Regeling vervallen per 18-08-2022

Nadere regels voorzieningen huisvesting onderwijs Gemeente Lelystad 2016

Geldend van 26-05-2016 t/m 17-08-2022

Intitulé

Nadere regels voorzieningen huisvesting onderwijs Gemeente Lelystad 2016

Collegebesluit

Nummer: 160003699

Het college van de gemeente Lelystad,

gelezen het verslag van het gevoerde op overeenstemming gerichte overleg met de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen;

gelet op de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Lelystad 2016;

gelet op de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs;

B E S L U I T:

vast te stellen de navolgende Nadere regels voorzieningen huisvesting onderwijs Gemeente Lelystad 2016

Inleiding

Sinds de decentralisatie van de verantwoordelijkheid voor onderwijshuisvesting van het rijk naar gemeenten in 1997 dienen gemeenten te beschikken over een verordening waarin de regels en procedures betreffende voorzieningen huisvesting onderwijs zijn vastgelegd. Net als de meeste andere gemeenten is voor het opstellen van deze verordening in Lelystad gebruik gemaakt van een daartoe door de VNG opgestelde modelverordening.

In Lelystad is er echter, in overeenstemming met de betrokken bevoegde gezagsorganen, van meet af aan voor gekozen om voor wat betreft de te volgen procedures af te wijken van hetgeen hierover in de modelverordening is opgenomen.

De essentie van de afwijkende procedures die in Lelystad worden gevolgd, is een integrale en beleidsrijke invulling van de gemeentelijke taak op het gebied van de onderwijshuisvesting. Dit betekent dat de gemeente en de bevoegde gezagsorganen en andere instellingen gezamenlijk trachten te komen tot een zo goed mogelijk voorzieningenniveau in de stad. De diverse en soms tegenstrijdige belangen van de betrokken partijen kunnen daardoor goed worden afgewogen en gezamenlijk kan worden gestreefd naar de beste oplossingen. Het jaarlijks opstellen van een huisvestingsprogramma op basis van een door bevoegde gezagsorganen te volgen schriftelijke aanvraagprocedure, conform de VNG-modelverordening, leent zich niet goed voor de genoemde beleidsrijke en integrale invulling van de gemeentelijke taak. Daarnaast maakt deze procedure het moeilijker om flexibel op actuele situaties in te spelen en brengt het een grotere administratieve lastendruk met zich mee. Het is daarom gewenst de werkwijzen zoals de afgelopen jaren gevolgd te continueren.

Door veranderende wetgeving ten aanzien van het onderhoud en de aanpassing van schoolgebouwen is het noodzakelijk gebleken om de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2013 en de bijbehorende procedureregels voor onderwijshuisvestingsvoorzieningen, zoals vastgelegd in de Nadere regels voorzieningen huisvesting onderwijs, te actualiseren. De raad van de gemeente Lelystad heeft daartoe de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Gemeente Lelystad 2016 (hierna te noemen: de Verordening) vastgesteld.

De procedureregels betreffende onderwijshuisvestingsvoorzieningen zijn in de voorliggende Nadere regels voorzieningen huisvesting onderwijs Gemeente Lelystad 2016 (hierna te noemen: de Nadere regels) op deze veranderingen zodanig aangepast, dat met de vaststelling ervan een rechtmatige uitvoering van het onderwijshuisvestingsprogramma kan plaatsvinden zonder dat de essentie van de reeds bestaande werkwijzen wijzigt. Door de procedureregels voor de verschillende onderwijshuisvestingsvoorzieningen zoveel mogelijk bij elkaar te brengen in één document, wordt tevens beoogd de helderheid en leesbaarheid van de toetsingskaders voor onderwijshuisvestingsvoorzieningen te vergroten.

De bepalingen in deze Nadere regels zijn aanvullend op de bepalingen van de Verordening en bedoeld om tijdig en juist te kunnen voorzien in de wettelijke taak om zowel het basis-, voortgezet als (voortgezet) speciaal onderwijs adequate huisvesting te bieden. Ze verschaffen duidelijkheid omtrent de (volgorde van) uit te voeren werkzaamheden en het tijdspad waarbinnen deze werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd. Daarnaast verschaffen ze helderheid over de (wijze van) beoordeling van aanvragen voor onderwijshuisvestingsvoorzieningen voor die zaken waarin de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs en de Verordening niet of onvoldoende voorzien.

Achtereenvolgens zijn hieronder de Nadere regels weergeven voor de volgende processen:

Hoofdstuk 2 Integraal Huisvestingsplan Onderwijs

IHP – Planning

IHP – Uitvoering;

Hoofdstuk 3 Onderhoud;

Hoofdstuk 4 Gebruik lokalen bewegingsonderwijs voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs (inroostering gebruik);

In deze Nadere regels zijn daarnaast nadere bepalingen opgenomen voor:

Hoofdstuk 5 Verzekering van onderwijshuisvestingsvoorzieningen en vergoedingen in geval van schade.

Hoofdstuk 6 Medegebruik en verhuur van schoolgebouwen

In Hoofdstuk 7 tenslotte zijn enkele slotbepalingen opgenomen.

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1.1.

In deze Nadere regels wordt verstaan onder:

Raadde raad van de gemeente Lelystad;

College het college van de gemeente Lelystad;

Gemeente gemeente Lelystad;

Bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente Lelystad;

School:

  • -

    school voor basisonderwijs: een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als

    bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

  • -

    school voor (voortgezet) speciaal onderwijs: een school voor speciaal onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra of een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra;

  • -

    school voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 1, 2 en 5 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

Verordening: de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Lelystad 2016;

Voorziening: één van de voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2 van de Verordening;

Aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag indient;

Aanvraag: verzoek om bekostiging van een voorziening of om bekostiging van bouwvoorbereiding als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Verordening;

WPO Wet op het primair onderwijs;

WEC Wet op de expertisecentra;

WVO Wet op het voortgezet onderwijs.

