Regeling vervallen per 01-01-2017

Participatieverordening Meierijstad 2017

Geldend van 24-01-2017 t/m 31-12-2016 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2017

Intitulé

Participatieverordening Meierijstad 2017

De raad van de gemeente Meierijstad,

gelezen het voorstel van de Stuurgroep fusie Meierijstad;

gelet op de artikelen 6, tweede lid, 7, 8a en 10 van de Participatiewet, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW), de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende:

Participatieverordening Meierijstad 2017.

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begrippen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

    • b.

      doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet;

    • c.

      doelgroep loonkostensubsidie: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Participatiewet, van wie is vastgesteld dat zij met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben (artikel 6, eerste lid, onderdeel e, Participatiewet);

    • d.

      grote afstand tot de arbeidsmarkt (doeltrede 3 en 4): deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs niet mogelijk binnen één jaar;

    • e.

      individuele studietoeslag: een toeslag voor personen, die studeren en van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn om het wettelijk minimumloon te verdienen;

    • f.

      korte afstand tot de arbeidsmarkt (doeltrede 5 en 6): deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs mogelijk binnen één jaar;

    • g.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • h.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • i.

      voorziening: de re-integratie instrumenten die het dagelijks bestuur kan inzetten en waarvan de inzet noodzakelijk wordt geacht om de arbeidsinschakeling of maatschappelijke participatie te bevorderen;

    • j.

      vermogen: waarde van de bezittingen waarover belanghebbende of diens gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken(artikel 34 van de wet), met uitzondering van het in de woning met bijbehorend erf gebonden vermogen, bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de wet.

    • k.

      wet: Participatiewet.

  • 2.

    Alle niet nader omschreven begrippen in deze verordening worden gebruikt zoals zij zijn gedefinieerd in de Algemene wet bestuursrecht, de Participatiewet of overige in deze verordening aangehaalde wetten.

Artikel 2 Maatwerk

  • 1.

    Het college houdt bij het aanbieden van de in deze verordening opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk.

  • 2.

    Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar, en

    • b.

      de noodzakelijkheid van het verrichten van mantelzorg.

Hoofdstuk 2 Beleid en Financiering

Artikel 3 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1.

    Het college kan een voorziening beëindigen als:

    • a.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet, de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet nakomt;

    • b.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep;

    • c.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een in deze verordening genoemde voorzieningen, tenzij het betreft een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, onder 2° van de wet;

    • d.

      naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;

    • e.

      de voorziening naar het oordeel van het college niet meer geschikt is voor de persoon die gebruik maakt van de voorziening;

    • f.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening;

    • g.

      de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.

  • 2.

    Het college kan nadere beleidsregels stellen ten aanzien van de aangeboden voorzieningen.

  • 3.

    De regels, als bedoeld in het tweede lid, kunnen in ieder geval betrekking hebben op de:

    • a.

      voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      weigeringsgronden van een voorziening;

    • c.

      aanvraag van, en de besluitvorming over een voorziening;

    • d.

      betaling van subsidies of andere wijzen van tegemoetkoming en het verlenen van voorschotten op deze subsidies;

    • e.

      wijze van verlening en vaststelling van subsidies;

    • f.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verlenen van subsidies.

  • 4.

    Het college kan bij uitvoeringsbesluit een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor één of meerdere voorzieningen. Het college dient dan na te gaan welke alternatieve voorzieningen er beschikbaar zijn, binnen de door de Raad vastgestelde begrotingsruimte.

Artikel 4. Voorzieningen

  • 1.

    Het college kan, onder andere de volgende voorzieningen gericht op re-integratie en participatie inzetten:

De wettelijke voorzieningen:

1. Participatievoorziening beschut werk, zoals bedoeld in artikel 10b van de wet;

2. No-riskpolis, zoals bedoeld in artikel 8a, lid 2 sub b van de wet;

3. Loonkostensubsidie, zoals bedoeld in artikel 10d van de wet;

4. Begeleiding op de werkplek zoals bedoeld in artikel 10 da van de wet;

5. Ondersteuning bij leer-werktrajecten, zoals bedoeld in artikel 10f van de wet.

De (aanvullende) regionale voorzieningen uit het Functioneel Ontwerp Werkgeversdienstverlening van de regio Noordoost-Brabant:

1. Werkervaring;

2. Proefplaatsing;

3. Low risk polis.

(Aanvullende) lokale voorzieningen:

1. Scholing;

2. Persoonlijke ondersteuning;

3. Sociale activering;

4. Indienstnemingssubsidie;

5. Loonkostensubsidie.

  • 2.

    Het college stelt beleidsregels vast over de inzet en kaders van in lid 1 genoemde voorzieningen voor zover de wet niet bepaalt dat regels bij verordening dienen te worden vastgesteld.

  • 3.

    Voorzieningen die gericht zijn op de arbeidsinschakeling worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid naar het oordeel van het college niet mogelijk is.

  • 4.

    Het college kan in beleidsregels vastleggen welke niet in deze verordening opgenomen voorzieningen het college aanvullend kan aanbieden.

Hoofdstuk 3. Bepalingen met betrekking tot in de Participatiewet opgenomen voorzieningen

Artikel 5. Participatievoorziening beschut werk

  • 1.

    Het college kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt.

  • 2.

    Het college maakt uit de personen uit de doelgroep een voorselectie en wint bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) advies in voor de beoordeling of zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.

  • 3.

    Om de in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet, bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken zet het college de volgende ondersteunende voorzieningen in: fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving, uitsplitsing van taken of aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur, een en ander uitgezonderd van voorzieningen die door het UWV worden vergoed.

  • 4.

