Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Loon op Zand houdende regels omtrent erfgoed Erfgoedverordening 2015

Geldend van 31-08-2018 t/m heden

Intitulé

ERFGOEDVERORDENING 2015

De raad van de gemeente Loon op Zand;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 2-3-2015, nummer;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, de artikelen 12,14 en 15 van de Monumentenwet 1988;

b e s l u i t :

vast te stellen de

ERFGOEDVERORDENING 2015

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    monument:

    • 1.

      zaak, die van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

    • 2.

      terrein, dat van algemeen belang is vanwege een aanwezige zaak als bedoeld onder 1;

  • b.

    beschermd gemeentelijk monument:

    onroerend monument, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd gemeentelijk monument is aangewezen;

  • c.

    gemeentelijke monumentenlijst:

    de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen zaken/terreinen;

  • d.

    beschermd rijksmonument:

    onroerend monument, dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers;

  • e.

    kerkelijk monument:

    onroerend monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

    Commissie Ruimtelijke Kwaliteit:

    de door het college ingestelde commissie of aangewezen instantie, met als taak de werkzaamheden, die beschreven zijn in de “Verordening Commissie Ruimtelijke Kwaliteit”;

  • g.

    bouwhistorisch onderzoek:

    in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument;

  • h.

    beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht:

    groepen van onroerende zaken, die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke- of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke- of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich een of meer monumenten dan wel beeldbepalende zaken bevinden, die geregistreerd zijn op de rijks- of gemeentelijke monumentenlijst.

  • i.

    gemeentelijke lijst beschermde stads- of dorpsgezichten:

    lijst waarop zijn vermeld de overeenkomstig deze verordening geregistreerde beschermde gemeentelijke stads- of dorpsgezichten:

Artikel 2 Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument

HOOFDSTUK 2 BESCHERMDE GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

Paragraaf 1 De aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument en de registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

Artikel 3 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als beschermd gemeentelijk monument.

  • 2. Voordat burgemeester en wethouders over de aanwijzing een besluit nemen, vragen zij advies aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteiten horen de eigenaar. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen bepalen, dat voor de aanwijzing van een monument als beschermd gemeentelijk monument bouwhistorisch onderzoek wordt verricht.

  • 4. Voordat burgemeester en wethouders een kerkelijk monument aanwijzen, voeren zij overleg met de eigenaar. Indien een aangewezen kerkelijk monument de wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening verliest, wordt het geacht te zijn aangewezen als beschermd gemeentelijk monument.

  • 5. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Noord-Brabant.

Artikel 4 Termijn advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van burgemeester en wethouders.

  • 2. Burgemeester en wethouders beslissen binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit, maar in ieder geval binnen 20 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 5 Mededeling

  • 1. De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

  • 2. Burgemeester en wethouders maken de aanwijzing op de in de gemeente gebruikelijke wijze bekend.

Artikel 6 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1. Burgemeester en wethouders registreren het beschermde gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het beschermde gemeentelijke monument.

Artikel 7 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen de aanwijzing ambtshalve of op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

  • 2. Artikel 3, tweede, derde en vierde lid, alsmede artikel 4, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de wijziging.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van burgemeester en wethouders van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing van artikel 3, tweede, derde en vierde lid, alsmede artikel 4, eerste lid, achterwege.

  • 4. De inhoud en datum van wijzigen worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 8 Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen de aanwijzing intrekken.

  • 2. Artikel 3, tweede en derde lid, en artikel 4, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de intrekking.

  • 3. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan de Monumentenwet 1988 of de monumentenverordening van de provincie Noord-Brabant.

  • 4. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Paragraaf 2 Vergunningen tot wijziging of afbraak van beschermde gemeentelijke monumenten

Artikel 9 Verbodsbepaling

  • 1. Het is verboden een beschermd gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      een beschermd gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een beschermd gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Artikel 10 De aanvraag

  • De aanvraag als bedoeld in artikel 4.2 Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 9 , tweede lid, wordt in 2-voud ingediend bij burgemeester en wethouders, een en ander conform het bepaalde in hoofdstuk 5 Regeling omgevingsrecht

Artikel 10a toetscriteria

De aanvraag voor een vergunning bedoeld in artikel 9, tweede lid wordt niet verleend wanneer één of meer van de volgende criteria in het geding zijn:

  • a.

    Architectonische waarde. Onder deze waarde vallen:

    • -

      de bouwstijl of bouwtrant,

    • -

      de functionele en/of typologische ontwikkeling daarvan,

    • -

      de esthetische kwaliteiten (massa, ruimtelijke indeling, verhoudingen in de gevels, bijzondere of zeldzame detaillering, materiaal- en kleurgebruik),

    • -

      de interieurwaarden,

    • -

      de voorbeeldwaarde van het object in het oeuvre van de architect of kunstenaar en/of in de plaatselijke, regionale of landelijke architectuurgeschiedenis,

    • -

      de constructiewijze van het bouwwerk.

