Regeling vervallen per 01-03-2013

APV Maasgouw 2012

Geldend van 01-03-2013 t/m 28-02-2013

Intitulé

APV Maasgouw 2012

  De raad van de gemeente Maasgouw,     Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders     B E S L U I T :     De APV Maasgouw 2012 inclusief bijbehorende toelichting vast te stellen.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

  In deze verordening wordt verstaan onder: a.   openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b; b.   weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994; c.   openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn; d.   bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet; e.   rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht; f.   bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren; g.   gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet; h.   handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen; i.    hij/zij: waar hij staat in deze verordening wordt ook zij bedoeld; j.   bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1:2 Bslistermijn

  1.   Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. 2.   Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen. 3.   In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:6, vierde lid of artikel 2:7. 4.   Het bepaalde in het eerste en het tweede lid geldt niet voor de beslissing op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

  Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend buiten de termijn, die wordt vermeld in het betreffende artikel van deze verordening, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen. Indien in het betreffende artikel geen termijn is vermeld voor de indiening van een vergunning of ontheffing, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen indien de aanvraag wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  1.   Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en/of beperkingen worden verbonden.       Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de                        belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist. 2.   Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden       voorschriften en/of beperkingen na te komen.  

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

  Elke vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.  

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

  De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd: a.   indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt; b.   indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist; c.   indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en/of beperkingen niet zijn of worden nagekomen; d.   indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; e.   indien de houder dit verzoekt.  

Artikel 1:7 Termijnen

  De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van: de openbare orde; de openbare veiligheid; de volksgezondheid; de bescherming van het milieu; het uiterlijk aanzien van de gemeente.

Artikel 1:9 Lex silencio positivo van toepassing

  Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing voor artikel 2:5 in deze verordening: ontheffing van het verbod optreden als straatartiest.  

Artikel 1:10 Lex silencio positivo niet van toepassing

  Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de volgende artikelen in deze verordening: Artikel 2:17            : vergunning evenementen; Artikel 2:20            : terrasvergunning; Artikel 2:32            : exploitatievergunning speelgelegenheid; Artikel 3:4  : vergunning seksinrichting; Artikel 4:16 : ontheffing van het verbod tot recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen; Artikel 5:15            : ontheffing van het ventverbod.  

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  1.   Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden. 2.   Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of hij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie of de buitengewoon opsporingsambtenaar werkzaam voor de gemeente Maasgouw zijn weg te vervolgen of zich in de door deze aangewezen richting te verwijderen. 3.   Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet. 4.   De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod. 5.   Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2:2 Gebiedsontzegging

  Degene die zich in een door de burgemeester aangewezen gebied, waarin naar zijn oordeel de openbare orde is verstoord, gedraagt in strijd met de in lid 5 genoemde overtredingen, dient zich terstond uit dat gebied te verwijderen en zich daar gedurende 24 uur verwijderd te houden, nadat door of namens de burgemeester hem een daartoe strekkend bevel is gegeven. Het in het eerste lid genoemde bevel wordt niet eerder gegeven dan na een eerste overtreding als genoemd waarvan proces-verbaal is opgemaakt en zich een soortgelijke tweede overtreding heeft voor gedaan waarbij de overtreder de aanzegging heeft gekregen dat bij een derde overtreding verwijdering volgt uit genoemd gebied voor vierentwintig uur. Degene die in een door de burgemeester aangewezen gebied, als bedoeld in het eerste lid, in de door de burgemeester bepaalde termijn na een derde overtreding zoals genoemd in het tweede lid, een nieuwe overtreding begaat, dient zich terstond na bevel van of namens de burgemeester uit dat gebied te verwijderen en zich veertien dagen verwijderd te houden. Degene die in een door de burgemeester aangewezen gebied, als bedoeld in het eerste lid, in de door de burgemeester bepaalde termijn na een vierde overtreding zoals genoemd in het derde lid, een nieuwe overtreding begaat, dient zich terstond na bevel van of namens de burgemeester uit dat gebied te verwijderen en zich vier weken verwijderd te houden. De strafbare feiten waarop gebiedsontzeggingen van toepassing kunnen zijn, zijn: samenscholing en ongeregeldheden (vechten op de openbare weg) (artikel 2:1 APV); ordeverstoring in horecabedrijf (artikel 2:26 APV); betreden gesloten woning of lokaal (artikel 2:34 APV); betreden van plantsoenen e.d. (artikel 2:38 APV); rijden over bermen (artikel 2:39 APV); hinderlijk gedrag op openbare plaatsen (artikel 2:40 APV); verboden drankgebruik (artikel 2:41 APV); verboden gedrag bij of in gebouwen (artikel 2:43 APV); hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten (artikel 2:44 APV); drugshandel op straat (artikel 2:61 APV); straatprostitutie (artikel 3:9 APV); natuurlijke behoefte doen (artikel 4:7 APV).

Afdeling 2 Betoging

Artikel 2:3 Kennisgiving betogingen op openbare plaatsen

  Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging schriftelijk kennis aan de burgemeester. De schriftelijke kennisgeving dient twee werkdagen voordat de betoging wordt gehouden aan de burgemeester te worden gegeven. De kennisgeving bevat: naam en adres van degene die de betoging houdt; het doel van de betoging; de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging; de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging; voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling; maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen. Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:4 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen. Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren. Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:5 Straatartiest e.d.

