Regeling vervallen per 01-11-2010

Beleidsregels Reintegratie Wet werk en bijstand en Wet werk en inkomen kunstenaars

Geldend van 08-10-2009 t/m heden

Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst

Beleidsregels Re-integratie Wwb en Wwik

Inhoud

Inleiding

Ondersteuning bij arbeidsinschakeling – Algemeen

Plicht tot arbeidsinschakeling (arbeidsplicht)

Voorzieningen

Scholing

Instrumenten

Financiën

Weigeringsgronden en sanctiebeleid

Premiebeleid

Inleiding

Het college heeft op grond van artikel 7 Wet werk en bijstand (WWB), artikel 21 lid 4 Wet Werk en Inkomen Kunstenaars (WWIK), artikel 35 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW), en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) de opdracht om belanghebbenden uit de gemeentelijke doelgroep te ondersteunen bij hun arbeidsinschakeling.

Om deze opdracht uit te voeren heeft het college een op het individu gerichte re-integratie aanpak: de werkacademie.

De Beleidsregels Re-integratie WWB en WWIK regelen de aanspraak van burgers op ondersteuning bij re-integratie. Deze beleidsregels gaan in hoofdlijnen over het aanbieden van voorzieningen, de ontheffing van arbeidsplicht, de beschikbare instrumenten en het premiebeleid.

Voor de uitvoeringspraktijk zal een nadere invulling beschreven worden in werkinstructies.

Ondersteuning bij arbeidsinschakeling - Algemeen

2.1 De doelgroep

De kring van belanghebbenden betreft:

A: Personen met een uitkering ingevolge de WWB, de IOAW en de IOAZ;

B: Personen zonder uitkering zoals bedoeld in art. 6a WWB (niet-uitkeringsgerechtigde), de persoon die als werkzoekende is geregistreerd bij het Centrum voor Werk en Inkomen én een uitkering krachtens de Algemene nabestaanden wet ontvangt, degene die een uitkering heeft op grond van de WWIK. Ingevolge art. 2 Re-integratie-verordening WWIK is de echtgenoot van de kunstenaar die een uitkering heeft op grond van de WWIK eveneens belanghebbende. Personen met een uitkering ingevolge de Bbz.

  • C.

    Jongeren in de leeftijdscategorie van 16 tot en met 17 jaar, die geen scholing of opleiding volgen, minder dan 16 uur per week arbeid verrichten en die hebben voldaan aan de kwalificatieplicht, bedoeld in paragraaf 2a van de Leerplichtwet 1969, dan wel aan wie een vrijstelling van de kwalificatieplicht is verleend. Of jongeren van 16 tot en met 17 jaar voor wie de leerplicht of kwalificatieplicht nog niet is geëindigd en die door een leerwerktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen;

  • D.

    De met werkloosheid bedreigde jongeren tot 27 jaar.

Wat betreft de belanghebbende uit groep B zijn deze Beleidsregels zonder de specifieke voorwaarden

en bepalingen die samenhangen met het ontvangen van een uitkering van toepassing.

Als de belanghebbende uit deze groep op verzoek een voorziening aangeboden heeft gekregen, en naar het oordeel van het college is tekort geschoten in het kader van de afgesloten overeenkomst kunnen de hiervoor gemaakte kosten worden teruggevorderd. Een voorbeeld van tekort schieten is als bij arbeidsinschakeling het soort werk dat voorhanden is niet wordt aanvaard.

In de aanpak van de Werkacademie wordt voor wat betreft de doelgroep niet langer met een indeling naar groepen met bepaalde kenmerken gewerkt.

Voor de leesbaarheid wordt, in aansluiting op de strekking van de wet, zowel groep A als groep B met de term ‘belanghebbende’ aangeduid.

Belanghebbenden hebben op grond van artikel 10 WWB en artikel 36 lid 1 IOAW/IOAZ een aanspraak op ondersteuning bij het verkrijgen van algemeen geaccepteerd werk en de naar het oordeel van het college noodzakelijke geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Met ondersteuning wordt

het geheel aan activiteiten die de gemeente biedt ter bevordering van de arbeidsinschakeling bedoeld.

Een voorziening is een vorm van ondersteuning. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende dat mogelijk het liefst zou zien. Het is aan het college om zorg te dragen voor een voldoende aanbod van voorzieningen. Het college biedt op eigen initiatief of op verzoek van belanghebbende een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan (artikel 3 Re-integratieverorde-ning en artikel 3 Re-integratieverordening Wet werk en inkomen kunstenaars). Bij het besluit op de aanvraag om ondersteuning levert het college maatwerk. Voorafgaand aan het besluit heeft het college een individuele afweging gemaakt of zij de ondersteuning wil en kan honoreren. Hierbij is er evenwichtige aandacht voor de verschillende groepen van belanghebbenden en de wijze waarop

rekening wordt gehouden met zorgtaken. Het is aan het college om te beoordelen of er ondersteuning noodzakelijk is en welke vorm die moet krijgen, gelet op het te bereiken doel van arbeidsinschakeling,

al dan niet op lange termijn. Binnen groep A is er ook een gr oep die is vrijgesteld van de arbeids- en/of re-integratieplicht. Voor deze groep zijn voorzieningen ontwikkeld waar op vrijwillige basis aan deelgenomen kan worden.

Ten aanzien van belanghebbenden uit groep C. geldt: Op grond van artikel 1 en artikel 3 lid 3 van de Wet participatiebudget kunnen participatievoorzieningen worden ingezet voor een groep jongeren van

16 en 17 jaar. Uitbreiding met deze leeftijdscategorie is belangrijk om te zorgen dat jongeren een startkwalificatie (een diploma van HAVO/VWO of een MBO2 niveau) behalen en daarmee te voorkomen dat jongeren in de bijstand terecht komen en daarmee opgesloten dreigen te raken in een

“bijstandsval” en langdurig buiten de maatschappij komen te staan.

Met betrekking tot belanghebbenden uit groep D: De problematiek rondom de Vroegtijdig School Verlaters is bekend en de hieraan gekoppelde “groenpluk” in tijden van economische hoogconjunctuur is al langere tijd aanleiding tot zorg. Een groep jongeren die kwetsbaar zijn op de arbeidsmarkt en het

risico in zich heeft van (langdurige) werkloosheid. Door de krediet crisis is het maatschappelijk belang om actief en gericht aan de slag te gaan met deze groep, nogmaals bevestigd. De werkloosheid onder jongeren neemt snel toe. Juist nu is het van belang om te focussen op deze doelgroep, om te

voorkomen dat deze groep bij een aantrekkende arbeidsmarkt straks de boot mist. Door toename van werkloosheid, ook van goed gekwalificeerd personeel, wordt de concurrentie positie van de niet gekwalificeerde jongere alleen maar slechter. Deze doelgroep staat ook centraal in het in maart 2009

gestarte project van Leren & Werken project Kennis Ontwikkeling in Friesland. Dit nieuwe project richt zich op de doelgroep werkende jongere zonder startkwalificatie.

Het re-integratiebeleid

De uitgangspunten van het re-integratiebeleid zijn:

Werk boven inkomen: gestreefd wordt naar een snelle beëindiging van de uitkerings-afhankelijkheid;

De eigen verantwoordelijkheid staat centraal: mensen worden gemotiveerd en gestimuleerd om de eigen weg naar de arbeidsmarkt terug te vinden;

Niemand aan de kant: een sluitende werkaanpak

Het college hanteert een integrale aanpak binnen het re-integratiebeleid. Dat wil zeggen dat alle belanghebbenden die in aanmerking komen voor een uitkering zo snel mogelijk een aanbod krijgen voor een aan werk gerelateerde activiteit gericht op terugkeer naar de arbeidsmarkt. Als dat (vooralsnog) niet mogelijk is, vraagt de gemeente een maatschappelijk nuttige bijdrage in ruil voor de uitkering. Op basis hiervan geldt: Niemand aan de Kant; een sluitende werkaanpak voor alle klanten.

Werk, perspectief op werk en deelnemen aan de samenleving staan voor iedereen centraal. Het uiteindelijke doel is het bereiken van duurzame uitkeringsonafhankelijkheid dan wel in eigen levensonderhoud te kunnen voorzien met werkzaamheden als zelfstandige. De kern van het re-integratiebeleid wordt gevormd door het inzetten van de werkacademie.

Binnen de werkacademie kennen we drie programma’s te weten:

het startprogramma;

het re-integratieprogramma en

het participatieprogramma.

Het Participatieprogramma bestaat uit twee onderdelen, Arbeidsparticipatie en Maatschappelijke participatie.

Plicht tot arbeidsinschakeling:artikel 9 lid 1

In artikel 9 lid 1 worden twee verplichtingen genoemd. De eerste verplichting is de verplichting naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden (de arbeidsplicht). De tweede verplichting is de verplichting gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling alsmede mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling (re-integratieplicht). De belanghebbende is verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Hierbij kan indien het college dit nodig vindt ondersteuning worden geboden waarvan belanghebbende gebruik moet maken. De re-integratieplicht is derhalve een afgeleide en daarmee de keerzijde van de arbeidsplicht.

Arbeidsplicht

De belanghebbende die een uitkering op grond van de WWB, de IOAW en de IOAZ ontvangt, is verplicht om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden.

De concrete invulling van de verplichtingen tot arbeidsinschakeling wordt zoveel mogelijk afgestemd op het individu en door het college in een beschikking gespecificeerd.

Bij de invulling van de arbeidsverplichtingen houdt de gemeente bij de categorie alleen-staande ouders rekening met een verantwoorde invulling van de combinatie werk en zorg.

De belanghebbende kan geen nadere eisen stellen aan regulier werk ten aanzien van de aard, de omvang en de beloning.

De Anw-er die staat ingeschreven bij het Centrum Werk en Inkomen, de zelfstandige met een uitkering ingevolge het Bbz 2004, de niet-uitkeringsgerechtigde en de belanghebbende die een uitkering heeft op grond van de WWIK (en diens echtgenote) kunnen op eigen verzoek deel nemen aan een toepasselijk onderdeel van de werkacademie.

Ten aanzien van het vorige lid maakt het college met de belanghebbende afspraken over de gevolgen van het niet nakomen/voortijdig afbreken van een reïntegratietraject, zoals bijvoor-beeld het terugbetalen van trajectkosten.

Toelichting

Arbeidsplicht

De belanghebbende is, om in aanmerking te komen voor een bijstandsuitkering verplicht naar vermogen arbeid te verkrijgen en te aanvaarden.

De WWB legt in beginsel aan iedere bijstandsgerechtigde van 18 tot 65 jaar de verplichting op om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Gelet op de eerder genoemde uitgangspunten, van het re-integratiebeleid, is het van belang om te streven naar een kort durende bijstandsperiode. Het is van belang dat de belanghebbende in zijn eigen middelen van bestaan voorziet. Voorzover het college het noodzakelijk vindt om daarbij ondersteuning te bieden, dient de belanghebbende daarvan gebruik te maken.

Het college hanteert ter uitvoering van het re-integratiebeleid een individuele, op de belanghebbende toegesneden benadering. De arbeidsplicht staat hierin centraal: ‘om in aanmerking te komen of te blijven voor een bijstandsuitkering is de belanghebbende verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden’. Als afgeleide hiervan geldt de plicht om deel te nemen aan re-integratieactiviteiten binnen de werkacademie. Dit betekent dat de re-integratieplicht de keerzijde is van de arbeidsplicht.

De belanghebbende dient dan ook gebruik te maken van de door het college aangeboden ondersteuning. Indien aan de belanghebbende een voorziening wordt aangeboden, mag deze ook niet worden geweigerd ( bijvoorbeeld vanwege het zelfstandig willen vinden van werk).

Het accent van het re-integratiebeleid is gericht op snelle uitstroom uit de uitkering. Daarnaast heeft het college ruimte voor het maken van eigen afwegingen. Het is van belang dat uitkerings-gerechtigden zo snel mogelijk deelnemen aan het arbeidsproces. De wet spreekt van de verplichting om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden. In de WWB is het begrip ‘ passende arbeid’, zoals gehanteerd in de Abw gewijzigd in ‘algemeen geaccepteerd werk’. Er kan echter geen sluitende definitie worden gegeven van ‘algemeen geaccepteerde arbeid’. Daarom wordt aansluiting gezocht bij de redenering dat alle arbeid die maatschappelijk aanvaard is, geaccepteerd moet worden. Algemene grenzen van wat ‘algemeen geaccepteerd’ is, zijn te vinden in aanverwante wet- en regelgeving zoals bijvoorbeeld de arbeidswetgeving.

Over het algemeen zal gelden dat aan gewetensbezwaarden (strikt persoonlijke omstandigheden) slechts betekenis zal worden gehecht voor zover deze zwaarwegend zijn en een onvermijdelijk conflict opleveren met het te verrichten werk.

In geval van bijstandsverlening aan gehuwden of personen die een gezamenlijke huishouding voeren geldt de arbeidsplicht voor iedere partner afzonderlijk. De beoordeling van de re-integratiemogelijk-heden van de gehuwden wordt in samenhang gedaan. Uitgegaan wordt van hoe de partners gezamenlijk de beste kans op arbeidsinschakeling hebben.