OOGO Op Overeenstemming Gericht Overleg

Hoofdstuk 2.Integraal Huisvestingsplan Onderwijs

Het programma zoals bedoeld in de Verordening maakt onderdeel uit van het Integraal Huisvestingsplan Onderwijs (IHP). Het IHP is het instrument op basis waarvan de integrale afweging wordt gemaakt tussen de diverse huisvestingswensen van de bevoegde gezagsorganen en de beschikbare middelen. Het geeft inzicht in de huisvestingswensen in meerjarenperspectief en de bijbehorende benodigde gelden. Het IHP heeft betrekking op de voorzieningen die zijn omgeschreven in artikel 2 onder a, b, c en d van de Verordening en de bouwvoorbereiding zoals omschreven in artikel 3 van de Verordening. Het betreffen kortgezegd investeringen in nieuwbouw, uitbreiding, verplaatsing, het terrein, eerste inrichting alsmede de bekostiging van bouwvoorbereiding daarvan.

Ten aanzien van het IHP-proces gelden de volgende algemene uitgangspunten:

  • -

    Het IHP wordt jaarlijks geactualiseerd;

  • -

    Het IHP heeft betrekking op een periode van tien jaar waarvan het eerste jaar (t) het jaar betreft waarin het IHP wordt vastgesteld (lopende jaar);

  • -

    Voor het eerste jaar (t) van de IHP-periode kan in principe uitsluitend bijstelling plaatsvinden binnen de vastgestelde financiële kaders;

  • -

    Nieuwe aanvragen voor voorzieningen worden in principe alleen meegenomen voor het eerstvolgende jaar (t+1) (of later) van de periode waarop het op te stellen IHP betrekking heeft;

  • -

    Vanaf het derde jaar (t+2) heeft het IHP een intentioneel karakter. De hierin opgenomen voorzieningen geven geen garantie voor feitelijke realisatie ervan in het aangegeven jaar. De definitieve beoordeling van de noodzaak, omvang en kosten van te treffen voorzieningen vindt namelijk plaats bij de vaststelling van het IHP voorafgaande aan het jaar waarin de voorziening is gepland;

  • -

    Wanneer voor het eerste jaar (t) van de betreffende IHP-periode voorzieningen noodzakelijk zijn, gelet op de voortgang van het onderwijs, en waarmee in de voorafgaande IHP‘s nog geen rekening is gehouden, wordt voor deze voorzieningen een spoedprocedure gevolgd, conform hoofdstuk 3 van de Verordening1.

  • -

    Het overzicht van niet toe te kennen aanvragen (artikel 1 onder h van de Verordening) maakt integraal onderdeel uit van het IHP.

Bij de hieronder beschreven te volgen stappen in het IHP proces, wordt onderscheid gemaakt tussen de totstandkoming van de planning van het IHP en de uitvoering van het IHP.

IHP planning

Artikel 2.1 Inventariseren – eerste IHP-overleg

  • a.

    Op initiatief van de gemeente vindt het eerste overleg plaats met de bevoegde gezagsorganen over het nieuw op te stellen IHP. Tijdens dit overleg komt aan de orde:

    • o

      eventuele bijstelling van de in het voorgaande IHP opgenomen plannen;

    • o

      nieuwe aanvragen van bevoegde gezagsorganen en nieuwe plannen van de gemeente op het gebied van onderwijshuisvesting.

  • b.

    De tijdens het overleg ingebrachte aanvragen en de gemaakte afspraken worden vastgelegd in een verslag dat ter goedkeuring aan de betrokken bevoegde gezagsorganen wordt voorgelegd.

  • c.

    Bevoegde gezagsorganen dienen nieuw aangevraagde voorzieningen schriftelijk te onderbouwen conform artikel 5 en 8 van de Verordening.

  • d.

    De overleggen vinden plaats in oktober van elk jaar.

Artikel 2.2. Leerlingenprognose

  • a.

    Op basis van de 1 oktober leerlingentellingen wordt door de gemeente jaarlijks een leerlingenprognose opgesteld voor het basisonderwijs binnen de gemeente conform bijlage II van de Verordening.

  • b.

    Leerlingenprognoses voor het speciaal en voortgezet onderwijs worden opgesteld voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van voor het IHP ingediende aanvragen.

  • c.

    Wanneer de 1 oktober-telgegevens niet direct openbaar beschikbaar worden gesteld door het ministerie van OCW dienen de bevoegde gezagsorganen voor de onder hun gezag vallende scholen deze gegevens binnen twee weken na een verzoek daartoe van het college aan het college beschikbaar te stellen.

  • d.

    De leerlingenprognose wordt ter controle voorgelegd aan de bevoegde gezagsorganen.

  • e.

    De leerlingenprognose wordt door het college vastgesteld als onderdeel van het IHP.

Artikel 2.3. Afstemmen – Tweede IHP-overleg

  • a.

    Op initiatief van de gemeente vindt opnieuw overleg plaats met de bevoegde gezagsorganen. De eerder geïnventariseerde aanvragen en de uit de leerlingenprognose blijkende capaciteitsopgaven worden nu in samenhang besproken en er vindt afstemming plaats over de in het IHP op te nemen voorzieningen.

  • b.

    De tijdens het overleg gemaakte afspraken en eventuele nieuw ingebrachte aanvragen worden vastgelegd in een verslag dat ter goedkeuring aan de betrokken bevoegde gezagsorganen wordt voorgelegd2.

  • c.

    De overleggen vinden plaats in december van elk jaar.

  • d.

    Indien nodig vindt nader overleg plaats met individuele bevoegde gezagsorganen en/of voorzien bevoegde gezagsorganen over hun aanvragen van een nadere onderbouwing (artikel 5 en 8 van de Verordening) tot uiterlijk 15 januari van het jaar waarin het IHP wordt vastgesteld waarop hun aanvraag betrekking heeft.