  Het is verboden om ten behoeve van publiek langer dan 30 minuten per dag in een straal van 100 meter rondom detailhandel en horeca binnen de gemeente als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of straatmuzikant op te treden. De burgemeester kan de werking van het in het eerste lid gestelde verbod beperken tot bepaalde dagen en uren. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.  

Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:6 Het plaatsen van voorwerpen op, aan of boven de weg in strijd met de publieke functie ervang

  Het is verboden de weg, een weggedeelte of andere openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, indien het voorwerp of beoogde gebruik: schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg; hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde, het uiterlijk aanzien van de gemeente of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen aan de plaatsing van voorwerpen op of aan de weg. Het bevoegd bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.   Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor: evenementen als bedoeld in artikel 2:17; standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17; terrassen als bedoeld in artikel 2:20; steigers en containers, voor zover deze niet zodanig zijn opgesteld dat zij hinder voor het verkeer kunnen opleveren en mits wordt voldaan aan de door het college te stellen nadere regels met betrekking tot het plaatsen van deze voorwerpen of stoffen. Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 2:7 Omgevingsverginnen voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg. De vergunning wordt verleend: als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit; door het college in de overige gevallen. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak. Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.  

Artikel 2:8 maken, veranderen van een uitweg

  Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg: indien degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in       een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie; indien het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden. Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg: indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht; indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats; indien het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen. De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen vier weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.

Afdeling 6 Veiligheid op de weg

Artikel 2:9 Winkelwagentjes

  De rechthebbende op een bedrijf, die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht ze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op een openbare plaats achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:10 Openen straatkolken e.d.

  Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:11 Kelderingangen e.d.

  Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:12 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  Het is verboden te roken in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende 1 april tot en met 30 september of een andere door het college aangewezen periode. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voorzover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen. Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voorzover in her daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:13 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd. Het bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:14 Objecten onder hoogspanningslijn

  Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2:15 Veiligheid op het ijs

  Het is verboden: voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen; bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 7 Evenementen

Artikel 2:16 Begripsbepaling

  In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van: bioscoopvoorstellingen; markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet  en artikel 5:21 van deze verordening; kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen; het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen; betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties; activiteiten als bedoeld in artikel 2:5 en 2:32 van deze verordening. Onder evenement wordt mede verstaan: een herdenkingsplechtigheid; een braderie; een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg; een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg; een klein evenement; een door het college aangewezen besloten feest. Onder klein evenement wordt verstaan een evenement waarvan gelet op de omvang, geluidsproductie en eindtijden de gevolgen als niet belastend worden ervaren. Er is sprake van een klein evenement wanneer voldaan is aan alle vereisten van artikel 2:17, vijfde lid, van deze verordening. Conform de definities van het Handboek openbare orde en veiligheid bij evenementen van de Veiligheidsregio Limburg-Noord wordt verstaan onder: A-evenement: risico-evenement - (grootschalig) evenement met een verhoogd risico. Dit zijn evenementen met een landelijke danwel sterke regionale uitstraling. Bij een dergelijk evenement wordt niet alleen publiek uit de eigen gemeente verwacht, maar ook van buiten de gemeente. B-evenementen: evenement met verhoogde aandacht - (grootschalig) evenement met een gemiddeld risico. Dit zijn evenementen met een lokale danwel regionale uitstraling. Bij een dergelijk evenement wordt niet veel publiek van buiten de gemeente verwacht. C-evenement: regulier evenement - eenvoudige (grootschalige) evenementen. Voorbeelden hiervan zijn straat- en buurtfeesten. De beoordeling van de bovenvermelde klasse-indeling vindt plaats aan de hand van het scoreformulier risicopotentie evenement behorende bij het aanvraagformulier voor een evenementenvergunning.

Artikel 2:17 Evenement

  Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren. Een vergunning voor een A-evenement dient minimaal 26 weken voorafgaand aan het evenement te worden aangevraagd. Een vergunning voor een B-evenement dient minimaal 14 weken voorafgaand aan het evenement te worden aangevraagd. Een vergunning voor een C-evenement dient minimaal 8 weken voorafgaand aan het evenement te worden aangevraagd. Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien: het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 100 personen, en; het evenement op zondag tot en met donderdag tussen 07.00 en 24.00 uur plaatsvindt of op vrijdag en zaterdag tussen 07.00 en 02.00 uur, en; van zondag tot en met donderdag geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 07.00 uur of na 23.00 uur en op vrijdag en zaterdag geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 07.00 uur of na 01.00 uur, en; indien het evenement plaatsvindt op de rijbaan (niet zijnde een hoofdweg), (brom)fietspad of parkeerplaats, er door verkeersmaatregelen belemmeringen voor het verkeer en de hulpdiensten voorkomen kunnen worden, en; slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10 m² per object, en; de beperking uit lid 3, sub e geldt niet ten aanzien van (party)tenten, met dien verstande dat indien er gebruik wordt gemaakt van een tent waarin meer dan 50 personen kunnen verblijven, er een gebruiksvergunning voor het gebruik van deze tent moet zijn verleend dan wel een ontvankelijke aanvraag daartoe is gedaan, en; er een organisator is, en; de organisator binnen 21 werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester. Het bevoegde bestuursorgaan kan nadere regels c.q. nadere voorschriften vaststellen ten aanzien van een evenement. De nadere regels c.q. nadere voorschriften, zoals bedoeld in lid 7 zijn rechtstreeks van toepassing op kleine evenementen. De burgemeester kan binnen 10 werkdagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:18 Ordeverstoring

  Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.  