  • b.

    Stedenbouwkundige waarde. Onder deze waarde vallen:

    • -

      de betekenis van het object in een cultuurhistorisch opzicht belangrijk stedenbouwkundig of landschappelijk concept,

    • -

      de beeldbepalende betekenis in een historisch gegroeid stedelijk of landschappelijk gebied,

    • -

      het belang van het object vanwege de wijze van verkaveling, inrichting en voorzieningen,

    • -

      de bijzondere betekenis voor het aanzien van een streek, stad, dorp of wijk (oriëntatiepunt),

    • -

      de bijzondere kwaliteit van de bebouwing en de ruimtelijke relatie met groenvoorzieningen, wegen, wateren en/of bodemgesteldheid.

  • c.

    Cultuurhistorische waarde. Onder deze waarde vallen:

    • -

      de betekenis van het object als uitdrukking van een culturele, sociaal-economische, technische of geestelijke ontwikkeling,

    • -

      als uitdrukking van een geografische, landschappelijke of bestuurlijke ontwikkeling,

    • -

      vanwege een plaatselijke, regionaal of landelijk historisch gegeven.

  • d.

    Gaafheid/herkenbaarheid. Onder deze waarde vallen:

    • -

      de gaafheid van het exterieur en/of interieur van het object,

    • -

      het belang als onderdeel van een complex, waarvan de samenstellende delen een gaaf en herkenbaar visueel karakter hebben,

    • -

      het belang als onderdeel van een stedelijke, dorpse of landschappelijke omgeving met een gave structuur en een herkenbaar visueel karakter.

  • e.

    Zeldzaamheid. Onder deze waarde vallen:

    • -

      het belang vanwege zijn zeldzaamheid in architectuur-historisch, bouwtechnisch, typologisch of functioneel opzicht en/of zijn bijzondere ouderdom.

Artikel 11 Advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en beslissing op de aanvraag

  • 1. Burgemeester en wethouders vragen op grond van de Erfgoedverordening 2015 advies aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit voordat zij beslissen op de aanvraag als bedoeld in artikel 10.

  • 2. vervallen

  • 3. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit brengt binnen vier weken na de adviesaanvraag schriftelijk advies uit aan burgemeester en wethouders. Indien een bouwhistorisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht, hetgeen bij de ontvankelijkheid dient te worden bepaald, kan de termijn met ten hoogste vier weken worden verlengd.

  • 4. Bij overschrijding van de in het derde lid genoemde termijnen wordt de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit geacht geadviseerd te hebben.

  • 5. Burgemeester en wethouders beslissen binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag van de vergunning.

  • 6. Burgemeester en wethouders kunnen de in het vijfde lid genoemde termijn van 8 weken met ten hoogste 6 weken verlengen.

  • 7. Indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan het vijfde of zesde lid, wordt de vergunning geacht te zijn verleend.

  • 8. Burgemeester en wethouders kunnen aan een vergunning voorschriften verbinden in het belang van de monumentenzorg.

Artikel 12 Kerkelijk monument

Burgemeester en wethouders geven met betrekking tot een beschermd kerkelijk monument geen beschikking ingevolge de bepalingen van artikel 9, tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar, indien en voor zover het een beschikking betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 13 Intrekken van de vergunning

  • 1. De vergunning kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken indien;

    • a.

      de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      niet overeenkomstig de vergunning is of wordt gehandeld;

    • c.

      de aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen niet zijn of worden nageleefd;

    • d.

      de voor de houder van de vergunning als zodanig geldende algemene regels niet zijn of worden nageleefd.

    • e.

      niet binnen 3 jaar van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

  • 2. De beschikking tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit

HOOFDSTUK 3 BESCHERMDE RIJKSMONUMENTEN

Paragraaf 3 Vergunningen tot wijziging van beschermde rijksmonumenten.

Artikel 14 Vergunning voor beschermd rijksmonument

  • 1. Burgemeester en wethouders zenden een afschrift van de aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument met de naar voren gebrachte zienswijzen, zoals bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 en het advies van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

  • 2. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen vier weken na de datum van verzending van het verzoek om advies aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Indien een bouwhistorisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht kan de termijn met ten hoogste vier weken worden verlengd.

  • 3. Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijnen wordt de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit geacht geadviseerd te hebben.

