a wordt het woord “tweede” vervangen door: derde.

P.Hoofdstuk 9c vervalt.

De toelichting op artikel 9c vervalt.

  • Q.

    In artikel 9b:10, lid 1 en lid 2, wordt het woord “kracht” vervangen door: toepassing.

  • R.

    In artikel 9b:34, lid 1 en lid 2, wordt het woord “kracht” vervangen door: toepassing.

  • S.

    In de titel boven artikel 9b:45a wordt het woord “geboren” geschrapt.

  • T.

    In de toelichting op artikel 9b:47a wordt het woord “voortzetten” vervangen door: voort te zetten.

  • U.

    In artikel 15:1:11, lid 2, worden de woorden “Wet rampen en zware ongevallen” vervangen door: Wet veiligheidsregio’s.

Artikel 15:1:11, lid 3, wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

3.In geval van een ramp of crisis als bedoeld in artikel 1 Wet veiligheidsregio’s, is de ambtenaar die is aangewezen op grond van het tweede lid van dit artikel verplicht de taken in het kader van de Wet veiligheidsregio’s te verrichten onder leiding en toezicht van het bevoegd gezag van de veiligheidsregio waar de ramp of crisis plaatsvindt.

De toelichting op artikel 15:1:11 wordt gewijzigd en komt te luiden:

Lid 3

Op grond van dit artikellid valt een ambtenaar die op grond van artikel 15:1:11, tweede lid, is aangewezen om taken te verrichten in het kader van de Wet veiligheidsregio’s voor wat betreft die werkzaamheden onder leiding en toezicht van het bevoegd gezag van de veiligheidsregio waar de ramp of crisis plaatsvindt. Daartoe zijn dus geen individuele detacheringovereenkomsten nodig. Het college van de gemeente waar de ambtenaar is aangesteld, blijft de formele werkgever van desbetreffende amb t enaar en de rechtspositie van die gemeente blijft, ook voor onderhavige werkzaamheden in het kader van de Wet veiligheidsregio’s, van toepassing.

8.Op basis van ECCvA/LOGA 12/09 d.d. 29 juni 2012 (Uitwerking CAO-salarismaatregelen 2011/2012);

A CAR-tekst met toelichting per 1 januari 2012

Bijlage 1, Salarisverhoging, wordt als volgt aangevuld:

Met ingang van 1 januari 2012 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,0%.

B CAR-tekst met toelichting per 1 april 2012

Bijlage 1, Salarisverhoging, wordt als volgt aangevuld:

Met ingang van 1 april 2012 worden de schaalbedragen verhoogd met 1,0%.

9.Op basis van ECCvA/LOGA 12/13 d.d. 4 september 2012 (Wijzigingen CAR/UWO (Wijzigingen CAR/UWO i.v.n. nieuw contract collectieve zorgverzekering):

CAR-wijzigingen

A Artikel 7:24 wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

Artikel 7:24

De VNG sluit voor de zorgverzekering van gemeenteambtenaren, postactieven en inactieven een overeenkomst als bedoeld in artikel 18 van de Zorgverzekeringswet.

De toelichting op artikel 7:24 wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

Toelichting

De VNG heeft een contract met IZA Zorgverzekeraar NV en Zilveren Kruis Achmea voor de periode 1 januari 2013 tot 1 januari 2016, dat optioneel 3 keer met 1 jaar verlengd kan worden. Het contract is een exclusief collectief zorgverzekeringscontract voor gemeenteambtenaren, postactieven en inactieven . De definitie van postactieven en inactieven staat in artikel 7:1, eerste lid.

B Artikel 7:24a wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

Artikel 7:24a

  • 1.

    De ambtenaar, die een aanvullende verzekering Extra Zorg 3 of Extra Zorg 4 bij IZA Zorgverzekeraar NV, of Mijn Keuze 3 of Mijn Keuze 4 bij Zilveren Kruis Achmea heeft, heeft recht op een tegemoetkoming in zijn ziektekosten.

  • 2.

    De tegemoetkoming in de ziektekosten wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand december uitbetaald.

  • 3.

    Bij indiensttreding op of na 1 januari van een kalenderjaar heeft de ambtenaar naar evenredigheid recht op een tegemoetkoming in de ziektekosten.

De toelichting op artikel 7:24a wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

Toelichting:

Lid 1

De tegemoetkoming in de ziektekosten is een onkostenvergoeding en maakt daarom geen onderdeel uit van de bezoldiging.

De ambtenaar die zowel zijn basisverzekering als zijn aanvullende verzekering met de naam Extra Zorg 3, Extra Zorg 4 (IZA) of Mijn Keuze 3, Mijn Keuze 4 (Zilveren Kruis Achmea ) heeft afgesloten binnen het collectieve contract heeft recht op de tegemoetkoming. Wettelijk gezien mag dit bij twee verschillende verzekeringspartijen zijn. In de praktijk zal dit nauwelijks voorkomen. Omdat de basisverzekering wettelijk verplicht is wordt hier in het artikel omwille van de leesbaarheid niet meer naar verwezen.

10.Op basis van CvA/LOGA 12/14 d.d. 26 november 2012 (Aanstelling in algemene dienst);

CAR-UWO teksten:

A Artikel 2:1A en 2:1B worden, inclusief koptekst, na artikel 2:1 ingevoerd:

Aanstelling in algemene dienst

Artikel 2:1A

  • 1.

    De aanstelling geschiedt in algemene dienst van de gemeente.

  • 2.

    Het college stelt in een lokale regeling nadere regels ter uitvoering van dit artikel.

  • 3.

    De ambtenaar die op 31 december 2012 in dienst is van de gemeente is met ingang van 1 januari 2013 van rechtswege aangesteld in algemene dienst van de gemeente.

De toelichting op artikel 2:1A komt te luiden:

Artikel 2:1A

Lid 1

Er bestaat een verplichting om de functie waarin de ambtenaar wordt geplaatst in het bericht van aanstelling op te nemen (Wet van 2 december 1993, Stb . 1993, 635). Dit is geregeld in artikel 2:4:1 UWO.

Lid 3

In de CAO gemeenten 2011-2012 hebben LOGA-partijen de afspraak opgenomen dat alle ambtenaren uiterlijk op 1 januari 2013 een aanstelling in algemene dienst hebben. De functie van de medewerker verandert niet als gevolg van deze omzetting.

Artikel 2:1B

  • 1.

    De ambtenaar is – nadat hij is gehoord – verplicht om in het belang van de dienst een andere passende functie te aanvaarden. Een passende functie is een functie die de ambtenaar redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen.

  • 2.

    Indien het college dit in het belang van de dienst nodig acht, is de ambtenaar verplicht om:

    • a.

      tijdelijk niet tot zijn functie behorende werkzaamheden te verrichten, dan wel tijdelijk een andere functie waar te nemen;

    • b.

      tijdelijk werkzaamheden te verrichten buiten de voor hem vastgestelde werktijden;

    • c.

      beschikbaar te zijn buiten de voor zijn functie vastgestelde werktijden. Voor het, gedurende onbepaalde tijd periodiek verrichten van deze beschikbaarheids-diensten wordt de ambtenaar schriftelijk aangewezen, indien deze diensten ten minste op gemiddeld zestig kalenderdagen in een periode van twaalf maanden zullen moeten worden verricht, hetgeen uit de schriftelijke aanwijzing moet blijken.

  • 3.

    Wanneer de ambtenaar meent, dat in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden de in het tweede lid bedoelde werkzaamheden redelijkerwijs niet van hem kunnen worden gevergd, geeft hij – onverminderd zijn verplichting om die werkzaamheden terstond aan te vangen – daarvan door tussenkomst van het hoofd van dienst terstond kennis aan het college, dat zo spoedig mogelijk een beslissing ter zake neemt.

De toelichting op artikel 2:1B komt te luiden:

Aritkel 2:1B

Lid 1

In elk concreet geval zal nauwkeurig moeten worden overwogen of een nieuwe functie passend is.

Het ‘horen’ van de ambtenaar moet niet als formaliteit worden beschouwd. Uit de besluitvorming moet duidelijk blijken dat met de argumenten van de ambtenaar rekening is gehouden.

Het belang van de dienst moet de reden zijn voor de aanwijzing van een andere betrekking. Het dienstbelang is hier geen subjectief gegeven. Het gaat er dus niet om of naar het oordeel van het bevoegd gezag een dienstbelang aanwezig is, maar of er gemeten met objectieve maatstaven van een dienstbelang sprake is.

Lid 2

Het tijdelijk verrichten van niet tot de betrekking behorende werkzaamheden is een minder ingrijpende zaak dan het aanvaarden van een andere betrekking. De voorwaarden waaraan moet worden voldaan om de opdracht daartoe te kunnen geven zijn dan ook minder stringent. Het dienstbelang moet – in tegenstelling tot het bepaalde in het eerste lid – al aanwezig worden geacht als dat naar het oordeel van het bestuursorgaan het geval is. De rechter zal slechts kunnen toetsen of het b estuursorgaan in redelijkheid tot dat oordeel is gekomen.

Lid 3

De ambtenaar moet met de werkzaamheden als bedoeld in het tweede lid direct beginnen, ook als hij daartegen bezwaren heeft in verband met zijn persoonlijkheid of omstandigheden. Het bezwaar schort de werking van het besluit niet op.

B Artikel 15:1:10 wordt, inclusief koptekst, gewijzigd en komt te luiden:

Staking bij een particuliere werkgever

Artikel 15:1:10

1 De ambtenaar kan niet worden verplicht, indien bij enig particulier werkgever een staking is uitgebroken of een uitsluiting plaats heeft, ter vervanging van stakers of uitgeslotenen werkzaamheden te verrichten of werknemers bij het verrichten van werkzaamheden behulpzaam te zijn, tenzij naar het oordeel van het college zulks met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de openbare dienst van de gemeente noodzakelijk is.

  • 2.

    Ter zake van de toepassing van het bepaalde in het eerste lid wordt zo spoedig mogelijk overleg gepleegd in de commissie, bedoeld in artikel 12:1 tweede lid.

  • 11.

    Op basis van CvA/LOGA 13/01 d.d. 9 januari 2013 (invoering individueel loopbaanbudget);

CAR Teksten:

Hoofdstuk 17 wordt inclusief koptekst gewijzigd en komt als volgt te luiden:

HOOFDSTUK 17 OPLEIDING EN ONTWIKKELING

Ontwikkeling en mobiliteit

Artikel 17:1

  • 1.

    De ambtenaar is op de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor zijn duurzame inzetbaarheid en loopbaanperspectief, waardoor diens positie op de interne en externe arbeidsmarkt verbetert.

  • 2.

    In het belang van de organisatie en zichzelf ontwikkelt de ambtenaar zich door middel van scholing en het opdoen van werkervaring.

  • 3.

    De ambtenaar maakt actief gebruik van het gemeentelijk loopbaanbeleid.

Artikel 17:2

  • 1.

    Het college begeleidt en ondersteunt de ambtenaar bij het verbeteren en ontwikkelen van diens inzetbaarheid en mobiliteit.

  • 2.

    Het college voert een actief intern en extern mobiliteitsbeleid en onderhoudt loopbaanbeleid, gericht op mobiliteit en organisatieverandering.

  • 3.

    Het college wijst de ambtenaar op diens mogelijkheden binnen het gemeentelijk loopbaanbeleid.

Individueel loopbaanbudget

Artikel 17:3

  • 1.

    De ambtenaar heeft jaarlijks recht op een loopbaanbudget van € 500.-.

  • 2.

    Indien bij inwerkingtreding van dit artikel het college een opleidingsplan heeft vastgesteld dat gelijkwaardige ruimte biedt aan loopbaanontwikkeling op basis van individuele wensen over loopbaanactiviteiten gericht op vergroting van inzetbaarheid kan dit opleidingsplan ongewijzigd worden voortgezet ongeacht het bepaalde in het eerste lid. Dit na instemming van de ondernemingsraad.

  • 3.

    De ambtenaar zet het loopbaanbudget in ten behoeve van loopbaangerelateerde activiteiten, zoals opleiding, training, scholing, loopbaanadvies, coaching en ontwikkeling, gericht op de vergroting van zijn inzetbaarheid en zijn arbeidsmarktpotentie ten behoeve van een andere functie binnen of buiten de organisatie.

