Regeling vervallen per 13-04-2021

Verordening op de uitgangspunten van het financiële beleid, het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Leidschendam-Voorburg

Geldend van 20-12-2016 t/m 12-04-2021

Intitulé

Verordening op de uitgangspunten van het financiële beleid, het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Leidschendam-Voorburg

De raad van de gemeente Leidschendam-Voorburg;

gelezen het desbetreffende voorstel van het college;

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet en het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten;

b e s l u i t:

vast te stellen de Verordening op de uitgangspunten van het financiële beleid, het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Leidschendam-Voorburg.

Hoofdstuk I Inleidende bepalingen

Artikel 1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    afdeling: iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie, als bedoeld in artikel 1.1. van de Organisatieregeling Leidschendam-Voorburg 2014;

  • b.

    de administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerven en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Leidschendam-Voorburg en ten behoeve van de verantwoording die daarvoor moet worden afgelegd.

Artikel 2 Planning

Jaarlijks stelt de raad een planning vast met op te leveren Planning & Control-producten.

Hoofdstuk II Begroting en verantwoording

Artikel 3 Programma-indeling

  • 1. De raad stelt de programma-indeling vast.

  • 2. De raad stelt op voorstel van het college per programma relevante indicatoren vast voor het meten van en het afleggen van verantwoording over de maatschappelijke effecten van het gemeentelijk beleid.

Artikel 4 Inrichting en planning begroting en jaarstukken

  • 1. Bij de begroting worden onder elk van de programma’s de baten en lasten weergegeven en bij de jaarstukken worden onder elk van de programma’s de gerealiseerde lasten en baten weergegeven.

  • 2. Bij de uiteenzetting van de financiële positie van de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het totale benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het krediet met als peildatum lopende boekjaar weergegeven.

  • 3. In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde kredieten en de actuele raming van de totale uitgaven weergegeven.

  • 4. De raad stelt de begroting voor het volgend boekjaar voor 15 november van het lopende boekjaar vast.

  • 5. De raad stelt de jaarstukken over het voorgaande boekjaar voor 15 juli van het lopende boekjaar vast.

Artikel 5 Kaders ontwerpbegroting

  • 1. Het college biedt de raad jaarlijks een kadernota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de ontwerpbegroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming.

  • 2. De raad stelt de kadernota vast.

Artikel 6 Autorisatie begroting en investeringskredieten en begrotingswijzigingen

  • 1. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de totale lasten en de totale baten per programma.

  • 2. Nieuwe investeringen die in het eerstvolgende begrotingsjaar staan gepland, worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd. Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen het op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen.

  • 3. Bij de behandeling van de tussentijdse rapportages in de raad doet het college voorstellen voor wijziging van de geautoriseerde budgetten en investeringskredieten en bijstelling van het beleid.

  • 4. Voor investeringen in de loop van het begrotingsjaar die niet in de begroting zijn opgenomen legt het college voor het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel en een voorstel voor het autoriseren van een investeringskrediet aan de raad voor.

Artikel 7 Tussentijdse rapportage

  • 1. Het college informeert de raad door middel van tussentijdse rapportages over de realisatie van de begroting van de gemeente over de eerste vier maanden en de eerste acht maanden van het lopende boekjaar.

  • 2. De tussentijdse rapportages bevatten een uiteenzetting over de uitvoering en de bijstelling van het beleid en een overzicht met de bijgestelde raming van:

    • a.

      de baten en lasten per programma;

    • b.

      het overzicht van algemene dekkingsmiddelen;

    • c.

      het saldo van baten en lasten volgend uit de onderdelen a en b;

    • d.

      de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per programma;

    • e.

      het resultaat volgend uit de onderdelen c en d, alsmede de realisatie en raming van de uitputting van het investeringsniveau.

  • 3. In de tussentijdse rapportage worden (in ieder geval) afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de baten en lasten en het investeringsniveau in de begroting groter dan € 50.000 toegelicht.

Hoofdstuk III Financieel beleid

Artikel 8. EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Artikel 9. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1. De materiële vaste activa met economisch nut worden annuïtair afgeschreven in maximaal:

    • a.

      40 jaar: nieuwbouw woonruimten en schoolgebouwen;

    • b.

      40 jaar: kantoren en bedrijfsgebouwen;

    • c.

      25 jaar: renovatie, restauratie en aankoop woonruimten;

    • d.

      25 jaar: technische installaties in bedrijfsgebouwen;

    • e.