Artikel 2.4. IHP-concept

Op basis van de uitkomsten van de overleggen met de bevoegde gezagsorganen wordt een concept IHP

opgesteld door het college, waarin de aangevraagde voorzieningen in meerjarig perspectief worden geplaatst en worden voorzien van een beleidsmatige, juridische en financiële onderbouwing.

Artikel 2.5. Op Overeenstemming Gericht Overleg

  • a.

    Er wordt overleg gevoerd over het IHP met de bevoegde gezagsorganen conform artikel 10 van de Verordening.

  • b.

    Het overleg vindt plaats in de vergadering van de ‘Stuurgroep Talentontwikkeling’.

  • c.

    De Stuurgroep Talentontwikkeling stelt het concept IHP ongewijzigd vast of adviseert het college het te wijzigen.

  • d.

    Het advies wordt vastgelegd in de notulen van het overleg.

Artikel 2.6. Besluitvorming college en raad

  • a.

    Het college stelt het concept-IHP vast en betrekt daarbij het in de vergadering van de Stuurgroep Talentontwikkeling door de bevoegde gezagsorganen uitgebrachte advies.

  • b.

    Het college stuurt het concept-IHP ter kennisneming toe aan de raad.

  • c.

    De raad besluit over de beschikbaarstelling van de voor het eerstvolgende jaar (t+1) van het concept-IHP benodigde extra middelen en kredieten bij het begrotingsproces voor het eerstvolgende jaar (t + 1).

  • d.

    Na het onder c. genoemde raadsbesluit, stelt het college het IHP vast.

  • e.

    In het geval van onvoorziene extra voorzieningen die nog in het lopende jaar gerealiseerd dienen te worden, niet zijnde spoedvoorzieningen conform hoofdstuk 3 van de Verordening, vindt hierover separate besluitvorming plaats.

Artikel 2.7 Bekendmaken besluit IHP

Binnen vier weken na de datum van vaststelling van het IHP wordt het programma en het overzicht van voorzieningen door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen.

Artikel 2.8. Eerste inrichtingsvoorzieningen (onderwijsleerpakketten en meubilair)

Op grond van de bepalingen in de Verordening heeft een basisschool of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs recht op middelen voor de aanschaf van aanvullende onderwijsleerpakketten en meubilair wanneer het aantal leerlingen is gegroeid. Voor alle onderwijssectoren is de bekostiging van de eerste inrichting gekoppeld aan het aantal m2 bruto vloeroppervlakte waarvoor de voorziening nieuwbouw of uitbreiding wordt toegekend en er nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden. De basis voor het vaststellen van de toegenomen omvang van een school wordt gevormd door de 1 oktober leerlingentelling van het jaar voorafgaande aan het jaar waarin de aanspraak op de middelen bestaat. Voor de toekenning van middelen voor onderwijsleerpakketten en meubilair geldt daarom een versnelde procedure. De middelen voor uitbreiding van eerste inrichtingsvoorzieningen worden op basis van de voorafgaande 1 oktober -telling meegenomen voor het eerste jaar van het IHP. Het betreffende bevoegd gezag ontvangt uiterlijk 1 oktober van het jaar waarin de aanspraak op de middelen bestaat een beschikking op basis waarvan de middelen beschikbaar worden gesteld. Over de besteding van deze middelen hoeft door het bevoegd gezag geen verantwoording te worden afgelegd.

De bepalingen in artikelen 2.9 t/m 2.12 zijn op de afhandeling van besluiten over de toekenning van eerste inrichtingsgelden niet van toepassing.

IHP – Uitvoering

Artikel 2.9 Overleg over wijze van uitvoering

  • a.

    Binnen vier weken na vaststelling van het IHP wordt overleg gevoerd tussen de gemeente3 en het betreffende bevoegd gezag over de wijze van uitvoering van een toegekende voorziening. Artikel 13 van de Verordening is hierbij van toepassing.

  • b.

    Tijdens dit overleg worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over:

    • ·

      het bouwheerschap als bedoeld in de WPO, WEC en WVO;

    • ·

      de termijn voor het gereedkomen van de voorziening;

    • ·

      een eventuele andere wijze van uitvoering binnen het beschikbare budget, en

    • ·

      Indien het bouwheerschap bij het bevoegd gezag wordt belegd:

      • -

        de termijn(en) voor het indienen van het bouwplan en de begroting;

      • -

        de door het bevoegd gezag aan de gemeente te overleggen gegevens (artikel 5 van de Verordening);

      • -

        de wijze van toetsing van het bouwplan en de begroting;

      • -

        de wijze en momenten waarop de gemeente geïnformeerd wordt over de voortgang van de uitvoering van de voorziening;

      • -

        de wijze van en controle op de verantwoording van de besteding van de middelen;

      • -

        de wijze waarop de aanbesteding plaatsvindt.

      • -

        de communicatie over het project met omwonenden en andere belanghebbenden.

Artikel 2.10.a Goedkeuring bouwplan (bouwheerschap bevoegd gezag)

  • a.

    Indien het bevoegd gezag het bouwheerschap van een toegekende voorziening op zich neemt, dient het bevoegd gezag het bouwplan inclusief financiële onderbouwing binnen de daarvoor gestelde termijn ter goedkeuring in bij het college.

  • b.

    De procedure met betrekking tot de toetsing van het bouwplan is afhankelijk van de tijdens het overleg als bedoeld in artikel 2.9 gemaakte afspraken en kan betrekking hebben op het voorlopig ontwerp, het definitief ontwerp en/of het bestek.

  • c.