HOOFDSTUK 4 BESCHERMDE STADS OF DORPSGEZICHTEN

Paragraaf 4 De aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht en de registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

Artikel 15

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een stads- of dorpsgezicht aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2. Voordat burgemeester en wethouders over de aanwijzing een besluit nemen, leggen zij het concept-aanwijzingsbesluit vier weken ter visie en vragen zij, met de ingebrachte zienswijzen, advies aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. In spoedeisende gevallen kan het vragen van advies achterwege blijven.

  • 3. De aanwijzing kan geen stads- of dorpsgezichten betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Noord Brabant.

Artikel 16

  • 1. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van burgemeester en wethouders.

  • 2. Burgemeester en wethouders beslissen binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit, maar in ieder geval binnen 20 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 17

  • 1. Burgemeester en wethouders registreren het beschermde gemeentelijke stads- of dorpsgezicht op de lijst gemeentelijke beschermde stads of dorpsgezichten.

  • 2. De lijst gemeentelijke beschermde stads of dorpsgezichten bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van aanwijzing, de gebiedsaanwijzing van het beschermde stads- of dorpsgezicht en een beschrijving van de daarin vervatte cultuurhistorische waarden.

Artikel 18

De artikelen 7 en 8 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat aan artikel 8, derde lid, nog wordt toegevoegd artikel 35 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 19

  • 1. De gemeenteraad stelt, ter bescherming van een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet op de ruimtelijke ordening dat de aanwezige cultuurhistorische waarden beschermt.

  • 2. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt door burgemeester en wethouders bepaald, met in achtneming van artikel 19, lid 3, in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het eerste lid kunnen worden aangemerkt.

  • 3. Alvorens burgemeester en wethouders een ontwerp van een als in artikel 19, lid 1 bedoeld bestemmingsplan vaststellen, vragen zij de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit advies.

  • 4. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van burgemeester en wethouders.

Artikel 20

  • 1. In beschermde gemeentelijke stads- of dorpsgezichten is het verboden een bouwwerk ingevolge de bepalingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.

  • 2. Geen omgevingsvergunning slopen is vereist voor het afbreken ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders.

  • 3. Op het verlenen van een vergunning als bedoeld in het eerste lid zijn, totdat een beschermend bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, de artikelen 10 tot en met 13 van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 5 SCHADEVERGOEDING

Artikel 21 Schadevergoeding

  • 1. Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

    • a.

      de weigering van burgemeester en wethouders een vergunning tot wijziging, afbraak, verwijdering of vervreemding van een gemeentelijk monument/beeldbepalende zaak te verlenen als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van deze verordening.

    • b.

      voorschriften door burgemeester en wethouders verbonden aan een vergunning tot wijziging, afbraak, verwijdering of vervreemding van een gemeentelijk monument schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of geheel te zijnen laste behoort te blijven kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

  • 2. Voor de behandeling van de verzoeken zijn de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 6 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 22 Strafbepaling

Hij, die handelt in strijd met artikel 9 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 23 Opsporingsbevoegdheid

De opsporing van de in artikel 9 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

Artikel 24 Inwerkingtreding

  • 1. Voor zover deze verordening betrekking heeft op de beschermde gemeentelijke monumenten treedt zij in werking op 1 mei 2015.

  • 2. De monumentenverordening van de gemeente Loon op Zand, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 25 juni 1998, voor zover het betreft bepalingen over gemeentelijke monumenten, vervalt op 1 mei 2015.

  • 3. Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.

  • 4. De monumentenverordening 1998 van de gemeente Loon op Zand, voor zover het betreft bepalingen over beschermde rijksmonumenten, vervalt op de datum waarop het derde lid toepas¬sing vindt.

Artikel 25 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “ Erfgoedverordening 2015".

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Loon op Zand van 2 april 2015.
De raad voornoemd,
voorzitter,
griffier,

Toelichting op de Erfgoedverordening 2015

Algemeen

Bij het opstellen van deze verordening zijn de “Aanwijzingen voor de regelgeving” van het Ministerie van Justitie en van de VNG‑publicatie “Gemeente en regelgeving” in aanmerking genomen.

De bepalingen van de Monumentenwet 1988, de Wabo en de daarin gekozen systematiek vormen een belangrijke basis voor de bepalingen van de verordening.

Vier hoofdpunten zijn in de verordening geregeld:

  • 1.

    de aanwijzing van zaken tot gemeentelijk beschermd monument door het gemeentebestuur;

  • 2.

    het vergunningenstelsel voor de gemeentelijke beschermde monumenten;

  • 3.

    de verwijzing naar het vergunningenstelsel voor beschermde rijksmonumenten in de Monumentenwet 1988;

  • 4.

    de aanwijzing van gebieden tot beschermd gemeentelijk stads of dorpsgezicht.