Afdeling 8 Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:19 Begripsbepalingen

  openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid. Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder openbare inrichting wordt tevens verstaan een bij deze inrichting behorend terras en andere aanhorigheden; terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt. Onder houder wordt in deze paragraaf verstaan: degene die een openbare inrichting exploiteert. Deze paragraaf verstaat niet onder bezoekers: de gezinsleden van de houder, alsmede diens elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad; in de inrichting op dat moment werkzaam personeel; de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht; de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.  

Artikel 2:20 Terrassen

  Het is verboden zonder een vergunning van de burgemeester een voor publiek toegankelijk terras dat deel uitmaakt van een openbare inrichting te exploiteren of te doen exploiteren. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt geweigerd indien: een terras niet is gesitueerd direct aangrenzend aan of in de directe nabijheid van de horeca-inrichting van de aanvrager; uit de aanvraag blijkt dat door de afmeting van het terras op een trottoir of voetgangersgedeelte niet tenminste 1,20 meter vrije doorgang voor het verkeer is gewaarborgd, tenzij de burgemeester van oordeel is dat vanuit verkeerstechnisch oogpunt een doorgang van minder dan 1,20 meter verantwoord is; uit de aanvraag blijkt dat het terras gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig beheer van de weg en daaraan niet door het verbinden van voorschriften aan de vergunning tegemoet kan worden gekomen; uit de aanvraag blijkt dat het terras breder is dan de gevelbreedte van de horeca-inrichting, tenzij de burgemeester van oordeel is dat, gelet op onder meer de belangen van eigenaren/gebruikers van belendende percelen een afwijkende breedtemaat vereist of aanvaardbaar is; de aanvraag betrekking heeft op een terras op een binnenplaats of binnenterrein, dat wil zeggen een plaats of een terrein dat omsloten is door woningen, tenzij de burgemeester van oordeel is dat door het verbinden van voorschriften aan de vergunning overlast voor eigenaren/gebruikers van belendende percelen kan worden voorkomen; voor het terras ook andere vergunningen zijn vereist welke krachtens de desbetreffende wettelijke bepalingen niet kunnen worden verleend. Bij de uitoefening van zijn bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid kan de burgemeester  nadere regels vaststellen, c.q. nadere voorschriften stellen ten aanzien van: het waarborgen van de verkeersveiligheid; de inrichting van terrassen, inclusief het voeren van reclame op terrassen; de voorkoming van overlast voor eigenaren/gebruikers van belendende percelen. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan voorts worden geweigerd indien het       voorgenomen terras niet voldoet aan de nadere door de burgemeester vastgestelde regels als bedoeld in het derde lid. De burgemeester verbindt aan een terrasvergunning in elk geval voorschriften met betrekking tot de toegestane locatie en de toegestane omvang van het terras. Het verbod in het eerste lid geldt niet indien en voorzover de Wet milieubeheer van toepassing is.  

Artikel 2:21 Openingstijden terras

  Het terras mag niet geopend zijn vóór 08.00 uur. Het terras dient gesloten en opgeruimd te zijn om 00.00 uur. De burgemeester kan besluiten andere sluitingstijden vast te stellen voor een afzonderlijk terras.

Artikel 2:22 Sluitingstijd

  Het is de exploitant verboden de openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de openbare inrichting te laten verblijven: op maandag tot en met zondag tussen 02.00 uur en 07.00 uur. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het de houder van een cafetaria of snackbar verboden dit voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers te laten verblijven: op maandag tot en met zondag tussen 02.30 uur en 07.00 uur. De burgemeester kan besluiten andere sluitingstijden vast te stellen voor één of meer openbare inrichtingen. Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften. Het in het eerste lid vermelde verbod geldt niet tussen 02.00 en 04.00 uur op Nieuwjaarsdag en tussen 02.00 en 04.00 uur op Koninginnedag.

Artikel 2:23 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:22 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2:24 Aanwezigheid in gesloten openbare inrichting

  Het is bezoekers verboden zich in een openbare inrichting te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2:22 of ingevolge een op grond van artikel 2:23 genomen besluit gesloten dient te zijn.

Artikel 2:25 Handel in horecabedrijven

  In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De exploitant van een openbare inrichting laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt. Het in het tweede lid opgenomen verbod geldt niet voor snuffelmarkten, exposities, tentoonstellingen en beurzen, voor zover deze ter beoordeling van de burgemeester niet in strijd zijn met de weigeringsgronden uit artikel 1:8.

Artikel 2:26 Ordeverstoring in een openbare inrichting

  Het is verboden in een openbare inrichting  de orde te verstoren.

Artikel 2:27 Het college als bevoegd bestuursorgaan

  Indien de openbare inrichting geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2:20 tot en met 2:24.

Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:28 Begripsbepaling

  In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.  

Artikel 2:29 Kennisgeving exploitatie

  Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:30 Nachtregister

  De houder van een inrichting zoals bedoeld in artikel 2:28 is verplicht een register zoals bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht bij te houden.

Artikel 2:31 Verschaffing gegevens nachtregister

  Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.  

Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:32 Speelgelegenheden

  Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op: speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de    Kansspelen vergunning is verleend; speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen; speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in    artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten. De burgemeester weigert de vergunning: indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan; indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met de Speelautomatenverordening.