    De gemeente toetst het bouwplan conform de tijdens het overleg als bedoeld in artikel 2.9 afgesproken wijze en stelt vast of het voldoet aan de gestelde kaders zoals opgenomen in de Verordening.

  • d.

    Indien nodig voor de beoordeling van het bouwplan, voorziet het bevoegd gezag het bouwplan van een nadere onderbouwing.

  • e.

    Op basis van de toetsing wordt door het college binnen zes weken na ontvangst van het bouwplan en de begroting besloten of wordt ingestemd met het bouwplan en wanneer de bekostiging aanvangt.

  • f.

    Het college kan, onder mededeling daarvan aan het betreffende bevoegd gezag, de beslistermijn verlengen met drie weken.

  • g.

    Het college deelt het besluit over het bouwplan binnen twee weken na de datum van het besluit mee aan het bevoegd gezag in een beschikking.

  • h.

    De genoemde termijnen gaan in op het moment dat alle voor de toetsing benodigde en als door het college als afdoende beoordeelde documenten zijn ontvangen.

Artikel 2.10.b Overeenstemming bouwplan (bouwheerschap gemeente)

Indien het bouwheerschap van een toegekende voorziening bij de gemeente is belegd, wordt pas tot uitvoering van het plan overgegaan indien met het bevoegd gezag overeenstemming is bereikt over het bouwplan.

Artikel 2.11 Bekostiging

  • a.

    Tot maximaal 90% van het toegekende bedrag vindt de beschikbaarstelling van de gelden zodanig plaats dat het bevoegd gezag kan voldoen aan de financiële verplichtingen voortvloeiend uit de realisering van het goedgekeurde bouwplan.

  • b.

    De laatste 10% van het toegekende bedrag wordt eerst overgemaakt nadat het bevoegd gezag de verantwoording heeft ingediend conform artikel 2.12 en deze is vastgesteld door het college.

Artikel 2.12 Verantwoording

  • a.

    Binnen vijf maanden na oplevering van de voorziening dient het bevoegd gezag aan het college schriftelijk te verantwoorden of is voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld aan de totstandkoming van de voorziening en de bijbehorende inzet van middelen.

  • b.

    Voor zover tijdens het overleg als bedoeld in artikel 2.9 niet anders is overeengekomen dient de verantwoording te bestaan uit:

  • -

    een financieel verslag dat vergezeld gaat van een goedkeurende verklaring van een RA of AA accountant bij uitgaven hoger dan € 2.500.000,00, of

  • -

    een financieel verslag dat vergezeld gaat van afschriften van facturen bij uitgaven lager dan € 2.500.000,00.

  • c.

    Het college kan ter plekke de uitvoering controleren;

  • d.

    Binnen twee maanden na ontvangst van de verantwoording wordt het bevoegd gezag schriftelijk geïnformeerd over de vaststelling door het college van het voor de voorziening verleende budget en de uitbetaling van het eventuele restant budget.

----------------------------------------

Eindnoten Hoofdstuk 2

1Een spoedprocedure wordt uitsluitend gevolgd voor een aanvraag om vergoeding van een voorziening in de huisvesting diegelet op de voortgang van het onderwijs (aantoonbaar) geen uitstel kan lijden (bijvoorbeeld in geval van brand)

2 Omdat de onderbouwing voor aanvragen voor uitbreiding van de capaciteit meestal volgt uit de door de gemeente opgestelde leerlingenprognoses en omdat voor veel onderwijshuisvestingsvoorzieningen maximale normbedragen zijn vastgelegd in deVerordening, is het niet altijd nodig dat bevoegde gezagsorganen een aanvraag schriftelijk indienen. Schriftelijke vastlegging

van een aanvraag in het verslag van het (eerste of tweede) IHP-overleg waarin de aanvraag is ingebracht volstaat dan.

Afhankelijk van de aard van de aanvraag en indien noodzakelijk voor een goede beoordeling ervan, kan het college op grond van artikel 5 van de Verordening het bevoegd gezag wel verzoeken de aanvraag schriftelijk nader te onderbouwen. Ook dit verzoek zal in het verslag van het betreffende overleg schriftelijk worden vastgelegd dan wel op andere wijze schriftelijk aan

het betreffende bevoegd gezag kenbaar worden gemaakt

3 D.i. een medewerker onderwijshuisvesting van de afdeling beleid, tenzij of totdat de gemeentelijke betrokkenheid bij de uitvoering van de voorziening wordt overgedragen aan een gemeentelijke projectleider of aan het gemeentelijk team gebouwenbeheer en het bevoegd gezag hiervan op de hoogte is gebracht.

--------------------------------------------------------------------------------

Hoofdstuk 3. Onderhoud

Sinds 1 januari 2015 is het bevoegd gezag verantwoordelijk voor het gehele onderhoud van een niet door de gemeente in stand gehouden school. Hiertoe krijgt het bevoegd gezag middelen in de lumpsum bekostiging. Wanneer niet het bevoegd gezag maar de gemeente (juridisch) eigenaar is van het schoolgebouw is de gemeente verantwoordelijk voor het onderhoud en de exploitatie van het gebouw. Het bevoegd gezag draagt hiertoe het groepsafhankelijke deel van de rijksvergoeding voor materiële instandhouding over aan de gemeente.

Artikel 3.1. Hoogte van de vergoeding en het beschikbaar stellen van de middelen

  • a.

    Het bevoegd gezag stelt jaarlijks het groepsafhankelijke deel van de vergoeding voor materiële instandhouding aan de gemeente beschikbaar waarbij de gemeente zich verplicht de gebouwen te exploiteren en minimaal conform de NEN2767-meting op conditieniveau 3 te onderhouden. Voor het bereken van de vergoeding voor het (voortgezet) speciaal onderwijs wordt aangesloten bij de methodiek van het basisonderwijs en omgerekend naar het aantal vierkante meter gebruik. Wanneer een bevoegd gezag zelf (een deel van) de exploitatielasten op zich neemt, bijvoorbeeld schoonmaak, wordt dit in mindering gebracht.