3.2 Ontheffing plicht tot arbeidsinschakeling: artikel 9 lid 2

Met inachtneming van artikel 9, tweede lid, van de WWB, onderscheidenlijk artikel 37a van de IOAW en de IOAZ kan worden bepaald dat aan belanghebbende tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van de in artikel 9, eerste lid van de wet genoemde plicht tot arbeidsinschakeling. Er kunnen zich tijdelijke situaties voordoen waarbij voorzieningen niet toereikend zijn om de aanwezige belemmeringen geheel of gedeeltelijk op te heffen. De concrete invulling van de verplichtingen wordt zoveel mogelijk afgestemd op het individu.

Artikel 9, tweede lid, van de WWB geeft aan dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing kan verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid. Zorgtaken kunnen als dringende redenen worden aangemerkt, voorzover hiermee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening als bedoeld in artikel. 7, eerste lid, onderdeel a. Indien de tijdelijke ontheffing een alleenstaande ouder betreft maakt het college in het bijzonder een afweging tussen het belang van arbeidsinschakeling en de invulling die de ouder wenst te geven aan de zorgplicht.

Het onderscheid in arbeidsplicht en re-integratieplicht komt indien er sprake is van ontheffing ook in de beschikking tot uitdrukking. Veel mensen zijn nog niet in staat te werken maar kunnen wel re-integreren. Daarom wordt in beschikking altijd uitdrukkelijk aangegeven, wanneer er sprake is van ontheffing voor de verplichting zoals neergelegd in artikel 9 lid 1 onder a, b of a én b

Uit het tweede lid volgt dat alleenstaande ouders van beide verplichtingen kunnen worden ontheven voorzover met de zorgtaken geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening.

Voor de overige ontheffingen kan derhalve onderscheid worden gemaakt in beide verplichtingen. In geval van een ontheffing op sociale gronden is het handig de re-integratieplicht te handhaven in verband met de plicht mee te werken aan onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Dit geldt ook voor medische gronden tenzij duidelijk is dat er geen zicht meer is op werk in verband met de medische belemmeringen.

De wetgever heeft gekozen voor een algemeen beschreven ontheffingbeleid. Onder de WWB is er sprake van individualisering en kan er geen sprake meer zijn van categoriale ontheffingen. Het is dan ook niet mogelijk om een limitatieve lijst van situaties aan te geven waarin de belanghebbende ontheffing van de arbeidsplicht kan krijgen. Een aantal situaties - zoals zorgtaken, medische en sociale omstandigheden - is in deze beleidsregels wel verder uitgewerkt vanwege het specifieke karakter van die situatie.

3.2.1 Zorgtaken

3.2.1.1 Indien en zolang er geen voldoende aanbod is van adequate en faciliterende voorzieningen die een combinatie van betaalde arbeid en zorgtaken voor kinderen mogelijk maakt, kan aan alleenstaande ouders met een uitkering geheel of gedeeltelijk ontheffing van de arbeidsplicht worden verleend.

3.2.1.2 Indien arbeid die in beginsel geaccepteerd moet worden, niet geaccepteerd kan worden omdat bijvoorbeeld werktijden en reistijden niet te combineren zijn met de zorg voor de kinderen en het niet mogelijk is dit probleem te ondervangen door het aanbieden van een andere voorziening, verleent het college aan de alleenstaande ouder geheel of gedeeltelijke ontheffing van de arbeidsplicht.

3.2.1.3 Van passende kinderopvang is sprake indien voldoende aansluiting plaatsvindt tussen de (mogelijke) werk- en schooltijden en de voorzieningen binnen de gemeentegrenzen.

3.2.1.4 Ontheffing kan tevens plaats vinden als een externe deskundige op verzoek van de ouder gemotiveerd aangeeft dat het in het belang van het kind is, dat de alleenstaande ouder persoonlijk voor de opvoeding zorg draagt.

3.2.1.5 Het college verleent aan de mantelzorger geheel of gedeeltelijk ontheffing van de arbeidsplicht, wanneer de mantelzorg niet te combineren is met het verrichten van arbeid en voor zover hiervoor geen vergoeding ingevolge de WMO (pgb) kan worden ontvangen.

Toelichting

Zorgtaken

In de wet is expliciet opgenomen dat bij het bepalen van de ontheffing van de sollicitatieplicht gemeenten een afweging moeten maken tussen de arbeidsplicht en de wens van de ouder om zelf voor kinderen te zorgen.

Dit betekent echter nadrukkelijk niet een recht op vrijstelling wegens zorgtaken van de klant. De

verplichting algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden geldt voor de alleenstaande ouder met kinderen onder de 12 jaar nadat het college zich heeft overtuigd van:

De beschikbaarheid van passende kinderopvang. Kinderopvang moet niet alleen beschikbaar zijn, maar ook redelijkerwijs bijdragen aan de beschikbaarheid van de ouder voor de arbeids-markt;

De toepassing van voldoende scholing;

De belastbaarheid van de betrokkenen.

Alleen indien gepaste voorzieningen en gepaste ondersteuning ontbreken, kan het college een ontheffing verlenen.

Met name bij jonge kinderen tot 5 jaar of gehandicapte kinderen tot 18 jaar weegt de invulling van de

zorgplicht zwaar. Echter de alleenstaande ouder is te allen tijde verplicht deel te nemen aan een onderzoek naar zijn/haar mogelijkheden tot toetreding tot de arbeidsmarkt. Op grond van dit onderzoek kan een start worden gemaakt met de ontwikkeling van de ouder door re-integratie-activiteiten aan te bieden die op termijn leiden tot (gedeeltelijke) uitkeringsonafhankelijkheid. De casemanager van de gemeente maakt hiertoe tijdig samen met de ouder een reële, goed onderbouwde inschatting. Het is de bedoeling om de ouder een zo goed mogelijke kans te bieden wanneer het jongste kind vijf jaar wordt. Voorkomen moet worden dat op dat moment een te grote achterstand is ontstaan waardoor (her)intreding op de arbeidsmarkt ernstig wordt belemmerd.

In hoeverre invulling wordt gegeven aan de combinatie zorg en arbeid en dit van belang is bij arbeidsinschakeling is ter beoordeling van de casemanager. Het college maakt in alle gevallen een individuele afweging tussen het belang van arbeidsinschakeling en de invulling die de ouder wenst te geven aan de zorgplicht. Enkel de wens van de alleenstaande ouder om invulling te geven aan de zorgplicht is in beginsel niet doorslaggevend.

Ook de aanwezigheid van zorgtaken voor huisgenoten, familieleden of andere personen, de zogenaamde mantelzorg, kan ertoe leiden dat personen soms niet of in mindere mate beschikbaar zijn voor het verrichten van arbeid. Daarom dient bij het bieden van ondersteuning en voorzieningen gericht op de re-integratie rekening te worden gehouden met de beschikbaarheid en de belastbaarheid van personen die mantelzorg verrichten.

Bij het beoordelen van de noodzaak voor mantelzorg wordt gebruik gemaakt van extern medisch advies. Bij het verlenen van mantelzorg wordt gekeken naar de intensiteit van de zorg. Indien het gaat om kleine klusjes die te combineren zijn met reguliere werkzaamheden zal er geen ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling worden verleend. Wanneer er sprake is van intensieve mantelzorg wordt er aansluiting gezocht bij het gemeentelijk beleid voortvloeiend uit de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Indien er voor de persoon aan wie mantelzorg wordt verleend een indicatie bestaat om een Persoonsgebonden Budget (PGB) te ontvangen is dit een voorliggende voorziening. De belanghebbende zal vanuit het PGB betaald worden voor de verleende mantelzorg. Deze vergoeding uit het PGB aan de belanghebbende wordt als inkomen aangemerkt. Of het college wel of geen ontheffing verleent is altijd een individuele beoordeling waarbij alle omstandigheden met betrekking tot noodzaak, intensiteit en de aanwezigheid van een voorliggende voorziening per situatie worden meegewogen.

3.2.2 Medische en sociale omstandigheden

3.2.2.1 Belanghebbenden die na extern medisch advies tijdelijk of permanent geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn verklaard, kunnen worden ontheven van de plicht tot arbeidsinscha-keling.

3.2.2.2 Belanghebbenden die in een instelling voor maatschappelijke opvang verblijven, zijn opge-nomen of worden behandeld in een AWBZ instelling kunnen na extern advies worden ontheven van de plicht tot arbeidsinschakeling.

3.2.2.3 Belanghebbenden met een ernstige ziekte kunnen na extern advies worden ontheven van hun arbeidsplicht.

3.2.2.4 Deelname van belanghebbenden - met een grote afstand tot de arbeidsmarkt - aan sociale activering kan geen grond zijn voor het verlenen van gedeeltelijke of tijdelijke ontheffing van de arbeidsplicht. Tenzij er individuele gronden zijn op basis waarvan zij niet in staat zijn om te werken.

3.2.2.5 Belanghebbenden die hun deelname aan de werkacademie na twee jaar zonder resultaat beëindigen, kunnen niet worden ontheven van de arbeidsplicht.

3.2.2.6 Belanghebbenden die 62 jaar oud zijn, kunnen vanwege hun leeftijd en het ontbreken van arbeidsmarktperspectief op verzoek ontheven worden van de arbeidsplicht en de re-integratieplicht.

Toelichting

De oudere belanghebbende (62 jaar en ouder) blijkt moeilijk plaatsbaar en kan daarom op zijn verzoek ontheven worden van de arbeidsplicht. Bij het ontbreken van arbeidsmarktperspectief is maatschappelijke participatie een goed alternatief. Daarom zal de belanghebbende van 62 jaar en ouder, voorafgaand aan de beslissing op het verzoek om ontheffing, aangemoedigd worden om maatschappelijk actief te blijven of te worden. Er wordt op individuele gronden vastgesteld of de betrokkene bij uitzondering vrijstelling van de arbeidsplicht kan krijgen.

3.2.3 Duur van de ontheffing

3.2.3.1 Voorafgaand aan het verlenen van ontheffing kan naar het oordeel van het college gebruik worden gemaakt van externe adviezen.

3.2.3.2 Er kan gehele of gedeeltelijke ontheffing worden verleend.

3.2.3.3 De ontheffing is van tijdelijke aard waarbij een minimale periode van 3 maanden wordt aangehouden.

3.2.3.4 De duur van de ontheffing van de arbeidsplicht bedraagt maximaal 24 maanden, hierbij wordt

altijd in de beschikking het einde van de vrijgestelde termijn genoemd.

3.2.3.5 In afwijking van het eerste deel van artikel 3.2.3.3 duurt de ontheffing van belanghebbenden

die 62 jaar oud is tot en met de dag voorafgaand aan het bereiken van de leeftijd van 65jaar.

Toelichting

Bij ontheffing van de arbeidsplicht wordt minimaal eens per 24 maanden een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden en belemmeringen voor arbeidsinschakeling. Indien er op dat moment

re-integratiemogelijkheden voorhanden zijn en de klant een voorziening wordt aangeboden, krijgt de belanghebbende (hangende het onderzoek) de arbeidsplicht opgelegd. Als hiervan geen sprake is, wordt de ontheffing van de arbeidsplicht (na de afronding van het onderzoek) voor maximaal twee jaar verlengd. In verband met de herleving van de arbeidsplicht nadat de ontheffingstermijn is verstreken, draagt het college zorg voor een tijdige oproep aan de belanghebbende om mee te werken aan het onderzoek.

Bij belanghebbenden ouder dan 62 die zijn ontheven van de arbeidsplicht, geldt de ontheffing van de arbeidsplicht tot aan het bereiken van de leeftijd van 65 jaar.

3.2.4 Vrijstelling re-integratieplicht

3.2.4.1 Belanghebbenden die geen doelgroep zijn voor de werkacademie krijgen geen ontheffing van arbeidsplicht, maar een vrijstelling van deelname aan de werkacademie (derhalve vrijstelling van de re-integratieplicht).

3.2.4.2 Vrijstelling van deelname geldt voor een nader gespecificeerde groep.

3.2.4.3 Belanghebbenden die hun deelname aan de werkacademie na twee jaar zonder resultaat

beëindigen, worden vrijgesteld van de re-integratieplicht.

Toelichting

Tot de nader gespecificeerde groep horen:

jongeren tot 23 jaar gedurende het jaar 2007;

belanghebbenden prestart BBZ of gevestigde ondernemers (BBZ);

belanghebbenden met een lopend re-integratietraject bij een werkgever of UWV;

belanghebbenden met een WW, WIA of Wajong uitkering of een lopende aanvraag daartoe;

belanghebbenden die op de wachtlijst WSW staan of waarvan het onderzoek loopt en zwangere belanghebbenden gedurende 16 weken rond de bevallingsdatum.

Het uitgangspunt van de werkacademie is: iedereen moet aan het werk of deelnemen aan een programma, tenzij er ontheffing van de arbeidsplicht of vrijstelling van deelname aan de werkaca-demie is (dit laatste betekent ontheffing van de plicht om te re-integreren).