De gemeenteraad, als hoogste bestuursorgaan van de gemeente, is belast met de vaststelling, de controle van de voorbereiding en de evaluatie van beleid, geënt op de Gemeentewet. De uitvoerende taken berusten, inhakend op de eerder genoemde Gemeentewet, Monumentenwet 1988, Woningwet, Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht en Algemene wet bestuursrecht bij het dagelijks bestuur, het college van burgemeester en wethouders.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 

Sub a

Bij de omschrijving van het begrip “monument” is aansluiting gezocht bij de omschrijving in de Monumentenwet 1988. Cultuurhistorische waarde is volgens de Memorie van Toelichting op de Monumentenwet de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Het begrip cultuurhistorische waarde is dermate ruim dat het ook betrekking kan hebben op zaken en gebieden met een geschiedkundige waarde.

Onder een zaak kan ook worden verstaan een (gedeelte van een) gevelwand of ensemble van gebouwen, mits deze zaak van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde.

De onder 2 bedoelde terreinen kunnen bijvoorbeeld parken, tuinen, een perceel met één of meer bomen zijn of een (aandachts) gebied waar kan worden verwacht, dat zich zaken in de bodem bevinden, die vanuit archeologisch oogpunt van belang zijn.

Het is niet vereist dat op het terrein ook een bouwkundig monument voorkomt teneinde over een monument te kunnen spreken. Een “zaak” is immers een veel ruimer begrip.

De vijftigjaargrens die voor rijksmonumenten geldt, is niet voor gemeentelijke monumenten overgenomen. Daardoor biedt de verordening ook de mogelijkheid om monumenten die (nog) niet op de rijkslijst kunnen komen omdat ze te jong zijn, reeds op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen.

Sub b en e

Sub b en e spreken van onroerende monumenten. Roerende monumenten worden derhalve niet beschermd.

Reden hiervoor is dat het effectueren van de bescherming een probleem vormt. Roerende monumenten kunnen meestal eenvoudig worden verplaatst en daardoor ongemerkt over de gemeentegrens en daarmee buiten de werking van de verordening worden gebracht. Roerende zaken zijn bijvoorbeeld schepen, voertuigen, schilderijen, kerkschatten en gebruiksvoorwerpen. Zaken die naar hun aard onroerend zijn, zoals een kerkorgel, kunnen wel de beschermde status krijgen, op basis van de redengevende omschrijving.

Sub c

Dit betreft de lijst waarop de gemeente de overeenkomstig de verordening aangewezen monumenten registreert.

Sub d

Het is nodig om een begripsomschrijving van een “beschermd rijksmonument” in de gemeentelijke erfgoedverordening op te nemen.

Deze verordening is namelijk een voorwaarde voor het verkrijgen door burgemeester en wethouders van de bevoegdheid om omgevingsvergunningen voor de wijziging en sloop van beschermde rijksmonumenten te verlenen. Op de vergunningverlening voor beschermde rijksmonumenten zijn met name de artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988 van toepassing.

Sub e

Ingeval van aanwijzing van een kerkelijk monument tot beschermd gemeentelijk monument is overleg tussen eigenaar en gemeente nodig (zie artikel 3, lid 4). Is er sprake van een vergunning voor een gemeentelijk kerkelijk monument, dan is overeenstemming tussen eigenaar en vergunningverlener nodig (zie artikel 12). Overleg en overeenstemming betreffen de wezenlijke belangen van de uitoefening van de eredienst in het kerkelijke monument. Voor bijvoorbeeld een pastorie, een catechesatieruimte of verblijven van kloosterlingen geldt deze verbijzondering voor kerkelijke monumenten dan ook niet. Zij vallen onder de voorschriften die voor de andere beschermde gemeentelijke monumenten gelden. Indien een kerkelijk monument de wezenlijke belangen van de uitoefening van de eredienst verliest, wordt het geacht automatisch te zijn aangewezen als beschermd gemeentelijk monument en geregistreerd te zijn op de gemeentelijke monu­mentenlijst en gelden de bepalingen zoals bedoeld onder artikel 1, lid b voor een beschermd gemeentelijk monument.

sub f

De taken van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit strekken zich onder meer uit over de Erfgoedverordening en de Monumentenwet 1988. Door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit in deze begripsomschrijving bevoegd te verklaren over de toepassing van de Monumentenwet 1988 te adviseren aan burgemeester en wethouders, is voldaan aan het vereiste, als bedoeld in artikel 15, lid 1, van de Monumentenwet 1988.

sub g

Beoogd is het bouwhistorisch onderzoek een nadrukkelijke rol te laten spelen bij de bepaling van het gemeentelijk monumentenbeleid, zowel bij een aanwijzing als bij een wijziging. Indien een eigenaar bouwhistorisch onderzoek laat uitvoeren voorafgaand aan een restauratieplan, kunnen deze kosten bij de bepaling van de subsidiabele kosten worden betrokken.

sub h

Beschermde gemeentelijke stads- of dorpsgezichten dienen groepen van onroerende zaken te betreffen, die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang, dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich een of meer monumenten dan wel beeldbepalende zaken bevinden, die geregistreerd zijn op de rijks- of gemeentelijke monumentenlijst dan wel de gemeentelijke lijst beeldbepalende zaken.