      15 jaar: veiligheidsvoorzieningen in bedrijfsgebouwen, telefooninstallaties, kantoormeubilair, schoolmeubilair, aanleg tijdelijke terreinen, nieuwbouw tijdelijke woonruimten en bedrijfsgebouwen;

    • f.

      10 jaar: zware transportmiddelen; aanhangwagens; personenauto’s; lichte motorvoertuigen; automatiseringsapparatuur;

    • g.

      5 jaar: hard- en software;

    • h.

      niet: gronden en terreinen.

  • 2. Materiele vaste activa met economisch nut, waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven, worden annuïtair afgeschreven in maximaal:

    • a.

      60 jaar: aanleg riolering;

    • b.

      15 jaar: mechanische en elektrische componenten riolering;

    • c.

      15 jaar: pompen en gemalen.

  • 3. Materiele vaste activa in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut worden annuïtair afgeschreven in maximaal:

    • a.

      40 jaar: openbare verlichting;

    • b.

      15 jaar: verkeersregelinstallaties;

    • c.

      15 jaar: straatmeubilair;

    • d.

      30 jaar: parken, sportvelden en groenvoorzieningen;

    • e.

      30 jaar: wegen, pleinen en rotondes;

    • f.

      40 jaar: tunnels, viaducten en bruggen.

  • 4. Materiele vaste activa met een verkrijgingsprijs van minder dan € 25.000 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen. Deze worden altijd geactiveerd.

  • 5. Materiele vaste activa, waarvan de waarde per actief beperkt is, maar die in grote aantallen in één keer worden ingekocht, worden geactiveerd indien de totale aanschafwaarde hoger is dan € 25.000.

  • 6. Materiele vaste activa worden onder aftrek van bijdragen van derden geactiveerd.

  • 7. Kosten van onderzoek en ontwikkeling en kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

Artikel 10. Kostprijsberekening

  • 1. Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van goederen, werken en diensten wordt een systeem van kostprijstoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten alleen die indirecte kosten betrokken, die rechtstreeks samenhangen met de door de gemeente verleende diensten.

  • 2. Bij de indirecte kosten worden betrokken de overheadkosten, de bijdragen en onttrekkingen aan voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa, de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa en voor de afvalstoffenheffing de compensabele BTW en de kosten van het kwijtscheldingsbeleid en voor de rioolrechten de kosten van het kwijtscheldingsbeleid.

  • 3. Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van goederen, werken en diensten wordt uitgegaan van een opslag per persoon, per uur welke is gebaseerd op het uurtarief van de overheadkosten.

  • 4. De omslagrente voor de rentetoerekening aan de activa wordt bepaald door de externe rentelasten en -baten van korte en lange financiering en de bij begroting vastgestelde gecalculeerde rente over het eigen vermogen en de voorzieningen.

Artikel 11. Financieringsfunctie

  • 1. Het college neemt bij het uitzetten en het aantrekken van middelen de volgende kaders in acht:

    • a.

      voor het aantrekken van financiering met een looptijd van langer dan 1 jaar worden tenminste twee prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd;

    • b.

      Er wordt geen gebruik gemaakt van financiële derivaten als bedoeld in artikel 1, onder c, van de wet financiering decentrale overheden.

  • 2. Het college informeert de raad als de wettelijke kasgeldlimiet, bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet financiering decentrale overheden, of de wettelijke renterisiconorm, bedoeld in artikel 1, onder h, van de Wet financiering decentrale overheden, dreigt te worden overschreden.

  • 3. Bij het verstrekken van leningen, het verstrekken van garanties en het verstrekken van risicodragend kapitaal bedingt het college indien mogelijk zekerheden. Het college motiveert in zijn besluit het openbaar belang van dergelijke verstrekkingen van leningen, garanties en risicodragend kapitaal.

Artikel 12. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1. Het college doet jaarlijks bij de aanbieding van de begroting een voorstel over de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor belastingen, rioolrechten en de afvalstoffenheffing.

  • 2. Het college biedt periodiek de raad een nota aan met de kaders voor de prijzen voor de verhuur en verkoop van onroerende goederen en in het bijzonder de prijzen voor de uitgifte van gronden en erfpachtcanons. De raad stelt de nota vast.

  • 3. De besluiten voor het vaststellen van nieuwe prijzen en het wijzigen van de prijzen worden ter kennisneming aan de raad aangeboden.

Artikel 13. Nota’s

  • 1. Het college biedt de raad periodiek de volgende nota’s aan: een nota reserves, voorzieningen en weerstandsvermogen, een nota verbonden partijen en een nota grondbeleid. De raad stelt de nota’s vast. Actualisering van de nota’s kan plaatsvinden op initiatief van de raad of van het college.

