Toeslagenverordening wet investeren in jongeren (WIJ) gemeente Landsmeer 2012

Geldend van 01-01-2012 t/m heden

Intitulé

Toeslagenverordening wet investeren in jongeren (WIJ) gemeente Landsmeer 2012

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van jongeren van 18 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar bij verordening te regelen

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet investeren in jongeren;

  • b.

    gehuwdennorm: de norm bedoeld in artikel 28, eerste lid onderdeel d, van de wet;

  • c.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • d.

    woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, Wet op de huurtoeslag, als mede een woonwagen of woonschip, als bedoeld in artikel 3, zesde lid, Wet werk en bijstand;

  • e.

    woonkosten:

    • 1.

      Indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag;

    • 2.

      Indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;

  • f.

    ouder: de vader of moeder als bedoeld in respectievelijk de artikelen 1:197 en 1:198 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 2 Bepalingen verordening

De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor jongeren van 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien de gehuwden beiden 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar zijn.

HOOFDSTUK 2. CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE NORM

Artikel 3 Toeslagen voor hoofdbewoners

  • 1. De toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de jongere in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

  • 2. De toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de jongere die met één ander zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft;

  • 3. De toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 0 procent van de gehuwdennorm voor de jongere die met twee of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft;

  • 4. De toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 5 procent van de gehuwdennorm voor de jongere die met één of beide ouders in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft;

Artikel 4 Toeslagen voor medebewoners

  • 1. De toeslag als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder die:

    • a.

      medebewoner is en

    • b.

      een individuele huur- of kostgangersovereenkomst heeft gesloten met de hoofdbewoner, niet zijnde een familielid in de eerste of tweede graad en

    • c.

      woonkosten heeft die tenminste de commerciële huurprijs bedragen

  • 2. De toeslag als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder die:

    • a.

      medebewoner is en

    • b.

      die woonkosten heeft die minder bedragen dan de commerciële huurprijs of,

    • c.

      geen individuele huur- of kostgangersovereenkomst heeft gesloten, of

    • d.

      een individuele huur- of kostgangersovereenkomst heeft gesloten met de hoofdbewoner, zijnde een familielid in de eerste of tweede graad

  • 3. De toeslag als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 5 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder die:

    • a.

      medebewoner is en

    • b.

      de woning uitsluitend deelt met

      - zijn kind of kinderen of

    • - zijn ouders of ouders

HOOFDSTUK 3. CRITERIA VOOR HET VERLAGEN VAN DE NORM OF TOESLAG

Artikel 5 Verlaging gehuwde hoofdbewoners

  • 1. De verlaging bedoeld in artikel 31 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die met één ander hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben;

  • 2. De verlaging bedoeld in artikel 31 van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die met twee of meer anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.

Artikel 6 Verlaging gehuwde medebewoners

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 31 van de wet bedraagt 0 procent van de gehuwdennorm voor gehuwde medebewoners die:

    • a.

      een individuele huur- of kostgangersovereenkomst hebben gesloten met de hoofdbewoner, niet zijnde familielid in de eerste of tweede graad, en

    • b.

      woonkosten hebben die tenminste de commerciële huurprijs bedragen.

  • 2. De verlaging als bedoeld in artikel 31 van de wet bedraagt 10 % van de gehuwdennorm voor gehuwde medebewoners die:

    • a.

      geen hoofdbewoner zijn en;

    • b.

      woonkosten hebben die minder bedragen dan de commerciële huurprijs, of;

    • c.

      geen individuele huur- of kostgangersovereenkomst hebben gesloten met de hoofdbewoner, zijnde een familielid in de eerste of tweede graad;

  • 3. De verlaging als bedoeld in artikel 31 van de wet bedraagt 15 % van de gehuwdennorm voor gehuwde medebewoners die een woning uitsluitend delen met:

    • a.

      hun kind of kinderen of;

    • b.

      hun ouder of ouders van één of van beide partners.

Artikel 7 Verlaging woonsituatie

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 32 van de wet bedraagt:

    • a.

      20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende(n) geen kosten van huur verbonden zijn;

    • b.

      10 procent van de gehuwdennorm indien er geen woning wordt bewoond.

    • c.

      10 procent van de gehuwdennorm indien een hypotheekvrije woning in eigendom wordt bewoond.

  • 2. Het bepaalde in lid 1 van dit artikel geldt niet indien, in het geval van een echtscheidingssituatie, de (overige) woonkosten geheel of gedeeltelijk worden voldaan door de (ex-)partner. De door de (ex-)partner betaalde woonlasten worden in dat geval beschouwd als inkomsten als bedoeld in artikel 7 van de wet.