  • b.

    De gemeente stort de bijdrage van het bevoegd gezag in een onderhoudsvoorziening. Het bevoegd gezag kan jaarlijks inzicht krijgen in de hoogte van deze onderhoudsvoorziening. Elke vijf jaar stelt de gemeente een meerjarenonderhoudsplan op en legt deze voor aan het bevoegd gezag.

  • c.

    de hoogte van de vergoeding wordt gebaseerd op het aantal leerlingen op de teldatum van 1 oktober.

Artikel 3.2. Onderhoud brede schoolpleinen

Het bevoegd gezag ontvangt voor het onderhoud van de schoolpleinen een rijksvergoeding in de materiële instandhouding. In Lelystad zijn enkele schoolpleinen ingericht als breed schoolplein die buiten schooltijden toegankelijk zijn voor kinderen in de wijk. Het onderhoud van een breed schoolplein is derhalve een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de gemeente en het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag draagt voor elk breed schoolplein de middelen voor het tuinonderhoud afkomstig uit de materiële instandhouding jaarlijks over aan de gemeente.

Hoofdstuk 4Gebruik lokalen bewegingsonderwijs voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs(inroostering gebruik)

Jaarlijks dient voor het gebruik van lokalen bewegingsonderwijs door het basisonderwijs en (voorgezet) speciaal onderwijs een rooster te worden opgesteld voor de verdeling van de beschikbare capaciteit. Bevoegde gezagsorganen dienen hiertoe ieder jaar vóór 1 april opgave te doen van het gewenste onderwijsgebruik van lokalen bewegingsonderwijs in het daarop volgende schooljaar. Deze opgave wordt beschouwd als een aanvraag in de zin van artikel 7 van de Verordening, met dien te verstande dat voor de afhandeling van een dergelijke aanvraag het bepaalde in dit hoofdstuk geldt. De in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen zijn aanvullend op de in artikel 29 van de Verordening opgenomen bepalingen. Ze zijn opgesteld om uitvoering te kunnen geven aan het in het kader van het ‘Visiedocument School, Sport en Bewegen (2010)’ genomen besluit van het college om - in overeenstemming met de betrokken bevoegde gezagsorganen - de inroostering van het gebruik van lokalen bewegingsonderwijs onder te brengen bij Stichting SchOOL. De uitvoering van dit besluit gebeurt op basis van de volgende bepalingen.

Artikel 4.1 Inroostering

  • 1.

    Stichting SchOOL stelt voor de inroostering van het gebruik van lokalen bewegingsonderwijs voor het basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs een procedure op.

  • 2.

    Stichting SchOOL stelt op basis van de ingediende aanvragen en op basis van de bepalingen, zoals opgenomen in artikel 29 van de Verordening, een voorstel tot inroostering op van het onderwijsgebruik door scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs van de op het grondgebied van de gemeente gelegen lokalen bewegingsonderwijs.

  • 3.

    Uiterlijk twee weken voor aanvang van de zomervakantie voorafgaande aan het schooljaar waar het rooster betrekking op heeft, dient Stichting SchOOL het rooster voor het gebruik van lokalen bewegingsonderwijs in bij het college. Het rooster dient vergezeld te gaan van:

    • a.

      een verklaring van Stichting SchOOL dat de bevoegde gezagsorganen die een aanvraag hebben ingediend akkoord zijn met het voorstel tot inroostering.

    • b.

      Indien de verklaring onder a. niet kan worden gegeven: een toelichting op de bedenkingen van het bevoegd gezag dat niet heeft ingestemd en een motivatie van de reden van Stichting SchOOL om niet tegemoet te komen aan deze bedenkingen r.

  • 4.

    Het college stelt voor aanvang van de zomervakantie de definitieve inroostering van het gebruik van de lokalen bewegingsonderwijs vast voor het volgende schooljaar. Indien het college daarbij afwijkt van de bedenkingen zoals bedoeld onder artikel 4.1, lid 3 sub b of indien het afwijkt van het voorstel van Stichting SchOOL dan wordt dit schriftelijk gemotiveerd in de onder artikel 4.1, lid 5 bedoelde mededeling.

  • 5.

    Binnen twee weken na vaststelling van de inroostering ontvangen de betreffende bevoegde gezagsorganen een schriftelijke mededeling van het college over de inroostering in de beschikbare lokalen bewegingsonderwijs van de onder hun bevoegd gezag staande school of scholen voor het volgende schooljaar.

Hoofdstuk 5Verzekering van onderwijshuisvestingsvoorzieningen en vergoedingen in geval van schade

De gemeente kan op basis van artikel 92 van de WPO, artikel 76c van de WVO en artikel 90 van de WEC worden aangesproken voor herstel van schade aan onderwijsgebouwen, onderwijsleerpakketten en meubilair als gevolg van bijzondere omstandigheden. In de navolgende artikelen is uitgewerkt hoe de gemeente met dit soort situaties omgaat.

Artikel 5.1 Begripsbepalingen

In aanvulling op de in hoofdstuk 1 opgenomen begripsomschrijvingen wordt in dit hoofdstuk verstaan onder:

  • 1.

    Inboedel:Alle roerende zaken in het schoolgebouw behorende tot het onderwijsleerpakket, inclusief automatiseringsapparatuur, met uitzondering van:

  • a.

    Geld, waardepapieren, betaalcheques en betaalkaarten;

  • b.

    Onbewerkte edele metalen, ongezette edelgesteenten;

  • c.