Beoordeling re-integratiemogelijkheden

Bij de beoordeling van de re-integratiemogelijkheden wordt onder meer gekeken naar arbeidsgeschiktheid, opleiding, werkervaring, leeftijd en de aanwezigheid van een eventuele zorgplicht van de belanghebbende. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van adviezen van externe deskundigen.

De re-integratiemogelijkheden van de belanghebbende worden gemotiveerd in een besluit.

De casemanager stelt samen met de belanghebbende het re-integratieplan op, daarnaast stelt het re-integratiebedrijf het werkplan op. De belanghebbende kan zich in een traject laten bijstaan door een vertrouwenspersoon. Zonodig wordt door onafhankelijk medisch/arbeidskundig onderzoek vastgesteld of iemand in staat is om de activiteiten te verrichten.

Controle naleving arbeidsplicht tijdens de re-integratie.

De concrete invulling van de arbeidsplicht, en daarmee de beoordeling van de naleving van de opgelegde arbeidsplicht, wordt zoveel mogelijk afgestemd op het individu. Er wordt gedurende het hele traject (in alle programma’s van de werkacademie) controle op naleving van de arbeidsplicht uitgevoerd. De presentielijsten bieden een goede manier om de naleving te controleren. Het re-integratiebedrijf heeft met de belanghebbende afspraken gemaakt over verzuim vastgelegd in een verzuimprotocol. Bij ongeoorloofd verzuim zal er een gesprek met betrokkene plaatsvinden. De casemanager voert in de rol van bewaker van het programma mede de controle op naleving uit. Hiertoe is er regelmatig overleg tussen het re-integratiebedrijf en de casemanager. Het beoordelen van de naleving van de arbeidsplicht tijdens het re-integratietraject vindt signaal gestuurd plaats. Sociale Zaken ontvangt signalen van het re-integratiebedrijf indien de belanghebbende zich niet aan de afspraken houdt. Sociale Zaken zal vervolgens middels een maatregelonderzoek goed nagaan of de naleving van de arbeidsplicht is geschonden. Indien een belanghebbende weigert deel te nemen aan een voorziening of op andere wijze onvoldoende meewerkt, kan er conform de maatregelenverordening een maatregel worden opgelegd.

Indien de belanghebbende de werkacademie zonder resultaat doorloopt, dan wordt belanghebbende vrijgesteld van de re-integratieplicht. Ze kunnen op vrijwillige basis maatschappelijk nuttig werk verrichten. Er wordt eveneens bij deze belanghebbenden minimaal eens per 24 maanden een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden en belemmeringen voor arbeidsinschakeling. Afhankelijk van de uitkomst van dit controleonderzoek kan nagegaan worden of er opnieuw ontheffing wordt verleend van de re-integratieplicht.

Belanghebbende met een lopend re-integratietraject bij een werkgever of UWV die een uitkering aanvragen terwijl hun oude re-integratie traject nog niet is afgelopen, hebben wel te voldoen aan de arbeidsplicht. Zij hoeven zolang hun traject nog loopt niet deel te nemen aan de werkacademie, omdat ze al een voorziening hebben.

In onze samenleving hoeven zwangere vrouwen normaliter gedurende 16 weken rond de bevallings-datum niet beschikbaar te zijn. Dit betekent dat ze kunnen worden ontheven van de arbeidsplicht.

Deelname aan de werkacademie, maar niet onderheven aan de arbeidsplicht

De in lid 3.1.5 genoemde belanghebbenden nemen op verzoek deel aan de werkacademie. De arbeidsplicht is niet van toepassing op hen. Het college maakt in de beschikking afspraken over de gevolgen van het niet nakomen of voortijdig afbreken van een re-ïntegratietraject, zoals het bijvoorbeeld terugbetalen van trajectkosten. Het toepasselijke sanctiebeleid is nader in hoofdstuk 8 beschreven.

3.3 Ontheffing plicht tot arbeidsinschakeling alleenstaande ouders: artikel 9a Wwb.

Onverminderd het gestelde in paragraaf 3.2 (waarin de mogelijkheden uiteen worden gezet om aan belanghebbende op grond van “dringende redenen” ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9 lid 1 te verlenen), dient het college met ingang van 1 januari 2009 aan een alleenstaande ouder die de volledige zorg heeft voor een tot last komend kind tot 5 jaar, op verzoek ontheffing te verlenen van de verplichting zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a. Deze ontheffing heeft een imperatief karakter, anders gezegd; de vrijstelling kan worden afgedwongen.

Daar waar paragraaf 3.2 een nadere vertaling van het begrip “dringende redenen” , zoals genoemd in artikel 9 lid 2 biedt, wordt er in deze paragraaf juist ingezoomd op de vanuit artikel 9a geschapen mogelijkheid om aan alleenstaande ouders met kinderen jonger dan 5 jaar gedurende een al dan niet aaneengesloten periode van maximaal zes jaar vrijstelling te verlenen van de arbeidsplicht wanneer zij daar specifiek om vragen.

In artikel 9a ligt in de kern een essentieel andere optiek met betrekking tot het begrip “ontheffing plicht tot arbeidsinschakeling” besloten dan het in paragraaf 3.2 uitgewerkte tweede lid van artikel 9.

Zo is, anders dan de reikwijdte van artikel 9 lid 2, het in artikel 9a bedoelde, slechts beperkt tot de alleenstaande ouder. En dan in het bijzonder de alleenstaande ouder met een ten laste komend kind tot 5 jaar. Bovendien rust het initiatief tot de ontheffing bij de alleenstaande ouder zelf; hierdoor wordt het uitgangspunt van de eigen verantwoordelijkheid voor te maken keuzes, afwegingen van de combinatie arbeid en zorg en het voor zichzelf opbouwen van een bestaansvoorziening recht gedaan.

Een ander onderscheid is, dat er slechts ontheffing kan worden verleend van de arbeidsplicht. Artikel 9 lid 2 biedt de mogelijkheid om naast een vrijstelling van de arbeidsplicht ook vrijstelling van de re- integratieplicht te verlenen.

Bijzonder is verder, dat de op grond van artikel 9a geïnitieerde ontheffing juist leidt tot intensievere re- integratieverplichtingen. Gesteld kan worden dat tegenover de ontheffing het principe “voor iets, hoort iets” wordt gehanteerd. In het kader van deze zwaarder wegende re- integratieverplichtingen dient het college een voorziening aan te bieden welke bij voorrang wordt ingevuld met arbeidsmarktbevorderende scholingsactiviteiten. De invulling hiervan vergt maatwerk; het college voert hierbij de volle dige regie en levert op maat geneden educatie aan het individu. De competenties en vaardigheden van de alleenstaande ouder dienen te worden onderhouden of vergroot waarbij wordt gestuurd op aansluiting met de (regionale) arbeidsmarkt. Indien haalbaar, is het van belang om te koersen op startkwalificatieniveau; mocht de alleenstaande ouder daarover nog niet beschikken.

De duur van de ontheffing van de arbeidsverplichting is maximaal zes jaar aangezien een langere periode de aansluiting op de arbeidsmarkt doorkruist, bovendien is een periode van zes jaar voldoende om een scholingstraject te doorlopen. De periode behoefte overigens niet aaneengesloten te zijn; afhankelijk van de wens en persoonlijke omstandigheden van de alleenstaande ouder kan de ontheffingsperiode worden onderbroken met een periode waarin de ontheffing niet geldt. Ingeval van een verhuizing van de ene naar de andere gemeente zal de nieuwe gemeente de resterende ontheffingsperiode mee moeten nemen tot het maximum van zes jaar is bereikt of totdat het jongste kind in die periode vijf jaar wordt.

Bij co- ouderschap, wordt het toelaatbaar geacht om toch de volledige ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9a te verlenen; mits de alleenstaande ouder minimaal 4 dagen per week de volledige zorgplicht heeft voor de ten laste komende kinderen jonger dan vijf jaar. Bij een zorgplicht minder dan 4 dagen per week is maatwerk aan de orde.

Uiterlijk zes maanden na de aanvraag tot de ontheffing van de arbeidsverplichting (behoudens het in 2009 van kracht zijnde “overgangsrecht”) dient de scholingsplicht te worden ingevuld. Binnen die periode dienen er tussen het college en de alleenstaande ouder concrete afspraken te worden gemaakt over de inhoudelijke invulling van de scholingsplicht. Bij de totstandkoming en voortgangsbewaking dient er daartoe aan de casemanager een grote rol te worden toegedicht. Hierbij wordt er geput uit het bestaande pakket aan re- integratievoorzieningen. De rechten en plichten van de alleenstaande ouder dienen daarbij in een plan van aanpak te worden vervat.

De op grond van artikel 9a gegeven ontheffing van de arbeidsplicht, is onlosmakelijk verbonden met het voldoen aan de re- integratie c.q. scholingsplicht. Dit betekent dat het niet voldoen aan deze verplichtingen dan ook tot gevolg heeft dat de ontheffing van de arbeidsverplichting niet (meer) wordt verleend of wordt opgeschort. Dit laat overigens onverlet dat het niet nakomen van verplichtingen die verbonden zijn aan deze re- integratieplicht kan leiden tot het verlagen van de uitkering.

Ten aanzien van dit hoofdstuk zal er voor de uitvoeringspraktijk nadere invulling beschreven worden in werkinstructies.

4 Voorzieningen

4. 1 Het startprogramma

4.1.1 Iedere belanghebbende die bij het CWI verzoekt om een WWB uitkering begint binnen enkele weken met een startprogramma.

Tijdsbesteding en duur van het programma bedragen respectievelijk 2½ dag per week gedurende 6 tot 8 weken.

Begeleiding vindt groepsgewijs plaats.

Het startprogramma kan indien nodig verlengd worden met 3 maanden, wanneer er binnen deze periode perspectief op werk is.

Indien tijdens het programma blijkt dat regulier werk op korte termijn niet haalbaar is, wordt er een diagnose gesteld.

Externe deskundigheid kan ingezet worden om de diagnose van belanghebbende en diens mogelijkheden op werk duidelijk te krijgen.

Na de vaststelling dat belanghebbende binnen anderhalf jaar geschikt is te maken voor de reguliere arbeidsmarkt is het re-integratieprogramma van toepassing.

Na de vaststelling dat belanghebbende niet binnen anderhalf jaar geschikt is te maken voor de reguliere arbeidsmarkt, is het participatieprogramma van toepassing.

4.2 Het Re-integratieprogramma

4.2.1 Na de vaststelling dat belanghebbende binnen anderhalf jaar geschikt is te maken voor de

reguliere arbeidsmarkt wordt deze doorverwezen naar één van de re-integratiebedrijven die het re-integratieprogramma uitvoeren.

4.2.2 In het re-integratieprogramma worden betaalde en onbetaalde werkactiviteiten gecombineerd met andere re-integratieactiviteiten gericht op bemiddeling naar regulier werk.

4.2.3 Tijdsbesteding en duur van het programma bedragen respectievelijk 32 uur per week gedurende maximaal 2 jaar inclusief een eventuele periode van nazorg gedurende een half jaar.

4.3 Het Participatieprogramma

Het Participatieprogramma bestaat uit twee onderdelen: Arbeidsparticipatie en Maatschappelijke participatie.

Arbeidsparticipatie

Na de vaststelling dat belanghebbende niet binnen anderhalf jaar geschikt is te maken voor de reguliere arbeidsmarkt wordt deze doorverwezen naar een van de re-integratiebedrijven die het participatieprogramma uitvoeren.

De belanghebbende verricht nuttige, onbetaalde maatschappelijk werkzaamheden in een participatiebaan van 12 tot 20 uur per week bij non profit instellingen in combinatie met ondersteunende behandeling en/of begeleiding.

4.3.3 Het participatie programma heeft als doel de belanghebbende te betrekken bij de samenleving en zo mogelijk door te leiden naar regulier werk of het re-integratieprogramma.

4.3.4 Tijdsbesteding en duur van het programma bedragen respectievelijk 20 uur per week gedurende maximaal twee jaar.

Maatschappelijke Participatie

4.3.5 Na de vaststelling dat belanghebbende ontheffing heeft van de arbeidsplicht wordt deze uitgenodigd mee te doen aan het Maatschappelijke Participatieprogramma. Bij overeenstemming hierover en vaststelling van de te verrichten activiteiten wordt de belanghebbende doorverwezen naar een van de organisaties die in het kader van het maatschappelijke participatieprogramma activiteiten en/of plekken aanbieden.

4.3.6 De belanghebbende verricht minimaal enkele uren per week nuttige, onbetaalde maatschappelijk werkzaamheden op een participatieplek bij non profit instellingen, zonodig in combinatie met ondersteunende behandeling en/of begeleiding.

4.3.7 Het maatschappelijke participatie programma heeft als doel de belanghebbende te betrekken bij de samenleving en zo mogelijk na afloop van het traject op eigen kracht te laten meedoen

4.3.8 Tijdsbesteding en duur van het programma bedragen respectievelijk minimaal enkele uren per week gedurende een jaar, met de mogelijkheid om deze termijn tweemaal met een jaar te verlengen..