    De colleges van de individuele gemeenten bepalen jaarlijks de omvang van het aanbod beschut werk en leggen vast hoeveel plekken voor beschut werk de gemeente beschikbaar stelt.

Artikel 6. Scholing

  • 1.

    Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep een scholingstraject aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het scholingstraject heeft tot doel de afstand tot het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid te verkleinen of te overbruggen.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel a van de wet.

Artikel 7. Persoonlijke ondersteuning

Aan een persoon of via de werkgever van de persoon die behoort tot de doelgroep kan het college persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken aanbieden in de vorm van (structurele) begeleiding als hij naar het oordeel van het college zonder persoonlijke ondersteuning niet in staat is de aan hem opgedragen taken te verrichten.

Artikel 8 No-riskpolis en low-riskpolis

  • 1.

    Het college biedt een werkgever een low-riskpolis aan als:

    • a.

      de werkgever voor ten minste de duur van zes maanden een arbeidsovereenkomst aangaat met een werknemer;

    • b.

      de werknemer voorafgaande aan de aanvang van de arbeid behoort tot de doelgroep, artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet;

    • c.

      de werknemer een structurele functionele of andere beperking heeft of de werkgever ten behoeve van de werknemer een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de wet ontvangt;

    • d.

      artikel 29b van de Ziektewet niet van toepassing is; en

    • e.

      de werknemer zijn woonplaats heeft binnen de gemeente.

  • 2.

    De Low-riskpolis biedt de werkgever in elk geval met inachtneming van een eigen risico van twee weken, een vergoeding van de loonschade gedurende de ziekteperiode van de werknemer tot het einde van de dekkingsduur, ter hoogte van maximaal het loon dat de werkgever op grond van artikel 7:629 lid 1 Burgerlijk Wetboek verplicht zou zijn te betalen.

  • 3.

    De vergoeding als bedoeld in bovenstaand lid zal verrekend worden met de door de gemeente verstrekte loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de wet, zodanig dat de som van de loonkostensubsidie en aanvullende vergoeding voor de loonschade even hoog is als de hoogte van de vergoeding als bedoeld in bovenstaand lid.

  • 4.

    De vergoeding als bedoeld in lid 2 wordt pas uitbetaald over de ziekmeldingen vanaf 1 september 2015.

  • 5.

    Ingeval de werkgever een dienstverband aangaat zoals bedoeld in lid 1 onderdeel a met een werknemer die behoort tot de doelgroep banenafspraak, biedt het college een werkgever geen Low-riskpolis maar een No-riskpolis van het UWV of de landelijke No-riskpolis aan, waarbij de werkgever conform artikel 29b Ziektewet een vergoeding van de loonschade ontvangt gedurende de ziekteperiode van de werknemer.

  • 6.

    De vergoeding van de loonschade (dekkingsduur) loopt niet langer door dan de duur van de overeengekomen arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer.

  • 7.

    Het college vergoedt de Low-riskpolis tot 5 jaar na indiensttreding van de werknemer bij de werkgever.

  • 8.

    Bij gelijktijdige toepassing van de voorziening loonkostensubsidie en de Low- of No-riskpolis gaat, in geval van arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte, toepassing van de Low-riskpolis, dan wel de No-riskpolis van het UWV of de landelijke No-riskpolis voor.

Artikel 9. Vaststelling wie tot doelgroep loonkostensubsidie behoort

  • 1.

    Het college stelt vast of een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie.

  • 2.

    Het college kan zich hierin laten adviseren door een externe organisatie.

  • 3.

    Hierbij neemt het college de volgende criteria in acht:

    • a.

      een persoon moet behoren tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 7, eerste lid,

    • b.

      onderdeel a, van de Participatiewet en

    • c.

      die persoon is niet in staat met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen en

    • d.

      die persoon heeft mogelijkheden tot arbeidsparticipatie en

    • e.

      de criteria die zijn opgenomen in het landelijke besluit loonkostensubsidie Participatiewet.

Artikel 10. Vaststelling loonwaarde

Het college gebruikt de door het regionale werkbedrijf van de arbeidsmarktregio Noordoost-Brabant vastgestelde methodiek voor het vaststellen van de loonwaarde van een persoon.

Artikel 11. Individuele studietoeslag

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de wet kan een aanvraag individuele studietoeslag indienen. Hiervoor is vereist dat deze persoon op de datum van de aanvraag:

    • 18 jaar of ouder is; en

    • recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten; en

    • geen in aanmerking te nemen vermogen heeft; en

    • met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

  • 2.

    Een verzoek als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, wordt schriftelijk ingediend middels een door het college vastgesteld formulier.

  • 3.

    Het college kan een externe organisatie vragen te adviseren of een persoon met voltijdse arbeid niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, maar wel mogelijkheden heeft tot arbeidsparticipatie.

  • 4.

    Een persoon kan slechts eenmaal binnen een periode van 6 maanden in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag.

  • 5.

    Een individuele studietoeslag bedraagt per maand maximaal 25% van de norm voor gehuwden.

  • 6.

    De studietoeslag wordt in maandelijkse termijnen uitgekeerd.

  • 7.

    Het bedrag genoemd in het derde lid wordt jaarlijks geïndexeerd conform de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro's.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 12. Uitvoering

  • 1.

    Het college draagt zorg voor de uitvoering van deze verordening.

  • 2.

    Het college stelt voor de uitvoering van deze verordening beleidsregels vast.

Artikel 13. Bijzondere situaties.

  • 1.

    In bijzondere situaties kan het college afwijken van het bepaalde in deze verordening.

  • 2.

    In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

Artikel 14. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die van de bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2017.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Participatieverordening Meierijstad 2017.

Ondertekening

Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 2 januari 2017

De griffier,

A.F.J. Franken

De burgemeester,

M.A. Fränzel