  • 4.

    De in het derde lid genoemde activiteiten dienen te zijn gericht op een reëel loopbaanperspectief.

  • 5.

    Afspraken over de wijze van besteding van het loopbaanbudget worden vastgelegd in een (aanvulling op het) persoonlijk ontwikkelingsplan.

  • 6.

    Het resterende budget dat na verloop van het kalenderjaar waarin de aanspraak is opgebouwd niet is benut, komt te vervallen.

  • 7.

    In afwijking op het bepaalde in het zesde lid kan de ambtenaar het loopbaanbudget gedurende maximaal drie jaar opsparen, om daarmee eenmalig een duurdere activiteit te financieren. Dit wordt vastgelegd in (een aanvulling op) het persoonlijk ontwikkelingsplan.

  • 8.

    Indien na toepassing van het bepaalde in het zevende lid na verloop van de overeengekomen periode het budget niet of niet volledig is benut komt het resterende budget te vervallen.

  • 9.

    Dit artikel is geldig in 2013, 2014 en 2015.

De toelichting op artikel 17:3 komt te luiden:

Lid 1 regelt de hoogte van het individuele budget. Het budget is niet naar rato van omvang dienstverband of naar rato van aantal maanden dienstverband als iemand in de loop van het jaar in dienst komt. Op het moment een medewerker in de tweede helft van een kalenderjaar in dienst komt, is het verstandig om bij aanstelling meteen afspraken te maken over het individueel loopbaanbudget in dat kalenderjaar.

In lid 2 is bepaald dat wanneer er een opleidings - en/of loopbaanbeleid is vastgesteld in de gemeente dat vergelijkbare en gelijkwaardige mogelijkheden en rechten biedt als het voorgestelde loopbaanbudget, dit beleid niet vervangen hoeft te worden door het loopbaanbudget. Zulks ter beoordeling van de Ondernemingsraad.

In de leden 3 en 4 is vastgelegd dat het individueel loopbaanbudget ingezet moet worden voor individuele opleiding- en ontwikkelingswensen die gericht zijn op het verbeteren van de eigen inzetbaarheid en arbeidsmarktpotentie.

Lid 6: Om te voorkomen dat medewerkers die in de loop van het jaar in dienst treden dit budget niet meer kunnen besteden en het budget komt te vervallen na verloop van het kalenderjaar, is het van belang dat de leidinggevende dit onderwerp in een vroegtijdig stadium aan de orde stelt.

Lid 7 biedt de mogelijkheid om het individueel loopbaanbudget maximaal drie jaar te sparen. In het persoonlijk ontwikkelingsgesprek worden hierover afspraken gemaakt: deze worden in het persoonlijk opleidingsplan vastgelegd. Het is niet mogelijk om over de geldigheidsduur van dit artikel heen te sparen. Sparen omdat er niet over gesproken is en er dus geen afspraken zijn gemaakt wordt door de LOGA partijen als ongewenst gezien.

Persoonlijk ontwikkelingsplan

Artikel 17:4

  • 1.

    Naast de afspraken over het individueel loopbaanbudget leggen het college en de ambtenaar in een persoonlijk ontwikkelingsplan de afspraken vast over de loopbaanontwikkeling en de vereiste kennis en vaardigheden van de ambtenaar, alsmede een in dat kader door hem te volgen opleiding en de te ondernemen activiteiten.

  • 2.

    Het persoonlijk ontwikkelingsplan wordt ten minste een keer per drie jaar opgesteld en door het college vastgesteld.

  • 3.

    Een te volgen opleiding en de te ondernemen activiteiten passen in de doelstellingen, criteria en budgettaire voorwaarden van het gemeentelijk opleidingsbeleid, zoals neergelegd in het door het college vastgestelde opleidingsplan.

  • 4.

    De kosten die gemaakt worden in het kader van de in het persoonlijk ontwikkelingsplan opgenomen opleiding en activiteiten worden door het college vergoed.

  • 5.

    In het persoonlijk ontwikkelingsplan worden afspraken vastgelegd met betrekking tot benodigd verlof en eventuele verdere medewerking van de zijde van de werkgever die de ambtenaar in staat moeten stellen de gemaakte afspraken uit te voeren.

  • 6.

    In het persoonlijk ontwikkelingsplan worden afspraken vastgelegd met betrekking tot een of meer van de volgende onderwerpen:

    • -

      de keuze van opleidingsvorm of instituut, alsmede de redelijkerwijs te maken kosten;

    • -

      de periode gedurende welke een studie gevolgd zal worden;

    • -

      de minimaal te behalen resultaten en te maken voortgang;

    • -

      de omstandigheden onder welke een te volgen studie kan worden onderbroken of gestopt;

    • -

      de gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de genoten vergoeding bij het voortijdig afbreken van een studie door de ambtenaar;

    • -

      de gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de genoten vergoeding bij het verlaten van de gemeentelijke dienst binnen een te bepalen periode na afronding van de studie;

    • -

      eventuele andere onderwerpen die van belang zijn voor een goede uitvoering van de gemaakte afspraken.

De toelichting op artikel 17:4 komt te luiden:

Lid 1

Het persoonlijk ontwikkelingsplan is de basis van de loopbaanontwikkeling en van de ontwikkeling van de kennis en vaardigheden van de medewerker. In (een aanvulling op) het persoonlijk ontwikkelingsplan worden tevens de afspraken rondom het individueel loopbaanbudget vastgelegd. Vorm en inhoud zijn in beginsel vrij, dat wil zeggen dat het plan zowel kan bestaan uit een korte feitelijke aanduiding van een opleidingsafspraak als uit een meer uitgebreide afspraak over - door beide partijen - te ondernemen ontwikkelingsactiviteiten in brede zin. Ook kan het accent liggen op activiteiten die alleen de medewerker zal ondernemen of op inspanningen die beide partijen zich zullen getroosten. Ook de mate waarin het initiatief voor het doen van voorstellen voor de inhoud van het persoonlijk ontwikkelingsplan bij de medewerker dan wel bij de leidinggevende ligt, kan van geval tot geval uiteenlopen. Essentieel is dat het persoonlijk ontwikkelingsplan gezamenlijk wordt vastgesteld door leidinggevende en medewerker. Bij ontbreken van overeenstemming is uiteindelijk de beslissing van de leidinggevende namens de werkgever een voor beroep vatbaar besluit. Bij dit laatste dient bedacht te worden dat het in het algemeen niet of nauwelijks denkbaar is, dat de werkgever meer aan opleidingsinspanningen van de medewerker kan eisen dan waartoe deze bereid is, afgezien van de opleidingen die krachtens artikel 15:1:26 in het kader van een goede functie-uitoefening noodzakelijk zijn te achten. Een besluit dat voor beroep vatbaar is, zal doorgaans alleen in de omgekeerde situatie kunnen voorkomen: de medewerker wil meer dan de werkgever wil of kan toestaan.

Lid 2

Ten minste een maal per drie jaar dient een persoonlijk ontwikkelingsplan te worden vastgesteld. De medewerker heeft daar recht op. Overigens kunnen partijen in onderling overleg concluderen dat er bijvoorbeeld in een bepaalde periode geen reden is voor bijzondere inspanningen of afspraken. Het is in de praktijk ook denkbaar dat er vaker, bijvoorbeeld jaarlijks, een gesprek plaatsvindt tussen leidinggevende en medewerker over onderwerpen die van belang zijn voor de ontwikkeling van kennis en vaardigheden en de loopbaan van de medewerker. De voortgang van de eerdere afspraken kan aan de orde komen. Het vastleggen van de afspraken in een dergelijk

gesprek kan worden gezien als een nieuw persoonlijk ontwikkelingsplan. Het ligt in de rede da t deze gesprekken in het kader van het functioneringsgesprek en/of beoordelingsgesprek plaatsvinden, maar noodzakelijk is dat niet.

Lid 3

De inhoud van het persoonlijk ontwikkelingsplan dient te passen in het gemeentelijk

opleidingsbeleid, zoals dat is neergelegd in het gemeentelijk opleidingsplan. De v erplichting van het college om een opleidingsplan vast te stellen is niet met zoveel woorden in de tekst opgenomen, omdat het hier niet gaar om een deel van de persoonlijke rechtspositie. De individuele medewerker heeft dus niet het recht om een opleidingsplan te eisen en hij kan er ook niet direct rechten aan ontlenen of tegen in beroep komen. De Ondernemingsraad kan er om vragen en heeft conform de Wet op de ondernemingsraden instemmingsrecht met het opleidingsplan. Dit plan kan voor de gehele gemeente tegelijk worden vastgesteld, maar uiteraard is het ook mogelijk, en in veel situaties zelfs meer voor de handliggend, dat het per sector of dienstonderdeel wordt vastgesteld. Ook de frequentie waannee r het wordt vastgesteld kan verschillen. Behalve inhoudelijke doelen en criteria voor de gewenste opleidingen waarmee het

beoogde profiel van de organisatie als geheel of het betrokken onderdeel kan worden bereikt, kan het opleidingsplan ook budgettaire en organisatorische randvoo rw aarden bevatten. Ook kan in het opleidingsplan worden gefo r muleerd of en zo ja tot welke grenzen of onder welke voorwaarden de werkgever bereid is in het kader van goed werkgeverschap of stimulering van mobiliteit mee te werken aan opleidingen, die primair het persoonlijke loopbaanbelang van medewerkers dienen en maar ten dele het directe dienstbelang.

Lid 4

Studies en andere ontwikkelingsactiviteiten die in het persoonlijk ontwikkelingsplan staan en passen in het gemeentelijk opleidingsplan worden volledig bekostigd. Indien ze niet in die termen vallen, kan er wellicht wel enige faciliteit worden verstrekt, maar dat valt buiten de formeel geregelde rechten van medewerkers. Bij de kostenvergoeding wordt niet langer verschil gemaakt tussen een deeltijder en een voltijder. Beiden h ebben bij gelijke afspraken ook gelijke aanspraken op vergoeding van kosten.

Lid 5

Naast de vergoeding van kosten wordt ook het noodzakelijke verlof door de werkgever verleend . .Verlof met behoud van bezoldiging, maar ook andere vormen van medewerking door de werkgever worden vastgelegd. Te denken valt aan afspraken over de inroostering van werktijden, inzet op een bepaald project dat directe relatie heeft met de gevolgde opleiding en het ter beschikking stellen van technische hulpmiddelen. Er is geen vast stramien vastgelegd hoeveel verlof noodzakelijk is. Van geval tot geval zullen partijen samen dienen te bepalen wat het begrip noodzakelijk in redelijkheid dient in te houden. Uiteraard mag er een beroep op de betrokken

medewerker worden gedaan om ook eigen tijd in de ontwikkeling van zijn loopbaan te investeren, maar andersom is het redelijk dat de werkgever rekening houdt met de persoonlijke omstandigheden en de zwaarte van de studie.

Lid 6

In het persoonlijk ontwikkelingsplan worden afspraken gemaakt over de concrete keuze van de opleiding, het instituut waar de opleiding zal worden gevolgd, de voorwaarden waaronder de opleiding of andere activiteiten worden uitgevoerd, wat de consequenties zijn van tussentijdse complicaties zoals voortijdige beëindiging of onderbreking, verandering van functie of ontslag. Of en zo ja welke afspraken er over eventuele terugbetaling van de vergoeding worden vastgelegd is een zaak van lokaal beleid. Uiteraard kan daarbij worden betrokken wat het niveau van de kosten is, in wiens primaire belang de kosten zijn gemaakt en wat de reden en termijn is van het ontslag.

Aard en omvang van de te maken kosten worden in redelijkheid vastgesteld. Doorgaans zal de kostenkwestie al bij de keuze van de opleiding aan de orde komen. Minstens zal het gaan om de kosten van de opleiding zelf, de kosten van studiemateriaal en de kosten van reizen en eventueel verblijf. Voor de verdere activiteiten die worden afgesproken is moeilijk eenduidig een indicatie te geven van de relevante kosten.

Loopbaanadvies

Artikel 17:5

De ambtenaar heeft na elke periode van vijf jaar recht op loopbaanadvies bij een door het college aangewezen interne of externe deskundige.