    Motorrijtuigen, fietsen of bromfietsen, aanhangwagens en vaartuigen, alles met inbegrip van losse onderdelen en accessoires, tenzij deze zaken voorafgaand aan de schade door het bevoegd gezag schriftelijk zijn aangemeld bij de gemeente;

  • d.

    d.Bont, sieraden waaronder horloges, kunstvoorwerpen, collecties, voorwerpen van zeldzaamheidswaarde;

  • e.

    Speeltoestellen op niet openbaar toegankelijke schoolterreinen;

  • f.

    Automatiseringsapparatuur aanwezig binnen de school ouder dan drie jaar en niet bevestigd aan een wand of plafond conform de daarvoor geldende verzekeringsvoorschriften.

  • 2.

    Nieuwwaarde:Het bedrag benodigd voor het verkrijgen van nieuwe zaken van dezelfde soort enkwaliteit.

Artikel 5.2 Door de gemeente te vergoeden schade en uitsluiting van schadevergoeding

  • 1.

    De gemeente vergoedt de schade voor de volgende gebeurtenissen::

  • a.

    Schade aan gebouw en inboedel, zoals beschreven in artikel 5.1, lid 1, tenzij dit in deze Nadereregels is uitgesloten;

  • b.

    Schade veroorzaakt doordat een dader zich de toegang tot het gebouw, waarin de inboedel zich bevindt, heeft verschaft door inbraak gepleegd in bedoeld gebouw, alsmede de beschadiging ten gevolge van een en ander aan de inboedel gebracht. Dit geldt uitsluitend indien sporen van braak aan de buitenzijde van het gebouw geconstateerd kunnen worden of - doch uitsluitend indien het gebouw verhuurd is aan of mede in gebruik is bij derden, waardoor de verzekerde geen toezicht kan uitoefenen op de aldus bij derden in gebruik zijnde gedeelte(n) van het gebouw – indien sporen van braak geconstateerd kunnen worden aan het gedeelte van het gebouw, waarin de goederen/zaken aanwezig zijn;

  • c.

    Ten aanzien van de onder a en b van dit artikel genoemde dekking geldt voor losautomatiseringsapparatuur, zoals PC`s, beeldschermen, laptops aanwezig binnen de school, dekking indien de apparatuur aantoonbaar niet ouder is dan 3 jaar. Voor automatiseringsapparatuur,conform de daarvoor geldende verzekeringsvoorschriften, bevestigd aan een wand of plafond, zoals bijvoorbeeld beamers en digiborden, wordt een andere termijn gehanteerd, te weten de in de boekhouding opgenomen afschrijvingstermijn. De school is zelf verantwoordelijk voor een overzicht van de aangekochte apparatuur met de datum van aankoop, inclusief (kopie) aankoopbewijs, alsmede eenboekhoudkundig overzicht ten aanzien van de afschrijving voor het automatiseringsapparatuur bevestigdaan een wand of plafond conform de daarvoor geldende voorschriften.

  • 2.

    Uitgesloten van vergoeding is schade:

  • a.

    waarbij sprake is van schuld of nalatigheid van het bevoegd gezag of haar personeel zowel onderwijzend als niet-onderwijzend, door het bevoegd gezag aangesteld en/of daaraan ondergeschikt, zoals beschreven is in boek 6, artikel 162 van het Burgerlijk Wetboek veroorzaakt door bewuste roekeloosheid, met opzet of goedvinden van het bevoegd gezag en/of haar personeel, zowel onderwijzend als niet- onderwijzend, door het bevoegd gezag aangesteld en/of daaraan ondergeschikt;

  • b.

    wanneer bij het bevoegd gezag en/of haar personeel, zowel onderwijzend als niet- onderwijzend, door het bevoegd gezag aangesteld en/of daaraan ondergeschikt, de dader(s) van de veroorzaakte schade bekend is (zijn), zodat verhaal van de schade c.a. door het bevoegd gezag zelf mogelijk is;

  • c.

    veroorzaakt door onvoldoende of door het bevoegd gezag uitgesteld onderhoud,

Artikel 5.3 Verplichtingen van het bevoegd gezag

  • 1.

    Het bevoegd gezag zorgt ervoor dat:

    • a.

      Maatregelen zijn getroffen om inbraak, insluiping, diefstal en vernieling te voorkomen, bij voorkeur door het schoolgebouw te beveiligen met een elektronisch inbraaksysteem;

    • b.

      De gemeente binnen 24 uur na constatering in kennis is gesteld van iedere gebeurtenis waaruit een verplichting tot schadevergoeding kan ontstaan;

    • c.

      In geval van schade de politie direct is gewaarschuwd en de politie is verzocht om binnen twee werkdagen een proces verbaal op te stellen;

    • d.

      Een afschrift van het in onderdeel c bedoelde proces-verbaal overgelegd wordt bij het verzoek m vergoeding van de herstelkosten. Bij glasschade meldt de school de schade bij het door de gemeente aangewezen glaszettersbedrijf.

    • e.

      Desgevraagd alle van belang zijnde gegevens aan de gemeente worden verstrekt, welke opgaven – zowel mondeling als schriftelijk – kunnen strekken tot het bewijs van de oorzaak, toedracht en omvang van de schade.

    • f.

      Volle medewerking wordt verleend bij de regeling en vaststelling van de schade en de aanwijzingen stipt worden opgevolgd.

    • g.

      Zodanige voorzorgsmaatregelen worden genomen dat schade zoveel mogelijk voorkomen of beperkt wordt.

    • h.

      Alle nodige maatregelen of noodvoorzieningen worden getroffen om gevolgschade te voorkomen.

  • 2.

    De aanspraak op schadevergoeding vervalt:

    • a.

      Indien het bevoegd gezag niet handelt conform lid 1;

    • b.

      Indien het bevoegd gezag niet te goeder trouw handelt;

    • c.

      Indien opzettelijk onjuiste gegevens zijn verstrekt door het bevoegd gezag.

  • 3.

