Regeling vervallen per 21-12-2018

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Losser houdende regels omtrent de wet Bibob Beleidsregel Wet Bibob gemeente Losser 2018

Geldend van 29-12-2017 t/m 20-12-2018

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Losser houdende regels omtrent de wet Bibob Beleidsregel Wet Bibob gemeente Losser 2018

De burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Losser, ieder voor zover het hun eigen bevoegdheid betreft,

Overwegende dat het noodzakelijk is om de huidige beleidsregels “Beleidsnota Wet Bevordering Integriteitsbeoordelingen door het Openbaar Bestuur (BIBOB) Gemeente Losser ” vastgesteld d.d. 29 augustus 2006 te herzien, waarin in algemene termen wordt aangegeven in welke gevallen de gemeente Losser de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) toepast;

Gelet op het bepaalde in:

  • -

    de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

  • -

    artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    De Drank- en horecawet;

  • -

    De Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Losser;

  • -

    De Wet op de kansspelen;

  • -

    De Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche;

  • -

    De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • -

    Allen voor zover deze betrekking hebben op het toepassen van de Wet Bibob;

Besluiten vast te stellen de volgende beleidsregel:

Beleidsregel Wet Bibob Gemeente Losser 2018

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1. De definities in artikel 1.1. van de Wet Bibob zijn van overeenkomstige toepassing op deze beleidsregel, tenzij hiervan in het tweede lid wordt afgeweken.

  • 2. In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      Aanbestedende dienst: de gemeente Losser;

    • b.

      Aanvraag: de aanvraag om een beschikking respectievelijk het aanbod tot een overheidsopdracht, danwel de inschrijving en/of het aanbod waarmee wordt deelgenomen aan een aanbestedingsprocedure voor een overheidsopdracht;

    • c.

      Advies: het advies zoals bedoeld in artikel 9 van de wet;

    • d.

      Beschikkingen en opdrachten: alle besluiten (beschikkingen en overheidsopdrachten) waarop de wet van toepassing is, zoals verleningen al dan niet onder voorschriften en/of beperkingen, weigeringen en intrekkingen van vergunningen of subsidies;

    • e.

      Besluit Bibob: het Besluit van 12 april 2003, houdende uitvoering van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

    • f.

      Bestuursorgaan: de burgemeester respectievelijke het college van burgemeester en wethouders, alsmede degenen aan wie zij een mandaat hebben verleend tot besluitvorming bij beschikkingen van de gemeente Losser, dan wel het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • g.

      Betrokkene: de aanvrager, de vergunninghouder, de gegadigde, de natuurlijke persoon of de rechtspersoon aan wie een overheidsopdracht is of zal worden gegund, de onderaannemer, de subsidieontvanger;

    • h.

      Bibobtoets: de wijze van behandelen van een aanvraag waarbij door het bestuursorgaan volgens deze beleidsregel wordt beoordeeld of er redenen ontleend aan de wet aanwezig zijn om de aanvraag te weigeren respectievelijk de beschikking of opdracht in te trekken dan wel een advies aan te vragen (ook integriteitstoets);

    • i.

      Bibob-vragenformulieren: vragenlijsten waarin vragen als bedoeld in artikel 30 van de Wet Bibob zijn opgenomen;

    • j.

      Bureau: het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet Bibob;

    • k.

      gegadigde: degenen die zich heeft gemeld voor een aanbestedingsprocedure teneinde een aanbieding te doen, of heeft ingeschreven op een aanbestedingsprocedure dan wel in onderhandeling is getreden met de gemeente als aanbestedende dienst;

    • l.

      indicatorenlijst: de door het Bureau ter beschikking gestelde lijst(en) die indicatoren bevat die aanleiding kunnen zijn tot het toepassen van de wet

    • m.

      onderaannemer: een derde aan wie een deel van de overheidsopdracht in onder-aanneming is of zal worden gegeven door degenen aan wie de overheidsopdracht is of zal worden gegund

    • n.

      overheidsopdracht: overheidsopdracht zoals bedoeld in artikel 1, sub j van de Wet Bibob;

    • o.

      paracommerciële instelling: een rechtspersoon, anders dan een NV of een BV, die een horecabedrijf uitoefenen en zich richten op activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard. Het betreft dus instellingen zoals dorps- en buurthuizen en bijvoorbeeld sportkantines;

    • p.

      reguliere toetsing: toetsing van de aanvraag, vergunning, opdracht of overeenkomst aan (wettelijke) gronden die niet op de wet berusten;

    • q.

      Wabo -aanvraag: de aanvraag om een vergunning ingevolge artikel 2.1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • r.

      Wet: de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob).

Artikel 1.2 Doel

  • 1. Het bestuursorgaan beoogt met toepassing van de wet te voorkomen dat zij criminele activiteiten faciliteert waardoor de veiligheid, de leefbaarheid, de rechtsorde of de bestuurlijke slagkracht worden aangetast.

  • 2. Deze beleidsregel heeft tot doel duidelijkheid te verschaffen over de wijze waarop het bestuursorgaan de wet Bibob toepast.