Artikel 17:6

In het persoonlijk ontwikkelingsplan van en het functioneringsgesprek met een ambtenaar van 50 jaar en ouder stelt het college zijn belasting en belastbaarheid aan de orde. Zonodig worden naar aanleiding hiervan afspraken gemaakt over aanpassingen in het individuele takenpakket.

Flankerend beleid

Artikel 17:7

Het college stelt vast welke mobiliteitsbevorderende voorzieningen beschikbaar kunnen worden gesteld aan ambtenaren die zich in een Van-werk-naar-werk-traject bevinden.

De toelichting op artikel 17:7 komt te luiden:

Hierbij kan worden gedacht aan reis- en verhuiskosten, suppletie van salaris bij aanvaarden van een lager betaalde functie, voorziening voor pensioenlacunes, stimuleringspremie bij vrijwillig ontslag etc.

12. Op basis van CvA/LOGA 13/02 d.d. 9 januari 2013 (Wijziging hoofdstuk 10d van de CAR/UWO met betrekking van werk naar werk aanpak bij boventalligheid als gevolg van reorganisaties);

Hoofdstuk 10d ‘Voorzieningen bij werkloosheid’, wordt in zijn geheel vervangen door een

nieuw Hoofdstuk 10d en komt te luiden:

Hoofdstuk 10d Van werk naar werk-aanpak en voorzieningen bij werkloosheid

Toelichting

Dit het hoofdstuk behandelt de verschillende procedures die dienen te worden gevolgd bij

boventalligheid of bij ontslag wegens ongeschiktheid. Daarnaast bevat het hoofdstuk

bepalingen over de uitkeringen bij werkloosheid of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid.

In het Cao-akkoord 2011 en 2012 zijn de toen bestaande bepalingen over Van werk naar

werk-trajecten bij boventalligheid aangescherpt.

In dit hoofdstuk zijn nu de procedures opgenomen die gelden voor ontslag wegens andere

gronden (artikel 8:8); re-integratie en ontslag op grond van onbekwaamheid/ongeschiktheid

(artikel 8:6); re-integratie en ontslag wegens reorganisatie (artikel 8:3) en ontslag wegens

gedeeltelijke (minder dan 35%) arbeidsongeschiktheid (artikel 8:5). Dit is dan ook uitgedrukt in de werkingssfeerbepaling artikel 10d:1

Voor de overige ontslaggronden van hoofdstuk 8 (de artikelen 8:1, 8:2, 8:4, 8:7, 8:9, 8:10,

8:11, 8:12 en 8:13) gelden geen bovenwettelijke (uitkerings)rechten.

Paragraaf 1 Werkingssfeer en begripsbepalingen

Artikel 10d:1 Werkingssfeer

Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaar die als gevolg van een organisatieverandering boventallig is geworden of op grond van artikel 8:5, 8:6 of 8:8

ontslagen wordt en de ambtenaar die op grond van artikel 8:3, 8:5, 8:6 of 8:8 ontslagen is.

Toelichting

Artikel 10d:1

In artikel 10d:1 wordt onderscheid gemaakt tussen ontslagen worden en ontslagen zijn op

grond van artikel 8:3, 8:5, 8:6 of 8:8. Het onderscheid tussen “worden” en “zijn” ziet op de reintegratiefase voor ontslag (als medewerkers worden ontslagen) en de (uitkerings)rechten na ontslag (als medewerkers zijn ontslagen).

Artikel 10d:2 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvullende uitkering: uitkering tijdens de werkloosheidsuitkering;

  • b.

    het gemiddelde van de bezoldiging als bedoeld in artikel 3:1, berekend over een periode van 12 maanden direct voorafgaand aan de start van de re-integratiefase of de start van het Van werk naar werk-traject, vermeerderd met de vakantietoelage en de eindejaarsuitkering; deze wordt geïndexeerd met de generieke salarisverhoging in de gemeentelijke sector;

  • c.

    gemeentelijke sector: de gemeenten en gemeenschappelijke regelingen, die de CAR van toepassing hebben verklaard;

  • d.

    boventalligheid: de situatie dat een ambtenaar wegens reorganisatie niet kan terugkeren in de formatie na de reorganisatie;

  • e.

    na-wettelijke uitkering: de uitkering na afloop van de werkloosheidsuitkering;

  • f.

    werkloosheid: werkloosheid als bedoeld in de Werkloosheidswet, waarbij het arbeidsurenverlies voortvloeit uit de beëindiging van de aanstelling of arbeidsovereenkomst bij de gemeente;

  • g.

    werkloosheidsuitkering: uitkering op grond van de Werkloosheidswet, welke uitkering voortvloeit uit de aanstelling of arbeidsovereenkomst met de gemeente.

Toelichting

Artikel 10d:2

Ad g werkloosheidsuitkering

Wanneer ambtenaren na ingang van de werkloosheidsuitkering een baan krijgen, eindigt hun werkloosheid. Wanneer ook deze baan weer eindigt, kan er op grond van de WW sprake zijn van een herleving van het recht op uitkering. Waar in dit hoofdstuk gesproken wordt over de werkloosheidsuitkering, wordt ook gedoeld op dit herleefde recht op uitkering.

Paragraaf 2 Samenloop met lokale afspraken

Artikel 10d:3 Samenloop met lokale afspraken

  • 1.

    Er kunnen lokaal aanvullende afspraken worden gemaakt op de bepalingen in dit hoofdstuk.

  • 2.

    Wanneer voor 26 juni 2012 lokaal andere afspraken zijn overeengekomen, dan die in dit hoofdstuk zijn gesteld, bespreken college en vakorganisaties in de Commissie voor Georganiseerd Overleg wanneer tot herziening zal worden overgegaan van deze lokale afspraken.

Toelichting

Artikel 10d:3

LOGA partijen zijn overeengekomen dat de aanpak, zoals vastgelegd in dit hoofdstuk, de

basisaanpak wordt voor alle gemeenten, omdat daarmee door middel van wederzijdse inspanningen maximaal geïnvesteerd wordt in het voorkomen van werkloosheid. In lid 1 is

bepaald dat lokaal aanvullende afspraken gemaakt mogen worden ten opzichte van de

basisaanpak in dit hoofdstuk, mits deze aanpak gevolgd wordt. Er zijn twee soorten aanvullingen mogelijk: aanvullingen met betrekking tot onderwerpen die niet geregeld zijn in

dit hoofdstuk en aanvullingen die tot een verruiming leiden van de afspraken in dit hoofdstuk.

Als er op de in lid 2 genoemde datum een sociaal plan of vergelijkbare afspraak geldt, welke

niet voldoet aan de bepalingen in hoofdstuk 10d, bespreken college en vakorganisaties in het GO wanneer tot aanpassing van het lokale beleid zal worden overgegaan.

Paragraaf 3 Rechten bij ontslag op grond van artikel 8:8

Artikel 10d:4 Rechten bij ontslag op grond van artikel 8:8

  • 1.

    Voor de ambtenaar die op grond van artikel 8:8 ontslagen wordt, treft het college een passende regeling.

  • 2.

    De ambtenaar wordt over de inhoud van de regeling voorafgaand door het college gehoord.

  • 3.

    Het college betrekt bij de vaststelling van de regeling de inhoud van de paragraaf over aanvullende uitkering bij ontslag uit dit hoofdstuk, voor zover dit redelijk en billijk is.

Toelichting

Artikel 10d:4

Het college treft een passende regeling voor de ambtenaar die ontslagen wordt op grond van artikel 8:8. LOGA-partijen hebben niet willen vastleggen welke inhoud een dergelijke regeling moet krijgen. Daarvoor zijn de omstandigheden rond het ontslag te divers. Het ligt echter wel in de rede dat de inhoud, voor zover dat redelijk en billijk is, gebaseerd wordt op de rechten die gelden voor ambtenaren die op grond van artikel 8:3 of 8:6 ontslagen worden. Afhankelijk van de omstandigheden ligt opschorting van het ontslag wellicht minder voor de hand. Maar ook voor deze groep ontslagenen geldt dat overstappen van werk naar werk het primaire doel is van de ontslagregeling. Het ter beschikking stellen van faciliteiten (financieel of anderszins) om de re-integratie te stimuleren zal daarom vaak onderdeel uitmaken van de ontslagregeling. Mocht werkloosheid niet te voorkomen zijn, dan geldt de mogelijkheid om, onder gelijke voorwaarden als voor de ambtenaren die ontslagen worden op grond van artikel 8:3 of 8:6, afspraken te maken over een aanvulling op de WW-uitkering en een na-wettelijke uitkering na afloop van de WW-uitkering. De exacte hoogte en duur van deze uitkeringen zijn mede afhankelijk van de overige afspraken die rond het ontslag gemaakt zijn.

Paragraaf 4 Procedure van re-integratie bij ontslag op grond van onbekwaamheid of

ongeschiktheid (art 8:6)

Artikel 10d:5 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    re-integratiefase: de fase voorafgaand aan ontslag, waarin door middel van een re-integratieplan afspraken worden gemaakt over de wijze waarop de re-integratie van de ambtenaar het best tot stand kan komen en hieraan uitvoering wordt gegeven met als doel werkloosheid zoveel als mogelijk te voorkomen;

  • b.

    re-integratieplan: het plan van aanpak waarin de re-integratie-inspanningen van gemeente en de ambtenaar beschreven staan, die tot doel hebben de re-integratie van de ambtenaar te bevorderen;

Artikel 10d:6 Re-integratiefase voor ontslag

  • 1.

    De ambtenaar die ontslagen wordt op grond van artikel 8:6 heeft recht op een re-integratiefase.

  • 2.

    De re-integratiefase begint met een besluit tot ontslag op grond van artikel 8:6.

  • 3.

    De re-integratiefase gaat in op de eerste werkdag na verzending of overhandiging van het besluit tot ontslag.

  • 4.

    De re-integratiefase is afhankelijk van de duur van het dienstverband bij de gemeente,waaruit ontslag plaatsvindt. Hierbij wordt de duur van het dienstverband gerekend vanaf de datum van indiensttreding bij de gemeente, waaruit ontslag plaatsvindt, tot de datum van de start van de re-integratiefase.

  • 5.

    De duur van de re-integratiefase bedraagt bij een dienstverband van:

    • a.

      2 tot 10 jaar 4 maanden

    • b.

      10 tot 15 jaar 8 maanden

    • c.

      15 jaar of meer 12 maanden.

Toelichting

Artikel 10d:6

Lid 1

Het doel van de re-integratiefase is het voorkomen van werkloosheid.

Lid 2 en 3

Het ontslagbesluit bevat de datum waarop het ontslag ingaat. Doordat eerst nog de re-integratiefase doorlopen moet worden, is dit een datum die in de toekomst ligt. Deze ontslagdatum wordt bepaald op de eerstvolgende datum die, gelet op de duur van de re-integratiefase die voor de ambtenaar geldt, mogelijk is. Wanneer voor de ambtenaar een re-integratiefase van 4 maanden geldt, bevat het ontslagbesluit een datum, gelegen 4 maanden na de verzending/overhandiging van het ontslagbesluit. In artikel 10d:7 worden de

mogelijkheden genoemd, op grond waarvan het ontslag al eerder dan na afloop van de re-integratiefase kan eindigen. Om die reden moet in het ontslagbesluit worden opgenomen dat het ontslag eerder kan eindigen, indien dat op grond van artikel 10d:7 aan de orde is.

Als met inachtneming van de artikelen 10d:8 en 10d:9 de re-integratiefase verlengd wordt, moet het oorspronkelijke ontslagbesluit worden ingetrokken en worden vervangen door een nieuw ontslagbesluit met een ontslagdatum die verder ligt dan de oorspronkelijke ontslagdatum.

Lid 5 en 6

Het besluit tot ontslag, inclusief ontslagdatum, kan worden genomen als aan de noodzakelijke voorwaarden voor het ontslag op grond van artikel 8:6 voldaan is.

Bij ontslag op grond van artikel 8:6 moet een dossier zijn opgebouwd, waaruit het college de conclusie heeft getrokken dat de ambtenaar ongeschikt of onbekwaam is om zijn functie te blijven uitoefenen. Als dit dossier voldoende is, kan het besluit tot ontslag genomen worden.

Bezwaar tegen een ontslagbesluit schort de werking van het ontslagbesluit en de intreding van de re-integratiefase niet op.

Einde re-integratiefase

Artikel 10d:7

  • 1.

