Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Maasgouw 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m heden

Intitulé

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Maasgouw 2015

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet (PW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      uitkeringsnorm:

      • ·

        de op de leef- en woonsituatie van toepassing zijnde bijstandsnorm conform de PW, eventueel aangevuld met de bijzondere bijstand voor levensonderhoud voor 18 tot 21 jarigen;

      • ·

        de bijzondere bijstand, voorzover deze te relateren is aan de afstemmingswaardige gedraging;

      • ·

        de op belanghebbende van toepassing zijnde grondslag bedoeld in artikel 5, vierde lid IOAW/IOAZ;

    • b.

      uitkeringsgerechtigde: belanghebbende bedoeld in artikel 1 onder l van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • c.

      UWV: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;

    • d.

      wetten: de IOAW, de IOAZ en de Participatiewet

Artikel 2. Het verlagen van de uitkering

  • 1. Als de belanghebbende de in de wetten opgenomen verplichtingen naar het oordeel van het college niet of in onvoldoende mate nakomt wordt de uitkering verlaagd

  • 2. De verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de bijzondere persoonlijke omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

De verlaging wordt opgelegd op de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde uitkeringsnorm.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een verlaging

In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering wordt in ieder geval vermeld:

  • a.

    de reden van de verlaging;

  • b.

    de duur van de verlaging;

  • c.

    het bedrag of percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd;

  • d.

    de reden van afwijking indien wordt afgeweken van de in deze verordening genoemde percentages en/of duur van de verlaging.

Artikel 5. Afzien van verlaging

  • 1. Het college ziet af van een verlaging als:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar voor constatering daarvan door het college heeft plaatsgevonden, of

    • c.

      de gedraging meer dan één jaar geleden door het college is geconstateerd en naar aanleiding van deze gedraging nog geen besluit door het college heeft plaatsgevonden.

  • 2. Als het college afziet van een verlaging wordt de belanghebbende hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

Artikel 6. Ingangsdatum, tijdvak en recidive

  • 1. De verlaging wordt met terugwerkende kracht toegepast, voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkeringsnorm.

  • 2. Voor zover de bijstand over de afgelopen maand reeds is uitbetaald gaat de verlaging de eerstvolgende kalendermaand in. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkeringsnorm.

  • 3. De duur van de verlaging is gelijk aan de termijnen die in deze verordening worden vermeld.

  • 4. Indien de belanghebbende, binnen 12 maanden gerekend vanaf de datum van het besluit waarin de verlaging wordt toegepast, opnieuw een verplichting niet nakomt (recidive) worden de termijnen waarnaar in het derde lid wordt verwezen verdubbeld.

  • 5. Bij derde en meer opvolgende verwijtbare gedragingen wordt de duur waarnaar in het vierde lid wordt verwezen telkens verlengd met één maand extra.

Artikel 7. Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte van de verlaging uitgegaan van de som van de verlagingen van de afzonderlijke gedragingen, tot een maximum van een verlaging van 100% gedurende één maand.

Hoofdstuk 2. Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

Artikel 8. Gedragingen Participatiewet

Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a en 55 van de PW niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • a.

    eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • b.

    tweede categorie:

    • 1.

      het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de PW;

    • 2.

      het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid, of 55 van de Participatiewet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de PW, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de PW;

    • 3.

      het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de PW;

  • c.

    derde categorie: het niet of in onvoldoende mate naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de PW.

Artikel 9. Gedragingen IOAW en IOAZ

Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de IOAW/IOAZ niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • a.

    eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • b.

    tweede categorie:

    • 1.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • 2.

      het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of de IOAZ, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

    • 3.

      het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f van de IOAW of de IOAZ;

  • c.

    derde categorie:

    • 1.

      het niet of in onvoldoende mate naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • 2.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • 3.

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • 4.

      het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en het niet of in onvoldoende mate mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

Artikel 10. Hoogte en duur van de verlaging

De verlaging, bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 8 en 9, wordt vastgesteld op:

  • a.

    10% van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b.

    50% van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

  • c.

    100% van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie.

Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

Artikel 11. Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting

  • 1. Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de PW niet of onvoldoende nakomt, wordt de verlaging vastgesteld op 100% van de uitkeringsnorm gedurende een maand.