    Indien beschadigde goederen/zaken voor herstel vatbaar zijn, wordt de schade vastgesteld op het bedrag van de herstelkosten, tenzij deze de nieuwwaarde overstijgen.

  • 4.

    Het bevoegd gezag dient, tenzij hierover met de gemeente schriftelijk afwijkende afspraken zijn gemaakt, binnen 1 maand na constatering een aanvraag om schadevergoeding in bij het college vergezeld van:

  • -

    De rekening(en) van de herstelkosten;

  • -

    Indien van toepassing, een kopie van het opgestelde proces-verbaal,.

  • 5.

    Het college beslist zo spoedig mogelijk of de kosten van herstel c.q. vervanging door de gemeente worden vergoed.

Artikel 5.4 Bijzonderheden

  • 1.

    De door de gemeente verzekerde waarde van de inventaris, op basis van nieuwwaarde, wordt voldoende geacht voor de maximale vergoeding voor de gehele inventaris in het schoolgebouw waarvoor de gemeente de wettelijke verplichting heeft deze te vergoeden in geval van schade en tevens voor het deel dat door het bevoegd gezag zelf is aangeschaft. Indien het bevoegd gezag de verzekerde waarde onvoldoende acht, zal zij dit middels een taxatierapport moeten aantonen.

  • 2.

    Indien de schade minder bedraagt dan € 2.500,- , zal de schaderegeling in goed overleg met de gemeente geschieden zonder tussenkomst van de verzekeraar.

  • 3.

    Als de schade meer bedraagt dan € 2.500,-, zal de vaststelling van de omvang van de schade geschieden door inschakeling van de verzekeraar van de gemeente.

Artikel 5.5 Verhaal

Wanneer gelden door de gemeente of haar verzekeraar beschikbaar zijn gesteld ter voldoening van de geleden schade en na verloop van tijd de dader(s) van het gepleegde feit bekend wordt (worden), dan treedt de gemeente dan wel haar verzekering in alle rechten die het bevoegd gezag ter zake van die schade tegen derden mocht hebben.

Hoofdstuk 6Medegebruik en verhuur van schoolgebouwen

Voor het gebruik van leegstand maken de WPO, WEC en WVO onderscheid in medegebruik en verhuur. Medegebruik van een leegstaand schoolgebouw kan alleen door onderwijspartijen of culturele, maatschappelijke of recreatieve instellingen die door de overheid worden bekostigd. Aan andere partijen wordt het schoolgebouw verhuurd door het bevoegd gezag en moet k een commerciële huurprijs c.q. marktconforme huurprijs worden berekend. Dit betekent dat de huurprijs in ieder geval de stichtings- en exploitatiekosten moet dekken. Ook kinderopvang is sinds de inwerkingtreding van de Wet op kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen een commerciële activiteit. Gelet op de definitie van (mede-)gebruik is het voor gemeenten niet mogelijk om ruimte in een schoolgebouw in medegebruik te geven aan een kinderopvangorganisatie.

Artikel 6.1 Begripsomschrijvingen

In aanvulling op de in hoofdstuk 1 opgenomen begripsomschrijvingen, wordt in dit hoofdstuk verstaan onder:

  • 1.

    Medegebruik: medegebruik als bedoeld in de WPO, WEC en WVO.

  • 2.

    Verhuur: verhuur als bedoeld in de WPO, WEC en WVO

  • 3.

    Stichtingskosten: kapitaallasten (afschrijving en rente) en overige lasten (groot onderhoud, onroerende zaak belasting en verzekeringspremie).

  • 4.

    Leegstand: a. leegstand als bedoeld in artikel 22 van de Verordening, en

    • b.

      volgtijdelijke leegstand: ruimte in een schoolgebouw die buiten de reguliere lestijden niet door de school in gebruik is.

  • 5.

    Commerciële activiteiten: activiteiten die niet door de overheid worden bekostigd, zoals kinderopvang.

  • 6.

    Commerciële instellingen: instellingen die commerciële activiteiten uitvoeren.

Artikel 6.2 Medegebruik

  • 1.

    Het bevoegd gezag dat eigenaar is van een schoolgebouw heeft voor het in medegebruik geven van leegstand in dat gebouw geen toestemming van het college nodig.

  • 2.

    De gemeente behoudt het recht een deel van de leegstand te vorderen ten behoeve van medegebruik door niet-commerciële activiteiten.

Artikel 6.3 Medegebruikstarieven

De medegebruikende instelling betaalt aan de eigenaar van het gebouw voor het gebruik van leegstand een vergoeding conform artikel 25 van de Verordening.

Artikel 6.4 Verhuur, verzoek tot verhuur en procedure

  • 1.

    Voor de verhuur van leegstaande ruimte(n) in schoolgebouwen waarvan het bevoegd gezag eigenaar is, is toestemming van het college vereist.

  • 2.

    Het bevoegd gezag vermeldt in zijn verzoek om toestemming tot verhuur in ieder geval:

    • a.

      De naam van de huurder;

    • b.

      Het gebouw waar de leegstand wordt verhuurd;

    • c.

      Het aantal lokalen en ruimten dat verhuurd gaat worden;

    • d.

      Welke activiteit in de verhuurde ruimte gaat plaatsvinden;

    • e.

      De aanvangsdatum van de verhuur;

    • f.

      De tijden waarop de huurder gebruikt gaat maken van de lokalen en ruimten.

  • 3.

    Het bevoegd gezag voegt bij het verzoek een plattegrond toe van het gebouw en arceert daarop het gedeelte dat verhuurd gaat worden.

  • 4.

    Het college heeft overleg met het bevoegd gezag en toetst het verzoek aan regelgeving en het gestelde in artikel 27 van de Verordening.

  • 5.

    Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van het verzoek om toestemming tot verhuur.

  • 6.

    Indien nodig geacht door het college vindt met het bevoegd gezag overleg plaats over het verzoek.