    De re-integratiefase eindigt eerder dan na afloop van de voor de ambtenaar geldende termijn, indien de ambtenaar voor het aflopen van deze fase al dan niet in deeltijd een andere functie binnen of buiten de gemeente aanvaardt.

  • 2.

    De re-integratiefase eindigt eerder en het ontslag op grond van artikel 8:6 gaat direct in, indien de ambtenaar zich tijdens de re-integratiefase niet houdt aan de afspraken uit het re-integratieplan.

  • 3.

    Indien de re-integratiefase eerder eindigt om de in het tweede lid genoemde reden, vervallen de rechten op een aanvullende uitkering en een na-wettelijke uitkering.

Toelichting

Artikel 10d:7

Lid 1

Ook bij het aanvaarden van een deeltijdbetrekking eindigt de re-integratiefase. Op grond van artikel 72a WW heeft de gemeente voor zijn oud-medewerkers een plicht om de re-integratie in de arbeid te bevorderen. Zolang de re-integratie nog niet volledig is gelukt en heeft geleid tot volledige opheffing van de werkloosheid (minder dan 5 uur werkloos), blijft deze plicht van de gemeente bestaan. In dat verband kan het zinvol zijn om afspraken uit het re-integratieplan voort te zetten.

Lid 2

Tijdens de re-integratiefase worden afspraken gemaakt over de inspanningen die van de gemeente en de ambtenaar verlangd worden. Deze afspraken worden door het college vastgesteld en vastgelegd in het re-integratieplan. Dit kunnen onder meer afspraken zijn over sollicitatieactiviteiten, opleidingen en outplacementtraject (zie artikel 10d:10). Wanneer de ambtenaar zich niet houdt aan de gemaakte afspraken, zoals het niet starten van een cursus of onvoldoende sollicitaties verrichten, gaat het ontslag op grond van 8:6 eerder in dan pas na afloop van de re-integratiefase. Uiteraard gelden hierbij de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het zorgvuldigheidsbeginsel (belangenafweging) en proportionaliteitsbeginsel (de sanctie moet niet zwaarder zijn dan op grond van het gedrag te rechtvaardigen is). De medewerker kan het stopzetten van de re-integratiefase aan de rechter voorleggen. De rechter beoordeelt de redelijkheid en billijkheid hiervan. Ook kan disciplinair ontslag plaatsvinden op grond van artikel 8:13 (de nalatigheid moet dan voldoen aan de eisen die bij disciplinair ontslag horen). In beide gevallen moet een besluit genomen worden waarin, gemotiveerd en onder verwijzing naar artikel 10d:7, de nieuwe ontslagdatum is opgenomen.

Onderdeel van de afspraken kan bij ontslag op grond van artikel 8:6 ook zijn welke eisen de ambtenaar mag stellen aan de aangeboden functie. Als de ambtenaar een functie die aan dergelijke eisen voldoet, niet accepteert, kan eveneens vóór het aflopen van de re-integratietermijn ontslag plaatsvinden op grond van artikel 8:6. Naarmate de re-integratiefase langer duurt, mag een bredere oriëntatie op arbeid verwacht worden. Op grond van jurisprudentie kan dat, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, betekenen dat de ambtenaar na verloop van tijd een functie moet aanvaarden, waaraan een salaris is verbonden van maximaal 2 schalen lager.

Lid 3

Eerdere beëindiging van de re-integratiefase leidt tot het vervallen van het recht op een aanvullende uitkering en na-wettelijke uitkering. Ook hierbij moet het college de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht nemen.

Artikel 10d:8

  • 1.

    De re-integratiefase wordt verlengd wanneer het college zich tijdens de re-integratiefase niet houdt aan de afspraken uit het re-integratieplan.

  • 2.

    De verlenging duurt minimaal een maand en maximaal de helft van de oorspronkelijke re-integratiefase.

  • 3.

    Tijdens de verlengde re-integratiefase herstelt het college de nalatigheid naar de mate waarin dat mogelijk is.

  • 4.

    Tijdens de verlengde re-integratiefase blijven de gemaakte afspraken uit het re-integratieplan van kracht.

Toelichting

Artikel 10d:8

De sanctie voor de medewerker op nalatigheid is beëindiging van de re-integratiefase en het vervallen van het recht op de aanvullende uitkering en de na-wettelijke uitkering. Ook het college moet zich aan de acties uit het re-integratieplan houden. Doet het college dit niet, dan wordt de re-integratiefase verlengd met minimaal één maand en maximaal de helft van de oorspronkelijke re-integratiefase verlengd, binnen welke termijn geprobeerd wordt de

nalatigheid te herstellen, voor zover dit naar redelijkheid en billijkheid mogelijk is.

Artikel 10d:9 Verlenging re-integratiefase door middel van levensloop

  • 1.

    De ambtenaar kan het college verzoeken de re-integratiefase met maximaal 12 maanden te verlengen door gebruik te maken van de mogelijkheid van onbetaald verlof als bedoeld in artikel 6:9.

  • 2.

    Het college stemt alleen in met het verzoek indien de ambtenaar tijdens de re-integratiefase redelijkerwijs niet heeft kunnen voldoen aan zijn re-integratieverplichtingen en indien:

    • a.

      onbetaald verlof wordt opgenomen voor de volledige arbeidsduur; en

    • b.

      de ambtenaar tijdens het onbetaald verlof levenslooptegoed opneemt op grond van de gemeentelijke levensloopregeling; en

    • c.

      tijdens de verlengde re-integratiefase activiteiten worden ondernomen of voortgezet die de re-integratie bevorderen.

  • 3.

    Het college en de ambtenaar maken nadere afspraken over de voorwaarden waaronder de inspanningen van het college en de ambtenaar, zoals deze zijn neergelegd in het re-integratieplan, tijdens de verlenging van de re-integratiefase worden voortgezet.

  • 4.

    Artikel 10d:7 is tijdens de verlenging van de re-integratiefase van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Artikel 10d:9

Lid 1 en 2

Als de ambtenaar levenslooptegoed opneemt voor zijn volledige arbeidsduur, kan zijn dienstverband worden voortgezet. Dit betekent in ieder geval dat zijn WW pas later ingaat.

Belangrijker is dat hij van werk naar werk kan overstappen, wat het vinden van een baan over het algemeen makkelijker maakt. De verlenging van de re-integratiefase wordt slechts toegestaan, wanneer de ambtenaar tijdens die fase aan zijn re-integratie blijft werken.

Het college stemt alleen in met een verzoek tot verlenging van de re-integratiefase, wanneer de ambtenaar de re-integratiefase niet volledig heeft kunnen benutten aan re-integratie. De oorzaak hiervoor moet redelijk zijn. Dit kan bijvoorbeeld de zorg voor een ernstig zieke partner zijn. Hierdoor kan het voor de ambtenaar onmogelijk zijn geweest om tijdens de re-integratiefase aan zijn re-integratieverplichtingen te voldoen. Het college kan dan instemmen met een verlenging. Een langdurige vakantie wordt niet als redelijk beschouwd.

Voldoet de ambtenaar tijdens de verlenging van de re-integratiefase niet meer aan de voorwaarde dat aan re-integratie gewerkt moet worden, dan wordt de verlenging gestopt en gaat het oorspronkelijke ontslag alsnog in.

Door aangepaste fiscale wetgeving kunnen alleen mensen, die op 1 januari 2012 minimaal 3000 euro op hun levenslooprekening hadden staan, doorgaan met sparen volgens deze regeling.

Lid 4

Lid 4 geeft aan dat de bepalingen over de eerdere beëindiging van de aanstelling of arbeidsovereenkomst van overeenkomstige toepassing zijn. Wanneer tijdens de verlenging afspraken worden gemaakt over voortzetting van de re-integratieactiviteiten en de ambtenaar houdt zich niet aan deze afspraken, wordt voor het aflopen van de verlengde re-integratiefase het ontslag verleend op grond van artikel 8:6.

Artikel 10d:10 Re-integratieplan

  • 1.

    Het college stelt zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen een maand na aanvang van de re-integratiefase een re-integratieplan op.

  • 2.

    De ambtenaar wordt over de inhoud van het plan voorafgaand door het college gehoord.

  • 3.

    In het re-integratieplan worden afspraken opgenomen over de re-integratie-inspanningen die van het college en de ambtenaar verlangd worden. In het re-integratieplan staan in ieder geval afspraken over:

    • -

      verlof, voor zover dat nodig is, voor activiteiten die neergelegd zijn in het re-integratieplan;

    • -

      scholing, indien die gevolgd gaat worden, welke scholing, het begin van die scholing, het einde van die scholing, de betaling en de te behalen resultaten;

    • -

      opstellen arbeidsmarktprofiel;

    • -

      sollicitatieactiviteiten.

  • 4.

    In het re-integratieplan worden afspraken gemaakt over de kosten voor de verschillende activiteiten uit het re-integratieplan. De kosten voor de activiteiten uit het re-integratieplan komen, mits redelijk en billijk, volledig voor rekening van het college, met een maximum van € 7.500,=.

Toelichting

Artikel 10d:10

Tijdens de re-integratiefase geldt de reguliere rechtspositieregeling. Dit houdt onder meer in dat de ambtenaar gewoon verlof opbouwt, zoals hij dat eerder opbouwde. Wanneer hij tijdens de re-integratiefase geen werkzaamheden verricht, betekent dit dat hij in principe geen verlof nodig heeft voor activiteiten die in het kader van het re-integratieplan zijn afgesproken. Als bij de start van de re-integratiefase al duidelijk is dat direct na de beoogde ontslagdatum een functie voorhanden is, bestaat het re-integratieplan uit het benoemen van die functie en de datum vanaf wanneer de ambtenaar deze functie gaat bekleden. Het re-integratieplan hoeft dan niet verder uitgewerkt te worden.

Lid 1

Het is zinvol om te beginnen met het opstellen van het re-integratieplan, zodra duidelijk is dat de ambtenaar ontslagen gaat worden op grond van artikel 8:6 en daarmee dus niet te wachten tot het ontslagbesluit genomen is. Gemeente noch ambtenaar zijn hiertoe overigens verplicht. Medewerking van beide partijen kan echter de mogelijkheden op het vinden van een baan bespoedigen en dus de kans op het voorkomen van werkloosheid vergroten. Het re-integratieplan moet in ieder geval binnen 1 maand na ingang van de re-integratiefase zijn opgesteld.

Lid 4

De gemeente maakt een kosten-batenanalyse van de voorgenomen re-integratieactiviteiten.

De gemeente stelt vast welke kosten redelijkerwijs voor rekening van de gemeente komen (de wensen van de ambtenaar kunnen verder gaan dan op grond van re-integratie noodzakelijk zijn, waardoor de gemeente niet de volledige kosten vergoedt).

Wanneer besloten wordt dat volledige vergoeding van de kosten door de gemeente niet redelijk is of wanneer de kosten uitstijgen boven het bedrag van € 7.500,=, kan van de ambtenaar verlangd kan worden dat hij zelf ook financieel bijdraagt aan de activiteiten uit het re-integratieplan.

Paragraaf 5 Van werk naar werk-begeleiding bij boventalligheid

Toelichting

In deze paragraaf zijn de nieuwe bepalingen opgenomen voortvloeiende uit het Cao-akkoord 2011-2012.

Algemene bepalingen

Artikel 10d:11 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar die door het college boventallig wordt verklaard, en die op de datum waarop deze boventalligheid ingaat, een dienstverband van tenminste twee jaar heeft bij de betreffende gemeente.

Toelichting

Artikel 10d:11

Het toepassingsbereik van paragraaf 5 strekt zich uit over ambtenaren die een dienstverband van 2 jaar of langer bij dezelfde gemeente hebben. In dit licht wijst het LOGA op artikel 10d:3 lid 1.

Artikel 10d:12 Duur van een Van werk naar werk-traject

De boventallig verklaarde ambtenaar heeft recht op een Van werk naar werk-traject dat maximaal twee jaar duurt, tenzij het college besluit tot verlenging op grond van artikel 10d:20 en artikel 10d:22.

Artikel 10d:13 Inspanningsverplichting

In het Van werk naar werk-traject leveren zowel de boventallig verklaarde ambtenaar als het college een actieve bijdrage aan de uitvoering van het Van werk naar werk-traject. De Van werk naar werk-inspanningen zijn gericht op plaatsing van de ambtenaar in een passende dan wel geschikte functie, of aanvaarding door de ambtenaar van een functie buiten de gemeente.