Artikel 2:33 Speelautomaten

  In dit artikel wordt verstaan onder: Wet: de Wet op de kansspelen; kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet; hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet; laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet. In hoogdrempelige inrichtingen zijn maximaal 2 kansspelautomaten toegestaan. In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan  

Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:34 Betreden gesloten woning of lokaal

  Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:35 Plakken en kladden

  Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is: een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen    aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen; met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te    brengen of te doen aanbrengen. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:36 Vervoer plakgereedschap e.d.

  Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:35.  

Artikel 2:37 Vervoer inbrekerswerktuigen

  Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben. Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:38 Betreden van plantsoenen e.d.

  Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

Artikel 2:39 Rijden over bermen e.d.

  Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 2:40 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  Het is verboden: op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping,    constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekwerk, omheining of andere afsluiting,    verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair; zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan weggebruikers of bewoners van nabij    de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:41 Verboden drankgebruik

  Het is verboden: op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben; op of aan de weg alcoholhoudende drank te nuttigen indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- en leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor: een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en    Horecawet; de plaats niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt    krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:42 Openlijk drugsgebruik

(vervallen)

Artikel 2:43 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  Het is verboden: zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden; zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of    te liggen. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en    soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich     zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo’n gebouw.

Artikel 2:44 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

  Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2:45 Neerzetten van fietsen e.d.

  Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien: dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek; daardoor die ingang versperd wordt; de verkeersveiligheid in gedrang komt.

Artikel 2:46 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

  Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:47 Bespieden van personen

  Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden. Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2:48 Loslopende honden

  Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen: binnen de bebouwde kom op een publiek toegankelijke plaats zonder dat die hond aangelijnd is; buiten de bebouwde kom op door het college aangewezen plaatsen; buiten de bebouwde kom zonder onmiddellijk toezicht; op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats,    zandbak, speelweide, begraafplaats of op een andere door het college aangewezen plaats. Het college kan plaatsen aanwijzen en/of ontheffing verlenen waar het verbod genoemd in het    eerste lid onder a niet geldt. De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet voor zover de eigenaar of houder   van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als   zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze   aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 2:49 Verontreiniginge door honden

  De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat indien de hond zich van uitwerpselen ontdoet deze onmiddellijk worden opgeruimd; Het gebod genoemd onder lid 1 geldt niet voor een blindengeleidehond of een ‘gehandicaptenhond’ die als zodanig door een erkende instantie is erkend; De opruimplicht geldt niet in gebieden: binnen en buiten de bebouwde kom op de door het college aangewezen uitlaatplaatsen en losloopgebieden die als zodanig zijn aangeduid; in de overige openbare ruimte buiten de bebouwde kom; Het college kan buiten de bebouwde kom gebieden en/of locaties aanwijzen waar wel een opruimplicht geldt. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 2:50 Gevaarlijke honden

  Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander: anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt; anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt. Voor het bepaalde in het eerste lid geldt bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een niet- verwijderbaar identificatiekenmerk. In het eerste lid wordt verstaan onder: muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel l, onder d, van de Regeling agressieve dieren; kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de    Regeling agressieve dieren.

Artikel 2:51 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer plaatsen aanwijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren: aanwezig te hebben, of; aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels, of; aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven. Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal dan door het college is aangegeven. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 2:52 Loslopend vee

  De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken;

Artikel 2:53 Bijen

  Het is verboden bijen te houden: binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven; binnen een afstand van dertig meter van de weg. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voorzover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid. Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2:54 Bedelarij

  Het is verboden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.  

Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:55 Begripsbepaling

  In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:56 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld: het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed; de datum van verkoop of overdracht van het goed; een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voorzover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed; de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen. De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2:57 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

  De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht: de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen: dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging; van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen; als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent; dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan; de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven; aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn; een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Afdeling 13 Vuurwerk

Artikel 2:58 Begripsbepalingen

  In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit ) van toepassing is.

Artikel 2:59 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijden de verkoopdagen

  Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

Artikel 2:60 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 14 Drugsoverlast

Artikel 2:61 Drugshandel op straat

  Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:62 Bestuurlijke ophouding

  De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:6, 2:7, 2:10, 2:40, 2:41, 2:43, 2:44, 2:60, 2:61, 5:49 of 5:50 van de Algemene Plaatselijke Verordening Maasgouw 2012 groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:63 Veiligheidsrisicogebieden

  De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet  bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:64 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere door de gemeenteraad aan te wijzen openbare plaatsen.

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1 Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

  In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding; prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding; seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar; escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend; sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd; exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen; beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf; bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van: de exploitant; de beheerder; de prostituee; het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is; toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6:2 van deze verordening; andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

  In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

  Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Seksrinrichtingen

  Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan. In de aanvraag om vergunning wordt gebruik gemaakt van het door het bevoegde bestuursorgaan vastgestelde formulier. In de vergunning wordt in ieder geval vermeld: de persoonsgegevens van de exploitant; de persoonsgegevens van de beheerder; en de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  De exploitant en de beheerder: staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij; is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet: met toepassing van het artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht  in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld; binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten; binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van: bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de   Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen; de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht; de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994; de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen; de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld: vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het     Wetboek van Strafrecht  of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake     rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt; een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt: bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning; bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven op maandag tot en met zondag tussen 04.00 en 14.00 uur. Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn. Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan: tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen; van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.   Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting: geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV   (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling),    XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de    Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Straatpostitutie

  Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken: op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden; gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen. Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen. De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid hij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid. De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is. Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 3:10 Sekswinkels

  Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen: indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt; anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Afdeling 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

  Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien: de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen; de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening; er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen  of de Vreemdelingenwet bepaalde. In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, worden geweigerd in het belang van: de openbare orde; het voorkomen of beperken van overlast; het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat; de veiligheid van personen of goederen; de verkeersvrijheid of -veiligheid; de gezondheid of zedelijkheid; de arbeidsomstandigheden van de prostituee. bij strijdigheid met het bepaalde in het “prostitutiebeleid Limburg-Noord”; Een vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, kan voorts worden geweigerd wanneer bij vestiging of de exploitatie het door de burgemeester vastgestelde lokale dan wel regionale maximum van het aantal toegelaten seksinrichtingen wordt overschreden. Een vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, kan voorts worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Voordat toepassing wordt gegeven aan het derde lid, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.  

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder g, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

  In deze afdeling wordt verstaan onder: Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer; inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit; houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft; collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden; incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen; geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting; geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting; onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen perioden. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen perioden. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van de volgende delen van de gemeente: Beegden, Heel en Panheel, Maasbracht/Brachterbeek, Ohé en Laak, Stevensweert, Linne, Thorn en Wessem. Het college maakt de wijziging van de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek – hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19  en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening- uiterlijk een half uur voor sluitingstijd te worden beëindigd. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  Het is een inrichting toegestaan maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19  en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste één week voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste één week voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingediend op de plaats op dat formulier vermeld. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek – hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19  en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening - uiterlijk een half uur voor sluitingstijd beëindigd. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

  Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen, indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft, wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting of openbare orde en veiligheid op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

  Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, vanwege het oefenen en het geven van uitvoeringen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat: de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen; de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein; de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten; bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast. Tabel  e afbeelding binnen de regeling   Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing. Het eerste lid geldt niet indien artikel 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening van toepassing is.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit  of de Provinciale milieuverordening Limburg.

Artikel 4:6a (Geluid) hinder door dieren

  Degene die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder veroorzaakt.

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Natuurlijke behoefte doen

  Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:8 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

  Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:9 Begripsomschrijvingen

(vervallen)

Artikel 4:10 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

(vervallen)

Artikel 4:11 Aanvraag omgevingsvergunning

(vervallen)

Artikel 4:12 Weigeringsgronden

(vervallen)

Artikel 4:12a Bijzondere vergunningsvoorschriften

(vervallen)

Artikel 4:12b Herplant-/instanthoudingsplicht

(vervallen)

Artikel 4:12c Schadevergoeding

(vervallen)

Artikel 4:12d Bestrijding iepziekte

(vervallen)

Artikel 4:12e Bomenverordening gemeente Maasgouw

(vervallen)

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben: onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan; bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan; kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:15 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.   Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben. Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet ruimtelijke ordening  of de Provinciale Verordening.

Artikel 4:14 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclamet

  Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of   ernstige hinder ontstaat voor de omgeving en die niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand.

Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:15 Begripsbepaling

  In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig, waarvoor geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen in de zin van artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:16 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd. Het verbod van het eerste lid geldt ook voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende van een terrein. Het in het tweede lid gestelde geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen, korter dan één week, in de besloten achtertuin voor eigen gebruik door de rechthebbende. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van: de bescherming van natuur en landschap; de bescherming van een stadsgezicht.

Artikel 4:17 Aanwijzing kampeerplaatsen

  Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4:16, eerste lid niet geldt. Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4:16, vijfde lid.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

  In deze afdeling wordt verstaan onder: voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990)  met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen; parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens ( RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan: het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen; het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend: voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden; voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden: drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen; de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

  Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

  Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt: langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te plaatsen of te hebben. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente. gedurende een periode langer dan 5 aaneengesloten dagen te parkeren op een plek, zichtbaar vanaf de openbare weg. Na deze periode mag, gedurende een periode van één week, niet binnen een straal van 500 meter van voornoemde plek worden geparkeerd. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 07.00 tot 19.00 uur. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

  Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen daar te parkeren waar bewoners of       gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden. Het verbod geldt niet voor in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet       Milieubeheer of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook. Dit verbod is niet van toepassing: op de weg; op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid; op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

  Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

Afdeling 2 Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd. Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

Afdeling 3 Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

  In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis; Onder venten wordt niet verstaan: het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet; het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet  of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:21; het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod

  Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid,de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt. Het is verboden te venten op: zondagen; maandag t/m zaterdag tussen 17.00 en 09.00 uur. Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet. Het college kan ontheffing verlenen van het in lid 1 en 2 bedoelde verbod. Het college kan nadere regels opstellen ten aanzien van de ontheffing.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

  Het verbod als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet. Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het eerste lid beperken door een verbod in te stellen: op door het college aangewezen openbare plaatsen, of voor bepaalde dagen en uren. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede lid.

Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepaling

  In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel. Onder standplaats wordt niet verstaan: een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet; een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:17.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd: indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand; indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt. Het college kan nadere regels opstellen ten aanzien van de standplaatsvergunning en weigeringsgronden.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

  Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  Het verbod van artikel 5:18, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement. De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Afdeling 5 Snuffelmarkten

Artikel 5:21 Begripsbepaling

  In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan: een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet; een evenement als bedoeld in artikel 2:17.