Artikel 8 Verlaging schoolverlaters

  • 1. De verlaging bedoeld in artikel 33 van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm.

  • 2. Indien het college, conform artikel 17 lid 2, van oordeel is dat om reden van lichamelijke, geestelijke of sociale aard van een jongere niet kan worden gevergd dat hij uitvoering geeft aan het werkleeraanbod, zal de verlaging genoemd in lid 1 niet van toepassing zijn.

Artikel 9 Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

  • 1. De verlaging bedoeld in artikel 34 van de wet bedraagt:

    • a.

      20 procent van de gehuwdennorm indien het een jongere van 21 jaar betreft;

    • b.

      10 procent van de gehuwdennorm indien het een jongere van 22 jaar betreft.

  • 2. In afwijking van lid 1 wordt de verlaging vastgesteld op de hoogte van de op grond van artikel 3 toegekende toeslag, indien deze toeslag minder bedraagt dan de verlaging waartoe toepassing van lid 1 zou leiden.

  • 3. De vorige leden zijn niet van toepassing ten aanzien van een jongere op wie artikel 6 van toepassing is.

Artikel 10 Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 9 geschiedt zodanig, dat de toepasselijke norm voor de jongere tenminste bedraagt:

  • a.

    35 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande,

  • b.

    55 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder,

  • c.

    65 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden.

HOOFDSTUK 4. SLOTBEPALINGEN

Artikel 11 Nadere regels

Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels vaststellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

Artikel 12 Hardheidsclausule

Het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen het bepaalde in deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing daarvan leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 13 Evaluatiebepaling

Deze verordening wordt in ieder geval drie jaar na het inwerking treden geëvalueerd

Artikel 14 Inwerkingtreding en bekendmaking

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2012 onder gelijktijdige intrekking van de Toeslagenverordening Wet Investeren in Jongeren gemeente Landsmeer 2009, vastgesteld op 14 december 2009..

  • 2. Bekendmaking geschiedt via de gemeentepagina in het plaatselijke weekblad ‘Kompas’.

  • 3. De verordening wordt gepubliceerd via de gemeentelijke website.

Artikel 15 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening Wet Investeren in Jongeren (WIJ) gemeente Landsmeer 2012

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Landsmeer op 25 oktober 2011.
De voorzitter,
De griffier,

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Evenals in de toeslagenverordening WWB is het begrip ‘gehuwdennorm’ omschreven, omdat het uitkeringsgebouw in de WIJ, inclusief toeslagen en verlagingen, voor 21- tot 27-jarigen daaraan is gerelateerd. Volstaan is met een verwijzing naar artikel 28, tweede lid, sub e, WIJ. De daar genoemde gehuwdennorm is gelijk aan de gehuwdennorm genoemd in artikel 21, sub a, WWB.

Evenmin als in de WWB wordt het begrip ‘woning’ in de WIJ omschreven. Gelet op de analogie met de WWB mag aangenomen worden dat daarmee hetzelfde begrip is bedoeld als in de WWB, te weten het begrip ‘woning’, bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, “een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden”.

Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 5 (verlaging woonsituatie). Aangesloten is bij de begripsomschrijving die voorheen onder de vigeur van de Algemene Bijstandswet in het Besluit landelijke normering (tot 1996) was opgenomen. Deze omschrijving wordt in veel verordeningen nog gebruikt. Het is aan het college overgelaten om de onderhoudskosten vast te stellen. Het is ook denkbaar dat geen gebruik wordt gemaakt van het begrip ‘woonkosten’, maar van de begrippen ‘huur’ en ‘hypotheek’. Het verdient aanbeveling deze dan nader te omschrijven.

Omdat een woning ook een woonwagen of woonschip kan zijn, is tevens verwezen naar artikel 3, zesde lid WWB, waarin deze woonruimtes met een woning worden gelijkgesteld.

Artikel 2 Bepalingen verordening

Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WIJ. Zo wordt in deze verordening meerdere malen het begrip ‘jongere’ gebruikt. Artikel 2, eerste lid, WIJ omschrijft dit begrip. Onder jongere wordt verstaan: een hier te lande woonachtige Nederlander (of daarmee gelijkgestelde vreemdeling) 16 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder jongeren echter verstaan de jongeren in de leeftijd van 21 jaar of ouder maar jonger dan 27 jaar (zie ook artikel 2).

Artikel 3 Toeslagen voor hoofdbewoners

Op grond van artikel 35, tweede lid, sub a, WIJ is de gemeenteraad verplicht om te bepalen dat de toeslag 20 procent van de gehuwdennorm bedraagt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft (onverminderd de mogelijkheid tot verlaging van norm of toeslag op andere gronden). Dit is vastgelegd in lid 1.

Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats.

Daarom is in het derde lid bepaald dat de toeslag 5% bedraagt als er twee of meer medebewoners zijn. Als nog meer anderen in de woning hun hoofdverblijf hebben, kan er echter niet zondermeer van worden uitgegaan dat het delen van kosten in nog sterkere mate mogelijk is, zodat bijv. de toeslag op nihil zou kunnen worden gesteld. Dat is voorbehouden aan de situatie dat alle bestaanskosten gedeeld worden, nl. bij een gezamenlijke huishouding.

Daarnaast is nog als optie de mogelijkheid opgenomen om jongeren die een woning delen met een ouder een lagere toeslag toe te kennen dan jongeren die een woning delen met een ander. Het betreft hier feitelijk jongeren die hun hoofdverblijf hebben bij (één van de) ouders. In dat geval mag aangenomen worden dat de mogelijkheid om bestaanskosten te delen in het algemeen groter zal zijn dan in andere gevallen (zie ook CRvB 2 maart 1999, JABW 1999/61 en 69).

Artikel 4 Toeslagen voor medebewoners

Dit artikel heeft betrekking op de toeslagen van de alleenstaande (ouder) die medebewoner zijn.

1e lid:

De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder die medebewoner is en die de kosten niet kan delen is verplicht op grond van artikel 30 lid 2 onder a van de wet.

2e lid:

Ingeval de medebewoner kosten van het bestaan kan delen (bijvoorbeeld huur en stookkosten) dan is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang.

Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de toeslagenverordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm in het geval één ander in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

3e lid:

Een medebewoner die met zijn ouders of inwonende kinderen woont krijgt een toeslag van 5% van de gehuwdennorm.

Artikel 5 Verlaging gehuwde hoofdbewoners

Artikel 4 vormt het spiegelbeeld van artikel 3. Waar de norm voor een alleenstaande (ouder) wordt verhoogd met 10% als een woning gedeeld wordt met een ander, is dit ook gerealiseerd voor gehuwde jongeren in dezelfde situatie. De jongeren kunnen in dat geval namelijk ook kosten delen met een ander en daarom is een verlaging op zijn plaats. Zijn er meerdere personen waarmee de bestaanskosten van de gehuwden kunnen worden gedeeld, dan kan de verlaging worden verhoogd. Hetzelfde geldt voor eerstegraads bloedverwanten, zie de toelichting op artikel 3.

Artikel 6 Verlaging gehuwde medebewoners

Dit artikel heeft betrekking op de verlagingen van de normen van de gehuwde medebewoners.

Lid 1, sub a en b geeft aan dat de gehuwde medebewoners die de kosten niet kunnen delen hebben recht op de volledige gehuwdennorm.

Lid 2, onderdelen a,b en c: de gehuwde medebewoners die de kosten kunnen delen krijgen een verlaging van 10% van de gehuwdennorm.

Lid 3, onderdeel a en b: de gehuwde medebewoners die de woning delen met hun kinderen of hun ouders krijgen een verlaging van 15% van de gehuwdennorm. De ouders en kinderen daarentegen krijgen geen lagere norm of toeslag.

Artikel 7 Verlaging woonsituatie

Als aan een woning geen woonkosten verbonden zijn, is sprake van lagere bestaanskosten dan in andere gevallen. Artikel 32 WIJ opent om die reden de mogelijkheid om de norm of de toeslag te verlagen. Dat is in artikel 5 gerealiseerd. Het bepaalde onder a leidt ertoe dat de norm of toeslag met 20% wordt verlaagd als de jongere geen woonlasten betaalt. Dat kan zich voordoen bij krakers, of als de woonkosten worden betaald door een derde, bijv. de ouders of de ex-partner. Onder woonkosten wordt in dit verband verstaan de huur of, als de jongere een eigen woning bewoont, de verschuldigde hypotheekrente en de aan het eigendom verbonden zakelijke lasten alsmede een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud (CRvB 6 november 2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW).

Wordt de norm of toeslag verlaagd omdat de jongere geen woonlasten heeft en is hij daarnaast medebewoner, zodat de toeslag ook nog eens op die grond verlaagd wordt, dan kan dit spoedig als een te ver gaande vorm van verlaging van de uitkering worden aangemerkt, gelet op het totale effect van de dubbele verlaging (zie CRvB 27 mei 2008, LJN: 2698). Op grond van het individualiseringsbeginsel zal de verlaging dan beperkt moeten worden.