Hoofdstuk 2. Toepassingsbereik

Artikel 2.1 Categorieën

  • 1. Het bestuursorgaan kan, met inachtneming van hetgeen in deze beleidsregel daarover is bepaald, de wet toepassen met betrekking tot:

    beschikkingen, zoals bedoeld in:

    A. beschikkingen, zoals bedoeld in:

     I. artikel 3 van de Drank- en Horecawet

    artikel 4 van de Drank- en Horecawet (para-commerciële instellingen) indien:

    • -

      sprake is van een bijzonder geval waarbij aanleiding bestaat voor het vermoeden dat de beschikking of opdracht mogelijk mede zou kunnen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen;

    • -

      de gemeente op andere wijze bekend is met feiten en omstandigheden die aanleiding geven om te veronderstellen dat de beschikking of opdracht mede zou kunnen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of strafbare feiten te plegen;

    • -

      in de gevallen dat het Openbaar Ministerie op basis van artikel 11 j° 26 van de Wet Bibob wijst op de wenselijkheid om een advies aan te vragen.

     II. van de Algemene Plaatselijke Verordening

    exploitatievergunning horecabedrijf, op grond van: artikel 7 van de Wet Bibob j° artikel 2:28 van de Algemene Plaatselijke Verordening;

    exploitatievergunning voor seksinrichtingen en/of escortbedrijven, sekswinkel op grond van: artikel 7 van de Wet Bibob j° artikel  3:4 en 3:10 van de Algemene Plaatselijke Verordening;

    Evenementen op grond van artikel 7 van de Wet Bibob j° artikel 2:24 van de Algemene Plaatselijke Verordening blijft beperkt tot :

    • -

      vechtsport gala’s;

    • -

      de bij afzonderlijk besluit van de burgemeester aangewezen evenementvergunningen.

    III. artikel 2.1, eerste lid, onder a, e en i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht , indien het betreft vergunningaanvragen die worden gedaan voor:

    omgevingsvergunning (milieu) Artikel 2.1 eerste lid, aanhef en onder e en i van de Wabo (het oprichten, het veranderen van de inrichting of het veranderen van de werking van een inrichting, het verrichten van een andere activiteit die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie activiteiten die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving)

    De toets wordt beperkt tot de inrichtingen die behoren tot de risicobranches: afvalverwerkingsbedrijven, autoherstel- en demontagebedrijven (waaronder sloopbedrijven), autoverkoop- verhuurbedrijven, vuurwerkhandel- en importeurs en recyclingbedrijven.

    omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk (bouwen), waarbij

    • -

      de aanneemsom exclusief BTW (bouwkosten) meer bedraagt dan € 500.000

    • -

      dan wel sprake is van bouwactiviteiten met een aanneemsom exclusief BTW boven € 50.000 welke betrekking hebben op de volgende risicocategorieën: horeca, prostitutie/seksinrichtingen/escortbedrijven, speelautomatenhallen, coffeeshops, afvalverwerkingsbedrijven, autoherstel- en demontagebedrijven (waaronder sloopbedrijven), autoverkoop- verhuurbedrijven, vuurwerkhandel- en importeurs en recyclingbedrijven.

  • 2. Het bestuursorgaan past, met inachtneming van hetgeen in deze beleidsregel daarover is bepaald, eveneens de Wet Bibob toe met betrekking tot de intrekking van de in het eerste lid genoemde beschikkingen respectievelijk de ontbinding van de in het eerste lid genoemde overeenkomsten.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op aanvragen van

    • a.

      Overheidsinstanties;

    • b.

      semioverheidsorganisaties;

    • c.

      toegelaten woning(bouw)corporaties (conform Woningbesluit 1932 middels een daartoe verstrekte vergunning)

  • 4. Het bestuursorgaan kan bepalen de Wet Bibob niet toe te passen indien het bestuursorgaan in de periode van twee jaar voorafgaand aan de aanvraag aan dezelfde betrokkene eenzelfde vergunning heeft verleend in verband waarmee een vragenlijst als bedoeld in artikel 4 is ingevuld én indien sprake is van een wijziging van ondergeschikte aard.

Artikel 2.2. Toepassing en bijzondere situaties

  • 1. Het bestuursorgaan past de Wet Bibob altijd toe in de in artikel 2.1, lid 1, sub A onder II genoemde categorieën.

  • 2. Het bestuursorgaan past de Wet Bibob toe naast de in de overige in artikel 2.1 genoemde categorieën, in die gevallen dat wordt voldaan aan de daaraan gestelde voorwaarden dan wel er aanleiding bestaat voor het vermoeden dat de beschikking of opdracht genoemd in artikel 1 van de Wet Bibob, Besluit Bibob en/of gemeentelijke verordeningen als er duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dat bij de aanvraag sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet op grond van:

    • a.

      eigen informatie en/of;

    • b.

      informatie verkregen van het Bureau en/of;

    • c.

      informatie verkregen vanuit het Openbaar Ministerie op basis van artikel 11 j° 26 van de Wet Bibob en/of;

    • d.

      informatie verkregen van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC.

  • 3. Een Bibob-toets zal verder plaatsvinden als bij navraag door het bestuursorgaan bij het Bureau blijkt, dat tegen de aanvrager van een beschikking in de afgelopen twee jaar advies is uitgebracht of een adviesaanvraag in behandeling is genomen bij het Bureau.