4.4. Faciliterende voorzieningen

4.4.1 Het college biedt voorzieningen al of niet gefinancierd door de gemeente zoals kinderopvang,

schulphulpverlening, medisch- en arbeidskundig onderzoek, taalonderwijs en reguliere hulp-

verlening ter ondersteuning van de programma’s.

Toelichting

De werkacademie

De werkacademie staat voor een nieuwe op het individu gerichte re-integratieaanpak met een krachtige focus op werk, voornamelijk gericht op de (her) intrede in de reguliere arbeidsmarkt. Daarbij wordt aandacht gegeven aan de reële mogelijkheden die de persoon in kwestie op de arbeidsmarkt heeft.

Alle belanghebbenden die niet op korte termijn aan het werk gaan in een reguliere baan, zullen hun re-integratie-inspanningen combineren met werkactiviteiten totdat ze een reguliere baan hebben gevonden. Werkactiviteiten worden vooral gezien als een effectief re-integratie-instrument dat belanghebbenden de mogelijkheid geeft om waardevolle en passende werkervaring op te doen.

Zoals in hoofdstuk 3 en 4 reeds werd aangegeven is deelname aan werkacademie voor de uitkeringsgerechtigde verplicht vanwege de in de WWB neergelegde verplichting tot arbeidsinschakeling. Daarom zetten de casemanager Sociale Zaken en het re-integratiebedrijf gedurende de programma’s verzuimregistratie en arbobegeleiding in. Bij constatering van ongeoorloofd verzuim door het re-integratiebedrijf vindt een terugkoppeling naar de casemanager plaats.

Er worden drie programma’s onderscheiden binnen de werkacademie:

het startprogramma;

re-integratieprogramma en het participatieprogramma

Het participatieprogramma bestaat uit de onderdelen Arbeidsparticipatie en Maatschappelijke Participatie.

Het startprogramma

Nieuwe belanghebbenden beginnen binnen enkele we ken na hun WWB aanvraag bij het CWI met een intensief startprogramma.

Indien nodig wordt de periode van het startprogramma verlengd met 3 maanden. Dit is ter beoordeling van de casemanager. De voorwaarden voor verlenging worden nader uitgewerkt in werkinstructies.

Het vacatureteam van de gemeente probeert gedurende deze verlenging met intensieve bemiddeling de belanghebbende alsnog aan het werk te krijgen. Als blijkt dat regulier werk op korte termijn niet haalbaar is, wordt er geprobeerd helder te krijgen wat de belanghebbende kan en wil. Met name voor de belanghebbenden met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt vinden verschillende diagnostische gesprekken plaats. Eventueel wordt externe deskundigheid ingezet om de diagnose van de belanghebbende en zijn mogelijkheden op werk duidelijk te krijgen. Hulpmiddelen bij het stellen van de diagnose zijn: gesprekken, tests, communicatiemotivatie training of externe deskundigheid. De belanghebbenden worden dan voorbereid op het vervolgprogramma bestaande uit een intensief traject richting werk (re-integratie) of gericht op een actieve deelname aan de samenleving (participatie).

Het re-integratieprogramma

Op basis van persoonskenmerken, de ervaringen uit het startprogramma en de mogelijkheden op de arbeidsmarkt wordt er van uit gegaan dat een traject naar regulier werk haalbaar is. In het re-integratieprogramma worden betaalde of onbetaalde werkactiviteiten (bij derden) gecombineerd met re-integratieactiviteiten bij het re-integratie bedrijf (actieve bemiddeling, begeleid solliciteren, jobhunting, training, scholing, etc.) met als doel de belanghebbende zo snel mogelijk te bemiddelen naar werk. Er wordt naar gestreefd dat minimaal 55% van de belanghebbenden in het re-integratie programma na anderhalf jaar uitkeringsonafhankelijk zijn door bemiddeling naar een reguliere baan. Dit programma duurt per belanghebbende maximaal 2 jaar inclusief de periode van een half jaar nazorg.

In dit programma vindt er een nauwe samenwerking en taakverdeling tussen het re-integratie bedrijf en de casemanager van Sociale Zaken plaats. Er wordt individueel bepaald welke van de producten aangeboden zal worden. Deze zijn onder andere: scholing, proefplaatsing, bemiddeling eventueel met loonkostensubsidie, detachering, leerwerkstage (werken met behoud van uitkering) en werk training gedurende 20 à 32 uur per week.

Het re-integratiebedrijf kan een eigen invulling geven aan deze werktraining. Wel is de voorwaarde dat de belanghebbende gedurende 32 uur een programma aangeboden krijgt. Hierbij wordt voor een gedeelte van dit aantal uren (20 uur) invulling gegeven aan een werktraject. Deze periode van werktraining wordt zo kort mogelijk gehouden. De belanghebbende moet in ieder geval binnen een halfjaar bemiddeld worden naar een van de eerder genoemde vormen van werk (regulier met loonkostensubsidie, detachering of leerwerkstage).

Het arbeidsparticipatieprogramma

Een deel van de belanghebbenden, die uit het Startprogramma komen, zullen vanwege ernstige belemmeringen niet aan het re-integratieprogramma kunnen deelnemen. De afstand tot de arbeidsmarkt is voor hen te groot vanwege diverse problemen. Voor deze groep is er een programma beschikbaar dat zich primair richt op deelname van de betrokkene aan de samenleving. Belemmeringen van de belanghebbenden om te participeren worden scherp in beeld gebracht en mogelijkheden om de negatieve effecten van deze belemmeringen op te heffen of te beperken worden onderzocht. Het programma wordt uitgevoerd door meerdere re-integratiebedrijven eventueel gespecialiseerd naar doelgroep. De problematiek of specifieke kenmerken van de belanghebbenden zijn vanuit deze vooral aanbodgerichte dienstverlening bepalend voor de inhoud van het programma. Het participatieprogramma is een wezenlijk onderdeel van de Werkacademie, omdat deelname aan de samenleving via (onbetaalde) werkactiviteiten bij kan dragen aan het welzijn van de belanghebbenden, hun isolement kan doorbreken en een eerste stap op de ladder naar re-integratie en terug naar werk kan betekenen.

Het programma kan bestaan uit trainingen en verschillende vormen van diagnostiek. Kortdurende werkactiviteiten kunnen worden ingezet ter ondersteuning van de diagnostiek. Daarnaast is het programma er op gericht de belanghebbenden te begeleiden en voor te bereiden op werkactiviteiten in de vorm van een participatiebaan voor 12 tot 20 uur per week. Naast het aanbieden van werkactiviteiten worden ze ondersteund en gestimuleerd om zonodig hun eigen leven weer op orde te krijgen en de weg terug naar de arbeidsmarkt te vinden. Reguliere werkaanvaarding blijft het ultieme doel. Doorverwijzing naar het re-integratieprogramma als vervolgstap op de “ladder”naar regulier werk is vanuit het participatie programma het primaire doel.

Het RIB stelt aan de gemeente een actueel en zo’n concreet mogelijk overzicht beschikbaar (bijvoorbeeld op een website) van de specifieke aanpak en programma’s ter voorbereiding op de participatie en de plaatsingsmogelijkheden op participatiebanen. De casemanagers van de gemeente hebben hiermee een belangrijk middel om samen met de belanghebbende een gerichte keuze te maken uit de verschillende Re-integratie bedrijven (RIB ) die het participatieprogramma aanbieden.

Vanwege de grote diversiteit van de doelgroep, die aangewezen is op het participatieprogramma wat betreft kenmerken, achtergronden, talenten en multiproblematiek van de belanghebbenden (deelnemers) hebben de RIB’s een programma uitgebracht, die hier voldoende recht aan doet. Het programma biedt het voldoende mogelijkheden wat betreft specifieke kenmerken van de doelgroep ex-verslaafden, ex-psychiatrische patiënten, dak- en thuislozen) of wat betreft de inhoud van het programma ( modulair) en wat betreft de intensiteit van begeleiding.

In het participatieprogramma worden onbetaalde maatschappelijk nuttige werkzaamheden (participatiebaan) verricht bij instellingen in de non profit sector in combinatie met ondersteunende behandeling/ begeleiding. De begeleiding van de belanghebbende is gericht op participatie aan de samenleving door het verrichten van een participatiebaan mogelijk als eerste stap terug naar de arbeidsmarkt. Het doel is om klanten maatschappelijk te activeren zomogelijk als eerste stap op weg naar regulier werk

Het Maatschappelijke Participatieprogramma

De gemeente Leeuwarden is van mening dat iedereen “erbij hoort” en dat participeren in de samenleving betekent naar vermogen deelnemen aan die samenleving. Dit geldt dus ook voor de belanghebbenden met een ontheffing. Dit wordt bereikt door het verrichten van activiteiten gedurende een aantal uren per week voor zichzelf, de wijk, de samenleving. De activiteiten sluiten aan op de interesses van de doelgroep en zijn nuttig en zinvol voor de deelnemer en de samenleving. De ambitie is dat 80% van de doelgroep minimaal enkele uren per week een activiteit/vrijwilligerswerk verricht.

Het maatschappelijk participatieprogramma duurt in principe een jaar waarbij de deelnemer activiteiten verricht. De periode van het programma kan worden verlengd met maximaal twee keer een jaar indien de oorspronkelijke duur te kort is om tot zelfstandige participatie te komen.

De casemanager doet heronderzoek en stelt vast dat belanghebbende ontheven wordt/blijft van de arbeids- en/of re-integratieplicht. De casemanager kan specifieke deskundigheid inschakelen om tot een goede diagnosestelling te komen en vervolgens een passend participatieaanbod te kunnen doen. Hij motiveert de klant om aan het programma deel te nemen. De belanghebbende kan een keuze maken uit de activiteiten die in het productenboek worden gepresenteerd. In dit productenboek wordt de volgende informatie vastgelegd:

welke activiteiten

welke taken deelnemers daarbij gaan uitvoeren

hoe de begeleiding eruit ziet

wat van de deelnemers wordt verwacht

wat de deelnemer van de organisatie kan verwachten

Daarnaast kunnen organisaties hun bestaande contacten informeren over het programma en in overleg met de casemanager de mensen aanmelden.

Het programmawordt uitgevoerd door één van de gecontracteerde maatschappelijke instellingen die in Leeuwarden werkzaam zijn. Bij de start van het programma tekent de deelnemer een activiteitenplan waarin de afspraken over gedrag, aanwezigheid e.d.(rechten/plichten) zijn vastgelegd.

De nadruk in het programma ligt op het verrichten van activiteiten die aansluiten bij de interesses van de doelgroep en die zinvol en nuttig zijn voor belanghebbende en de samenleving. Dit vanuit het uitgangspunt dat iedereen “erbij hoort”.

Er is aandacht voor de deelnemer en er wordt zoveel mogelijk aangesloten bij zijn situatie. Vanuit deze gedachte zal er ook vraag zijn naar informatie en advies ten aanzien van inkomensondersteuning. Daarnaast zal in relatief veel situaties doorverwijzing naar gespecialiseerde hulp gerechtvaardigd zijn.

Er is geen minimum aan het aantal uren dat de activiteit wekelijks in beslag neemt. Een maximum is evenmin gegeven maar daarbij dient te worden gelet op de belastbaarheid en eventuele doorverwijzing naar het Arbeidsparticipatieprogramma.

Instrumenten van de werkacademie

Binnen de werkacademie kunnen diverse instrumenten worden ingezet voor de belanghebbenden, de re-integratiebedrijven en als vergoeding aan werkgevers. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld: vergoeding van scholingskosten en vormen van subsidie. Een nadere uitwerking van de instrumenten is in hoofdstuk 5 opgenomen.

Ter verduidelijking van de instrumenten die in hetstartprogramma, het re-integratieprogramma en het participatieprogramma worden aangeboden zijn deze op de volgende pagina in een overzicht geplaatst.

Ten aanzien van dit hoofdstuk zal er voor de uitvoeringspraktijk nadere invulling beschreven worden in werkinstructies.

Overzicht stimulerende instrumenten

Instrument

Startprogramma

(+ intensieve bemiddeling)

Nieuwe instroom

Startprogramma

(+ intensieve bemiddeling)

Zittend bestand

Re-integratieprogramma

Participatieprogramma

Voorwaarden

1.Proefplaatsing

Max. 3 maand met behoud

van uitkering + no risk polis

Max. 3 maanden met behoud van uitkering + no risk polis

Intentieverklaring werkgever: contract van min. 6 mnd.

2.Loonkostensubsidie

Max. 100% WML; bij contract van minimaal 6 mnd

Max. 100% WML.+ eventueel no risk polis

Contract

van min. 6 mnd.