Lid 1, onderdeel b, bepaald dat als de jongere geen woning bewoont, de norm of toeslag met 10% wordt verlaagd. Deze bepaling maakt het mogelijk om de uitkering van dak- en thuislozen te verlagen, omdat deze lagere bestaanskosten hebben dan jongeren die een woning bewonen. Mochten dak- en thuislozen regelmatig gebruik maken van een opvangadres, dan kan de uitkering afwijkend worden vastgesteld, met toepassing van artikel 35, vierde lid, WIJ bij wijze van individualisering.

Artikel 8 Verlaging schoolverlaters

De schoolverlatersverlaging van artikel 33 WIJ is blijkens de toelichting op dat artikel bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen als toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering of een tegemoetkoming krachtens de WTOS. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt naar een (voormalig) uit- of thuiswonende student. Opmerking verdient nog dat bij gehuwden die beiden schoolverlater zijn, de verlaging niet verdubbeld wordt. Deze blijft dan 20%. Wel is denkbaar, dat de periode waarover de verlaging wordt toegepast, verlengd wordt, als beide partners na elkaar schoolverlater worden.

Wordt naast de schoolverlatersverlaging ook een verlaging toegepast i.v.m. medebewoning dan kan dit spoedig tot gevolg kan hebben dat de totale verlaging te groot is en aanpassing behoeft, gelet op het individualiseringsbeginsel. Dat kan afgeleid worden uit CRvB 12 mei 2009, LJN: BI5349. Als de schoolverlater voor beëindiging van de studie studiefinanciering WSF2000 ontving naar de norm van uitwonende student, dan moet de inkomensvoorziening minimaal op die norm worden vastgesteld.

Artikel 9 Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

Artikel 34 WIJ geeft het college de bevoegdheid om een verlaging toe te passing indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. Aangezien het minimum jeugdloon voor een 21-jarige lager is dan dat voor een 22-jarige ligt het voor de hand om voor een 21-jarige een grotere verlaging toe te passen dan voor een 22-jarige.

In het tweede lid wordt geregeld, dat -overeenkomstig het bepaalde in artikel 34 WIJ- de verlaging voor een 21- of 22-jarige alleen kan plaatsvinden op de toeslag van artikel 33 WIJ.

In het derde lid wordt uitvoering gegeven aan de verplichting van artikel 35, tweede lid, sub b, WIJ om in de verordening vast te stellen dat de schoolverlatersverlaging niet gelijktijdig kan worden toegepast met de verlaging voor 21- en 22-jarigen. Voor het met voorrang toepassen van de schoolverlatersverlaging is gekozen, omdat een 21- of 22-jarige schoolverlater niet beter af is op grond van dit artikel dan een 23-jarige schoolverlater op grond van artikel 6 van de Toeslagenverordening.

Artikel 10 Anti-cumulatiebepaling

De verschillende verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden bij de jongere en kunnen elk afzonderlijk als redelijk worden aangemerkt. Zonder dit artikel zou dat echter kunnen betekenen, dat het college de inkomensvoorziening vanwege deze samenloop dermate laag zou moeten vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer zou zijn van een toereikende uitkering. In voorkomende gevallen zou het college op grond van artikel 35, vierde lid, WIJ de inkomensvoorziening hoger moeten vaststellen. Daarom is er voor gekozen om reeds in de Toeslagenverordening een absoluut minimumbedrag vast te leggen, waarop het college de norm (inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen. Dat laat onverlet dat in concrete omstandigheden het bij samenloop ook denkbaar is dat de norm hoger moet worden vastgesteld. Zie bijv. de hierboven beschreven jurisprudentie t.a.v. de samenloop van een verlaging i.v.m. medebewoning en het ontbreken van woonkosten (CRvB 27 mei 2008, LJN: 2698) en de samenloop van een schoolverlatersverlaging en een verlaging i.v.m. medebewoning (CRvB 12 mei 2009, LJN: BI5349). Het individualiseringsbeginsel kan dus met zich meebrengen dat bij samenloop ook bij een resterende norm die boven de in dit artikel genoemde percentages ligt, al aanleiding is om tot verhoging daarvan over te gaan, gelet op alle omstandigheden van de jongere.

Aan de verplichting van artikel 35, tweede lid, sub b, WIJ, t.w. dat in de Toeslagenverordening wordt vastgelegd dat de schoolverlatersverlaging (artikel 33 WIJ) en de leeftijdsverlaging (artikel 34 WIJ) niet gelijktijdig mogen worden toegepast, wordt reeds voldaan door de formulering van artikel 7 van de Toeslagenverordening.

Artikel 11 tot en met 15

Deze artikelen spreken voor zich.