  • 2. Bij aanvang van een nieuwe raadsperiode verstrekt het college een overzicht aan de raad met de vaststellingsdata van de vigerende nota’s en op welke momenten het college voorstelt dat de raad afweegt of herziening van een of meer van deze nota’s gewenst is.

Hoofdstuk IV Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 14. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden en contracten.

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over de gemeentelijke productie van goederen en diensten;

  • e.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en de relevante wet- en regelgeving.

Artikel 15. Interne controle

Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijking neemt het college maatregelen tot herstel.

Artikel 16. Financiële organisatie

1.Het college zorgt voor en legt vast

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidige toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden en verantwoordelijkheden, zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de te maken afspraken met de afdelingen over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van activiteiten en uitputting van middelen;

  • f.

    de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van de geraamde en werkelijke lasten en baten aan de gemeentelijke producten en diensten;

  • g.

    Het beleid en de interne regels voor de inkoop en aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • h.

    Het beleid en de interne regels voor de steunverlening en toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen;

  • i.

    Het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen;

opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

Hoofdstuk V Slotbepalingen

Artikel 17. Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2016 en werkt terug tot 1 september 2015.

  • 2. De financiële beheersverordening gemeente Leidschendam-Voorburg 2013 wordt per 1 januari 2016 ingetrokken.

  • 3. Op de begroting en jaarstukken 2015 blijft echter de financiële beheersverordening 2013 van toepassing.

Artikel 18. Citeerartikel

Deze verordening kan worden aangehaald onder de naam ‘Financiële verordening gemeente Leidschendam-Voorburg 2016’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad
van de gemeente Leidschendam-Voorburg van 15 december 2015.
de griffier, de voorzitter,
mr. G.A. van Egmond, J.W. van der Sluijs

Toelichting

Toelichting op de artikelen van de Financiële verordening gemeente Leidschendam-Voorburg 2016.

Artikel 1 Definities

Voor de gehanteerde begrippen in de verordening gelden de definities uit de Gemeentewet, de Wet financiering decentrale overheid (Fido), het Besluit begroting en verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) en het Besluit accountantscontrole Provincies en Gemeenten. De overige begrippen worden in artikel 1 van de verordening gedefinieerd.

Artikel 2 Planning

De Raad stelt jaarlijks een bestuurlijke planning van de P&C cyclus vast dat aansluit op de voor dat jaar vastgestelde vergaderplanning van raad, commissies en werkgroep.

Artikel 3 Programma-indeling

De raad heeft de mogelijkheid om de indeling van de programma’s te wijzigen.

Op grond van artikel 189 Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen hij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 Gemeentewet besluiten nemen tot wijziging van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die daarvoor op de begroting zijn gebracht (vierde lid artikel 189 Gemeentewet).

In de voorliggende verordening vindt de autorisatie door de raad op programmaniveau plaats.

Artikel 4 Inrichting en planning begroting en jaarstukken

In dit artikel wordt in lid 1 bepaald dat de baten en lasten op programmaniveau worden opgenomen in begroting en jaarstukken.

In lid 2 en 3 is de verplichting uit het BBV om in de begroting en jaarstukken aandacht te besteden aan de investeringen nader uitgewerkt door te bepalen dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de investeringen wordt gegeven.

In lid 4 en 5 is de planning opgenomen. De begroting dient voor 15 november en de jaarrekening dient voor 15 juli ingediend te zijn bij de provincie.

Artikel 5. Kaders ontwerpbegroting

In het voorjaar stelt de raad een kadernota vast met de (financiële) kaders voor de ontwerpbegroting voor het volgend begrotingsjaar en de meerjarenraming. Bij de behandeling van de kadernota vindt een integrale afweging plaats. De ontwerpbegroting voor het volgend begrotingsjaar en de meerjarenraming zijn uiteindelijk een technische uitwerking van de kadernota.

Artikel 6. Autorisatie begroting en investeringskredieten en begrotingswijzigingen

Artikel 6 bevat nadere regels voor de autorisatie van de begroting en investeringskredieten. De autorisatie van de baten en lasten vindt plaats op programmaniveau (lid 1).

Naast lopende uitgaven doet een gemeente investeringen. Ook uitgaven voor investeringen moeten worden geautoriseerd. De autorisatie van investeringskredieten vindt plaats bij de begrotingsbehandeling (lid 2). Wel kan de raad bij de begrotingsbehandeling aangeven welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Het college is nog niet bevoegd verplichtingen voor de investeringen aan te gaan. Het college geeft hiertoe overigens bij de aanbieding van de begroting een voorzet.