3.Vergoeding scholing

Scholing met baangarantie

< 12 maanden en < € 8000, -

a.gratis toegankelijk onderwijs ( educatie ed.)

b.regulier gefinancierd onderwijs

c.particuliere scholing

-Scholing < 12 maanden tot maximaal € 8.000, -

Bij scholing > 3000, -baangarantie risicodeling 50/50

4.Detacheringsbaan via RIB

Niet beschikbaar

detacheringsvergoeding van 100% WML + bonus € 4.000, -

bij doorstroom regulier werk

Niet beschikbaar

Arbeidsraamovereenkomst van 12 maanden

5.Werkstage

Niet beschikbaar

Half jaar werkervaring met behoud van uitkering met in uitzonderlijke gevallen een verlening tot 1 jaar

Niet beschikbaar

Leerwerkraamovereenkomst tussen werkgever, belanghebbende en RIB

6.Participatiebaan

Niet beschikbaar

Werkactiviteiten van 12 tot 20 uur pw. Bij een werkgever in de non profit/ not for profit sector

Leerwerkraamovereenkomst met belanghebbende, werkgever en RIB

7.Blijversbaan

Niet beschikbaar

Gesubsidieerde baan van 32 uur pw in de non-profit/ not for profit sector

Arbeidsraamovereenkomst

5 Vergoeding van Scholingskosten en stipejild

5.1 Scholing Algemeen

5.1.1 Als onderdeel van een traject kan een vorm van scholing gericht op arbeidsinschakeling worden aangeboden.

Scholing dient gecombineerd te worden met een werkactiviteit.

Voorafgaand aan de scholing kan een procedure voor Erkenning van Verworven Competenties (EVC) worden ingezet.

Scholing die op advies van het re-integratiebedrijf noodzakelijk wordt geacht voor arbeidsinschakeling kan door een belanghebbende met behoud van uitkering worden gevolgd.

Regulier gefinancierd onderwijs geniet de voorkeur boven particulier onderwijs.

Toelichting

Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven. Scholing ingezet als onderdeel van het werkplan kan met behoud van uitkering en de kosten worden als noodzakelijke kosten in het kader van het re-integratietraject vergoed. De vergoeding van de kosten verloopt via het re-integratiebedrijf of via het Startprogramma/vacatureteam van de gemeente.

Voorafgaand aan de scholing kan een EVC-procedure worden ingezet. Via een EVC-procedure kan een klant kennis en ervaring officieel laten erkennen en vast laten leggen in een ervaringscertificaat. In de bijbehorende rapportage worden de competenties van de klant in relatie tot de eisen van een gewenst beroep of diploma beschreven en worden adviezen op het gebied van scholing gegeven. Indien vooraf bekend is waar de klant een vervolgopleiding kan en wil volgen, verdient het de voorkeur om de EVC door het desbetreffende opleidingsinstituut te laten afnemen. Voorwaarde is dat het EVC-traject wordt uitgevoerd door een erkende EVC-aanbieder.

Binnen de werkacademie wordt scholing in combinatie met werkervaring gestimuleerd vanuit de noodzaak om de kloof tussen vraag en aanbod te overbruggen en daarmee duurzame uitstroom te bevorderen. Op basis van gesprekken met belanghebbenden en observaties worden educatieve trajecten voor individueel maatwerk uitgezet. Dit ter ondersteuning van het traject gericht op re-integratie op de arbeidsmarkt. Leidend is het advies van het re-integratiebedrijf of en zo ja, welke scholing noodzakelijk is.

Scholing als instrument is alleen mogelijk indien het re-integratiebedrijf dit binnen een traject noodzakelijk acht voor arbeidsinschakeling. Dit gebeurt in samenspraak met de casemanager. Het re-integratiebedrijf of de gemeente (vanuit het startprogramma) neemt hiertoe de inzet van scholing, welke, hoelang, en de kosten op in het werkplan. De casemanager geeft wel of geen toestemming door al of niet akkoord te gaan met het werkplan.

Bij een deeltijdopleiding wordt rekening gehouden met het aantal uren dat per week scholing wordt gevolgd. De arbeidsplicht kan worden afgestemd op de individuele situatie van de belanghebbende. De baanintentie en de baangarantie worden door middel van een verklaring van een specifieke werkgever gegeven.

Vormen van scholing en vergoeding van scholingskosten

Zodra voor scholing een beroep op studiefinanciering mogelijk is, zijn de kosten hiervan gedekt en komt de belanghebbende niet in aanmerking voor een voorziening, zoals in deze Beleidsregels bedoeld.

Particulier onderwijs boven de € 3000,- is slechts mogelijk als er sprake is van een intentieverklaring van een werkgever.

Indien de kosten van scholing lager zijn dan € 3000,- geldt de eis van aansluiting met de werkactiviteiten en onderbouwing in het werkplan.

Bij vergoeding van de kosten van scholing gelden de volgende vier voorwaarden: het is beroepsgericht, duurt maximaal één jaar, de kosten bedragen niet meer dan € 8000, - , de scholing is onderbouwd in het traject-en/of werkplan en gerelateerd aan de werkervaring binnen het traject.

5.2.5 Toestemming van de directeur Dienst Welzijn is nodig als er sprake is van overschrijding van het bedrag van € 8000, - en de duur van één jaar.

5.2.6.Er kunnen afspraken gemaakt worden tussen de gemeente voor samenwerking met werkgevers/branches en scholingsinstellingen om arrangementen aan te bieden waarbij de vergoeding van scholingskosten onderdeel uitmaken met als doel instroom van de doelgroep op beschikbare vacatures.

5.2.7 Binnen de doelgroep als bedoeld in art. 2.1 van deze Beleidsregels bestaat een bijzondere groep belanghebbenden.

Wij bedoelen hier de hoger opgeleide asielzoekers en vluchtelingen, die in het land van herkomst een opleiding op -in dat land geldend- HBO/universitair niveau hebben genoten.

Onder asielzoeker en vluchteling wordt verstaan de persoon aan wie op grond van Hoofdstuk 3, Afdeling 4 van de Vreemdelingenwet 2000 verblijfsvergunning is verleend (verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd).  

Toelichting

De wet studiefinanciering is een voorliggende voorziening. Indien voor een dagopleiding de wet studiefinanciering van toepassing is en een belanghebbende hierop aanspraak kan maken, dan is er sprake van een voorliggende voorziening en kunnen deze kosten niet in het kader van re-integratie door het college worden vergoed. Wanneer om redenen buiten de schuld van de betrokkene om de kosten niet via de Wet Studiefinanciering worden vergoed is er geen sprake van een voorliggende voorziening en kunnen de kosten voor zover aan de overige voorwaarden voldaan wordt, worden vergoed.

De gemeente kan scholingskosten vergoeden aan de belanghebbende via het startprogramma, via het re-integratie bedrijf of via de werkgever (re-integratieprogramma en participatieprogramma).

Het uitgangspunt is dat de gebruikelijke voorwaarden voor scholing gelden: scholing in combinatie met werk/ werkervaring of met een perspectief op uitstroom/werk, korter dan 1 jaar dan wel telkens voor maximaal 1 jaar toegekend. Tijdens het Startprogramma is er nog geen trajectplan, dus zal er via een rapportage een andere onderbouwing van de scholingskosten gemaakt moeten worden. Het college maakt contractuele afspraken over de vergoeding van scholing met het re-integratiebedrijf.

Hoe hoger de scholingsvergoeding des te meer geldt dat er afspraken gemaakt moeten worden dat de werkgever bijdraagt aan de scholingskosten of over vergoeding van de kosten tot een percentage van 50 % en na overlegging van een arbeidscontract opnieuw 50 %. Anders gezegd: er dient gestreefd te worden naar een risicodeling van 50/50.

De hardheidsclausule ten aanzien van de vereiste toestemming van de directeur Dienst Welzijn bij overschrijding van het bedrag van € 8000, - en de duur van één jaar is nodig als er in individuele gevallen sprake is van uitzonderlijke situaties indien de toepassing van regel 5.2.4 zou leiden tot een onbillijkheid.

Ten aanzien van deze paragraaf zal er voor de uitvoeringspraktijk nadere invulling beschreven worden in werkinstructies.

5.3 Stipejild

Belanghebbenden die deelnemen aan een re-integratietraject of participatietraject via de gemeente of het UWV en aantoonbare kosten maken in verband met en tijdens het volgen van het traject kunnen een vergoeding krijgen tot een maximum van € 900,-.

Het re-integratiebedrijf of de begeleidende instantie van de gemeente kan ook zelf aantoonbare trajectgerelateerde kosten voor rekening van het stipejild brengen binnen het onder 5.3.1. gestelde maximum van € 900,-.

De aantoonbaar gemaakte kosten moeten een directe samenhang hebben met het te volgen re-integratietraject en dienen tijdens het traject te zijn gemaakt

De kosten zoals bedoeld onder 5.3.1. en 5.3.2. mogen niet uit een andere voorliggende voorziening te vergoeden zijn.

Toelichting

Doel van het stipejild is het snel en effectief wegnemen van kleine financiële belemmeringen die zich voor kunnen doen tijdens het traject. Ook is het de bedoeling om met het stipejild zonodig de motivatie van de deelnemer tijdens het traject positief te beïnvloeden.

Iedere deelnemer, die aantoonbare onkosten maakt in verband met en tijdens het traject, kan aanspraak maken op stipejild. Ook kan het re-integratiebedrijf of de uitvoerende afdeling van de gemeente tijdens het traject aan de deelnemer stipejild verstrekken ter stimulans in de vorm van kleine attenties in natura. Een belanghebbende die vanuit de WW is ingestroomd in de WWB en daarbij het door het UWV ingezette re-integratietraject voortzet, kan aanspraak maken op een vergoeding uit het stipejild.

Het stipejild bedraagt maximaal € 900,- per deelnemer gedurende de verschillende voorzieningen van de Werkacademie ( startprogramma, re-integratieprogramma en participatieprogramma). Tijdens het Startprogramma is voor de uitvoerende organisatie gemiddeld € 30,- per deelnemer beschikbaar en tijdens het re-integratie- en participatieprogramma gemiddeld € 240,-.

Het stipejild mag niet contant aan een deelnemer worden uitgekeerd, behalve als vergoeding van aantoonbaar gemaakte kosten of als voorschot op later aan te tonen kosten. Het re-integratiebedrijf of de uitvoerende organisatie is verantwoordelijk voor verantwoording van de kosten.

Het stipejild mag besteed worden aan aantoonbare kosten, die direct samenhangen met het te volgen re-integratie traject en waarvoor geen andere voorzieningen beschikbaar zijn. Gedacht kan worden aan reiskosten, tweedehands fiets, verzekering, kosten voor kleding en schoenen (dress for succes), bezoek aan de kapper of andere representatiekosten, tweedehands computer voor zover dit in het kader van scholing of anderszins noodzakelijk is. Ook kan de uitvoerende organisatie het stipejild inzetten om de deelnemer te stimuleren tot voortvarende voortzetting en afronding van het traject via een cadeaubon, bloemetje e.d.

Een voorliggende voorziening is een bestaande regeling op basis waarvan de kosten ook vergoed kunnen worden. De belangrijkste in dit verband zijn : ziektekostenverzekering, WMO, Wet Kinderopvang e.d. Wanneer er sprake is van een wachttijd of andere omstandigheden die ervoor zorgen dat de voorliggende voorziening niet beschikbaar is, kan op tijdelijke basis stipejild ingezet worden.

6 Instrumenten

6.1 Proefplaatsing

De belanghebbende kan na bemiddeling op een reguliere vacature gedurende maximaal drie maanden, met behoud van uitkering, op proef worden geplaatst als de werkgever de intentie heeft om de belanghebbende voor minimaal zes maanden een contract aan te bieden.

6.1.2 Met de werkgever kunnen extra voorzieningen worden afgesproken met betrekking tot de vergoeding van scholingskosten en no- risk polis.

Toelichting

Proefplaatsing is een voor werkgevers stimulerend middel om belanghebbenden relevante en perspectiefvolle werkervaring te laten opdoen. Daarnaast kan de proefperiode als toetsing van de geschiktheid voor zowel de belanghebbende als de werkgever dienen. Essentieel bij het inzetten van dit instrument is dat de werkgever vooraf de intentie heeft om een contract van minimaal zes maanden aan te bieden. Intentie is een specifieke schriftelijke verklaring van een werkgever waarin hij de intentie uitspreekt, dat onder bepaalde voorwaarden de betrokkene in dienst kan komen. Hiervoor wordt er een standaardformulier gebruikt.

6.2 No- risk polis

Werkgevers kunnen indien dit door het College van Burgemeester en Wethouders noodzakelijk wordt geacht, gratis gebruik maken van een voor belanghebbenden ter beschikkinggestelde en door de gemeente afgesloten verzekering.

De volgende voorwaarden gelden:

de polissen zijn uitsluitend beschikbaar voor werkzoekenden, waarvan niet bekend is dat zij al ziek zijn;

de gemeente draagt, op grond van de WWB, verantwoordelijkheid met betrekking tot re-integratie voor deze werkzoekenden, en

zij nemen deel aan een door de gemeente ingekocht re-integratietraject.

De no- risk polis gaat in op het moment dat de werkgever de Praktijk- Leerovereenkomst ondertekent.

Bij gelijktijdige toepassing van loonkostensubsidie en de no- risk polis gaat, in geval van arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte, toepassing van de no- risk polis voor.