  • 7.

    Het bevoegd gezag sluit een huurovereenkomst met de huurder.

  • 8.

    Het bevoegd gezag zendt een afschrift van de ondertekende huurovereenkomst aan het college.

  • 9.

    Bij beëindiging van de huurovereenkomst of wijziging van de huursituatie stelt het bevoegd gezag het college hiervan per omgaande op de hoogte.

Artikel 6.5 Huurvergoeding

Het bevoegd gezag brengt bij de huurder van leegstaande ruimte(n) in het schoolgebouw, waarvan het bevoegd gezag eigenaar is, een marktconforme huurvergoeding in rekening.

Artikel 6.6 Vergoeding stichtingskosten

  • 1.

    De gemeente kan onder bepaalde voorwaarden bij het bevoegd gezag (de verhuurder) een vergoeding voor de stichtingskosten in rekening brengen.

  • 2.

    De voorwaarden daarvoor zijn:

    • -

      De gemeente leidt bij het achterwege laten van een vergoeding voor de stichtingskosten een aantoonbaar financieel nadeel;

    • -

      Indien de gemeente een financieel nadeel leidt, moet de hoogte van de vergoeding die de gemeente vraagt rechtstreeks gerelateerd zijn aan de extra kosten die de gemeente moet maken;

    • -

      De vergoeding die het bevoegd gezag aan de gemeente beschikbaar stelt, moet ten goede komen aan onderwijshuisvesting.

Artikel 6.7 Medegebruik en verhuur bij eigendom gemeente

  • 1.

    Indien de gemeente eigenaar is van een (school)gebouw, zal de gemeente een vergoeding voor het medegebruik doorberekenen aan de gebruikers overeenkomstig met het bepaalde in artikel 25 van de Verordening. De gemeente sluit met de medegebruiker een medegebruikersovereenkomst af.

  • 2.

    Voor de verhuur aan commerciële instellingen en/of ten behoeve van commerciële activiteiten, sluit de gemeente een huurovereenkomst af, waarmee de hoogte van en de betaling van de huurvergoeding wordt geregeld en de wijze waarop de kosten van het beheer, de exploitatie- en de stichtingskosten worden doorberekend.

Artikel 6.8 Vervangende huisvesting

De huurder kan bij het college nimmer aanspraak maken op vervangende huisvesting wanneer de huurovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 6.4, lid 7 en 6.7, lid 2, wordt beëindigd.

Artikel 6.9 Onderhoudsverplichtingen

Verhuur van leegstand ontslaat het bevoegd gezag niet van de onderhoudsverplichtingen, zoals vermeld in de artikel 106 WPO, artikel 104 WEC en artikel 76q WVO. Indien er sprake is van nalatigheid op dit gebied kan het college het bevoegd gezag aansprakelijk stellen voor de kosten van de gevolgschades.

Artikel 6.10 Aanpassingen aan het gebouw

  • 1.

    Voor aanpassingen aan het gebouw, inclusief die aanpassingen die verplicht zijn op grond van wet- en regelgeving, heeft de huurder toestemming nodig van het college. Dit geldt zowel wanneer de verhuurder het bevoegd gezag is als wanneer de verhuurder de gemeente is.

  • 2.

    Indien er ten behoeve van de verhuur aanpassingen, zoals bedoeld in lid 1, nodig zijn aan het gebouw, komen de kosten hiervan niet voor rekening van de gemeente.

  • 3.

    Na beëindiging van de huurovereenkomst zoals bedoeld in artikel 6.4, lid 7 en 6.7, lid 2, dient de verhuurde ruimte in de oorspronkelijke staat (de staat van de ruimte bij aanvang van de huur) te worden opgeleverd.

  • 4.

    Het bevoegd gezag, het college en huurder kunnen andere afspraken maken en dit in de huurovereenkomst opnemen.

  • 5.

    Bij beëindiging van de verhuur worden de door de huurder gedane investeringen evenals de kosten om de leegstand in de oorspronkelijke staat terug te brengen, niet door de gemeente vergoed.

Artikel 6.11 Overgangsbepaling

  • 1.

    Het bevoegd gezag dat al leegstand verhuurt op het moment van inwerkingtreding van de Nadere regels voorzieningen huisvesting onderwijs van 5 maart 2013en waarvoor nog geen toestemming is gevraagd en verleend door het college hoeft niet alsnog toestemming te vragen.

  • 2.

    Het bevoegd gezag dat al leegstand verhuurt op het moment van inwerkingtreding van deze Nadere regels en die geen beroep kan doen op het gestelde in lid 1 dient alsnog toestemming te vragen aan het college..

  • 3.

    De bepalingen in dit hoofdstuk zijn op de in dit artikel bedoelde verhuur onverminderd van toepassing.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 7.1 Ontheffing, hardheidsclausule, onvoorzien

  • a.

    Het college kan in individuele gevallen ontheffing verlenen van één of meerdere verplichtingen van dezeNadere regels.

  • b.

    Indien naar het oordeel van het college in bijzondere individuele gevallen de toepassing van een artikelvan deze Nadere regels leidt tot een onbillijke situatie, dan is het college bevoegd hiervan af te wijken.

  • c.

    In gevallen die uitvoering van deze Nadere regels betreffen en waarin deze Nadere regels noch de Verordening voorzien, beslist het college.

Artikel 7.2 Citeertitel en inwerkingtreding

  • a.

    Deze Nadere regels worden aangehaald als Nadere regels voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Lelystad 2016.

  • b.

    Deze Nadere regels treden, onder gelijktijdige intrekking van de Nadere regels voorzieningen huisvesting onderwijs van 5 maart 2013, in werking met ingang van de dag na die waarop zij zijn bekendgemaakt.

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 29 maart 2016

het college van de gemeente Lelystad,

de secretaris, de burgemeester,