Artikel 5:22 Organiseren van een snuffelmarkt

  Het is verboden een snuffelmarkt te organiseren: indien de burgemeester het organiseren van de snuffelmarkt verboden heeft in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de leefomgeving, de volksgezondheid of het milieu; indien degene die voornemens is een snuffelmarkt te organiseren daarvan niet tevoren melding heeft gedaan. De organisator doet de melding als bedoeld in het eerste lid, onder b binnen vier weken voorafgaand aan de snuffelmarkt met vermelding van: naam en adres van de organisator; adres van het gebouw waar de snuffelmarkt gehouden wordt; de dagen en tijdstippen waarop de snuffelmarkt wordt gehouden; de frequentie van het houden van de snuffelmarkt; het soort van goederen en diensten dat wordt aangeboden en verhandeld; het aantal standplaatsen; het te verwachten aantal bezoekers. De snuffelmarkt kan worden gehouden indien de burgemeester niet binnen tien werkdagen na ontvangst van de melding heeft beslist dat het organiseren van de snuffelmarkt wordt verboden in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de leefomgeving, de volksgezondheid of het milieu. De burgemeester geeft daarvan binnen tien werkdagen na ontvangst van de melding aan de organisator met opgaaf van redenen bericht. Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

Afdeling 6 Openbaar water

Artikel 5:23 Algemene bepalingen en definities

  In deze afdeling wordt verstaan onder: schip: elk vaartuig of watervliegtuig, gebruikt of geschikt om te worden gebruikt als een middel van vervoer te water; klein schip: een schip waarvan de lengte minder dan 20 meter bedraagt, waartoe als lengte wordt aangemerkt de afstand van de voorkant van het voorste tot de achterkant van het achterste vaste deel van de romp, zonder boegspriet, de papegaaistok en het trimvlak, zulks met uitzondering van: een schip dat is gebouwd of ingericht om andere dan kleine schepen te assisteren, te duwen of langs zijde vastgemaakt mee te voeren; een schip dat meer dan 12 passagiers mag vervoeren; een veerpont, een visserschip, een duwbak. snelle motorboot: een klein schip dat, bij gebruikmaking van zijn mechanische middelen tot voortbeweging, sneller kan varen dan 20 kilometer per uur; waterscooter: een snelle motorboot, gebouwd of ingericht om door een of meer personen skiënd door of over het water te worden voortbewogen; visboot: een vaartuig, kennelijk ingericht om enkel door spierkracht te worden voortbewogen en bestemd voor de uitoefening van de sportvisserij; bedrijfsvaartuig: een vaartuig waarin of waarmede een bedrijf of beroep wordt of kan worden uitgeoefend; haven: een tot duurzame exploitatiebestemde accommodatie te land en/of te water, waar bedrijfsmatig gelegenheid wordt geboden tot het ter plaatse al of niet onder toezicht gedurende langere tijd achterlaten van een vaartuig, ongeacht of met die exploitatie al of niet winst wordt beoogd; surfoever: een veelal door borden of andere merktekens aangeduide plaats op de oever waar door surfers pleegt te worden aangeland; zweminrichting: een voor het publiek toegankelijke plaats welke is ingericht om te worden gebruikt voor het zwemmen, tezamen met de daarbij behorende terreinen, gebouwen en getimmerten en uitrustingen; zwemgelegenheid in oppervlaktewater: locatie in oppervlaktewater, niet zijnde een zweminrichting, waar door een aanmerkelijk aantal personen in elkaars nabijheid pleegt te worden gezwommen; passantenplaats; een ligplaats uitsluitend bestemd voor pleziervaartuigen, welke maximaal drie achtereenvolgende dagen mag worden ingenomen. Onder dag wordt verstaan de periode tussen 00.00 uur en 24.00 uur. Onder oevers zijn mede begrepen de oeverbeschermingen en de daarvan deel uitmaken de beplantingen.

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard. Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water. De verboden in het eerste en derde lid gelden niet voor in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water: nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente; beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement of de de Wet beheer rijkswaterstaatswerken. Dit artikel is niet van toepassing op rondvaartboten.

Artikel 5:26 Aanmeren rondvaartboten

  Het is verboden zonder vergunning van het college met een rondvaartboot af te meren aan de daartoe aangewezen rondvaartsteigers. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van: de openbare orde; veiligheid op het openbare water; het voorkomen van overlast.

Artikel 5:27 Aanwijzingen ligplaats

  Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5:24 bepaalde kan het college aan de schipper op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente. De schipper op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement of de de Wet beheer rijkswaterstaatswerken.

Artikel 5:28 Verbod op innemen ligplaats

  Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5:25 en 5:27 bepaalde.

