Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Losser houdende regels voor individuele inkomenstoeslag Beleidsregels individuele inkomenstoeslag Losser

Geldend van 24-12-2016 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Losser houdende regels voor individuele inkomenstoeslag Beleidsregels individuele inkomenstoeslag Losser

Burgemeester en wethouders van de gemeente Losser;

Gelet op artikel 36 van de Participatiewet;

Gelet op de gemeentelijke verordening individuele inkomenstoeslag;

overwegende dat het om redenen van rechtszekerheid en doelmatigheid wenselijk is om beleidsregels vast te stellen rondom het begrip uitzicht op inkomensverbetering dat van belang is voor de beoordeling recht op individuele inkomenstoeslag

besluiten vast te stellen de

Beleidsregels individuele inkomenstoeslag 2017 gemeente Losser

Artikel 1. Begripsbepaling

  • a.

    belanghebbende: persoon die een individuele inkomenstoeslag artikel 36 Participatiewet aanvraagt;

  • b.

    verordening: de op peildatum geldende Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ gemeente Losser

  • c.

    individuele inkomenstoeslag: de inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 Participatiewet.

Artikel 2. Uitzicht op inkomensverbetering

  • 1. Uitzicht op inkomensverbetering wordt in ieder geval verondersteld ten aanzien van belanghebbende(n) die:

    • a.

      op peildatum uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgen en/of studiefinanciering ontvangen op grond van de WSF of die een opleiding volgen als bedoeld in de WTOS;

    • b.

      tijdens de laatste 12 maanden van de referteperiode een opleiding of onderwijs als bedoeld onder a. hebben gevolgd;

    • c.

      tijdens de laatste 12 maanden van de referteperiode op basis van de verordening een verlaging opgelegd hebben gekregen wegens een gedraging die de arbeidsinschakeling belemmert.

    • d.

      tijdens de laatste 12 maanden van de referteperiode op basis van artikel 18 Participatiewet een verlaging opgelegd hebben gekregen.

    • e.

      tijdens de laatste 12 maanden van de referteperiode op een andere manier aantoonbaar uitzicht hebben gehad op inkomensverbetering.

  • 2. Belanghebbende(n) die vallen onder de categorieën genoemd onder lid 1 komen niet in aanmerking voor de individuele inkomenstoeslag.

  • 3. Als in een andere situatie dan genoemd in lid 1 kan worden vastgesteld dat er sprake is van uitzicht op inkomensverbetering, behoudt het college zich het recht voor de aanvraag voor de individuele inkomenstoeslag af te wijzen.

Artikel 3. Geen uitzicht op inkomensverbetering

  • 1. Geen uitzicht op inkomensverbetering heeft:

    • a.

      de belanghebbende die een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt op basis van volledige arbeidsongeschiktheid;

    • b.

      de belanghebbende die een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ en die de laatste 12 maanden van de referteperiode en op peildatum ontheven was van de arbeidsverplichtingen genoemd in artikel 9 lid 1 onder a en b Participatiewet of artikel 37 lid 1 onder a, c en e IOAW/IOAZ;

  • 2. Als in een andere situatie dan genoemd in lid 1 kan worden vastgesteld dat er sprake is van geen uitzicht op inkomensverbetering, behoudt het college zich het recht voor de aanvraag voor de individuele inkomenstoeslag toe te kennen.

Artikel 4. Beoordeling uitzicht op inkomensverbetering

Met inachtneming van de artikelen 2 en 3 beoordeelt het college of belanghebbende(n) op de aanvraagdatum uitzicht, of geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.

Deze beoordeling geschiedt aan de hand van:

  • a. de krachten en bekwaamheden van een belanghebbende(n) en;

  • b. de inspanningen die belanghebbende heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Artikel 5. Begin referteperiode

De referteperiode kan niet eerder beginnen dan het moment dat belanghebbende in Nederland verblijft.

Artikel 6. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels individuele inkomenstoeslag Losser.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 13 december 2016 van het college van burgemeester en wethouders van Losser

de secretaris,

drs. J. van Dam

de burgemeester,

mr. drs. M. Sijbom

Algemene Toelichting

De individuele inkomenstoeslag is een tegemoetkoming voor belanghebbenden die langdurig moeten rondkomen van een laag inkomen en geen uitzicht hebben op inkomensverbetering.

Hiervoor geldt naast de tekst in de Participatiewet ook de gemeentelijke verordening individuele inkomenstoeslag.

Artikel 36 van de Participatiewet stelt o.a. als voorwaarde dat het recht op een individuele inkomenstoeslag alleen bestaat indien er géén uitzicht is op inkomensverbetering.