Toelichting

Artikel 10d:13

Dit artikel drukt uit dat een goede uitvoering van het Van werk naar werk-traject de verantwoordelijkheid is van zowel werkgever als ambtenaar.

Artikel 10d:14 Start Van werk naar werk-traject

Het Van werk naar werk-traject start op de dag waarop het besluit tot boventalligverklaring in werking is getreden.

Toelichting

Artikel 10d:14

Een goed te definiëren moment markeert de start van het hele traject. Voor beide partijen moet duidelijk zijn dat vanaf dit moment, dat boventalligheid intreedt, de periode van twee jaar begint te lopen.

Inhoud Van werk naar werk-traject

Artikel 10d:15 Van werk naar werk-onderzoek

  • 1.

    Om richting te geven aan het Van werk naar werk-traject onderzoeken college en ambtenaar gezamenlijk de wensen en ontwikkelingsmogelijkheden van de ambtenaar, binnen en buiten de gemeente. Hierbij worden tevens de kansen van de ambtenaar op de regionale arbeidsmarkt onderzocht.

  • 2.

    Bij het in het eerste lid bedoelde onderzoek kan een gecertificeerd loopbaanadviseur worden ingeschakeld.

  • 3.

    Het Van werk naar werk-onderzoek kan van start gaan vóór de datum waarop het Van werk naar werk-traject begint en is uiterlijk binnen een maand na die datum afgerond.

Toelichting

Artikel 10d:15

In dit artikel worden de inhoudelijke stappen van het Van werk naar werk-traject geregeld.

De start is het onderzoek naar wensen en mogelijkheden en arbeidsmarktpotentie, ook buiten de gemeente. Het onderzoek wordt afgerond binnen een maand na de startdatum van het Van werk naar werk-traject. De startdatum is de dag waarop het besluit tot boventalligverklaring in werking is getreden. Het onderzoek kan eerder opgestart worden, als al is voorzien dat boventalligheid aan de orde zal komen. Duidelijk is dat wanneer het onderzoek eerder aanvangt, sneller met de uitvoering ervan kan worden gestart, en de kans van slagen toeneemt.

Bij het onderzoek kan een gecertificeerde loopbaanadviseur worden ingeschakeld. Dit kan ook een functionaris zijn die bij de gemeente zelf in dienst is, mits deze aantoonbaar is gekwalificeerd als loopbaanbegeleider.

Wat betreft de loopbaanadviseur is van belang dat deze voldoet aan de professionele kwaliteitseisen van de beroepsgroep van loopbaanbegeleiders ofwel aantoonbaar daartoe gevolgde opleidingen en/of relevante ervaring heeft.

Artikel 10d:16 Van werk naar werk-contract

  • 1.

    Binnen drie maanden na afronding van het Van werk naar werk-onderzoek stellen college en ambtenaar een Van werk naar werk-contract op.

  • 2.

    Het in het eerste lid bedoelde contract bevat de doelen, de voorzieningen die nodig zijn om deze doelen te bereiken, nadere afspraken en daaraan verbonden termijnen.

  • 3.

    Afspraken kunnen worden gemaakt over:

    • -

      het al dan niet toekennen van professionele begeleiding en de tijdsduur daarvan;

    • -

      het al dan niet elders opdoen van werkervaring;

    • -

      de werkzaamheden die de ambtenaar gedurende het Van werk naar werk-traject verricht;

    • -

      het al dan niet volgen van een opleiding en het daarvoor beschikbare budget;

    • -

      eventuele beperkingen van de ambtenaar, die zijn gebleken uit het Van werk naar werk-onderzoek;

    • -

      de tijd die de ambtenaar beschikbaar heeft voor sollicitatieactiviteiten en andere inspanningen gericht op het vinden van een nieuwe werkkring. Deze tijd bedraagt tenminste 20% van de omvang van de aanstelling;

    • -

      het al dan niet gebruik maken van specifieke flankerende voorzieningen, zoals bedoeld in het artikel 17:7.

  • 4.

    De noodzakelijke kosten van het Van werk naar werk-traject komen tot een bedrag van € 7.500,- voor rekening van het college. Ten aanzien van kosten die dit bedrag overstijgen neemt het college een afzonderlijk besluit.

Toelichting

Artikel 10d:16

Na het onderzoek genoemd in artikel 10d:13 wordt een contract gemaakt. Dat is uiterlijk gereed drie maanden na afronding van het onderzoek. Het contract bevat de afspraken tussen werkgever en ambtenaar gericht op het vinden van nieuw werk. Het contract is maatwerk en zal per individu verschillen. Het is van belang concreet alle van belang zijnde afspraken op te nemen. In het artikel is een niet-limitatieve opsomming hiervan opgenomen. Gedurende de looptijd van het contract is de ambtenaar boventallig; ten aanzien van de werkzaamheden die hij gedurende de Van werk naar werk-termijn voor de werkgever verricht dienen daarom ook afspraken te worden gemaakt.

Artikel 10d:17 Uitvoering van het Van werk naar werk-contract

Vanaf de start van de uitvoering van het Van werk naar werk-contract wordt de nakoming van de wederzijds gemaakte afspraken gevolgd. Iedere drie maanden wordt de voortgang in het traject geëvalueerd. Hiervan wordt een verslag opgemaakt.

Toelichting

Artikel 10d:17

De monitoring en de verslaglegging van de voortgang en evaluatiegesprekken wordt neergelegd bij een nader aan te wijzen persoon of organisatie. Van belang is dat goed wordt toegezien op de uitvoering, voor beide partijen. Het verloop van het Van werk naar werktraject kan immers aanleiding geven tot een verschil in opvatting dat aan een commissie ter toetsing wordt voorgelegd (zie artikel 10d:24). De dossiervorming moet dan op orde zijn.

Verlenging en einde Van werk naar werk-traject

Artikel 10d:18 Einde Van werk naar werk-traject

Het Van werk naar werk-traject eindigt op het moment dat de ambtenaar - al dan niet in deeltijd - een andere functie binnen of buiten de gemeente aanvaardt, op grond van ontslag op eigen verzoek of ontslag om een andere reden .

Toelichting

Artikel 10d:18

Een Van werk naar werk-traject duurt twee jaar. Maar deze termijn kan korter zijn als eerder passend of geschikt werk is gevonden. Passend of geschikt werk kan ook werk in deeltijd zijn en/of werk buiten de eigen organisatie of gemeente.

Artikel 10d:19 Tussentijdse beëindiging

  • 1.

    Het Van werk naar werk-traject eindigt, indien de ambtenaar plaatsing in een passende of geschikte functie binnen de gemeente of de aanvaarding van een aangeboden functie buiten de gemeente weigert.

  • 2.

    Het college kan eveneens besluiten tot tussentijdse beëindiging van het Van werk naar werk-traject en ontslag, indien de ambtenaar zich niet houdt aan de afspraken uit het Van werk naar werk-contract.

  • 3.

    Indien het Van werk naar werk-traject eerder eindigt om de in het eerste of tweede lid genoemde reden, wordt de ambtenaar ontslag verleend op grond van artikel 8:3 met ingang van de dag volgend op die waarop het Van werk naar werk-traject is beëindigd. In dit geval kan het college aangeven dat sprake is van verwijtbare werkloosheid en vervallen de rechten op een aanvullende uitkering en een na-wettelijke uitkering.

Toelichting

Artikel 10d:19

Als de boventallige ambtenaar een aanbod voor passend of geschikt werk binnen of buiten de gemeentelijke organisatie weigert, volgt beëindiging van het Van werk naar werk-contract en vervolgens reorganisatieontslag (ontslag op grond van 8:3 CAR). Partijen leggen in het Van werk naar werk-contract vast welke functies passend dan wel geschikt zijn. Als de ambtenaar een dergelijke functie weigert, eindigt het Van werk naar werk-contract. Afhankelijk van de duur van het Van werk naar werk-traject mag een bredere oriëntatie op arbeid verwacht worden. Op grond van jurisprudentie kan dat, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, betekenen dat de ambtenaar na verloop van tijd een functie moet aanvaarden, waaraan een salaris is verbonden van maximaal 2 schalen lager of een vergelijkbaar verschil als het een functie buiten de gemeente betreft. Hiermee wordt gevolg gegeven aan de essentie van deze afspraken, namelijk dat het voor de ambtenaren van belang is dat zij aan het werk blijven. Dat wordt ook uitgedrukt door lid 2: als de ambtenaar zich niet houdt aan de afspraken uit het contract, dan wordt het traject eveneens gestopt en tot ontslag overgegaan. In beide gevallen verliest de ambtenaar ook het recht op aanvulling op de werkloosheidsuitkering en de na-wettelijke uitkering.

Artikel 10d:20 Advies loopbaanadviseur

  • 1.

    Indien het Van werk naar werk-traject na verloop van 21 maanden sinds de start ervan niet met een positief resultaat is afgesloten of om een andere reden is beëindigd, brengt een gecertificeerd loopbaanadviseur binnen een maand een advies uit aan het college over het vervolgtraject. Hierbij worden in ieder geval de evaluatieverslagen als bedoeld in artikel 10d:17 in acht genomen. De ambtenaar ontvangt een afschrift van het advies.

  • 2.

    Het advies bedoeld in het eerste lid gaat in op de vraag of voortzetting van het Van werk naar werk-traject zinvol is, gelet op de vooruitzichten op korte termijn en de mate waarin voortzetting de kans op een passende of geschikte functie binnen afzienbare termijn vergroot.

  • 3.

    Het college beslist of het advies van de loopbaanadviseur wel of niet wordt overgenomen.

Toelichting

Artikel 10d:20

Het Van werk naar werk-traject duurt twee jaar. Als na verloop van 21 maanden geen ander

werk is gevonden dient een loopbaanadviseur een advies uit te brengen over een eventueel

vervolgtraject. Om een goed advies te kunnen uitbrengen, heeft de loopbaanadviseur in ieder geval inzage in de evaluatieverslagen, en zonodig in andere relevante correspondentie. De loopbaanadviseur moet overwegen of een vervolgtraject een zinvolle stap is, die de kans op ander werk evident doet toenemen. De verwachte ontwikkelingen binnen de organisatie en de arbeidsmarkt van dat moment zijn daarbij relevant.

De loopbaanadviseur adviseert het college; het college hoeft dit advies niet te volgen.

Artikel 10d:21 Reguliere beëindiging Van werk naar werk-traject

  • 1.

    Na ontvangst van het advies van de loopbaanadviseur beslist het college over het vervolg van het Van werk naar werk-traject, en stelt de ambtenaar in kennis van deze beslissing.

  • 2.

    Indien het Van werk naar werk-traject na verloop van 24 maanden niet wordt voortgezet wordt de ambtenaar ontslag verleend op grond van artikel 8:3.

  • 3.

    Het ontslag als bedoeld in het tweede lid gaat in op de eerste dag na afloop van de Van werk naar werk-termijn van twee jaar.

Toelichting

Artikel 10d:21

Als de termijn van 2 jaar voorbij is wordt het Van werk naar werk-traject beëindigd. Er volgt dan, zonder verdere opzegtermijnen of wachttijd, een ontslagbesluit op grond van artikel 8:3 CAR. Dat is alleen anders als het college het advies van de loopbaanadviseur tot verlenging volgt.

Artikel 10d:22 Verlenging Van werk naar werk-traject

  • 1.

    Indien er zekerheid is, in de vorm van een schriftelijke toezegging van een werkgever, dat binnen een half jaar een functie voor de ambtenaar kan worden gevonden, of indien voortzetting van het Van werk naar werk-traject de kans op het vinden van een passende of geschikte functie aantoonbaar vergroot, kan het college besluiten het Van werk naar werk-traject te verlengen. Deze verlenging beslaat een redelijke en nader gespecificeerde periode en kan niet meer dan één keer worden verleend.

  • 2.

    Indien aan het einde van de periode van verlenging het Van werk naar werk-traject niet tussentijds is beëindigd, verleent het college de ambtenaar ontslag op grond van artikel 8:3.

  • 3.

    Het ontslag als bedoeld in het tweede lid gaat in op de eerste dag na afloop van de periode waarmee het Van werk naar werk-traject is verlengd.