Met het beschermen van stads- of dorpsgezichten wordt beoogd die structuren in stand te houden die in hun samenhang ondersteund door een of meerder monumenten van algemeen belang zijn.

Artikel 2 

Het betreft hier niet zozeer de publiekrechtelijke, planologische bestemming, maar de gebruiksmogelijkheid die de eigenaar/gebruiker daaraan toekent. Een en ander mede gelet op de constructie en ligging van het pand. Dit artikel is van belang als een motiveringsplicht bij de aanwijzing van monumenten en bij de vergunningverlening.

Artikel 3 

Lid 1

In vergelijking tot de VNG‑modelverordening 1988 zijn de aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument en het plaatsen op de monumentenlijst uit elkaar getrokken. De aanwijzing heeft rechtsgevolg, het daarna registreren op de gemeentelijke monumentenlijst is nu slechts een administratieve handeling. Het is inzichtelijker om de aanwijzing en de plaatsing op de lijst uit elkaar te trekken.

Het besluit tot aanwijzing is een discretionaire bevoegdheid van burgemeester en wethouders. Na afweging van alle betrokken belangen kan tot aanwijzing worden besloten. De afweging van de belangen van de rechthebbende ten opzichte van de te beschermen monumentale waarden moet uitdrukkelijk gemotiveerd in het besluit naar voren komen (de redengeving). De aanwijzing geeft geen recht op schadevergoeding. De aanwijzing verandert immers over het algemeen niets aan het gebruik van het monument.

Lid 2

Burgemeester en wethouders moeten het advies inwinnen van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. De verordening bindt het advies niet aan bepaalde voorschriften over vorm en inhoud. De verordening die de taak en werkwijze van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit regelt is daarvoor de aangewezen plaats. De verordening bevat geen voorschriften voor de bescherming van het monument gedurende de tijd dat de aanwijzingsprocedure loopt, zoals de Monumentenwet 1988 dat doet. De spoedprocedure kan in situaties die ernstige gevolgen voor het aan te wijzen monument hebben, bewerkstelligen dat binnen korte tijd de verbodsbepalingen van de verordening van toepassing zijn. Er moeten dan ge­gronde redenen aanwezig zijn om de spoedprocedure te kunnen gebruiken.

Lid 3

Het bouwhistorisch onderzoek van een zaak geeft meer inzicht in de historische geschie­denis van een zaak (gebouw). In de Monumen­tenwet 1988 is geen bepaling over bouwhistorisch onderzoek opgenomen. Het laten verrichten van bouwhistorisch onderzoek behoort daarmee tot de beleidsvrijheid van de gemeente. Er is een tweetal momenten te onderscheiden wanneer een gemeente bouwhistorisch onderzoek kan vragen.

Ten eerste bij een (aanvraag tot) aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument. De informatie over de bouwhistorische waarde van een zaak (gebouw) kan van invloed zijn op de beslissing van burgemeester en wethouders om het zaak (gebouw) al dan niet als beschermd gemeentelijk monument aan te wijzen en op de wijze waarop de zaak (gebouw) in de registers wordt ingeschreven.

Ten tweede bij aanvragen voor vergunning tot wijziging van een beschermd gemeentelijk monument. De bouwhistorische waarde die door een verbouwing of andere wijziging aangetast wordt, is van invloed op de beslissing van burgemeester en wethouders.

Lid 4

Dit lid is nodig ondanks het bepaalde in de Awb dat belangheb­benden zienswijzen naar voren kunnen brengen (artikel 4:8). Overleg is immers meer dan het naar voren kunnen brengen van zienswijzen.

Lid 5

Monumenten die op een rijkslijst of een provinciale lijst staan, komen niet voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking. In Noord-Brabant bestaat geen provinciale monumentenlijst resp. monumentenverordening.

Artikel 4

In dit artikel worden de termijnen genoemd waarbinnen de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit moet adviseren (lid 1) en burgemeester en wethouders een beslissing moeten nemen (lid 2).

Het artikel bevat geen bepalingen over bekendmaking van het besluit, omdat de Awb dat afdoende regelt (afdeling 3.6).