Het college kan op grond van artikel 36 Participatiewet beleidsregels stellen ten aanzien van het begrip uitzicht op inkomensverbetering. Wie heeft wel en wie heeft geen uitzicht op inkomensverbetering? Iedere aanvraag wordt beoordeeld op grond van de criteria uit artikel 36 van de Participatiewet en de gemeentelijke verordening, maar ook op de vraag of er sprake is van ‘uitzicht op inkomensverbetering’.

Bij elke aanvraag wordt daarbij gekeken naar de krachten en bekwaamheden van de aanvrager (en eventuele partner) en naar de inspanningen die betrokkene heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. Als dit is beoordeeld, kan vastgesteld worden of de aanvrager (en/of de eventuele partner) uitzicht heeft op inkomensverbetering.

Alleen als daar geen uitzicht op is en voldaan wordt aan de overige voorwaarden voortvloeiend uit artikel 36 Participatiewet en de verordening individuele inkomenstoeslag, dan bestaat er recht op de individuele inkomenstoeslag. In deze beleidsregels worden de criteria voor deze beoordeling neergelegd.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepaling

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 2. Uitzicht op inkomensverbetering

In dit artikel is opgenomen wanneer voor belanghebbende uitzicht bestaat op inkomensverbetering.

Lid 3 is opgenomen om in situaties die niet onder lid 1 genoemd zijn vast te kunnen stellen dat er uitzicht op inkomensverbetering bestaat. Op grond van eigen bevindingen maakt het college daarbij een afweging. Bij deze afweging kan bijv. meespelen dat iemand vlak na peildatum in het kader van zijn re-integratietraject een opleiding afrondt met baangarantie.

Artikel 3. Geen uitzicht op inkomensverbetering

In dit artikel is opgenomen wanneer voor belanghebbende geen uitzicht op inkomensverbetering bestaat.

Lid 2 is opgenomen om in situaties die niet onder lid 1 genoemd zijn vast te kunnen stellen dat er geen uitzicht op inkomensverbetering bestaat. Het college maakt daarbij op basis van eigen bevindingen een afweging. Wanneer iemand in deeltijd werkt, kan toch worden geoordeeld dat er geen uitzicht op inkomensverbetering bestaat, wanneer iemand door redenen van medische of sociale aard niet in staat is (meer uren) te gaan werken.

Artikel 4. Beoordeling uitzicht op inkomensverbetering

Artikel 36 Participatiewet bepaalt dat het college bij de beoordeling van het criterium ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’ de individuele omstandigheden van belanghebbende moet meewegen. Deze beoordeling geschiedt aan de hand van de krachten en bekwaamheden van belanghebbende én de inspanningen die iemand heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Het Rijk heeft geen definitie gegeven wat verstaan wordt onder de krachten en bekwaamheden van een persoon. Het college heeft de bevoegdheid deze definitie nader te specificeren. Bij krachten gaat het om een beperkte belastbaarheid, zowel fysiek als psychisch, waardoor sprake is van geen of verminderd uitzicht op inkomensverbetering. Bij bekwaamheden gaat het om tekortschietende kennis en vaardigheden die aanleiding geven tot geen of verminderd uitzicht op inkomensverbetering.

Hierbij is aansluiting gezocht bij de bepalingen/uitgangspunten die het UWV hanteert bij de beoordeling van het begrip passende arbeid in relatie tot arbeids(on)geschiktheid. Werk is passend als iemand het werk zowel in lichamelijk/psychisch opzicht als voor wat betreft vaardigheden aan kan. Op deze manier wordt rekening gehouden met iemands eigen ‘vermogen’ bij de beoordeling van het begrip uitzicht op inkomensverbetering.

Het college zal in het individuele geval ook moeten beoordelen of belanghebbende voldoende inspanningen heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. Dit is in beginsel niet het geval als belanghebbende in de laatste 12 maanden van de referteperiode een verlaging of maatregel opgelegd heeft gekregen. Maar ook wanneer dat niet het geval is, maar de conclusie is (goed onderbouwd) dat belanghebbende onvoldoende inspanningen heeft verricht en het uitzicht op inkomensverbetering hierdoor aanzienlijk is verminderd, kan reden zijn voor afwijzing van de aanvraag om individuele inkomenstoeslag.

Artikel 5. Begin referteperiode

Uit jurisprudentie blijkt dat de referteperiode niet eerder kan beginnen dan het moment dat iemand in Nederland verblijft. Iemand moet daarom eerst 3 jaar in Nederland verblijven vóór recht op individuele inkomenstoeslag bestaat. In het geval van statushouders maakt het daarbij overigens niet uit of iemand een deel van de referteperiode nog géén verblijfsvergunning heeft gehad. De referteperiode gaat in die gevallen in vanaf het eerste moment van verblijf in het Asielzoekerscentrum. Op peildatum dient belanghebbende wel rechtmatig in Nederland te verblijven.

Artikel 6. Citeertitel

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Behoeft geen nadere toelichting.