  • 2. Het college kan de verlaging op grond van artikel 18, elfde lid, PW zodra uit houding en gedragingen van de belanghebbende ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen weer nakomt, herzien.

  • 3. Het verzoek tot herziening op grond van artikel 18, elfde lid PW, dient schriftelijk ingediend te worden bij het college.

  • 4. Het college kan de verlaging enkel herzien in de gevallen dat de duur van de opgelegde verlaging langer is dan één maand.

  • 5. Herziening van de verlaging kan niet plaatsvinden vóór de maand waarin het verzoek tot herziening ingediend.

  • 6. Indien het college de verlaging op grond van artikel 18, elfde lid, PW herziet, wordt de hoogte van het percentage van de verlaging gehalveerd.

Hoofdstuk 4. Overige gedragingen die leiden tot een verlaging

Artikel 12. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid Participatiewet

Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de PW wordt de uitkeringsnorm op deze gedraging afgestemd met inachtneming van het onderstaande:

  • 1.

    Indien een belanghebbende voorafgaande aan de ingangsdatum van de bijstandsverlening het beschikbare vermogen op een onverantwoorde wijze heeft besteed waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan eerder dan noodzakelijk een beroep moet doen op bijstand wordt de uitkeringsnorm op deze gedraging afgestemd met een verlaging van 100% van de uitkeringsnorm gedurende een maand.

  • 2.

    Indien er sprake is van het niet of niet volledig tot uitbetaling komen van een voorliggende voorziening vanwege verrekening, waarbij op grond van een wettelijk voorschrift artikel 4:93 vierde lid van de Awb, buiten toepassing is gelaten wordt de bijstand op deze gedraging afgestemd met een verlaging van 100% van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand.

  • 3.

    Indien een belanghebbende op een andere wijze door eigen toedoen afhankelijk wordt van de bijstand dan wordt de bijstand op deze gedraging afgestemd met een verlaging van 100% van de uitkeringsnorm gedurende een maand.

  • 4.

    Indien de belanghebbende verwijtbaar geen beroep doet op een voorliggende voorziening en de aanspraak op de voorliggende voorziening niet is vast te stellen wordt de uitkeringsnorm op deze gedraging afgestemd met een verlaging van 50% van de uitkeringsnorm gedurende een maand.

  • 5.

    Indien een belanghebbende niet of in onvoldoende mate voldoet aan een opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de PW wordt een verlaging toegepast van 50% gedurende een maand.

Artikel 13. Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de PW als bedoeld in artikel 9, zesde lid van die wet of onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW of de IOAZ wordt de uitkeringsnorm verlaagd.

  • 2. De verlaging wordt in geval van een ernstige misdraging in de vorm van verbaal geweld, discriminatie of intimidatie op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      50% van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij een ernstige misdraging;

    • b.

      100% van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij een tweede ernstige misdraging binnen een periode van 24 maanden na de vorige misdraging;

    • c.

      100% van de uitkeringsnorm gedurende 2 maanden vanaf een derde ernstige misdraging binnen een periode van 24 maanden na de vorige misdraging

  • 3. De verlaging wordt in geval van een ernstige misdraging in de vorm van zaakgericht fysiek geweld of mensgericht fysiek geweld op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      100% van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand bij een eerste ernstige misdraging;

    • b.

      100% van de uitkeringsnorm gedurende 2 maanden bij een tweede ernstige misdraging binnen een periode van 24 maanden na de vorige misdraging;

    • c.

      100% van de uitkeringsnorm gedurende 3 maanden vanaf een derde ernstige misdraging binnen een periode van 24 maanden na de vorige misdraging.

  • 4. Van een zeer ernstige misdraging is sprake als verwijtbaarheid is vastgesteld en dit gedrag in het normale menselijke verkeer onacceptabel is.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 14. Intrekken oude verordening

Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013 ingetrokken.

Artikel 15. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Maasgouw 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Maasgouw van 18 december 2014
De raad voornoemd
De Griffier de Voorzitter
H.M.L. van Soest S.H.M. Strous

TOELICHTING