Artikel 5 

De mededeling van burgemeester en wethouders is voor de eigenaar en de anderszins zakelijk gerechtigden van essentieel belang. Het is dan ook zaak dat de mededeling door de geadresseerde wordt ontvangen. In de regel zal de mededeling bij aangetekend schrijven uitgaan. In latere instantie kan hij zich er dan niet op beroepen van niets te weten. Dit artikel regelt niet dat de aanwijzing wordt bekendgemaakt aan de eigenaar en de aanvrager, omdat de Awb zulks bepaalt (afdeling 3.6). Is artikel 4:8 toegepast (het horen van geadresseerde en van derde belanghebbenden) en is van de daar geboden mogelijkheid gebruik gemaakt, dan dienen de betrokkenen op grond van het bepaalde in artikel 3:43 Awb een mededeling te ontvangen.

Artikel 6 

Door aanwijzing als gemeentelijk monument is het gehele pand, inclusief het interieur, onder de werking van de verordening geplaatst. Andere zaken die zich op het (kadas­traal) perceel van het beschermde monument bevinden, zoals bijgebouwen, tuininrich­ting en bomen moeten expliciet worden aangegeven, willen zij onder de werking van de verordening vallen. Voor elke wijzi­ging van het beschermde monument is dus een vergunning nodig. Voor de duidelijkheid, bijvoorbeeld in verband met kadastrale ver­nummering, kan ook een plattegrond worden aangehecht.

Artikel 7 

Via dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke beschermde monumenten te wijzigen (lid 1). Hiervoor geldt dezelfde voorbereidingsprocedure (advies van Commissie Ruimtelijke Kwaliteit of eigenaar van een kerkelijk monument) als voor de aanwijzing (lid 2), tenzij de wijziging van ondergeschikte betekenis is (lid 3). Wijzigingen van de aanwijzing worden doorgevoerd op de gemeentelijke monumentenlijst (lid 4).

Artikel 8 

Via dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke beschermde monumenten in te trekken (lid 1). Ook hiervoor geldt dat het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit nodig is, tenzij het gaat om spoedeisende gevallen (lid 2). Monumenten op de gemeentelijke monumentenlijst waarvan de aanwijzing is ingetrokken (omdat ze zijn gesloopt of anderszins volledig teloor gegaan), worden door burgemeester en wethouders van de monumentenlijst gehaald.

Lid 3 regelt dat monumenten die na aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument worden geregistreerd als beschermd rijksmonument, vanaf dat tijdstip geacht worden niet meer te zijn aangewezen.

Voor de situatie waarin een provinciale monumentenlijst bestaat, en dat is Noord-Brabant (nog) niet het geval, is een vergelijkbare regeling opgenomen. Het kan zinvol zijn om voor een gebouw, waarvoor een aanvraag tot intrekking van de aanwijzing loopt een (uitvoerige) documentatie te eisen. Enerzijds kan deze voor een goede afweging van de aanvraag dienen, anderzijds wordt het gebouw voorafgaand aan de sloop voor de lokale geschiedenis gedocumenteerd.

Artikel 9

De opbouw en inhoud van dit artikel vertoont gelijkenis met artikel 11 van de Monumentenwet 1988. De verordening legt de vergunningverlening ten aanzien van rijksmonumenten op basis van de Monumentenwet 1988 in handen van burgemeester en wethouders.

De Monumentenwet 1988 regelt de vergunningverlening voor de wijziging van rijksmonumenten door burgemeester en wethouders in de artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988 juncto artikel 14 van de Erfgoedverordening. In dit artikel gaat het derhalve alleen over beschermde gemeentelijke monumenten.

Artikel 10 

Het artikel dat de vergunningaanvraag voor gemeentelijke monumenten betreft, is zeer kort gehouden omdat het indienen van een vergunningaanvraag is geregeld in Hoofdstuk 5 van de Regeling omgevingsrecht. het verlangen van gegevens en ontbrekende gegevens is geregeld in de Awb (artikel 4:2 respectievelijk 4:5 en 4:15).

Artikel 11 

Als burgemeester en wethouders de aanvraag in behandeling nemen, moet door hen op grond van de verordening advies gevraagd worden aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Nadat dit advies aan burgemeester en wethouders is uitgebracht moeten zij ermee rekening houden dat artikel 4:7 of artikel 4:8 Awb van toepassing kan zijn. Over het voornemen de beschikking af te geven, dan wel geheel of gedeeltelijk af te wijzen moeten de aanvrager en de belanghebbenden worden gehoord.

Deze kunnen naar keuze hun zienswijzen schriftelijk of mondeling naar voren brengen op grond van artikel 4:9 Awb. De zienswijzen worden direct met de adviesvraag aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit gezonden.