Artikel 2.3. Toepassingsbereik bij reeds verleende beschikkingen

Het bestuursorgaan kan de wet in beginsel toepassen met betrekking tot reeds verleende beschikkingen indien:

  • 1.

    deze vallen onder de genoemde beschikkingen in dit hoofdstuk onder artikel 2.1 en 2.2.;

  • 2.

    vanuit eigen informatie dan wel vanuit informatie van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC, er aanwijzingen zijn dat er sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet;

  • 3.

    informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de Wet verkregen, vanuit het Openbaar Ministerie, direct of als reactie op een door haar ontvangen signaal van het Bureau, die duidt op een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet;

  • 4.

    bekend wordt, dat tegen betrokkene in een andere gemeente bij een Bibob-toets een ernstige mate van gevaar is geconstateerd en aan betrokkene alhier een soortgelijke beschikking is verstrekt. In geval aan betrokkene in meerdere gemeenten binnen het samenwerkingsverband RIEC eerder al een soortgelijke beschikking is verleend, zal het bestuur het RIEC om coördinatie in de Bibob-toets verzoeken.

Artikel 2.4 Weigering

Bij een weigering om de Bibob-vragenformulieren volledig ingevuld te retourneren, zullen allereerst de daartoe gestelde regels van de Algemene wet bestuursrecht toegepast worden. Bij volharding zal de weigering worden beschouwd als een ernstige mate van gevaar als genoemd in artikel 4 jo 3 van de wet. De verstrekte vergunning zal als gevolg daarvan worden ingetrokken.

Hoofdstuk 3. Privaatrechtelijke transacties

Artikel 3.1 Toepassingsbereik bij vastgoedtransacties

  • 1. De gemeente past de wet toe met betrekking tot vastgoedtransacties, waaronder mede worden verstaan koop, verkoop, huur en erfpacht, zoals bedoeld in artikel 1 onder o van de wet Bibob, waarbij de gemeente partij is, in de gevallen, die een of meerdere van onderstaande kenmerken hebben:

    • a.

      hoge mate van financiële complexiteit;

    • b.

      behorend tot een als zodanig door het college van burgemeester en wethouders benoemde risicobranche;

    • c.

      behorend tot een als zodanig door het college van burgemeester en wethouders benoemd risicogebied;

    • d.

      hoge mate van complexiteit met betrekking tot de bedrijfsstructuur;

    • e.

      exceptioneel financieel risico voor de gemeente.

  • 2. Het besluit tot uitvoering van het Bibob-onderzoek kan daarnaast ook gebaseerd zijn op:

    • a.

      eigen ambtelijke informatie en/of

    • b.

      informatie verkregen van het Bureau en/of

    • c.

      informatie verkregen vanuit het OM conform artikel 26 van de wet(OM-tip) en/of

    • d.

      informatie verkregen van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC.

  • 3. In de overeenkomst wordt een integriteitsclausule opgenomen, op basis waarvan kan worden overgegaan tot ontbinding, opzegging, vernietiging of opschorting van de overeenkomst.

  • 4. Indien de Bibob-procedure niet is afgerond voor het sluiten van de overeenkomst, wordt hieromtrent een ontbindende voorwaarde opgenomen.

Artikel 3.2 Toepassingsbereik bij aanbestedingen

  • 1. De rechtspersoon met een overheidstaak zal het Bibob-onderzoek ten aanzien van een gegadigde of onderaannemer in de zin van de wet, in beginsel alleen uitvoeren bij overheidsopdrachten, die vallen binnen de sectoren milieu, informatie-communicatie-technologie (ICT) of bouw en die, conform de geldende richtlijnen van de gemeente Losser, voor aanbesteden van werken respectievelijk van diensten en leveringen, openbaar worden aanbesteed.

  • 2. Een besluit tot uitvoering van een Bibob-onderzoek zal plaatsvinden:

    • a.

      op basis van eigen ambtelijke informatie en/of

    • b.

      informatie verkregen van het Landelijk Bureau Bibob en/of

    • c.

      informatie verkregen vanuit het OM conform artikel 26 van de wet(OM-tip) en/of

    • d.

      informatie verkregen vanuit een of meerdere partners binnen het RIEC.

Hoofdstuk 4. Procedure aanvraag om vergunning

Artikel 4.1. Vragenlijst

  • 1. In alle in artikel 2.1 omschreven gevallen moet betrokkene naast de reguliere aanvraag- en/of vragenformulieren ook Bibob-vragenformulieren invullen.

  • 2. Het bestuursorgaan maakt gebruik van de door het Bureau ter beschikking gestelde vragenformulieren en Indicatorenlijsten.

  • 3. Weigering om de in het eerste lid bedoelde Bibob-vragenformulieren in te vullen en/of het niet volledig invullen van de Bibob-vragenformulieren kan een grond opleveren om de aanvraag buiten behandeling te laten of de beschikking te weigeren.

Artikel 4.2 Onderzoek

  • 1. Het onderzoek naar het zich voordoen van weigeringsgronden als bedoeld in artikel 3 van de wet bestaat uit:

    • a.

      het beoordelen van de aanvraag tot het verlenen van een beschikking of een opdracht en in dat kader overgelegde gegevens, mede aan de hand van bij het bestuursorgaan bekende feiten en omstandigheden, alsmede aan de hand van de ingevulde Indicatorenlijst;

    • b.

      het verzamelen, bewerken en analyseren van informatie die al dan niet door middel van het in het vorige artikel bedoelde vragenlijsten en de daarbij te voegen bijlagen is verstrekt door de aanvrager en de gegevens die zijn verkregen uit informatiebronnen die het bestuursorgaan volgens de wet kan raadplegen.