Toelichting

No- risk polis is een verzekering voor de werkgever, waar de belanghebbende is geplaatst voor het risico van ziekteverzuim. De verzekering van de polissen houdt in dat de werkgever voor de duur van een half jaar dekking op doorbetaling van loon tijdens ziekte (14 dagen eigen risico + ondersteuning door een ziekteverzuimbegeleider) krijgt. De gemeente betaalt de kosten van de polis en de werkgever kan gratis gebruikmaken van de verzekering. 

Ten aanzien van deze paragraaf zal er voor de uitvoeringspraktijk nadere invulling beschreven worden in werkinstructies.

6.3 Loonkostensubsidie

6.3.1 Het college kan een loonkostensubsidie verstrekken aan werkgevers die met een belanghebbende een arbeidsovereenkomst sluiten van tenminste 6 maanden welke is gericht op arbeidsinschakeling.

6.3.2 De hoogte van de subsidie aan de werkgever bedraagt maximaal 100 % van het Wettelijk minimumloon, dit zijn bruto loonkosten inclusief vakantietoeslag en exclusief werkgeverslasten volgens opgave Ministerie SZW per ingangsdatum van het arbeidscontract.

De loonkostensubsidie kan ingezet worden onder de voorwaarden:

arbeidsovereenkomst van tenminste 6 maanden;

maximale duur van de loonkostensubsidie bij een loonkostensubsidie hoger dan 50 % is een jaar;

maximale duur van de loonkostensubsidie bij een loonkostensubsidie van ten hoogste 50% is twee jaar;

de aangeboden baan moet leiden tot uitkeringsonafhankelijkheid;

de aangeboden baan mag niet zijn ontstaan door reorganisatie, afvloeiing, einde dienstverband of ontslag van een werknemer die soortgelijke werkzaamheden heeft verricht;

indien de aangeboden baan een fulltime-dienstverband betreft waarmee de belanghebbende echter niet uitkeringsonafhankelijk wordt, geldt als voorwaarde het aangaan van het fulltime- dienstverband;

-de aangeboden baan moet voor belanghebbenden met een gedeeltelijke ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling leiden tot regulier betaalde arbeid voor het maximum aantal uren waarvoor geen ontheffing is verleend;

de subsidie wordt naar rato van het aantal volledige maanden van de duur van het dienstverband uitbetaald;

de aanvraag voor verlening van loonkostensubsidie dient uiterlijk 1 maand na ingangsdatum van het arbeidscontract te zijn ingediend bij het College van Burgemeester en Wethouders.

Het college kan aan werkgevers die een arbeidsovereenkomst sluiten met een belanghebbende uit de re-integratiecontracten van voor 1 oktober 2007 een afwijkende loonkostensubsidie verstrekken:

  • -

    aansluitend op een re-integratietraject van 6 maanden kan loonkostensubsidie worden verstrekt aan een werkgever die de werknemer gedurende 6 maanden een arbeidsovereenkomst biedt, conform artikel 11 van de re-integratieverordening;

  • -

    de hoogte van de loonkostensubsidie bedraagt maximaal € 10.000,-- voor 6 maanden bij een 32-urige werkweek. De hoogte van de loonkostensubsidie wordt naar rato bijgesteld bij een andere arbeidsduur per week of indien het traject binnen 6 maanden wordt afgebroken;

  • -

    een organisatie geeft uitvoering aan de verstrekking van de loonkostensubsidies. De werkgever dient een aanvraag voor de loonkostensubsidie in bij deze uitvoerende organisatie. De vaststelling van de loonkostensubsidie vindt achteraf plaats nadat de uitvoerende organisatie een aanvraag tot vaststelling heeft ontvangen. De aanvragen worden door de uitvoerende organisatie in volgorde van binnenkomst behandeld;

  • -

    de duur van de loonkostensubsidie kan, indien door de werkgever aan de werknemer binnen de arbeidsovereenkomst van 6 maanden een beroepsopleiding (BBL of BOL) wordt aangeboden welke nog niet is afgerond én sprake is van een onderbouwd perspectief op uitstroom, op advies van het begeleidende re-integratiebedrijf eenmalig met 6 maanden worden verlengd. De onder dit artikel vermelde voorwaarden gelden tevens voor de verlenging.

6.3.5 Aansluitend op een blijversbaan of een detacheringsbaan én indien passend binnen een traject gericht op arbeidsinschakeling, kan loonkostensubsidie worden verstrekt aan een werkgever die een persoon die vooralsnog gebruik maakt van een blijversbaan of detacheringsbaan, een arbeidsovereenkomst biedt. De loonkostensubsidie kan worden ingezet onder de voorwaarden zoals in 6.3.3 is omschreven.

6.3.9 Het college stelt jaarlijks de hoogte van het totaal beschikbare budget voor de onder 6.3.2 vermelde loonkostensubsidie vast.

De onder 6.3.3 bedoelde aanvraag wordt behandeld in volgorde van binnenkomst.

Loonkostensubsidie kan worden verleend in combinatie met één of meer instrumenten indien dit naar oordeel van het College van Burgemeester en Wethouders bijdraagt aan de doelmatigheid.

De hoogte van het subsidiebedrag komt tot stand na zorgvuldige afweging van de bij de aanvraag aanwezig zijnde belangen, indien er naar oordeel van het College van Burgemeester en Wethouders recht bestaat op loonkostensubsidie.

Het totaalbedrag aan loonkostensubsidie en overige voorzieningen ter compensatie van loonkosten, mag de totale loonsomkosten voor de werkgever niet overstijgen.

Bij gelijktijdige toepassing van loonkostensubsidie en de no- risk polis gaat, in geval van arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte, toepassing van de no- risk polis voor.

In analogie op onderdeel 6.3.13, vervalt bij toepassing van de no- riskpolis zoals omschreven in 6.3.14, het recht op loonkostensubsidie ingaande de datum dat er aanspraak bestaat op de (loon-) schade-uitkering.

Het afhandelen van aanvragen en andere uitvoeringshandelingen, waaronder budgetbeheer en administratieve handelingen worden uitgevoerd door het vacatureteam van het Werkgeversteam Leeuwarden; supervisie vindt plaats van uit de sector werk & inkomen en de sector bedrijfsvoering van de dienst welzijn.

Toelichting

Loonkostensubsidie heeft als doel om een werkgever over de drempel te helpen om een belanghebbende in dienst te nemen. Proefplaatsing kan eventueel voorafgaan aan het verstrekken van loonkostensubsidie. Belangrijke voorwaarde bij het inzetten van loonkosten is dat de werkzoekende uitkeringsonafhankelijk wordt. In situaties waarbij meerdere werkgevers parttime werk aanbieden waarmee werkzoekende uitkeringsonafhankelijk wordt, zal toekenning van loonkostensubsidie aan werkgever a niet worden gewijzigd indien tijdens de looptijd van het arbeidscontract bij deze werkgever als gevolg van omstandigheden bij werkgever b werknemer weer gedeeltelijk in een uitkering mocht vervallen.

Er kunnen specifieke afspraken met werkgevers en opleidingsinstellingen tot stand komen over de

inzet van loonkostensubsidie, scholing en dergelijke, die afwijken van de standaardmogelijkheden

zoals deze in de re-integratieverordening en beleidsregels WWB omschreven zijn. Het college

verleent mandaat aan de teamleider van het Werkgeversteam Leeuwarden om deze specifieke

afspraken aan te gaan. Door de combinatie van scholing en werkervaring kunnen er uitstroom

mogelijkheden ontstaan voor belanghebbenden.

Voor de goede orde wordt benadrukt dat onze gemeente kiest voor een generieke subsidieregeling die in zijn uitwerking non-discriminatoir is voor alle bedrijven en ondernemingen, in alle sectoren van

de economie, ongeacht de vestigingsplaats van de onderneming of de plaats van tewerkstelling van de werknemer.

Ten aanzien van deze paragraaf zal er voor de uitvoeringspraktijk nadere invulling beschreven worden in werkinstructies.

6.4 Detachering

6.4.1 Het re-integratiebedrijf kan een belanghebbende binnen het re-integratie programma een tijdelijk dienstverband van maximaal 12 maanden aanbieden tegen betaling van het minimumloon en detacheert deze vervolgens bij een werkgever (inlener).

6.4.2 Indien binnen de termijn van de detacheringsbaan door werknemer een beroepsopleiding is gestart (BBL of BOL) die bij beëindiging van de detacheringsbaan nog niet is afgerond én sprake is van een onderbouwd perspectief op uitstroom, kan de duur van de detacheringsbaan eenmalig met maximaal 12 maanden worden verlengd.

6.4.3 Het re-integratiebedrijf voert het werkgeversschap uit.

6.4.4 Het college kan een detacheringsvergoeding verstrekken aan het re-integratiebedrijf dat een onder 6.4.1 of 6.4.2 omschreven dienstverband aanbiedt.

De hoogte van de detacheringsvergoeding aan het re-integratiebedrijf bedraagt 100% van het Wettelijk minimumloon, dit zijn bruto loonkosten inclusief vakantietoeslag en inclusief werkgeverslasten (werkgeverslasten gesteld op 28% van de bruto-loonkosten incl. vakantietoeslag), volgens opgave Ministerie SZW per ingangsdatum van het arbeidscontract.

De detacheringsvergoeding kan worden verstrekt onder de voorwaarden:

  • -

    Arbeidsovereenkomst van maximaal 12 maanden;

  • -

    maximale duur van de detacheringsvergoeding is een jaar;

  • -

    de aangeboden baan moet leiden tot uitkeringsonafhankelijkheid;

  • -

    indien de aangeboden baan een fulltime-dienstverband betreft waarmee de belanghebbende echter niet uitkeringsonafhankelijk wordt, geldt als voorwaarde het aangaan van het fulltime- dienstverband

  • -

    de aangeboden baan moet voor belanghebbenden met een gedeeltelijke ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling leiden tot regulier betaalde arbeid voor het maximum aantal uren waarvoor geen ontheffing is verleend

  • -

    de vergoeding wordt naar rato van het volledige aantal maanden van de duur van het dienstverband uitbetaald

  • -

    de aanvraag voor vergoeding van de detacheringsbaan dient uiterlijk 1 maand na ingangsdatum van het arbeidscontract te zijn ingediend bij het College van Burgemeester en Wethouders.

6.4.7 De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen zowel re-integratiebedrijf en inlener als tussen re-integratiebedrijf en belanghebbende.

6.4.8 Belanghebbenden waarbij er voldoende inverdiencapaciteit inzit en voor het geval er een regulier dienstverband op termijn haalbaar is, worden in een detacheringconstructie aangenomen.

Toelichting

De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen zowel re-integratiebedrijf en

inlener in de vorm van een detacheringsovereenkomst als tussen re-integratiebedrijf en belang-hebbende door middel van een arbeidsovereenkomst.

Het re-integratiebedrijf schat in of de belanghebbende uitgeleend kan worden aan een werkgever en

voldoende uitgerust is voor regulier werk en of er op termijn een regulier dienstverband haalbaar is.

Afhankelijk van de uitkomst kan het RIB voor dit instrument kiezen.

De gemeente kan een maximum aan het aantal detacheringsbanen instellen, wanneer zij inschat dat het aantal banen hoger uit gaat vallen, dan dat zij in de begroting heeft geraamd.

6.5 Werkstage

Werkstage kan ingezet worden als bemiddeling of als detachering nog niet mogelijk is en de belanghebbende voldoende werknemersvaardigheden en motivatie heeft.

6.5.2 De werkstage met behoud van uitkering duurt minimaal 2 en maximaal 6 maanden bij eenzelfde werkgever.

6.5.3 In uitzonderlijke situaties als langdurige ziekte, stagnerende vorderingen in de werk-ervaringen (die de belanghebbende niet te wijten zijn) en voldoende perspectief kan de werkstage eenmalig met maximaal 6 maanden worden verlengd.

6.5.4 Er wordt in een schriftelijke leerwerkovereenkomst minimaal het doel, de duur van de werkstage en de begeleidingswijze vastgelegd.

Na afloop van en aansluitend aan de werkstage vindt zo mogelijk bemiddeling bij (dezelfde) werkgever eventueel via arrangementen met inzet van loonkostensubsidie of andere instrumenten plaats.

Binnen het re-integratieprogramma van 2 jaar wordt ten hoogste 3 maal een werkstage van 6 maanden ter voorbereiding en kwalificatie van een reguliere baan ingezet.

Toelichting

In het geval bemiddeling of detachering nog niet mogelijk is en de kandidaten wel voldoende werknemersvaardigheden (te denken valt aan basisvaardigheden zoals bijvoorbeeld op tijd aanwezig zijn) en motivatie heeft om bij een werkgever ervaring op te doen kan een werkstage zinvol ingezet worden. Werkende weg je talenten ontwikkelen staat immers centraal in de werkacademie. Werkstages worden specifiek voor deze belanghebbenden geacquireerd met het doel werklozen in staat te stellen werkervaring op te doen.

6.6 Participatiebaan

6.6.1 Indien de belanghebbende geïndiceerd is voor het participatieprogramma verricht deze gedurende maximaal 2 jaar ‘maatschappelijk nuttig werk’ met behoud van uitkering voor de duur van 12 tot 20 uur per week.

6.6.2 Het betreft werk in de non profit sector.

6.6.3 Ieder half jaar wordt beoordeeld of de belanghebbende kan doorstromen naar het

re-integratieprogramma.