Soms komt in de loop van het jaar een investeringsbehoefte naar voren die nog niet bekend was bij de begrotingsbehandeling. Voor zulke incidentele investeringsvoorstellen is lid 3 bedoeld. In principe wordt voor investeringen een integrale afweging gemaakt bij het vaststellen van de kaders voor de begroting.

De afwijkingen ten opzichte van de ramingen in de begroting leiden tot wijziging van de begroting die door de raad wordt vastgesteld bij de tussentijdse rapportages als bedoeld in artikel 7.

Artikel 7 Tussentijdse rapportages

Een belangrijk onderdeel van de planning en controlcyclus voor de raad zijn de tussentijdse rapportages. Op basis van tussentijdse rapportages wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van het beleid. Gerapporteerd wordt over de eerste vier en de eerste acht maanden van het begrotingsjaar.

Het derde lid bepaalt dat het college zich in de rapportage in ieder geval over afwijkingen van de begroting van € 50.000 en hoger moet verantwoorden. Indien daartoe aanleiding is, bijvoorbeeld bij nieuwe wetgeving of bij nog niet eerder verwerkt nieuw beleid, kan dit ook gemeld worden, ook als er sprake is van afwijkingen die lager zijn dan € 50.000.

Artikel 8 EMU-saldo

Voor gemeenten is in de Wet houdbare overheidsfinanciën vastgelegd dat ze aandeel hebben in plafond voor het totale EMU-tekort van Nederland. Wordt dit gemeentelijk aandeel in het EMU-tekort door de gezamenlijke gemeenten overschreden dan kan dat tot een correctieve maatregel van het Rijk leiden of tot een boete uit Europa die naar gemeenten wordt doorvertaald. Maar het kan ook zijn dat de overschrijding niet erg is.

Gemeenten krijgen in het voorjaar van het Rijk bericht of het gemeentelijk aandeel in het nationale toegestane EMU-tekort met de lopende begroting dreigt te worden overschreden. Ook wordt dan duidelijk of daarop actie van gemeenten is gewenst. Pas als dit laatste het geval is, moeten gemeenten met een individueel EMU-saldo hoger dan gemeentelijke EMU-referentiewaarde hun begroting neerwaarts bijstellen om de overschrijding van het collectieve aandeel ongedaan te maken.

In het artikel is opgenomen dat het college de raad informeert bij een overschrijding van het toegestane EMU-tekort voor alle gemeenten. Als daarop actie nodig is van de gemeente, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Artikel 9 Waardering en afschrijving vaste activa

In het tweede lid van artikel 212 Gemeentewet is onder letter a opgenomen dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. In artikel 9 zijn de methoden en de maximale afschrijvingstermijnen als kader opgenomen. Van een maximale afschrijvingstermijn kan naar beneden worden afgeweken. Reden hiervoor is dat de economische levensduur van bijvoorbeeld nieuwe riolering langer is dan die van oude riolering (door het gebruik van materialen die langer mee gaan). Door het opnemen van de maximale afschrijvingstermijn kan voor oude riolering een korte afschrijvingstermijn worden toegepast zonder hiervoor in de verordening een aparte bepaling op te nemen.

Het BBV laat een aanzienlijke beleidsvrijheid aan gemeenten voor het zelf vaststellen van de eigen afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen. Natuurlijk geldt hierbij wel het criterium dat gemeenten de afschrijvingsmethodiek en afschrijvingstermijn van een actief moeten afstemmen op de verwachte levensduur. Indien dit wordt nagelaten, wordt het getrouwe beeld van de jaarrekening aangetast. In de verordening is er voor gekozen activa met maatschappelijk nut te activeren in plaats van deze meteen ten laste van de exploitatie te brengen.

Artikel 10 Kostprijsberekening

Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, letter b dat de verordening in ieder geval de grondslagen bevat voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en tarieven voor rechten. De grondslag voor de prijzen en tarieven vormt de samenstelling van de kostprijs van de diensten waarvoor prijzen en heffingen in rekening worden gebracht. In artikel 10 van de verordening staan de kaders voor de bepaling van de kostprijzen van de gemeentelijke diensten.

Artikel 11 Financieringsfunctie

Artikel 212 Gemeentewet bevat de bepaling dat de financiële verordening in elk geval regels voor de algemene doelstelling en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie bevat. Artikel 11 geeft invulling aan deze plicht. Het artikel bevat kaders voor het financieringsbeleid.