  • 2. Het bestuursorgaan kan zich bij het onderzoek laten ondersteunen door het Regionaal Informatie en Expertise Centrum Oost-Nederland.

  • 3. Indien het onder artikel 4.2, lid 1 b bedoelde onderzoek onvoldoende uitsluitsel geeft over de mate van gevaar dat de in artikel 3 van de wet bedoelde feiten zich zullen voordoen wordt een advies als bedoeld in artikel 9 van de wet ingewonnen bij het Bureau.

  • 4. Het voornemen om een advies te vragen aan het Bureau wordt gemotiveerd.

Artikel 4.3. Informatieplicht

  • 1. Het bestuursorgaan informeert betrokkene schriftelijk over een adviesaanvraag aan het Bureau. Betrokkene wordt daarbij gewezen op de opschorting van de beslistermijn als bedoeld in artikel 4.4.

  • 2. In het geval het bestuursorgaan overgaat tot het aanvragen van een advies aan het Bureau, voegt het een afschrift van het schrijven als bedoeld in het eerste lid toe aan de adviesaanvraag.

Artikel 4.4. Adviestermijn

  • 1. Indien het bestuursorgaan een advies aanvraagt, wordt op grond van artikel 31 van de Wet Bibob de wettelijke termijn waarbinnen de beschikking dient te worden gegeven, opgeschort voor de duur van de periode die begint met de dag waarop het advies is aangevraagd en eindigt met de dag waarop dat advies is ontvangen, met dien verstande dat deze opschorting niet langer duurt dan de termijn, zoals genoemd in artikel 15 van de Wet Bibob.

  • 2. Indien het Bureau het advies niet binnen de in het eerste lid gestelde termijn kan geven, heeft het de mogelijkheid om op grond van artikel 15, derde lid, van de Wet Bibob de termijn te verlengen. Deze verlenging bedraagt niet meer dan de in het derde lid van voornoemd artikel genoemde termijn.

  • 3. Het bestuursorgaan informeert betrokkene onverwijld over een verlenging als bedoeld in het tweede lid.

Hoofdstuk 5. Besluitvorming

Artikel 5.1. Beschikking

  • 1. Het bestuursorgaan gaat over tot een negatief besluit op de aanvraag op de beschikking danwel inschrijving op een overheidsopdracht of het aangaan van een vastgoedtransactie, op grond van de Wet Bibob, indien sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob.

  • 2. Indien het bestuursorgaan voornemens is negatief te beschikken op de aanvraag op de beschikking dan wel inschrijving op een overheidsopdracht of het aangaan van een vastgoedtransactie, op grond van de Wet Bibob, wordt betrokkene in de gelegenheid gesteld daartegen zienswijzen in te brengen.

  • 3. Een door het bestuursorgaan op grond van de wet genomen negatief besluit op de aanvraag voor een beschikking, is vatbaar voor bezwaar en beroep.

  • 4. Het bestuursorgaan dat of de aanbestedende dienst die een advies ontvangt, kan dat advies gedurende twee jaren gebruiken in verband met een andere beslissing.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 6.1. Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na bekendmaking. Op hetzelfde tijdstip wordt de Beleidsnota Wet Bevordering Integriteitsbeoordelingen door het Openbaar Bestuur (BIBOB) Gemeente Losser ” vastgesteld d.d. 29 augustus 2006 ingetrokken.

Artikel 6.2. Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als ‘Beleidsregel Wet Bibob gemeente Losser 2018.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders, ieder voor zover het zijn bevoegdheden betreft.

Losser, 19 december 2017

College van burgemeester en wethouders van Losser

Secretaris,

Drs. J. van Dam

burgemeester

drs. J.P. Gebben

Burgemeester van Losser

Drs. J.P. Gebben

TOELICHTING BIJ DE BELEIDSREGEL BIBOB GEMEENTE LOSSER

1. Inleiding

1.1 Algemeen

Op 1 juni 2003 is de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) en het daarbij behorende Besluit Bibob in werking getreden. Deze wet stelt bestuursorganen in staat ongewilde facilitering door de overheid van criminele activiteiten tegen te gaan. De wet maakt het hierbij mogelijk bepaalde vergunningen (o.a. drank- en horeca, coffeeshops, bouw- en milieuvergunning) en subsidies te weigeren of in te trekken als er sprake is van een ernstig gevaar dat de vergunning of de subsidie wordt gebruikt voor het plegen van strafbare feiten of het ‘witwassen’ van geld. In de wet is tevens een mogelijkheid opgenomen voor aanbestedende diensten om opdrachten niet te gunnen, indien hier eveneens sprake is van een ernstig gevaar.

1.2 Waarom een beleidsregel

Het is de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan om het Bibob-instrument toe te passen. Vanwege de grote mate van bestuurlijke keuzevrijheid bij de toepassing van de Wet Bibob verdient het de voorkeur dat de toepassing plaatsvindt op basis van een beleidsregel, waarin het bestuursorgaan aangeeft op welke wijze de Wet Bibob gemeentebreed door het bestuursorgaan toegepast zal worden. Dit schept duidelijkheid naar de burgers en ondernemingen en voorkomt willekeur. De gemeente Losser heeft sinds 2006 een beleidslijn voor de uitvoering van de Wet Bibob. De aanpassing van de Wet Bibob  en de aanpak van ondermijning op diverse gebieden vraagt om actualisering van deze beleidslijn.