Artikel 5:29 Verbod innemen ligplaats buiten de havens

  Onverminderd het in artikel 5:25 bepaalde is het verboden met een vaartuig buiten de havens, langer dan 3 achtereenvolgende dagen op dezelfde plaats ligplaats te houden of, indien het vaartuig is verhaald, binnen 3 dagen wederom dezelfde ligplaats in te nemen. Voor de toepassing van dit verbod wordt onder dag verstaan de tijd tussen 00.00 uur en 24.00 uur. Met haven in lid 1 wordt bedoeld een tot duurzame exploitatie bestemde accommodatie te land en/of te water, waar, al dan niet bedrijfsmatig, gelegenheid wordt geboden tot het ter plaatse al dan niet onder toezicht, gedurende een bepaalde tijd achterlaten van een vaartuig, ongeacht of met die exploitatie al of niet winst wordt beoogd. Indien het vaartuig wordt verhaald naar een plaats gelegen binnen een afstand van 500 meter hemelsbreed gemeten van een eerder ingenomen verboden ligplaats, wordt het vaartuig geacht op dezelfde plaats te zijn blijven liggen. Het in lid 1 vermelde verbod geldt niet voor bedrijfsvaartuigen die direct of indirect betrokken zijn bij ontgronding danwel bij de inrichting van de wateren. Het college kan gedeelten van wateren aanwijzen, waar de in lid 1 vervatte verboden niet gelden ten aanzien van visboten. Het college kan aan de schipper op een vaartuig voorschriften stellen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente. Het verbod in het eerste lid en het bepaalde in het zesde lid geldt niet voor in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, of in artikel 5:24 tot en met 5:28 van deze verordening.

Artikel 5:30 Verbod innemen ligplaats/verbod tot ankeren

  Het is verboden: met een vaartuig aan de oevers of op de wateren ligplaats in te nemen. met vaartuigen ligplaats in te nemen in de voor de oever gelegen rietkraag. in de rietkraag of oever te ankeren. vaartuigen te water te laten, uit het water te halen, op gronden neer te leggen of te laten leggen anders dan op de daarvoor door het college aangewezen plaatsen welke ter plaatse nader zijn aangeduid. Het is verboden vaartuigen te bouwen, te verbouwen, of te slopen, behoudens binnen de daartoe op grond van andere wettelijke voorschriften bestemde en als zodanig in gebruik zijnde inrichtingen.

Artikel 5:31 Beschadigen van waterstaatswerken

  Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbaar water, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen. Het verbod geldt niet voor in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement of de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken.

Artikel 5:32 Reddingsmiddelen

  Het is verboden een voor het redden van drenkeling bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor onmiddellijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:33 Veiligheid op het water

  Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden. Het verbod geldt niet voor in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, of de Wet beheer rijkswaterstaatswerken.

Artikel 5:34 Overlast aan vaartuigen

  Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Artikel 5:35 Commerciële activiteiten

  Het is verboden zonder vergunning van het college zich met een vaartuig binnen de wateren te begeven met het doel commerciële activiteiten te verrichten zoals het drijven van handel of het beroepsmatig verschaffen van nachtverblijf.

Artikel 5:36 Verbod (ver)bouwen vaartuigen

  Het is verboden binnen openbaar water, waarop het Binnenvaartpolitiereglement van toepassing is alsmede voor de aan dit water grenzende oevers binnen een afstand van 150 meter uit de oeverlijn, vaartuigen te bouwen, te verbouwen of te slopen, behoudens binnen de daartoe op grond van andere wettelijke voorschriften bestemde en als zodanig in gebruik zijnde inrichtingen.

Artikel 5:37 Watersportvoorzieningen

  Het is verboden havens, aanlegsteigers, surfstranden, hellingen, beschoeiingen, danwel andere watersportvoorzieningen te hebben zonder ontheffing van het college. Dit verbod geldt niet voor die voorzieningen die ingevolge een geldend bestemmingsplan als zodanig zijn aangewezen danwel waarvoor wettelijk benodigde medewerking ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend.

Artikel 5:38 Waterscooters

  Het is verboden op oevers, wateren en plassen een waterscooter, welke zich in een kennelijk voor onmiddellijk gebruik geschikte en beoogde staat bevindt, bij zich te hebben anders dan op daartoe door of namens de Minister van Verkeer en Waterstaat - ingevolge het Binnenvaartpolitiereglement - of door het college aangewezen plaatsen.

Artikel 5:39 Overige verboden

  Het is verboden: binnen twintig meter van een als zodanig in gebruik zijnde zweminrichting, zwemgelegenheid of surfoever te ankeren; vaartuigen te water te laten, uit het water te halen, op gronden neer te leggen of te laten leggen anders dan op de daarvoor door het college aangewezen plaatsen welke ter plaatse zijn aangeduid.

Afdeling 6 Openbaar water

Artikel 5:40 Bstemming passantenhavens

  De binnen de gemeente als zodanig aangeduide passantenhavens zijn uitsluitend bestemd voor pleziervaartuigen met een maximale lengte van 15 meter en een maximale diepgang van 1.80 meter. Het is verboden met andere vaartuigen ligplaats in te nemen in de passantenhavens. Het is verboden ligplaats in te nemen op de volgens aanduiding voor anderen gereserveerde gedeelten van de betreffende steigers in de passantenhavens. Het college kan van het onder 1 en 2 gestelde vrijstelling verlenen.

Artikel 5:41 Tijden van verblijf

  Het is verboden langer dan 3 achtereenvolgende dagen (3 x 24 uur) ligplaats in dezelfde passantenhaven in te nemen en nadat deze periode verstreken is binnen 12 uren opnieuw ligplaats in dezelfde passantenhaven in te nemen. Het is verboden tussen zonsondergang en zonsopgang ligplaats in te nemen, vaartuigen te verplaatsen of de passantenhaven te verlaten. Het college kan van het onder 1 en 2 gestelde vrijstelling verlenen.