De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit adviseert burgemeester en wethouders binnen vier weken na de adviesaanvraag (lid 2). Op grond van artikel 3.9 lid 1 en 2 Wabo,  beslissen burgemeester en wethouders binnen acht weken (lid 4). De redactie van lid 4 heeft tot gevolg dat, wanneer de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit niet tijdig adviseert, burgemeester en wethouders de volgende keuze kunnen maken: zonder advies een beslissing nemen of besluiten om het (te laat uitgebrachte advies) toch in hun overwegingen betrekken.

De totale termijn kan met maximaal zes  weken worden verlengd Uitstel kan noodzakelijk zijn indien een bouwhistorisch onderzoek nog moet worden verricht als de aanvraag al is ingediend.

Als burgemeester en wethouders niet tijdig beslissen, wordt de vergunning geacht te zijn verleend (lid 6).

Nadere voorwaarden aan een vergunning zouden betrekking kunnen hebben op eisen ten aanzien van de uitvoering van gevelherstel, dan wel nadere eisen ten aanzien van details van kozijn en/of raamhout, inpassing van dubbelglas e.d.

Artikel 12

Zijn er geen wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het geding, dan is overeenstemming niet vereist. Zie de toelichting op artikel 1, sub e.

Artikel 13 

Lid 1

De intrekking van een omgevingsvergunning voor het slopen etc. van een beschermd monument (art. 2.1 lid 1 onderdeel f Wabo) is mogelijk als de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zodanig zijn gewijzigd dat het belang van de monumentenzorg zwaarder moet wegen. Deze intrekkingsgrond sluit aan bij het criterium dat het bevoegd gezag moet hanteren bij het beslissen over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor die activiteit (art. 2.15 Wabo). Deze intrekkingsgrond is ontleend aan het tot inwerkingtreding van de Wabo geldende art. 21 lid 1 onderdeel c Monumentenwet 1988. Die intrekkingsgrond had in de Monumentenwet 1988 uitsluitend betrekking op vergunningen voor beschermde monumenten. Voor de handhaving van het omgevingsrecht is vooral van belang dat de vergunning kan worden ingetrokken als in strijd daarmee wordt gehandeld, als de vergunningvoorschriften niet worden nageleefd en als voor de vergunninghouder als zodanig geldende algemene regels niet worden nageleefd.

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, voor zover gedurende drie jaar, geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning;

Lid 2

Gelet op de taak van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit, ligt het voor de hand dat een afschrift van de intrekking aan die commissie wordt gezonden. Er kunnen zich omstandigheden voordoen waarin het aanbeveling verdient om de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit om advies te vragen. De commissie kan ook ongevraagd adviseren. De inkennisstelling van de vergunninghouder en het met redenen omkleed moeten zijn van het besluit zijn weggelaten, omdat artikel 3:41 Awb dit regelt.

Artikel 14 

Lid 1

Dit artikel vloeit voort uit artikel 15, lid 1, van de Monumentenwet 1988. De procedure voor de afgifte door burgemeester en wethouders van de vergunning voor beschermde rijksmonumenten staat in de artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988.

Leden 2 en 3

De Monumentenwet 1988 schrijft voor dat de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit bij de aanvragen om vergunning voor beschermde rijksmonumenten wordt ingeschakeld. Om te voorkomen dat dit wettelijke vereis­te door het ontbreken van het advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit tot moeilijkheden leidt bij de afgifte van de vergunning, is in lid 3 bepaald dat de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit geacht wordt te hebben geadviseerd na het verstrijken van de in lid 2 gestelde adviestermijn.

Artikel 15 

Op grond van dit artikel kunnen burgemeester en wethouders beschermde stads- of dorpsgezichten aanwijzen. Een aanwijzingsbesluit dient ter visie te worden gelegd om de eigenaren en andere belanghebbenden in de gelegenheid te stellen hun zienswijzen kenbaar te maken. Deze zienswijzen met het concept-aanwijzingsbesluit dienen om advies aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit te worden gezonden die binnen een voorgeschreven termijn adviseert. Het ligt in het voornemen een ontwerp-aanwijzingsbesluit ook openbaar te bespreken met eigenaren en belanghebbenden in het betreffende gebied.

Artikel 16

Dit artikel regelt de termijn waarbinnen de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit dient te adviseren en het college over een aanwijzing dient te besluiten.

Artikel 17

Door de aanwijzing valt het gehele gebied onder de werking van de verordening voor wat betreft het opstellen van een beschermend bestemmingsplan en het verbod tot sloop van panden. De zaken die van cruciaal belang zijn in het gebied en beslist niet mogen worden gesloopt en niet beschermd zijn middels de monumentenwet 1988 dan wel de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening, dienen beschreven te zijn.