De afweging om tot een Bibob-onderzoek over te gaan, dient – juist met het oog op het ingrijpende karakter van het instrument - weloverwogen en met inachtneming van de beginselen van behoorlijk bestuur te worden genomen. Daarbij spelen proportionaliteit, subsidiariteit, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid een belangrijke rol.

De toepassing van de Wet Bibob is slechts één van de middelen binnen de bestuurlijke aanpak van (georganiseerde) criminaliteit. De wetgever heeft bestuursorganen een instrument in handen gegeven, maar heeft daarbij tevens aangegeven, dat het instrument slechts mag worden ingezet als ultimum remedium. Het komt aan bod als andere instrumenten - zoals handhaving van bestaande regelgeving en bestaand beleid onvoldoende resultaat leveren.

Overigens wordt benadrukt dat de beleidsregel een algemeen kader bieden. Vanwege de complexiteit van de wet en de diversiteit van aanvragen om vergunningen blijft maatwerk noodzakelijk en kan indien dit de toepassing en het doel van de Wet Bibob ten goede komt worden afgeweken van het algemene kader.

1.3 Bevoegdheden

Ten aanzien van de genoemde vergunningen geldt dat het bestuursorgaan in deze zowel het college van burgemeester en wethouders als de burgemeester kan zijn. De burgemeester van Losser heeft besloten dit beleid tevens van toepassing te verklaren ten aanzien van de vergunningen, die onder zijn gezag vallen. Ter voorkoming van misverstanden en omwille van de leesbaarheid wordt in vervolg gesproken over het “bestuursorgaan”, waarmee dus zowel het college als de burgemeester kan worden bedoeld.

1.4 Wet Bibob

In hoofdlijnen regelt de wet twee zaken. Ten eerste wordt het mogelijk om bepaalde vergunningen en subsidies te weigeren, bestaande beschikkingen in te trekken of gunning van een opdracht uit te sluiten wegens – globaal gezegd – misbruik ervan. Ten tweede voorziet de wet in een landelijk Bureau Bibob dat bestuursorganen desgevraagd adviseert over de mate van gevaar dat er sprake is van misbruik van de gevraagde beschikking en daartoe screeningen kan gaan uitvoeren.

Op grond van artikel 3 Wet Bibob kan een bestuursorgaan een beschikking weigeren of intrekken wanneer:

  • 1.

    sprake is van een ernstig gevaar dat de beschikking mede gebruikt zal worden voor het uit gepleegde strafbare feiten op geld waardeerbare voordelen te benutten;

  • 2.

    sprake is van een ernstig gevaar dat de beschikking mede gebruikt zal worden voor het plegen van strafbare feiten;

  • 3.

    feiten en omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van de aangevraagde dan wel gegeven beschikking een strafbaar feit is gepleegd;

1.5 Begrip aanvrager

Een centraal begrip in de Wet Bibob is ‘betrokkene’. Dit is degene die het besluit van de overheid vraagt of heeft gevraagd, bijvoorbeeld over het verlenen van een vergunning. Dit kan een natuurlijk persoon of een rechtspersoon zijn. Vaak is de betrokkene de vergunninghouder of –aanvrager, maar afhankelijk van het besluit kan de betrokkene bijvoorbeeld ook een subsidieaanvrager of een verhuurder van vastgoed zijn.

In een beoordeling op grond van de Wet Bibob worden ten eerste de strafbare feiten betrokken die (vermoedelijk) door de betrokkene zelf zijn begaan. Bij de beoordeling van de mate van gevaar wordt ook rekening gehouden met de strafbare feiten die (vermoedelijk) zijn begaan door (rechts)personen die direct of indirect leiding geven aan de betrokkene. Deze leidinggevenden zijn in de praktijk hoofdzakelijk bestuurders, maar soms worden ook andere personen als leidinggevenden aangemerkt, bijvoorbeeld bedrijfsleiders.

Strafbare feiten die (vermoedelijk) zijn gepleegd door personen die direct of indirect zeggenschap hebben over de betrokkene kunnen ook in de beoordeling worden betrokken. De betrokkene is hierbij in principe een rechtspersoon. Zeggenschap ligt hier bij de (indirecte) aandeelhouders. Is sommige gevallen wordt een ander als (feitelijk) zeggenschap hebbende aangemerkt.

De betrokkene staat ook in relatie tot (de strafbare feiten die al dan niet vermoedelijk zijn gepleegd door) degenen die hem vermogen verschaffen. Vermogen verschaffen kan op verschillende wijzen. Een financier kan bijvoorbeeld een geldlening hebben verstrekt, een bedrag hebben geschonken of iets op afbetaling hebben verkocht. Daarnaast kunnen ook aandeelhouders – gezien hun aandelenkapitaal – als financiers van een rechtspersoon worden aangemerkt.