Toelichting

Artikel 10d:22

De mogelijkheid bestaat om het Van werk naar werk-contract te verlengen. Logischerwijs zou dit kunnen voortvloeien uit het advies van de loopbaanadviseur zoals bedoeld in artikel 10d:20, maar ook een zeer reële kans op een andere functie –schriftelijk te bevestigen door de werkgever in kwestie- kan leiden tot verlenging. Een besluit hieromtrent is geheel aan de werkgever.

Er kan maar een keer worden verlengd. Het traject wordt definitief beëindigd op de datum waarop het verlengde contract afloopt. Na afloop daarvan volgt het ontslagbesluit op grond van 8:3.

Artikel 10d:23 Niet-nakoming van afspraken uit Van werk naar werk-contract

  • 1.

    Indien één van beide partijen van mening is dat de andere partij zich niet houdt aan de afspraken zoals vastgelegd in het Van werk naar werk-contract, maakt deze partij dit aan de andere partij in een gesprek kenbaar. Dit gesprek is erop gericht gezamenlijk afspraken te maken over verbetering.

  • 2.

    Indien één van beide partijen na het gesprek zoals bedoeld in het eerste lid in gebreke is gebleven ten aanzien van de in het Van werk naar werk-contract vastgelegde afspraken kan de andere partij eisen dat dit gevolgen heeft voor de voortzetting van het contract. Deze partij maakt dit schriftelijk aan de andere partij kenbaar.

  • 3.

    Ingeval de ambtenaar van het in het tweede lid bedoelde recht gebruik maakt, kan hij eisen dat het Van werk naar werk-traject wordt verlengd. Deze verlenging bedraagt een redelijke termijn, waarbij de periode die door de niet-nakoming verloren is gegaan als richtlijn kan dienen. Gedurende de periode van verlenging herstelt het college zoveel als mogelijk de gebreken die bij de uitvoering van het Van werk naar werk-contract zijn ontstaan.

  • 4.

    Ingeval het college van het in het tweede lid bedoelde recht gebruik maakt, kan hij het van werk naar werk-traject tussentijds beëindigen op grond van artikel 10d:19 tweede lid en ontslag verlenen op grond van artikel 8:3.

  • 5.

    Indien over de nakoming van de afspraken in het Van werk naar werk-contract of de mogelijkheden zoals vastgelegd in dit artikel een geschil ontstaat, kunnen partijen dit geschil voorleggen aan de paritaire commissie.

Toelichting

Artikel 10d:23

In dit artikel is geregeld wat er gebeurt als een van beide partijen het Van werk naar werkcontract niet nakomt of als bij de uitvoering ervan geschillen optreden. Als de ene partij van oordeel is dat de ander zich niet houdt aan de afspraken is de eerste stap dat in goed overleg naar een uitweg wordt gezocht. Als een gesprek niet leidt tot een oplossing volgt een ingebrekestelling: de partij die vindt dat de ander niet doet wat is afgesproken in het contract stelt de ander hiervan schriftelijk in kennis.

Voor de gemeente kan dit leiden tot beëindiging van het contract en een ontslag. Dat is beschreven in artikel 10d:19 bij tussentijdse beëindiging. Voor de ambtenaar betekent dit dat hij kan eisen dat het Van werk naar werk-contract wordt verlengd met de periode waarin het gebrek is opgetreden. Men kan hierbij bijvoorbeeld denken aan de situatie dat een loopbaancoach afwezig is waardoor afgesproken gesprekken niet hebben plaatsgevonden. Deze worden dan als het ware ingehaald. Uitgangspunt is dat ook in deze fase werkgever en ambtenaar er samen uitkomen. Maar als dat niet lukt, kan de paritaire toetsingscommissie om advies worden gevraagd.

Paritaire commissie voor toezicht op Van werk naar werk-trajecten

Artikel 10d:24 Paritaire commissie

  • 1.

    Het college stelt een paritair samengestelde commissie in, die desgevraagd toeziet op de individuele toepassing van de bepalingen in deze paragraaf.

  • 2.

    Zowel de ambtenaar als het college kan een geschil over de uitvoering van het Van werk naar werk-contract, als bedoeld in artikel 10d:23, vijfde lid, voorleggen aan deze commissie.

  • 3.

    De commissie brengt over een in het tweede lid bedoeld geschil een bindend advies uit.

  • 4.

    Het college stelt een reglement vast waarin de samenstelling, bevoegdheden en werkwijze van de commissie worden vastgelegd.

Toelichting

Artikel 10d:24

Dit artikel regelt de positie van de paritaire toetsingscommissie. De commissie is paritair. Gemeenten die al een dergelijke paritaire commissie hebben kunnen de bestaande commissie aanwijzen. Het college moet een reglement vaststellen waarin de samenstelling, bevoegdheden en werkwijze van de commissie worden vastgelegd. De LOGA partijen hebben een voorbeeld reglement opgesteld.

Paragraaf 6 Aanvullende uitkering

Artikel 10d:25 Aanvullende uitkering

  • 1.

    Recht op een aanvullende uitkering heeft de ambtenaar die:

    • a.

      op grond van artikel 8:6 is ontslagen en de re-integratiefase heeft doorlopen, waarbij de situatie zoals beschreven in artikel 10d:7 tweede en derde lid niet aan de orde is; of

    • b.

      op grond van artikel 8:3 is ontslagen en het Van werk naar werk-traject heeft doorlopen, waarbij de situatie zoals beschreven in artikel 10d:19 niet aan de orde is; en

    • c.

      recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet en deze ook daadwerkelijk ontvangt.

  • 2.

    Voorwaarde voor het verkrijgen van een aanvullende uitkering is dat de ambtenaar ten aanzien van iedere betaling van de aanvullende uitkering alle gegevens aan de gemeente overlegt die van invloed kunnen zijn op de hoogte van zijn aanvullende uitkering.

Toelichting

Artikel 10d:25

Lid 1, sub a

Wanneer de re-integratiefase eerder is geëindigd, omdat de ambtenaar zich niet heeft gehouden aan de afspraken die in het re-integratieplan zijn neergelegd, vervalt het recht op de aanvullende uitkering.

Lid 1, sub b

Wanneer het Van werk naar werk-traject eerder is geëindigd, omdat de ambtenaar zich niet heeft gehouden aan de afspraken die in het Van werk naar werk-contract zijn neergelegd, vervalt het recht op de aanvullende uitkering.

Lid 1, sub c

De ambtenaar moet niet alleen in principe recht hebben op een werkloosheidsuitkering, maar deze ook daadwerkelijk ontvangen. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat de ambtenaar alleen vanwege het feit dat hij met vakantie is nog geen WW-uitkering ontvangt. Dan ontvangt hij ook geen aanvullende uitkering. De WW-uitkering, en de aanvullende uitkering, vangen dan tegelijk aan, na de vakantie.

Lid 2

Gedacht kan worden aan de betalingsberichten van UWV, gegevens over werkhervatting (ter bepaling van het aantal uren dat iemand werkloos is) of sanctiebesluiten van UWV. Hiervoor wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de procedure van gegevenslevering zoals deze bij UWV geldt (zie voor meer informatie www.uwv.nl; zoeken op poortwachtertoets). Deze voorwaarde geldt ter bepaling van de hoogte van de aanvullende uitkering (artikel 10d:26) en ter controle van sancties, die door UWV kunnen zijn opgelegd (artikel 10d:28).

Artikel 10d:26 Hoogte aanvullende uitkering bij ontslag

  • 1.

    De aanvullende uitkering kent twee fases.

  • 2.

    Gedurende de eerste fase bedraagt de aanvullende uitkering:

    • a.

      voor ambtenaren met een bezoldiging tot een bedrag van € 4.375,= 10% van de`bezoldiging naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is;

    • b.

      voor ambtenaren met een bezoldiging vanaf € 4.375,= tot een bedrag van € 5.250,= 20% van de bezoldiging naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is;

    • c.

      voor ambtenaren met een bezoldiging vanaf € 5.250,= 30% van de bezoldiging naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is.

  • 3.

    Gedurende de tweede fase bedraagt de aanvullende uitkering:

    • a.

      voor ambtenaren met een bezoldiging van € 4.375,= tot een bedrag van € 5.250,= 10% van de bezoldiging naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is;

    • b.

      voor ambtenaren met een bezoldiging van € 5.250,= tot een bedrag van € 6.560,= 20% van de bezoldiging naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is;

    • c.

      voor ambtenaren met een bezoldiging vanaf € 6.560,= 30% van de bezoldiging naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is.

Toelichting

Artikel 10d:26

In artikel 10d:2 is de bezoldiging gedefinieerd. De hoogte van de uitkering is gedurende de twee fases verschillend. De genoemde bedragen zijn feitelijke bezoldigingsbedragen. Hiermee wordt dus niet de voltijdsbezoldiging bedoeld, die omgerekend moet worden naar de deeltijdfactor van de medewerker. Dus ook een medewerker die met een functie voor 30 uur per week een bezoldiging van € 5.500,= ontvangt, krijgt gedurende de eerste fase een aanvullende uitkering van 30% van deze bezoldiging en gedurende de tweede fase een aanvullende uitkering van 20% van deze bezoldiging.

De zinsnede “naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is” houdt in dat indien iemand een arbeidsduur had van 36 uur, waaruit hij voor 18 uur is ontslagen hij een aanvullende uitkering ontvangt van 10%, respectievelijk 20% of 30% maal 18/36. Als deze persoon vervolgens een baan aanvaardt van 10 uur per week, ontvangt hij een aanvullende uitkering van 10% (respectievelijk 20% of 30%) maal 8/36 van zijn bezoldiging.

Artikel 10d:27 Duur aanvullende uitkering bij ontslag

  • 1.

    De eerste fase van de aanvullende uitkering is één jaar, te rekenen vanaf de dag na de dag van ontslag.

  • 2.

    De tweede fase van de aanvullende uitkering begint direct na afloop van de eerste fase en duurt tot het einde van de werkloosheidsuitkering.

Toelichting

Artikel 10d:27

Het kan voorkomen dat een medewerker, bijvoorbeeld vanwege vakantie rond de datum van ontslag, nog geen WW-uitkering ontvangt (hij is dan namelijk niet beschikbaar voor de arbeidsmarkt). Ook dan eindigt het recht op de aanvullende uitkering 12 maanden na de dag van ontslag en niet 12 maanden na dag van ingang van de WW-uitkering

Artikel 10d:28 Sancties

  • 1.

    Wanneer op grond van de Werkloosheidswet een sanctie wordt toegepast op de werkloosheidsuitkering, wordt deze sanctie evenredig toegepast op de aanvullende uitkering.

  • 2.

    Het college stelt voor de toepassing van sancties naast de sanctie op grond van het eerste lid, een sanctiebeleid op.

  • 3.

    Wanneer op grond van de Werkloosheidswet een sanctie wordt toegepast kan het college besluiten om het recht op na-wettelijke uitkering geheel of gedeeltelijk te laten vervallen.

  • 4.

    Het college stelt ter uitvoering van het derde lid nadere regels op.

Toelichting

Artikel 10d:28

Lid 1

Iedere sanctie die door UWV wordt opgelegd, leidt tot een evenredige sanctie op de aanvullende uitkering. Dit betekent dat als UWV voor de duur van 3 maanden een sanctie oplegt van 10%, ook de aanvullende uitkering voor de duur van 3 maanden gekort wordt met 10%. Beëindiging van de WW-uitkering voor bijvoorbeeld 6 maanden leidt ook tot beëindiging van de aanvullende uitkering voor 6 maanden. Hiermee wordt de ambtenaar gestimuleerd om zijn verplichtingen (die grotendeels gericht zijn op werkhervatting) op grond van de Werkloosheidswet na te komen.

Lid 3

Een sanctie die door UWV wordt opgelegd, kán leiden tot het vervallen van het recht op een na-wettelijke uitkering. Dit is een facultatieve bepaling en is afhankelijk van de aard en ernst van het gedrag dat heeft geleid tot de sanctie die door UWV is opgelegd.

Artikel 10d:29 Einde aanvullende uitkering

De aanvullende uitkering eindigt als de uitkeringsduur is verstreken.