Artikel 5:42 Afmeren

  De schipper op een vaartuig dient ervoor te zorgen, dat het vaartuig op deugdelijke wijze is afgemeerd, zodanig dat het vrij van andere vaartuigen, steigers of palen blijft.

Artikel 5:43 Liggeld

  Voor het verblijf met een vaartuig in de passantenhaven tussen 18.00 en 07.00 uur is een liggeld verschuldigd. Het liggeld en de wijze van inning van het liggeld wordt door het college vastgesteld.

Artikel 5:44 Bebruiksregels

  Het is verboden in de passantenhaven te zwemmen, te spelevaren, te hengelen of te surfen. Van 22.00 uur tot de volgende ochtend 7.00 uur dient de nachtrustperiode in acht te worden genomen. Ook daarbuiten is geluidhinder of anderszins hinderlijk gedrag verboden. Eigenaars van huisdieren dienen ervoor te zorgen, dat hun dieren de steigers en de havens niet bevuilen.

Artikel 5:45 Milieuhygiëne en veiligheid

  Het is niet toegestaan roerende zaken op de kaden te plaatsen en deze kaden anders te gebruiken dan overeenkomstig de bestemming. Het verwijderen van afval of vuilnis en het lozen van de inhoud van vuilwatertanks, chemische toiletten etc. is op de locatie van de passantenhaven verboden. Gebruik dient te worden gemaakt van elders door derden ter beschikking gestelde voorzieningen. Indien als gevolg van een ongeval, lekkage of anderszins benzine, andere ontvlambare of verontreinigde stoffen overboord gaan of anderszins in het water of op de oever terechtkomen, is de schipper op een vaartuig verplicht dit onmiddellijk aan de beheerder of bij diens afwezigheid aan de politie te melden. Het gebruik van een direct op het water lozend toilet is verboden. Het vaartuig dient te zijn uitgerust met een goed functionerende brandblusser.

Artikel 5:46 Verbod onderhoudswerkzaamheden

  Het is verboden in de passantenhaven zonder ontheffing van het college belangrijke reparaties of groot onderhoud aan vaartuigen te verrichten of te doen verrichten.

Artikel 5:47 Ordebepaling

  De schipper op een vaartuig is zolang het vaartuig in de passantenhaven verblijft verplicht alle aanwijzingen op te volgen van de beheerder en toezichthoudende (milieu-)ambtenaren van de gemeente Maasgouw.

Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:48 Crossterreinen

  Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoel in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990  een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen: in het belang van het voorkomen of beperken van overlast; in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden; in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek. Voor de toepassing van het eerste lid wordt dat onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:49 Beperking verkeer in natuurgebieden

  Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen: in het belang van het voorkomen van overlast; in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden; in het belang van de veiligheid van het publiek. Het verbod in het eerst lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden: ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens     artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten; die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld; die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd; van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld; voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet: op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994; binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening ‘Stiltegebieden’ aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als ‘toestel’. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 8 Verbod vuur te stoken

Artikel 5:50 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben. Het verbod geldt niet voorzover het betreft: verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke; sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand; vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert. Sint Maartensvuren welke onder toezicht van de Brandweer worden gestookt. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna. Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening Limburg.

Afdeling 9 Verstrooing van as

Artikel 5:51 Begripsbepaling

  In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging  op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:52 Verboden plaatsen

  Incidentele asverstrooiing is verboden op: verharde delen van de weg; gemeentelijke begraafplaatsen, behalve op de daartoe bestemde plaatsen. Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen en dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

Artikel 5:53 Hinder of overlast

  Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

  Overtreding van de gebods- en verbodsbepalingen genoemd in hoofdstuk 2 tot en met 5 en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  Met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de politieambtenaren werkzaam binnen het grondgebied van de gemeente Maasgouw; buitengewoon opsporingsambtenaren en faunabeheerders, welke werkzaam zijn binnen het district midden-Limburg van de politie regio Limburg-Noord en/of deeluitmaken van het BOA netwerk van de politie midden-Limburg regio Limburg-Noord; de ambtenaren van de Brandweer Roermond voor zover zij werkzaam zijn binnen het grondgebied van de gemeente Maasgouw; medewerkers van de afdeling Veiligheid, Vergunningen en Handhaving ieder voor zover het betreft zaken welke aan zijn toezicht zijn toevertrouwd; ambtenaren van de provincie Limburg belast met het toezicht op handhaving van de openbare ruimte en/of milieuwetgeving in opdracht van de gemeente Maasgouw; werknemers van de milieudienst Regio Eindhoven die in opdracht van de gemeente Maasgouw controles uitvoeren; ambtenaren van de waterschappen die in opdracht van de gemeente Maasgouw controles uitvoeren; de Groene Brigade van de provincie Limburg voor zover het betreft zaken welke aan hun toezicht zijn toevertrouwd. Voorts zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de door het college dan wel de burgemeester aangewezen personen.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

  Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  De Algemene Plaatselijke Verordening Maasgouw 2010 na eerste wijziging wordt ingetrokken. De Algemene Plaatselijke Verordening Maasgouw 2012 treedt op 1 januari 2012 in werking.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

  Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Citeertitel

  Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening Maasgouw 2012.

Ondertekening

  Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Maasgouw, d.d. 15 december 2011.       De raad voornoemd;   De griffier, De voorzitter,                 S.B.J. Backus S.H.M. Strous