De betrokkene staat in relatie tot (de strafbare feiten die al dan niet vermoedelijk gepleegd zijn door) degenen tot wie hij in een ‘zakelijk samenwerkingsverband’ staan. Dit begrip komt alleen voor in het kader van de Wet Bibob en is geïntroduceerd om op te kunnen treden tegen stroman- en katvangerconstructies. Het begrip omvat echter meer dan alleen deze constructies. Uit de jurisprudentie komt naar voren dat er voor het aannemen van een zakelijk samenwerkingsverband sprake moet zijn van:

  • een zakelijke relatie;

  • die gericht is op samenwerking en

  • een zeker duurzaam en structureel karakter heeft.

 In de praktijk bestaat (de motivering) van een zakelijk samenwerkingsverband doorgaans uit meerdere elementen. Zo kan het bestaan van een zakelijk samenwerkingsverband bijvoorbeeld worden aangenomen indien sprake is van een huurrelatie, het gezamenlijk exploiteren van gokautomaten, financiële banden of gezamenlijke deelneming in ondernemingen. Ook kan het bestaan van familie- of huwelijksband in de beoordeling worden meegewogen.

 

1.6 Algemeen toepassingsbereik Wet Bibob

De wet Bibob geldt voor een beperkt aantal soorten vergunningen en een beperkt aantal sectoren of branches. Deze vergunningen, sectoren of branches zijn genoemd in de Wet Bibob of in het bij de wet behorend Besluit Bibob. In deze beleidsregel wordt alleen ingegaan op het toepassingsbereik van de Wet Bibob welke van toepassing is voor de bestuursorganen van de gemeente.

 

Vergunningen

Waar het gaat om uitvoering van rijksregelgeving vallen vergunningen in het kader van de Omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk en het oprichten, het veranderen of het veranderen van de werking van een inrichting en de Drank- en Horecawet onder de werking van de Wet Bibob.

 In het Besluit Bibob worden lokale vergunningen als de exploitatievergunning voor horeca (droge en natte horeca), de vergunningen voor seksinrichtingen/ escortbedrijven, speelautomatenhallen, coffee- en smartshops en evenementenvergunningen (voor zover er sprake is van risico’s op criminele facilitering bij de verlening van een evenementenvergunning) onder de werking van de wet gebracht.

 

Overheidsopdrachten

De branches waarbinnen overheidsopdrachten kunnen worden geweigerd op grond van de wet zijn beperkt tot de ICT-, de bouw- en de milieusectoren. Bij de aanbestedingsprocedures wordt aangesloten bij de Europese richtlijnen en kan met behulp van een advies van het landelijk Bureau Bibob nadere invulling worden gegeven aan de daarin vermelde uitsluitingsgronden.

Met de inwerkingtreding van de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob per 1 juli 2013 is het toepassingsbereik uitgebreid met:

Vastgoed- en grondtransacties waar de overheid betrokken is als civiele partij:

een overeenkomst of een andere rechtshandeling met betrekking tot een onroerende zaak met als doel:

  • 1º.

    het verwerven of vervreemden van een recht op eigendom of het vestigen, vervreemden of wijzigen van een zakelijk recht;

  • 2º.

    huur of verhuur;

  • 3º.

    het verlenen van een gebruikrecht; of

  • 4º.

    de deelname aan een rechtspersoon, een commanditaire vennootschap of een vennootschap onder firma die het recht op eigendom of een zakelijk recht met betrekking tot die onroerende zaak heeft of die onroerende zaak huurt of verhuurt.

  • 1.

    Specifieke vergunningen uit de Woningwet;

  • 2.

    Relevante vergunningen op grond van gemeentelijke verordeningen;

  • 3.

    Alle subsidies zonder toestemming van de minister van Veiligheid en Justitie;

  • 4.

    Vergunningen in het kader van uitvoer, doorvoer en overdracht van strategische goederen en diensten;

  • 5.

    Vuurwerkimportvergunningen;

  • 6.

    Exploitatievergunningen voor speelautomaten.

Na inwerkingtreding van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche zal de vergunningplicht bij wet geregeld worden en vervalt de grondslag uit de gemeentelijke verordening.

  

2. Uitgangspunten beleidsregel Wet Bibob

 2.1 Subsidiariteit- en proportionaliteitsbeginsel.

Op basis van de Memorie van Toelichting van de Wet Bibob zijn de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit belangrijke uitgangspunten van de wet. Het instrument Bibob dient dan ook een ultimum remedium te zijn. Daarom bekijkt het bestuursorgaan eerst zelf of er geen bestaande weigerings- en/of intrekkingsgronden aanwezig zijn. Deze bestaande weigerings- en/of intrekkingsgronden hebben namelijk ook betrekking op de integriteit van de aanvrager of vergunninghouder.

 Te denken valt bijvoorbeeld aan de eis “niet in enig opzicht van slecht levensgedrag te zijn” of de eisen van het ‘Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet’.

 Op de tweede plaats dient het bestuursorgaan te onderzoeken of zij niet zelfstandig de Wet Bibob kan toepassen. Dit vindt plaats met behulp van de in artikel 30 van de Wet Bibob omschreven aanvraagformulieren. Hierin wordt onder meer gevraagd wie de leidinggevenden dan wel vermogensverschaffers van betrokkene(n) zijn, en wie de eventuele onderaannemer is en wat de wijze van financiering is.

 

Wanneer een bestuursorgaan zelf voldoende informatie heeft weten te verzamelen waaruit blijkt dat er sprake is van een situatie als omschreven in artikel 3 van de Wet Bibob kan het bestuursorgaan rechtstreeks overgaan tot weigering of intrekking van de vergunning.