Toelichting

Artikel 10d:29

Omdat de aanvullende uitkering gekoppeld is aan de uitkering op grond van de

Werkloosheidswet, eindigt de aanvullende uitkering sowieso als de WW-uitkering eindigt.

Herleving aanvullende uitkering Omdat de werkloosheidsuitkering gedefinieerd is als uitkering op grond van de Werkloosheidswet, welke uitkering voortvloeit uit de aanstelling of arbeidsovereenkomst met de gemeente, herleeft de aanvullende uitkering, wanneer de werkloosheidsuitkering herleeft. Omdat de duur van de aanvullende uitkering van één jaar gekoppeld is aan de dag van ontslag, geldt de herleving van de eerste fase van de aanvullende uitkering alleen wanneer de werkloosheidsuitkering herleeft binnen 12 maanden na de ingangsdatum van ontslag. Deze eerste fase wordt dus niet opgeschort met de periode, waarin geen werkloosheidsuitkering is ontvangen. Gedurende de resterende tijd van de werkloosheidsuitkering wordt de hoogte van de tweede fase uitbetaald.

Paragraaf 7 Na-wettelijke uitkering

Artikel 10d:30 Na-wettelijke uitkering

  • 1.

    De ambtenaar die recht had op een aanvullende uitkering heeft recht op een na-wettelijke uitkering indien:

    • a.

      de werkloosheid direct aansluitend op de werkloosheidsuitkering voortduurt;

    • b.

      hij ten aanzien van iedere betaling alle gegevens aan de gemeente overlegt die van invloed kunnen zijn op de hoogte van zijn na-wettelijke uitkering.

  • 2.

    Bij ontslag op grond van artikel 8:6 geldt als voorwaarde dat het ontslag gelegen is in omstandigheden binnen de werksfeer.

Toelichting

Artikel 10d:30

Lid 1

Onderdeel a

Ook na afloop van de werkloosheidsuitkering moet sprake zijn van werkloosheid, zoals gedefinieerd in artikel 10d:1. Zowel deze verwijzing naar werkloosheid, als naar de definitie van werkloosheidsuitkering geven aan dat het moet gaan om een uitkering die voortvloeit uit de aanstelling of arbeidsovereenkomst bij de gemeente.

Onderdeel b

Hiervoor wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de procedure van gegevenslevering zoals deze bij UWV geldt (zie voor meer informatie www.uwv.nl; zoeken op poortwachtertoets).

Deze gegevens zijn nodig ter bepaling van de hoogte van de na-wettelijke uitkering (artikel 10d:31) en het door de gemeente te voeren sanctiebeleid (zie artikel 10d:34).

Lid 2

Bij -ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid (artikel 8:6) ontstaat alleen recht op een na-wettelijke uitkering als het ontslag gelegen is in omstandigheden binnen de werksfeer. Dit betekent dat de ambtenaar zelf geen schuld heeft aan de ongeschiktheid of onbekwaamheid.

Artikel 10d:31 Hoogte na-wettelijke uitkering

  • 1.

    De na-wettelijke uitkering bij werkloosheid voor 36 uur of meer heeft de hoogte van de WW-uitkering, als deze zou zijn voortgezet.

  • 2.

    Wanneer sprake is van minder dan 36 uur werkloosheid, wordt het bedrag van de uitkering berekend naar rato van het aantal uren dat de ambtenaar werkloos is.

  • 3.

    De na-wettelijke uitkering en het inkomen dat de ambtenaar uit of in verband met arbeid ontvangt, mag een hoogte van 90% van de oude bezoldiging niet overschrijden. Het meerdere wordt gekort op de na-wettelijke uitkering.

Toelichting

Artikel 10d:31

Lid 2

In lid 2 is opgenomen dat als iemand voor minder dan 36 uur werkloos is, zijn na-wettelijke uitkering naar evenredigheid wordt bepaald. De na-wettelijke uitkering wordt namelijk gebaseerd op de mate van werkloosheid.

Als uit een arbeidsovereenkomst of aanstelling blijkt dat iemand een functie van 20 uur in de week heeft, ontvangen hij een na-wettelijke uitkering voor de resterende 16 uur. Als door een nieuwe baan een werkloosheid resteert van minder dan 5 uur, is de werkloosheid beëindigd en eindigt de na-wettelijke uitkering (zie definitie werkloosheid en artikel 10d:18).

Gedeeltelijke werkhervatting, maar ook werkzaamheden als zelfstandige verminderen de werkloosheid.

Of iemand minder dan 36 uur werkloos is, is af te leiden uit de gegevens over

werkzaamheden (bijvoorbeeld salarisstroken). In artikel 10d:15 is opgenomen dat de ambtenaar alle gegevens moet overleggen die van belang zijn voor het bepalen van het recht op nawettelijke uitkering. Hiertoe behoren dus ook salarisstroken en arbeidsovereenkomsten.

Lid 3

Het is mogelijk dat iemand met het aantal uren werkhervatting meer verdient dat hij in de oude situatie deed. Daarom is in lid 3 een bepaling opgenomen, waaruit voortvloeit dat het nieuwe inkomen en de na-wettelijke uitkering nooit meer kan bedragen dan 90% van de oude bezoldiging.

Voorbeeld

Iemand werkte 36 uur en verdiende € 2000,=. De na-wettelijke uitkering bedraagt 70% hiervan; dit is € 1400,=. Hij krijgt tijdens de periode van de na-wettelijke uitkering een baan voor 18 uur. Hiermee resteert een werkloosheid voor 18 uur. Met zijn nieuwe baan gaat hij € 1500,= verdienen. Zijn uitkering zou, gebaseerd op 18 uur werkloosheid, € 700,= bedragen.

Samen met de inkomsten van € 1500,= komt zijn totaal inkomen uit op € 2200,=. Het totaalinkomen is gemaximeerd op 90% van € 2000,=; dit is € 1800,=. Zijn uitkering wordt dus gekort met € 300,=. Hij ontvangt nog een na-wettelijke uitkering van € 400,=.

Artikel 10d:32 Duur na-wettelijke uitkering

De na-wettelijke uitkering is één maand per dienstjaar in de gemeentelijke sector maal een

correctiefactor. De correctiefactor is

  • a.

    1,4 voor dienstjaren tot de leeftijd van 40 jaar

  • b.

    2 voor dienstjaren vanaf de leeftijd van 40 tot de leeftijd van 50 jaar

  • c.

    3 voor dienstjaren vanaf de leeftijd van 50 jaar.

Toelichting

Artikel 10d:32

Als iemand 45 is op de dag van ontslag en hij heeft vanaf zijn 25e in de gemeentelijke sector gewerkt, ontvangt hij een na-wettelijke uitkering voor de duur van (15 x 1,4) + (5 x 2) = 31 maanden.

Artikel 10d:33 Einde na-wettelijke uitkering

  • 1.

    De na-wettelijke uitkering eindigt wanneer de uitkeringsduur is verstreken.

  • 2.

    De na-wettelijke uitkering eindigt wanneer de werkloosheid eindigt.

  • 3.

    De na-wettelijke uitkering eindigt op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de ambtenaar de leeftijd van 62 jaar en 9 maanden bereikt heeft.

Toelichting

Artikel 10d:33

Lid 2

Recht op een werkloosheidsuitkering bestaat als iemand meer dan 5 uur of meer dan de helft van zijn oorspronkelijke arbeidsduur per week verliest. Als door werkhervatting een werkloosheid resteert van minder dan 5 uur (of minder dan de helft van zijn oorspronkelijke arbeidsduur per week) eindigt de werkloosheid en eindigt de na-wettelijke uitkering.

Lid 3

De na-wettelijke uitkering eindigt altijd op 62 jaar en 9 maanden. De ambtenaar kan dan zijn ouderdomspensioen laten ingaan.

Artikel 10d:34 Sancties na-wettelijke uitkering

Het college stelt een sanctiebeleid op, op grond waarvan sancties worden toegepast op de uitbetaling van de na-wettelijke uitkering. Onderdeel van de sanctieregeling is de plicht die de ambtenaar heeft om het college te informeren over alles wat van invloed kan zijn op de duur en hoogte van de na-wettelijke uitkering.

Artikel 10d:35 Afkoop

  • 1.

    Het college kan eenmalig, aan het begin van de uitkeringsperiode, op verzoek van de ambtenaar, toestemming geven voor afkoop van de na-wettelijke uitkering.

  • 2.

    Het college bepaalt de hoogte van het afkoopbedrag en de voorwaarden waaronder de afkoop verstrekt wordt.

Toelichting

Artikel 10d:35

Er bestaat geen recht op afkoop van de na-wettelijke uitkering. Het college kan echter op verzoek van de ambtenaar besluiten tot afkoop van de na-wettelijke uitkering. Het college bepaalt daarbij de voorwaarden en de hoogte van het afkoopbedrag.

Als partijen het niet eens worden over de hoogte van het afkoopbedrag, vallen partijen terug op de normale regels over hoogte en duur van de na-wettelijke uitkering.

Paragraaf 8 Bjzondere uitkering bij ontslag ingeval van minder dan 35%

arbeidsongeschiktheid

Artikel 10d:36 Bijzondere uitkering bij ontslag of definitieve herplaatsing ingeval van minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

  • 1.

    De ambtenaar die voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is en die gedurende het derde ziektejaar, bedoeld in artikel 7:16, derde lid, is ontslagen op grond van artikel 8:5 dan wel definitief is herplaatst op grond van artikel 7:16, heeft recht op een bijzondere uitkering indien en voor zolang hij arbeid heeft voor ten minste de restverdiencapaciteit, zoals deze door UWV definitief is vastgesteld.

  • 2.

    Voorwaarde voor het recht op de bijzondere uitkering is dat de ambtenaar ten aanzien van iedere betaling alle gegevens aan de gemeente overlegt die van invloed kunnen zijn op de hoogte van zijn bijzondere uitkering.

Toelichting

Artikel 10d:36

De ambtenaar die minder dan 35% arbeidsongeschikt is, kan in het derde ziektejaar definitief worden herplaatst, wanneer hij een functie aanvaardt, waarmee hij ten minste in 100% van de restverdiencapaciteit, zoals deze door UWV is vastgesteld, kan voorzien. Wanneer een dergelijke functie buiten de organisatie van de gemeente wordt gevonden, kan ontslag op grond van artikel 8:5 plaatsvinden. Is dat het geval dan ontvangt de ambtenaar, zolang hij arbeid heeft waarmee hij ten minste in 100% van de restverdiencapaciteit kan voorzien, een bijzondere uitkering.

Artikel 10d:37 Hoogte bijzondere uitkering bij ontslag op grond van artikel 8:5 of

definitieve herplaatsing op grond van artikel 7:16

  • 1.

    De bijzondere uitkering bedraagt 75% van het verschil tussen het totaalinkomen uit of in verband met arbeid en de bezoldiging voorafgaand aan aanvaarding van de nieuwe arbeid.

  • 2.

    Op de bijzondere uitkering wordt de werkloosheidsuitkering in mindering gebracht.

Artikel 10d:38 Duur bijzondere uitkering bij ontslag op grond van artikel 8:5 of

definitieve herplaatsing op grond van artikel 7:16

De maximale duur van de bijzondere uitkering is 5 jaar na aanvaarding van de nieuwe arbeid.

Artikel 10d:39 Overgangsrecht

  • 1.

    In afwijking van artikel 10d:31 is de duur van de na-wettelijke uitkering voor de ambtenaar die:

    • a.

      op 1 juli 2008 20 dienstjaren of meer had in de gemeentelijke sector en

    • b.

      ontslagen wordt binnen 10 jaar na 1 juli 2008 gelijk aan (0,25 + (0,195 + 0,015 * (X- 21)) * (X - Y) - (X-18) / 12 -2) jaar, met dien verstande dat de factor (X-18) gemaximeerd wordt op 38. Factor X staat hierbij voor de leeftijd in hele jaren op de dag van ontslag; factor Y voor de indiensttreedleeftijd in de gemeentelijke sector.

  • 2.

    De duur van de overgangsuitkering is gelijk aan (0,25 + (0,195 + 0,015 * (X-21)) * (X - Y) - (X-18) / 12 -2) jaar, met dien verstande dat de factor (X-18) gemaximeerd wordt op 38. Factor X staat hierbij voor de leeftijd in hele jaren op de dag van ontslag; factor Y voor de indiensttreedleeftijd in de gemeentelijke sector.