6.6.4 In uitzonderlijke situaties zal het mogelijk zijn om belanghebbenden aan het participatie-programma met inzet van loonkostensubsidie rechtstreeks bij een werkgever te plaatsen.

Toelichting

Een belanghebbende wordt geïndiceerd voor het participatieprogramma als hij/zij vanwege ernstige belemmeringen en een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt niet kan deelnemen aan het re-integratieprogramma.

Voordat een belanghebbende wordt geplaatst op een participatiebaan wordt er een raamovereenkomst afgesloten tussen de betrokken werkgever, het RIB en de belanghebbende. In deze overeenkomst worden de werkzaamheden, de duur, de voorwaarden, de persoonlijke leerdoelen en afspraken over begeleiding vastgelegd. Het werk wordt ,afhankelijk van de omstandigheden van de belanghebbende, wat betreft urenopbouw en intensiteit opgebouwd van enkele uren per week naar minimaal 12 tot maximaal 20 uur per week gericht op ontwikkeling van de belanghebbende. De begeleiding kan van heel intensief ( wekelijkse gesprekken met de belanghebbende en de werkbegeleider op de werkplek) afgebouwd worden naar een minimale begeleiding van een gesprek op de werkplek per kwartaal. De belanghebbende wordt hierbij ondersteund bij het aanpakken van belemmeringen en problemen op de werkvloer. Per halfjaar worden de doorgroeimogelijkheden naar re-integratie besproken. Aanvullend op dit werk onderhoudt het RIB contacten met instellingen die in het kader van de hulpverlening behandeling of begeleiding verzorgen Als onderdeel van het programma organiseert het RIB wekelijks bijeenkomsten waar ervaringen uitgewisseld kunnen worden en waar de belanghebbenden gestimuleerd en ondersteund worden

Per halfjaar beoordeelt het RIB samen met de casemanager van de gemeente en de belanghebbende de mogelijkheden om door te stromen naar het re-integratieprogramma. Voor belanghebbenden waarvan ingeschat wordt of zij geschikt zijn voor het re-integratieprogramma kunnen afspraken omtrent stages bij de betreffende RIB’s gemaakt worden. Wanneer bemiddeling naar regulier werk mogelijk lijkt zijn er ondersteunende voorzieningen beschikbaar Wanneer er indicaties zijn, dat de belanghebbende aangewezen is op arbeid in het kader van de Sociale Werkvoorziening, wordt betrokkene gestimuleerd zich via het CWI aan te melden.

Belanghebbenden die na een jaar in het participatieprogramma bewezen hebben zich maatschap-pelijk nuttig te kunnen maken, maar geen perspectief hebben op een re-integratieprogramma/ regulier werk, kunnen voor een blijversbaan (tijdelijk gesubsidieerde arbeid) in aanmerking komen. Aanmelding gaat via de casemanager waarbij een medisch/ arbeidskundig onderzoek deel uit maakt van de toelating. Volume afspraken spelen hierbij een rol. Indien het hoogst haalbare doel is bereikt, wordt de belanghebbende gestimuleerd om op vrijwillige basis maatschappelijk nuttig werk te verrichten (zie toelichting in paragraaf 3.5.4).

Blijvers en maatschappelijk nuttige functies

6.7.1 Bijstandsgerechtigden worden indien zij middels de objectieve criteria of een arbeidsdes-kundig/medisch onderzoek gecategoriseerd zijn als blijver op een maatschappelijk nuttige functie geplaatst.

6.7.2 Het college biedt blijvers, middels een beschikking, de voorziening gesubsidieerde arbeid aan.

De duur van de gesubsidieerde arbeid is maximaal 1 jaar met verlenging van telkens maximaal een jaar tot maximaal 3 jaar in totaal.

Het betreft arbeid tegen betaling van het Wettelijk minimumloon in de non profit sector.

6.7.5 Het college kan de voorziening gesubsidieerde arbeid in het kader van de WWB, zoals bedoeld in deze beleidsregels, beëindigen indien:

De belanghebbende die gebruik maakt van de voorziening zijn verplichting als bedoeld in artikel 4 van de re-integratieverordening niet nakomt.

De belanghebbende die gebruik maakt van de voorziening niet meer behoort tot de doelgroep van deze beleidsregels.

De belanghebbende die gebruik maakt van de voorziening algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening.

6.7.6 Blijvers kunnen gedetacheerd worden op een werkplek met een maatschappelijk nuttige functie voor minimaal 20 uur en maximaal 32 uur per week tegen het wettelijk minimumloon.

Indien de blijver hiermee niet bijstandsonafhankelijk wordt, kan een dienstverband van 36 uur per week worden aangeboden om de bijstandsonafhankelijkheid alsnog te bereiken.

Binnen de “blijversbaan” worden er, tussen werkgever en blijver, afspraken gemaakt over een ontwikkelingsprogramma voor maximaal drie jaar met als doel om de blijver alsnog geschikt te maken voor reguliere betaalde arbeid om te voorkomen dat hij na beëindiging van de “blijversbaan” weer aanspraak moet maken op een uitkering. In dit geval is ook plaatsing in de profit sector voor maximaal een jaar mogelijk.

6.7.9 De gemeente stelt schriftelijke voorwaarden aan de werkgever die de werkplek met een maatschappelijk nuttige functie beschikbaar stelt. De werkgever gaat een arbeidsovereenkomst met de blijver aan waarop de bepalingen van boek 7 titel 10 van het Burgerlijk Wetboek, de CAO van de organisatie die uitvoering geeft aan het werkgeverschap en de krachtens deze wet vastgestelde regelingen van toepassing zijn.

Het loon exclusief de vakantietoelage bedraagt bij een volledige werkweek van ten hoogste 32 uur (in uitzonderlijke gevallen 36 uur) per week, niet meer dan 100% van het bedrag, bedoeld in de artikelen 8 en 12 van de Wet minimumloon en minimum vakantiegeld.

Voormalig WIW-werknemers die gekwalificeerd zijn als blijver houden bij het aanvaarden van een maatschappelijk nuttige functie het recht op hun primaire arbeidsvoorwaarden. Zij blijven in dienst bij hun huidige werkgever. De werkgever ontvangt een loonkostensubsidie van € 23.000, - per jaar.

De organisatie met maatschappelijk nuttige functie, die de werkplek heeft aangeboden, gaat met de blijver een overeenkomst aan waarin in ieder geval is opgenomen de aard en de duur van de door de blijver te verrichten ondersteunende werkzaamheden, de plaats waar de ondersteunende werkzaamheden worden verricht en de begeleiding van de werknemer.

De instelling die een blijver op een werkplek met een maatschappelijk nuttige functie begeleidt, ontvangt een bedrag voor begeleiding.

De blijvers worden in volgorde van ontvangst van aanmelding bij de werkgever op een maatschappelijk nuttige functie geplaatst.

Toelichting

De gemeente erkent dat er belanghebbenden zijn die vooralsnog zijn aangewezen op gesubsidieerde arbeid, de zogenoemde blijvers. Dat iemand een blijver is kan blijken tijdens een re-integratietraject (de zogenoemde nieuwe instroom). Echter, ook onder degenen die op dit moment al gebruik maken van gesubsidieerde arbeid, de voormalige ID- en WIW-werknemers, bevinden zich blijvers (de zogenaamde ‘oude ’ blijvers). Deze voormalige ID - en WIW-werknemers zitten in een traject dat per 31 december 2007 afloopt. Tevens kunnen bijstandsgerechtigden die vóór 1 januari 1948 zijn geboren op basis van hun leeftijd als blijver worden gekwalificeerd.

ID en WIW blijvers blijven en hebben een uitzonderingspositie aangezien zij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd hebben.

De bestaande gesubsidieerde arbeid, maximaal 1 jaar met verlenging van telkens maximaal 1 jaar tot maximaal 3 jaar totaal, in de vorm van een “blijversbaan” past uitstekend in het nieuwe re-integratiebeleid. Deze baan tegen betaling van het Wettelijk minimumloon in de non profit sector voor mensen met een grote afstand tot de reguliere arbeidsmarkt kan prima ingezet worden voor belanghebbenden aan het participatie programma die (na een jaar bewezen) hebben zich maatschappelijk nuttig te kunnen maken, maar nog geen perspectief hebben op een product van het re-integratieprogramma of op regulier werk.

Ten aanzien van dit hoofdstuk zal er voor de uitvoeringspraktijk nadere invulling beschreven worden in werkinstructies.

6.8 Begeleiding naar zelfstandig ondernemerschap

Een vorm van begeleiding naar zelfstandig ondernemerschap gericht op arbeidsinschakeling kan als onderdeel van een re-integratietraject worden aangeboden door het college.

De belanghebbende kan op eigen verzoek deelnemen aan een traject met als doel het zelfstandig ondernemerschap.

Begeleiding naar zelfstandig ondernemerschap als onderdeel van een re-integratietraject dient gericht te zijn op uitstroom als zelfstandig ondernemer.

Voor de duur van de begeleiding wordt de belanghebbende ontheffing van de arbeidsplicht verleend.

De begeleidingsperiode naar zelfstandig ondernemerschap heeft een maximale duur van 12 maanden.

Toelichting

Op dit moment is het mogelijk om prestarters (bijstandsgerechtigden die zich willen voorbereiden op het starten van een eigen bedrijf) met behoud van uitkering te begeleiden tijdens deze voorbereidings-periode. Het resultaat is dan uitstroom uit de WWB naar de BBZ. De voorziening wordt als een onderdeel van een re-integratietraject ingezet. Dit blijkt nog steeds een succesvolle methode te zijn om op termijn uitstroom uit de WWB uitkeringsgroep te bewerkstelligen.

6.9 Individuele re-integratietrajecten (IRT)

6.9.1 Indien de belanghebbende wegens specifieke belemmeringen of mogelijkheden onvoldoende door de reguliere programma’s kan worden bediend of indien een traject met een baangarantie kan worden aangeboden, kan een individueel re-integratietraject worden ingezet.

6.9.2 Het aantal individuele re-integratietrajecten dat kan worden ingezet bedraagt maximaal 10.

Toelichting

In de werkacademie staat de klant centraal. In de praktijk blijkt dat er steeds meer behoefte is aan individueel maatwerk. Indien de reguliere programma’s hierin niet kunnen voorzien, kan een individueel re-integratietraject uitkomst bieden. In overleg met belanghebbende wordt het traject opgesteld, waarbij de gemeente de regie houdt op de uitvoering. Omdat nog geen ervaring met dit instrument is opgedaan, wordt een IRT vooralsnog voor maximaal 10 belanghebbenden ingezet. 7

Financiën en aantallen

7.1 Budget- en Subsidieplafonds

7.1.1 Het college kan besluiten tot het instellen van één of meer subsidie- of budgetplafonds voor de verschillende voorzieningen.

7.1.2 Het college kan een plafond instellen voor het aantal belanghebbenden dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

7.1.3 Het college stelt jaarlijks een Programmabegroting op voor de afdeling Werk & Inkomen.

7.1.4 In deze begroting worden genoemd:

  • a.

    de beschikbare budgetten voor de voorzieningen en instrumenten;

  • b.

    het maximum aantal belanghebbenden dat in aanmerking komt voor de voorzieningen en

instrumenten.

Toelichting

Het college kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente raad bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen.

De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. Het college gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alterna-tieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.

Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een mo-gelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in de Programma begroting of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.

Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).

7.2 Inkomstenvrijlating

7.2.1 De vrijlatingfaciliteit op grond van art. 31 lid 2 sub o van de WWB en art. 3 lid 2 sub d van het Inkomensbesluit IOAW, kan worden toegepast op een ieder met een bijstandsuitkering die parttime inkomsten verwerft. Het college stelt daarmee dat parttime werkzaamheden altijd bijdraagt aan reïntegratie op de arbeidsmarkt.

7.2.2 Het recht op vrijlating van inkomsten wordt beëindigd, zodra de uitkeringsgerechtigde niet langer een dienstbetrekking in deeltijd heeft dan wel wanneer de periode van zes aaneengesloten maanden voorbij is.

Toelichting

In de WWB is de mogelijkheid gegeven om in individuele gevallen te bepalen dat een deel van de inkomsten uit arbeid gedurende maximaal een aaneengesloten half jaar niet worden verrekend met de bijstand. Doel hiervan is om mensen te stimuleren een gehele of gedeeltelijke baan te accepteren.

Een voorwaarde voor het recht op vrijlating is dat de arbeid dient bij te dragen aan de arbeidsinschakeling van de belanghebbende. Met bovenstaande beleidsregel wordt vastgelegd dat alle werkzaamheden daaraan bijdra gen. Dit om zo breed mogelijk een financiële prikkel te geven aan uitkeringsgerechtigden die een deeltijdbaan accepteren.

Aangenomen wordt dat er geen nieuw recht op de vrijlating kan ontstaan, indien een belanghebbende in het verleden reeds zes maanden recht heeft gehad op de vrijlating.