 

Het niet meewerken aan het invullen van het Bibob-vragenformulier mag hierbij overigens door het bestuursorgaan worden uitgelegd als een ernstig gevaar op crimineel misbruik en kan dus direct leiden tot intrekking of weigering van de vergunning.

 

2.2 Evenredigheidsbeginsel

De wetgever heeft in artikel 3 van de Wet Bibob eveneens tot uiting gebracht dat de weigering dan wel intrekking als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, slechts plaats vindt indien deze evenredig is met de mate van gevaar en voor zover het ernstige gevaar als bedoeld in artikel 3 de ernst van de strafbare feiten betreft (zie artikel 3, vijfde lid Wet Bibob). Hiermee wordt bedoeld dat de strafbare feiten die aan de orde zijn, betrekking dienen te hebben op activiteiten waarvoor de vergunning of subsidie wordt of is aangevraagd. Iemand die bijvoorbeeld ooit is veroordeeld voor winkeldiefstal, kan niet om die reden een omgevingsvergunning worden geweigerd.

 2.3 Administratieve lasten

Het toepassen van het Bibob-instrumentarium zorgt voor een lastenverzwaring bij de aanvrager, deze zal immers meer gegevens bij de aanvraag om een beschikking moeten overleggen.

Indien daadwerkelijk wordt overgegaan tot het aanvragen van een advies bij het Landelijk Bureau Bibob zal tevens de termijn waarbinnen een beslissing op de aanvraag wordt genomen worden opgeschort. Dit staat haaks op het streven te komen tot een lastenverlichting voor burgers en bedrijven en een snellere doorlooptijd van het afhandelen van aanvragen.

Algemeen uitgangspunt van de beleidslijn is dat de aanvrager niet onnodig wordt belast met allerlei procedures en uitgebreide formulieren, indien dit niet noodzakelijk is.

Dit betekent dat met het toepassen van het Bibob-instrumentarium terughoudend zal worden omgegaan. Een effectieve toepassing van het Bibob-instrumentarium is gediend met een selectieve inzet hiervan.

Door de Wet Bibob alleen van toepassing te verklaren op risicovolle branches dan wel gebieden of sectoren, worden administratieve lasten beperkt.

  

3. Artikelsgewijze toelichting

 Hoofdstuk 1: Inleidende bepalingen

 

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In de beleidsregel wordt een aantal definities beperkter gedefinieerd dan in de Wet Bibob. Het gaat om de definities ‘beschikkingen en opdrachten’ en ‘betrokkene’. De genoemde begrippen worden in de beleidsregel beperkt uitgelegd, vanwege de in de beleidsregel gemaakte keuze de Wet bibob niet in zijn geheel toe te passen.

In de beleidsregel wordt verder gebruik gemaakt van een aantal nieuwe definities. Het gaat om de definities ‘aanvraag’, ‘bestuursorgaan’ en ‘Bibobtoets’. Het begrip ‘aanvraag’ wordt ruim uitgelegd en omvat zowel de aanvraag om een beschikking te nemen als het aanbod tot een overheidsopdracht.

  

Hoofdstuk 2 en 3: Toepassingsbereik

Publiekrechtelijke beschikking en privaatrechtelijke transacties

In de beleidslijn is een onderscheid gemaakt in de tweeledige positie van de overheid, namelijk als publiekrechtelijke partner en als privaatrechtelijke partner.

  • A.

    Publiekrechtelijke beschikkingen

Artikel 2.1

In artikel 2.1, lid 1, zijn de beschikkingen opgenomen, waarbij het wenselijk is om bij elke aanvraag een Bibob-toets te doen. De keuze hiertoe is ingegeven door ervaringen in de achterliggende jaren, waarbij gebleken is dat de onderhavige bedrijfsmatige activiteiten middels deze beschikkingen gekenmerkt worden door onder andere:

  • zeer laagdrempelig door de geringe functie-eisen voor de onderhavige ondernemingen;

  • grootschalig gebruik van zogenaamd cash-geld, waardoor zij extra bevattelijk zijn voor invloeden vanuit criminele organisaties voor zogenaamde witwaspraktijken;

  • bedrijfsmatige activiteiten die minder locatie/plaatsgebonden zijn, waardoor het zogenaamde waterbedeffect zich hier nadrukkelijk kan voordoen. Op het moment dat het bestuursorgaan met de betrokken ondernemer middels een Bibob-toets een verantwoorde inschatting heeft gemaakt van haar integriteitsrisico, kan in het verdere verloop van de bestuurlijke relatie tussen het bestuursorgaan en betrokkene maatwerk worden ontwikkeld in geval er sprake is van een aanvraag voor een nieuwe beschikking. Belangrijk daarbij is dat zowel ten aanzien van de betrokkene zelf als de personen die op hem invloed kunnen uitoefenen, zich geen veranderingen hebben voorgedaan.

In artikel 2.1 lid 3 staat benoemd bij welke instanties de bibob toets in beginsel niet toegepast wordt.

Artikel 2.2.

Als er gevallen zijn die niet in artikel 2.1. genoemd staan, maar waar op grond van bijv. eigen ingewonnen advies duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dan kan op basis van dit artikel een Bibob toets plaatsvinden. Wel moet het gaan om beschikkingen die of omschreven staan in artikel 1 Wet Bibob , besluit Bibob of gemeentelijke verordeningen. (restcategorie).