In aanvulling op de regels uit de wet Financiering decentrale overheden en daaruit volgende besluiten en regelingen stelt het eerste lid een aantal aanvullende kaders. Zo mag geen gebruik worden gemaakt van financiële derivaten.

Het tweede lid bepaalt dat het college de raad informeert als de kasgeldlimiet of de renterisiconorm dreigt te worden overschreden. Artikel 4 respectievelijk 6 van de Wet financiering decentrale overheden geeft aan dat de toezichthouder (provincie) wordt geïnformeerd als de gemeente voor het derde achtereenvolgende kwartaal de kasgeldlimiet respectievelijk renterisiconorm overschrijdt en dat de gemeente aan de toezichthouder een plan voorlegt om weer binnen deze limiet te komen. Dit plan dient door de provincie goed gekeurd te worden. Indien hier niet aan wordt voldaan, kan de toezichthouder correctieve maatregelen treffen.

Gemeenten mogen alleen leningen en garanties verstrekken en financiële participaties aangaan voor het behartigen van een publiek belang (artikel 2 Wet Fido). Daarbij bepaalt het tweede lid van artikel 160 Gemeentewet dat een besluit tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen niet eerder wordt genomen dan nadat de raad een ontwerpbesluit is toegezonden en hij zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college heeft kunnen brengen.

Het derde lid draagt het college op bij het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal zo mogelijk zekerheden te bedingen om zo het financiële risico waaraan de gemeente bloot komt te staan te verminderen.

Artikel 12 Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten en leges is een bevoegdheid van de raad, die niet kan worden gedelegeerd (artikel 156 Gemeentewet). Het eerste lid van het artikel bepaalt dat de raad de tarieven voor de belastingen, rioolrechten en afvalstoffenheffing jaarlijks vaststelt. Het college doet daarvoor bij de aanbieding van de begroting een voorstel.

Het vaststellen van de prijs voor een gemeentelijke dienst of de levering van goederen of werken (welke niet vallen onder artikel 229 Gemeentewet) is een privaatrechtelijk besluit. Dergelijke besluiten zijn een bevoegdheid van het college (eerste lid, letter e artikel 160 Gemeentewet).

Het tweede lid bepaalt dat het college aan de raad jaarlijks een nota aanbiedt met daarin de kaders voor de te hanteren prijzen, huren en tarieven voor erfpacht. De raad stelt deze nota vast.

Het derde lid bepaalt dat de besluiten voor het vaststellen van nieuwe prijzen en het wijzigen ter kennisneming aan de raad worden aangeboden.

Artikel 13 Nota’s

Artikel 13 verplicht het college de volgende nota’s op te stellen en voor te leggen aan de raad: een nota reserves, voorzieningen en weerstandsvermogen, een nota verbonden partijen en een nota grondbeleid. Actualisering van deze nota’s kan zowel op initiatief van het college als van de raad.

Aan het begin van elke raadsperiode vervaardigt het college een lijst met alle bestaande nota’s, hun ingangsdatum en de voorziene periode van herziening.

Artikel 14 Administratie

Onder artikel 14 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens moeten voldoen.

Artikel 15 Interne controle

De accountant toetst jaarlijks de gemeenterekening of deze een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen rechtmatig zijn verlopen. Artikel 15 draagt het college op maatregelen te treffen opdat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administratie een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten en lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen rechtmatig (zijn) verlopen.

Artikel 16 Financiële organisatie

Artikel 16 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie. Volgens het eerste lid letter a van artikel 160 Gemeentewet is het college bevoegd regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van de gemeente. De Organisatieregeling Leidschendam-Voorburg 2014 voorziet daarin. Het college wordt onder het eerste lid letters a tot en met i van dit artikel opgedragen bepaalde van deze regels die de financiële organisatie betreffen, vast te leggen in een besluit.

Artikel 17 Inwerkingtreding

Bij het inwerkingtreden van de Financiële verordening 2016 wordt de Financiële beheersverordening 2013 ingetrokken. De Financiële verordening 2016 is van toepassing op alle stukken die betrekking hebben op het begrotingsjaar 2016 en later. De Financiële beheersverordening 2013 is ondanks het intrekken nog wel van toepassing op de begroting en jaarstukken 2015. Hiervoor is in artikel 17 een overgangsbepaling opgenomen.

Artikel 18 Citeerartikel

Artikel 18 geeft de naam, waarmee in de gemeentelijke stukken naar deze verordening moet worden verwezen.