Voor elke wijziging van het beschermde gebied (sloop van panden) is dus een vergunning nodig.

Artikel 18 

Dit artikel spreekt voor zich

Artikel 19 

Vanwege het feit, dat een aanwijzing van een gebied slechts strekt tot een verbod is het gewenst aan te geven wat de ontwikkelingsmogelijkheden in het gebied zijn. Het geëigende middel daartoe is de opstelling van een beheersverordening, die uitgaat van de bescherming van de beschreven cultuurhistorische waarden.

Artikel 20 

Dit artikel is het verbodsmiddel om te voorkomen, dat zonder nadrukkelijke afweging van alle belangen ten aanzien van een sloopverzoek ten opzichte van de belangen in het kader van het beschermde gebied een weigering omgevingsvergunning slopen te kunnen afgeven.

Artikel 21 t/m 27  

Deze artikelen komen te vervallen.

De Monumentenwet, noch de Wabo kent de categorie “beeldbepalende zaken” waarvoor verbodbepalingen zouden gelden conform artikel 11 Monumenten dan wel artikel 2.1 lid 1 onder f Wabo.

Om aansluiting te vinden bij de landelijk geldende verbodsbepalingen is de reikwijdte van deze verordening beperkt tot monumenten. Overigens zijn sinds de inwerkingtreding van de Monumentenverordening 1998, geen beeldbepalende zaken in de gemeente aangewezen waardoor gevoeglijk mag worden aangenomen dat de noodzaak van het aanhouden van een aparte categorie beeldbepalende zaken – naast monumenten – niet bestaat.

Artikel 21 

De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft uitgemaakt dat een monumentenverordening zonder een schadevergoedingsregeling rechtsgeldig is (BR 86,604). Dit artikel is dus niet verplicht. Alternatief voor een schadevergoedingsregeling is de civielrechtelijke jurisprudentie over schadevergoeding bij rechtmatige overheidsdaad, Boek 6, artikel 126 BW).

In deze verordening is gekozen voor een schadevergoedingsbepaling, waarin de gevallen zijn opgenomen op grond waarvan het bevoegd gezag mogelijk een schadevergoeding aan een belanghebbende dient toe te kennen.

Het aanwijzen, wijzigen of intrekken van de aanwijzing als gemeentelijk monument is uit het schadevergoedingsartikel weggelaten. Dit heeft als reden dat eventuele schade pas optreedt als voor bepaalde activiteiten geen of niet de gewenste vergunning is verleend.

Artikel 22

Artikel 154, lid 1, van de Gemeentewet laat aan de gemeente­lijke wetgever de keuzemogelijkheid om op overtreding van verordeningen een geldboete te stellen van de tweede of de eerste categorie. In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht zijn de geldboetecategorieën opgenomen. De op te leggen boete voor strafbare feiten in de tweede categorie is maximaal € 4.050,-. Het is de gemeente niet toegestaan om een hogere geldboete op te nemen dan in genoemde categorieën.

In de Monumentenwet 1988 is handelen in strijd met artikel 11 (het verbod om een beschermd monument zonder vergunning te wijzigen of af te breken) gekoppeld aan een geldboete van de vijfde categorie (€ 81.000,-).

Op gemeentelijk niveau is, gelet op de ernst van dit vergrijp, de hoogte van de strafmaat voor beschermde rijksmonumenten en de wens om enige preventieve werking te bereiken, de keuze voor de geldboete van de tweede categorie voor de hand liggend.

Artikel 23

De artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering wijzen de ambtenaren aan die met de opsporing van strafbare feiten zijn belast. Artikel 141 noemt de ambtenaren met een algemene opsporingsbevoegdheid, zoals politieagenten.

Uit de bewoordingen van artikel 142 blijkt dat de gemeentelijke wetgever bevoegd is om in zijn verordeningen buitengewone opsporingsambtenaren aan te wijzen. Op basis van deze bepaling kunnen burgemeester en wethouders medewerkers van de afdeling Vergunning, Toezicht en Veiligheid aanwijzen als buitengewoon opsporingsambtenaar.

Artikel 31 

Het binnentreden van besloten ruimten en plaatsen is afdoende geregeld in de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 24

De datum van inwerkingtreding en het vervallen van de oude verordening van Loon op Zand is allereerst geregeld voor gemeentelijke monumenten (de leden 1 en 2) en daarna voor beschermde rijksmonumenten (de leden 3 en 4). Het eerste lid is gebaseerd op artikel 139 van de Gemeentewet. Hierin wordt de bekendmaking van verordeningen geregeld.

Artikel 25 

De titel van de nieuwe verordening is “erfgoedverordening”. Deze term is landelijk gangbaar en in de plaats gekomen van de term “monumentenverordening”.