Toelichting

Artikel 10d:39

In de CAO 2007-2008 is overgangsrecht overeengekomen voor de ambtenaar die

- op de dag van inwerkingtreding van hoofdstuk 10d (1 juli 2008) 20 dienstjaren of meer heeft in de gemeentelijke sector en

- die binnen 10 jaar daarna daadwerkelijk ontslag verleend wordt.

Het overgangsrecht houdt in dat de duur van de overgangsuitkering overeenkomt met de aansluitende uitkering uit hoofdstuk 10a, zoals dit hoofdstuk tot 1 juli 2008 luidde. Wel is afgesproken dat de berekening hiervan voor gemeenten gemakkelijker wordt gemaakt. Daarom is de oude berekeningsduur van de aansluitende uitkering omgezet in een formule, die in het tweede lid, is opgenomen.

Vanaf 1 juli 2008 valt iedereen onder hoofdstuk 10d. Alle ambtenaren die op grond van artikel 8:3 en 8:6 ontslagen worden, krijgen dus recht op een re-integratiefase of een Van werk naar werk-traject. Mocht daarna sprake zijn van werkloosheid, dan geldt slechts ten aanzien van de duur van de uitkering na afloop van de WW een uitzondering voor de ambtenaren, voor wie dit overgangsrecht is overeengekomen.

De overgangsuitkering eindigt op de leeftijd van 62 jaar en 9 maanden (artikel 10d:33).

Vanwege deze beëindiging op 62 jaar en 9 maanden komt de potentiële uitkeringsduur uit lid 2, bij ontslag op de leeftijd van 50 jaar en ouder niet volledig tot uitkering. Samen met een WW van minimaal 20 maanden (het overgangsrecht is voor mensen die op 1 juli 2008 minstens 20 dienstjaren hadden) komt deze uitkering namelijk boven de leeftijd van 62 jaar en 9 maanden uit.

13.Op basis vanCvA/LOGA 13/03 d.d. 14 januari 2013 (Aanpassing verplaatsingkostenregelingverhuisplichtige ambtenaren);

Aanpassingen CAR-UWO

Vanaf 1 januari 2013 gelden de volgende bedragen.

Bedragen in artikel 18:1:5

De tegemoetkoming in de verhuiskosten kan uit drie onderdelen bestaan. Deze

tegemoetkomingen bestaan naast elkaar:

  • ·

    Een bedrag voor de kosten van transport van de bagage en de inboedel van de betrokkene en zijn gezinsleden naar de nieuwe woning. Hierbij zijn ook de kosten van het in- en uitpakken van breekbare zaken inbegrepen. Hiervoor stelt het LOGA geen (maximum)bedragen vast.

  • ·

    Een bedrag voor dubbele woonkosten, gelijk aan de noodzakelijk te maken kosten. Deze tegemoetkoming bedraagt maximaal € 286,10 per maand. Door vermenigvuldiging met de CPI 2011 wordt deze tegemoetkoming in 2013 € 292,68 per maand.

  • ·

    Een bedrag voor alle andere direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten, bijvoorbeeld inrichtingskosten. Dit bedrag is maximaal € 5.721,52. Door vermenigvuldiging met de CPI 2011 wordt dat bedrag in 2013 maximaal € 5.853,12.

Bedragen in artikel 18:1:7

  • ·

    Artikel 18:1:7 lid 2 bepaalt dat de tegemoetkoming in kosten voor treinreizen per jaar tot ten hoogste de maximumprijs van een NS jaarabonnement ‘Altijd Vrij’ tweede klasse is. De hoogte van de tegemoetkoming was in 2012 € 3.540 en wordt vanaf 1 januari 2013 maximaal € 3708.

  • ·

    Artikel 18:1:7 lid 3 bepaalt dat de verhuisplichtige ambtenaar die met de trein reist en van de woning of het pension met ander (aansluitend) openbaar vervoer naar het eerst mogelijke NSstation kan reizen, maar van dit openbaar vervoer geen gebruik maakt en in plaats daarvan met eigen vervoer reist, een tegemoetkoming op jaarbasis ontvangt. Dit bedrag is € 95,62 op jaarbasis. Door vermenigvuldiging met de CPI 2011 wordt dat bedrag in 2013 € 97,82.

  • ·

    Artikel 18:1:7 lid 4 bepaalt dat indien de plaats van tewerkstelling voor de verhuisplichtige ambtenaar niet met het openbaar vervoer te bereiken is, de vergoeding voor een enkele reisafstand met een maximum van 20 kilometer € 0,16 per kilometer bedraagt. Per 1 januari 2013 wordt dit bedrag niet verhoogd als gevolg van de berekening met de CPI.

    • 12.

      Op basis van CvA/LOGA 13/11 d.d. 22 april 2013 (herstel van enkele redactionele onvolkomenheden in de CAR/UWO);

Wijzigingen CAR-UWO

  • A.

    Artikel 1:1, lid 1, onder i, vervalt.

  • B.

    In artikel 1:2:1, lid 1, wordt “7:25,” geschrapt.

  • C.

    In artikel 2:2, lid 3, worden de woorden “Wet justitiële gegeven” vervangen door de: Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

  • D.

    In artikel 3:3:1 worden de woorden “artikel 15:1:10, tweede lid, onder c” vervangen door: artikel 2:1B, tweede lid, onder c.

  • E.

    In artikel 3:5:1, lid 1, worden de woorden “8:10 of” geschrapt.

In de toelichting op artikel 3:5:1, lid 2, worden de woorden “pré-VUT en” geschrapt.

F.In artikel 4:3, lid 5, worden de cijfers “,8:10” geschrapt.

In de toelichting op artikel 4:3, lid 4 t/m 9, worden de woorden “pré-VUT (artikel 8:10 CAR)” geschrapt.

G.In artikel 4a:1, lid 2, worden de woorden “en voor de ambtenaar die gebruikmaakt van de seniorenregeling bedoeld in artikel 5:1 of 5:3,” geschrapt.

In artikel 4a:1, lid 3, worden de woorden “en voor de ambtenaar die gebruikmaakt van de seniorenregeling bedoeld in artikel 5:1 of 5:3,” geschrapt.

In de toelichting op artikel 4a:1, lid 2 en 3, worden de woorden “Voor medewerkers die van de seniorenmaatregel gebruikmaken geldt hetzelfde principe (zie ook artikel 6:2:1 lid 6)” geschrapt.

  • H.

    In artikel 4a:2, lid 2, worden de woorden “en voor de ambtenaar die gebruikmaakt van de seniorenregeling bedoeld in artikel 5:1 of 5:3,” geschrapt.

  • I.

    In de toelichting op artikel 6:2:3, lid 3, worden de woorden “Indien betrokkene gebruikmaakt van een seniorenregeling……… uitgegaan van de seniorenarbeidsduur.” geschrapt.

  • J.

    In artikel 6:4:2, lid 4, worden de woorden “of waarvoor de seniorenarbeidsduur op grond van artikel 5:1 en 5:3 is verminderd,” geschrapt.

  • K.

    In artikel 6:4:2, lid 5, worden de woorden “of waarvoor de seniorenarbeidsduur op grond van artikel 5:1 en 5:3 is verminderd,” geschrapt.

  • L.

    In de toelichting op artikel 6:4:3, lid 3 en 4, wordt de zin “In geval van ernstige ziekte is artikel 6:4:1, eerste lid, onderdeel b van toepassing.” geschrapt.

M In de toelichting op artikel 6:8, lid 5, wordt in de eerste zin en in de laatste zin net getal 18” vervangen door: 6.

  • N.

    Artikel 7:1, onder i, vervalt.

  • O.

    In artikel 7:2:1 wordt het woord “arbodienst” vervangen door: arbodienst of gecertificeerd deskundige(n).

  • P.

    In artikel 7:2:2, lid 2, wordt het woord “arbodienst” vervangen door: arbodienst of gecertificeerd deskundige(n).

  • Q.

    Artikel 7:2:4 vervalt.

  • R.

    Artikel 7:4, lid 1, vervalt met vernummering van het tweede lid zodat het artikel geen afzonderlijke leden mee bevat..

  • S.

    Artikel 7:8:3, lid 1, vervalt met vernummering van het tweede lid zodat het artikel geen afzonderlijke leden mee bevat.

De toelichting op artikel 7:8:3, lid 1, vervalt met vernummering van het tweede lid zodat de toelichting geen afzonderlijke leden mee bevat.

  • T.

    In artikel 7:15:1, lid 2, worden de woorden “artikel 30, eerste lid, onderdeel e, f en g” vervangen door: artikel 32.

  • U.

    Artikel 7:25b vervalt.

De toelichting op artikel 7:25b vervalt.

V.De toelichting op artikel 8:2, lid 3, wordt gewijzigd en komt te luiden:

In bijzondere situaties kan het wenselijk zijn dat betrokkene na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd doorwerkt. Als betrokkene hiermee instemt wordt hem op een latere leeftijd eervol ontslag verleend. Een tweede mogelijkheid is betrokkene na zijn ontslag een nieuwe aanstelling te verlenen op grond van artikel 2:4.

In het eerste geval zal betrokkene ook langer pensioen opbouwen: er is dan ook sprake van inhouding van pensioenpremie op zijn bezoldiging. In het tweede geval, waarbij een nieuw dienstverband wordt aangegaan na de AOW-leeftijd, is er geen sprake van verplichte pensioenopbouw en kan de ambtenaar kiezen om vrijwillig de pensioenopbouw voort te zetten. Dit is geregeld in artikel 16.1 van het pensioenreglement. In beide situaties is er sprake van een ander bruto-netto traject en premieafdracht. Het aangaan van een nieuw dienstverband is voor zowel de werkgever als de werknemer voordeliger in financieel opzicht. Wel heeft het niet langer betalen van pensioenpremies natuurlijk gevolgen voor de pensioenopbouw. Tijdens het nieuwe dienstverband wordt geen pensioen meer opgebouwd. In het navolgende schema vindt u een overzicht met de gevolgen:

Continuering dienstverband

(art. 8:2 CAR)

Nieuw dienstverband (art. 2:4 CAR, met toepassing 8:2, derde lid)

Ingangsdatum OP

Na afloop dienstverband, of

eerder op verzoek van

ambtenaar

Met ingang van de dag

waarop betrokkene de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt

Opbouw ABP Keuzepensioen

Tot einde dienstverband

Eventueel vrijwillig

Premie AAOP

Ja

Nee

Premie ABP Keuzepensioen

Ja

Nee

Premie FPU

Ja

Nee

Pseudopremie WW

Nee

Nee

Premie Wia

Nee

Nee

Overigens is het voor het in laten gaan van het pensioen niet meer noodzakelijk om ontslag te verlenen. De ambtenaar kan ervoor kiezen zijn ABP-pensioen vanaf 60 jaar in te laten gaan, zonder dat hier een ontslag tegenover staat. Het ingaan van pensioen heeft geen verdere gevolgen voor bovenbeschreven situatie. Pensioenuitbetaling en pensioenopbouw kan dus naast elkaar bestaan.

W.In artikel 8:2a worden de woorden “na de leeftijd van 65 jaar” vervangen door: na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.

De toelichting op artikel 8:2a wordt gewijzigd en komt te luiden:

Na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd is de wens van één van beide partijen voldoende om de aanstelling te beëindigen. Het maakt hierbij niet uit of er sprake is geweest van een nieuwe aanstelling na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd of van het voortzetten van de aanstelling na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd, op grond van 8:2, derde lid.

X.Artikel 9b:13 vervalt.

De toelichting op artikel 9b:13 vervalt.

IJ.Artikel 9b:37 vervalt.

De toelichting op artikel 9b:37 vervalt.

  • Z.

    Artikel 9b:58 vervalt.

  • AA.

    Artikel 9b:69 vervalt.

  • AB.

    In de toelichting op artikel 10a:2, lid 1, worden de woorden “de 65 jarige leeftijd heeft bereikt.” vervangen door: de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt.

AC. Artikel 10d:39, lid 2, vervalt.

Aldus vastgesteld in de vergadering

van burgemeester en wethouders van Landerd

d.d. 20 augustus 2013

Burgemeester en wethouders voornoemd,

De secretaris, de burgemeester

J.A.J. Lenssen M.C. Bakermans