8 Weigeren en beëindigen van een voorziening en het sanctiebeleid

8.1 Bij aanspraak of verzoek op een voorziening

8.1.2 Een voorziening wordt, aan de doelgroep waarop deze Beleidsregels van toepassing zijn, geweigerd of niet aangeboden indien sprake is van een voorliggende voorziening welke in voldoende mate bijdraagt aan de re-integratie van de aanvrager.

8.1.3 Een voorziening wordt, eveneens aan de doelgroep, geweigerd of niet aangeboden indien deze niet noodzakelijk wordt geacht voor arbeidsinschakeling, met uitzondering van maatschappelijke participatie.

8.1.4 Een door het college onder 7.1 bedoeld subsidieplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening, wanneer het plafond wordt overschreden.

Toelichting

Een voorliggende voorziening is bijvoorbeeld een voorziening in de vorm van een re-integratietraject via het UWV of een werkgever. Indien het verzoek om een voorziening niet zal leiden tot arbeidsinschakeling of niet noodzakelijk is voor arbeidsinschakeling wordt deze geweigerd, tenzij het gaat om een verzoek om een voorziening in het kader van het programma maatschappelijke participatie. Hierbij is immers arbeidsinschakeling niet het primaire doel.

8.2 Bij verzoek om loonkostensubsidie

8.2.1 De loonkostensubsidie kan, naast de in artikel 4:25 en artikel 4:35

van de Awb genoemde gevallen, worden geweigerd indien:

a.de gelden niet of in onvoldoende mate besteed worden voor het doel waarvoor de subsidie

beschikbaar is gesteld;

  • b.

    de subsidieverstrekking niet past binnen het beleid van de gemeente;

  • c.

    de werkgever voor de arbeidskosten van de werknemer een andere subsidie ontvangt.

Toelichting

De Awb kent een aantal weigeringsgronden. Artikel 4:25 Awb bepaalt dat een subsidie moet worden

geweigerd als door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.

Artikel 4:35 lid 1 Awb bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde

reden bestaat om aan te nemen dat:

  • a.

    de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b.

    de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent

de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze

voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

Het tweede lid van artikel 4:35 Awb bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden

geweigerd indien de aanvrager:

a.in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking

van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid;

b.failliet is verklaard of aan hem surseance van betaling is verleend, dan wel een verzoek daartoe bij

de rechtbank is ingediend.

In aanvulling op deze wettelijke weigeringsgronden, bevat artikel 9.2.1 nog drie gronden om de subsidie te weigeren. De eerste twee gronden verwijzen naar het gemeentelijk beleid inzake de bevordering van arbeidsinschakeling. De derde weigeringsgrond is het gevolg van het uitgangspunt dat cumulatie van subsidies moet worden voorkomen.

8.3 Het sanctiebeleid

8.3.1 Ten aanzien van de in de lid 3.1.5 genoemde belanghebbenden maakt het college, aan hen die om een voorziening hebben verzocht, afspraken over de gevolgen van het niet nakomen of voortijdig afbreken van een re-integratietraject, ten aanzien van het terugbetalen van de door de gemeente gemaakte trajectkosten.

8.3.2 Ten aanzien van het vorige lid sluit het college in de overeenkomst met de belanghebbende met betrekking tot de terug te betalen kosten aan bij de maatregelenverordening

8.3.3 De belanghebbende wordt in de beschikking uitdrukkelijk op gewezen dat er gevolgen verbonden zijn aan het niet nakomen of voortijdig afbreken van een re-integratietraject.

8.4.4 Bij de beoordeling, van het al dan niet in rekening brengen aan de belanghebbende van de door het college gemaakte kosten ten behoeve van het aanbieden van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, besteedt het college in ieder geval aandacht aan:

de ernst van de gedraging;

de mate van verwijtbaarheid en

de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende.

Toelichting

Indien een belanghebbende, die om een voorziening heeft verzocht, het traject vroegtijdig en verwijtbaar beëindigt, verhaalt het college de gemaakte kosten geheel of gedeeltelijk op hem. Bij het bepalen van de hoogte van het terug te vorderen bedrag zoekt het college aansluiting bij de Maat-regelenverordening. Terugbetaling van de kosten blijft hiermee beperkt tot het bedrag dat in geval de belanghebbende uitkering ontvangen zou hebben als maatregel opgelegd zou zijn.

9 Premiebeleid

9.1 Stimuleringspremie betaalde arbeid en zelfstandig ondernemerschap

9.1.1 Belanghebbenden (die vallen onder de in groep A in paragraaf 2.1 genoemde uitkering) die binnen 3 maanden, na de ingangsdatum van de (al of niet gedeeltelijke) uitkering, uitkeringsonafhankelijk worden door aanvaarding van betaalde arbeid of zelfstandig ondernemerschap voor de duur van tenminste 6 maanden ontvangen een premie van € 750, -

9.1.2 Indien de belanghebbende binnen 3-6 maanden, na de ingangsdatum van de (al of niet gedeeltelijke) uitkering, uitkeringsonafhankelijk wordt door het aanvaarden van betaalde arbeid of zelfstandig ondernemerschap voor de duur van tenminste 6 maanden, ontvangt deze een premie van € 500,

9.1.3 Belanghebbenden die binnen een periode van 6 tot 12 maanden, na de ingangsdatum van de uitkering (al of niet gedeeltelijke), uitkeringsonafhankelijk worden door aanvaarding van betaalde arbeid of zelfstandig ondernemerschap voor de duur van tenminste 6 maanden ontvangen een premie van € 350, -.

9.1.4 De belanghebbende die 12 maanden of langer na de ingangsdatum van de (al of niet gedeeltelijke) uitkering, uitkeringsonafhankelijk wordt door aanvaarding van betaalde arbeid of zelfstandig ondernemerschap voor de duur van tenminste 6 maanden, ontvangt een premie van € 250, -.

9.1.5 De aanvraag voor de premie is tot maximaal drie maanden, na het verstrijken van een periode van zes maanden waarin betaalde arbeid is verricht of belanghebbende zelfstandig ondernemer is geweest, mogelijk.

9.1.6 Onder betaalde arbeid wordt verstaan, arbeid welke wordt verricht op basis van een arbeidsovereenkomst waarop het Burgerlijk Wetboek en de Wet minimumloon en minimumvakantiegeld van toepassing is. Met een arbeidsovereenkomst wordt gelijk gesteld een aanstelling op grond van het ambtenarenrecht.

9.1.7 onder de in sub 1 t/m 4 genoemde term uitkeringsonafhankelijk wordt tevens begrepen het voor belanghebbenden met een gedeeltelijke ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling uitvoeren van betaalde arbeid voor het maximum aantal uren waarvoor geen ontheffing is verleend.

9.2 Activeringspremie

9.2.1 Belanghebbenden die in het kader van het arbeidsparticipatieprogramma voor minimaal 12 uur en maximaal 20 uur per week voor de duur van 12 maanden maatschappelijk nuttig werk, met behoud van uitkering, hebben verricht, ontvangen jaarlijks € 250, -.

9.2.2 Belanghebbenden die in het kader van het maatschappelijke participatieprogramma voor de duur van 12 maanden maatschappelijke participatieactiviteiten, met behoud van uitkering, hebben verricht, ontvangen jaarlijks € 250, -.

9.2.3 De activeringspremie kan worden aangevraagd tot drie maanden nadat de periode, waarin maatschappelijk nuttig werk of participatieactiviteiten zijn verricht, is verstreken.

Toelichting

Algemeen

Met uitkering wordt bedoeld de uitkering op grond van de: WWB, IOAW, IOAZ, Het premiebeleid is een instrument om één van de uitgangspunten (werk boven inkomen) van de werkacademie kracht bij te zetten. Met het premiebeleid wordt gestimuleerd dat mensen zo kort mogelijk een beroep doen op een uitkering. De premie is dan ook een beloning hiervoor.

Stimuleringspremie betaalde arbeid

Ook personen die een gedeeltelijke WWB-uitkering hebben ontvangen en uitkeringsonafhankelijk worden door bijvoorbeeld uitbreiding van uren komen in aanmerking voor de premie. Hiermee wordt gestimuleerd dat deeltijdarbeid wordt omgezet in fulltime arbeid (i.c. aantal uren waarmee men uitkeringsonafhankelijk wordt). De premie wordt niet naar rato uitgekeerd, omdat men wel of niet volledig uit de uitkering is. Zo ja, dan ontvangt men de premie.

Personen die via zelfstandig ondernemerschap uitstromen komen ook voor deze regeling in aanmerk ing. Het starten van een eigen onderneming blijkt een succesvole methode te zijn om uitstroom uit de WWB te bewerkstelligen.

Ten aanzien van dit hoofdstuk zal er voor de uitvoeringspraktijk nadere invulling beschreven worden in werkinstructies.

9.3 Stimuleringspremie alleenstaande ouders

Belanghebbenden kunnen op aanvraag, eenmaal per jaar, een premie ontvangen om hen te stimuleren om (zoveel als mogelijk) parttime arbeid te aanvaarden/behouden.

Als peildatum wordt 01 oktober van ieder jaar gehanteerd. De 1e peildatum voor toepassing van deze regeling is 01.10.2008. (1e peiljaar is 01.10.07/01.10.08)

De aanvraag moet na de peildatum worden ingediend in het laatste kwartaal (1 oktober tot uiterlijk 1 januari) van het jaar waarin inkomsten uit arbeid zijn verworven. Een te late aanvraag wordt afgewezen.

Voor de berekening van de hoogte van de premie wordt rekening gehouden met de verworven inkomsten uit arbeid met betrekking tot de 12 maanden direct voorafgaand aan de peildatum.

De inkomsten uit arbeid tellen alleen mee als de hoogte van die inkomsten tenminste gelijk is aan het voor de aanvrager geldende wettelijke minimum uurloon.

De periodes waarover een vrijlating van verdiensten wordt gegeven op grond van de Wet werk en bijstand, artikel 31, lid 2, onder o (maximaal 6 maanden) tellen niet mee voor de berekening van de Stimuleringspremie.

Indien de aanvrager in het peiljaar verwijtbaar werkloos is geworden wordt de tot de ontslagdatum opgebouwde premie met betrekking tot dat peiljaar afgewezen.

Ter voorkoming van een beloning voor een zeer geringe inzet wordt als ondergrens 10 betaalde arbeidsuren per week gehanteerd.

Betaalde arbeidsuren per week:

10 tot 20 = € 600,-- premie per jaar (12 maanden x 50,--)

20 tot 30 = € 900,-- premie per jaar (12 maanden x 75,--)

30 of meer = € 1.200,-- premie per jaar (12 maanden x 100,--)

9.3.9 Als niet het volledige jaar wordt gewerkt wordt er naar rato uitbetaald. Hierbij geldt de volgende berekeningssystematiek; Bij een arbeidscontract met een vast aantal uren per week gelden de volledige bedragen zoals aangegeven in 9.3.8.

9.3.10 Bij een arbeidsinkomen wat op andere wijze wordt verkregen, bijvoorbeeld via oproepbasis of vaste uren in 2 weken per maand, is de optelsom van het aantal daadwerkelijk gewerkte weken bepalend voor de hoogte van de premie. Ook hier geldt een ondergrens van 10 daadwerkelijk gewerkte uren per week. De weekpremies zijn in deze situaties respectievelijk € 12,-- (10 tot 20 uren), € 17,50 (20 tot 30 uren), € 23,-- (30 of meer uren).

9.3.11 De (opbouw) van de premie wordt beëindigd:

  • a.

    bij in werkingtreding van de wet Vazalo;

  • b.

    wanneer belanghebbende geen uitkeringsgerechtigde meer is op grond van de Wwb, IOAW/IOAZ;

  • c.

    met ingang van de dag dat de eenoudernorm wordt omgezet naar de norm alleenstaande om reden dat het jongste inwonende kind 18 jaar is geworden.

Toelichting bij 9.3.

Algemeen

Met belanghebbende wordt bedoeld: Een alleenstaande ouder met een inwonend kind jonger dan 18 jaar. Voor de definitie van “alleenstaande ouder” wordt aangesloten bij de definitie van de Wwb, artikel 4, onder b.

De belanghebbende ontvangt een premie die hoger wordt naarmate de belanghebbende meer uren betaalde arbeid verricht. Er wordt gekozen voor een urencriterium in plaats van een salariscriterium opdat mensen met een laag uurloon niet slechter af zijn dan mensen met een hoger uurloon. Het gaat immers om de inzet.

Op basis van artikel 31 Wet werk en bijstand kan eenmalig per jaar een premie worden vrijgelaten ter hoogte van maximaal € 2.133,--. Dit bedrag is onbelast mits het 1 maal per jaar uitbetaald wordt. Betaling per maand is dus uitgesloten. Bovendien zou een maandelijkse premie doorwerken in andere inkomensafhankelijke regelingen (denk aan bijvoorbeeld de huur- of zorgtoeslag).

Het in onderdeel 9.3.10 omschreven begrip “daadwerkelijk” dient formeel te worden uitgelegd; het gaat om het aantal uren dat “op papier” gewerkt is en waarvoor de werkgever loon heeft betaald. Of er feitelijk (inhoudelijk) gewerkt is doet niet ter zake.