 B.Privaatrechtelijke transacties

In artikel 3.1 is de toepasbaarheid bij vastgoedtransacties omschreven. Dit betreft een uitbreiding van de toepasbaarheid van het Bibob-instrument in een sector, die in zijn algemeenheid als krachtig en betrouwbaar kan worden beschouwd, maar op onderdelen gebleken is ernstig kwetsbaar te zijn voor invloeden vanuit de criminele omgeving. Voor het uitsluiten van deze invloeden binnen deze sector zullen maatregelen vanuit diverse actoren binnen deze sector zelf noodzakelijk zijn. Daarbij kunnen initiatieven komen vanuit bijvoorbeeld de makelaardij, het notariaat en de taxateurs. Ook het Kadaster kan een signalerende rol vervullen in geval een onroerend goed in korte tijd meerdere keren in andere handen overgaat.

 

De uitbreiding van de Bibob-wetgeving op dit onderwerp beperkt zich tot de gevallen waarin een bestuursorgaan, middels een privaatrechtelijke transactie, partij is. Daarbij is het niet gewenst om bij elke transactie tot inzet van dit instrument te besluiten. Zoals eerder gezegd is de onroerendgoedsector in zijn algemeenheid krachtig en betrouwbaar. De toepassing zal dan ook beperkt worden tot de gevallen waarin gemotiveerd tot inzet kan worden besloten.

  

Hoofdstuk 4. Procedure aanvraag om vergunning

In hoofdstuk 4 wordt de procedure voor het aanvragen om vergunning beschreven.  Om te komen tot een goede beoordeling in het kader van de Wet Bibob heeft het bestuursorgaan op grond van artikel 30 Wet Bibob de mogelijkheid om de aanvrager/ houder van een vergunning, subsidie of een gegadigde voor een overheidsopdracht vragen te stellen die zien op de bedrijfsstructuur, financiering, betrokken (rechts)personen etc.

Voor het toetsen van aanvragen aan de Wet Bibob wordt gebruik gemaakt van het op grond van artikel 30 van de Wet Bibob door het Landelijk Bureau Bibob vastgestelde Bibob-vragenformulier (inclusief bijlageformulier). Dit Bibob-vragenformulier maakt integraal onderdeel uit van de aanvraag. Dit Bibob-vragenfomulier geldt voor alle aanvragen voor vergunningen, subsidies of gegadigden voor een overheidsopdracht welke onder het toepassingsbereik van deze beleidsregel vallen.

 Aan de hand van de door de aanvrager ingevulde Bibob-vragenformulier wordt door het bestuursorgaan een zorgvuldige en geobjectiveerde Bibob-toets uitgevoerd. Ook kan mede op basis van de ontvangen informatie nader onderzoek worden gedaan naar de aanvrager in zogenaamde open bronnen (w.o. de Kamer van Koophandel, Kadaster, Hypotheekregister, e.d.)

Bij de uitvoering van het eigen onderzoek, zal het bestuursorgaan in eerste aanleg gebruik maken van alle relevante gegevens uit haar eigen informatiehuishouding. Ook zal zij gebruik kunnen maken van de relevante informatie, die voor haar beschikbaar is in z.g. open bronnen.

De beschikbaarheid van relevante informatie in de z.g. gesloten bronnen is door de onderliggende regelgeving beperkt. Middels de wijziging van wetgeving, heeft het bestuursorgaan sinds 1 juli 2013 een ruimere bevoegdheid verkregen tot het handelsregister van de Kamer van Koophandel en het Justitieel Documentatie Systeem.

De Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC) zijn door de wetswijziging bevoegd om het volledige eigen onderzoeksdossier als ook een daarop gebaseerd adviesrapport van het Bureau in te zien. Op die manier wordt hun ondersteunende en coördinerende rol naar bestuursorganen bij de uitvoering van de Bibob-wetgeving, nadrukkelijk versterkt. Het RIEC kan de eigen onderzoeksfase van het bestuursorgaan versterken door het verstrekken van relevante informatie, die afkomstig is van de partners in het samenwerkingsverband. Ook kunnen zij adviseren om in concrete gevallen wel/niet over te gaan tot het doen van een adviesverzoek bij het Landelijk Bureau Bibob.

De beslissing aan het einde van een Bibob-toets blijft uiteindelijk een zelfstandige bevoegdheid voor de gemeente, waarbij zij, in geval van weigering dan wel intrekking, haar besluit afdoende moet motiveren

  

Hoofdstuk 5. Besluitvorming

Het bestuursorgaan gaat over tot het negatief beschikken op de aanvraag op grond van de Wet Bibob, indien sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. Het bestuursorgaan heeft hierbij een eigen verantwoordelijkheid om te bepalen of er sprake is van een ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. Het advies van het Landelijk Bureau Bibob kan hierbij als motivering aan ten grondslag liggen.

 Hergebruik Bibob -advies

Ingevolge artikel 29 van de Wet Bibob mag het bestuursorgaan dat of de aanbestedende dienst die een advies ontvangt, dat advies gedurende twee jaren gebruiken in verband met een andere beslissing. Wel dient het bestuursorgaan bij haar besluitvorming zich te vergewissen of de in het bibob-advies opgenomen informatie nog actueel is en toepasbaar is op andere beslissingen.