Regeling instrumenten ruimtelijke ordening

Geldend van 12-07-2017 t/m 12-10-2022

Intitulé

Regeling instrumenten ruimtelijke ordening

De raad van de gemeente Meierijstad,

Gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 16 mei 2017,

Gelet op de artikelen 6.12 lid 3 Wro, 2.27 lid 1 Wabo jo. 6.5 lid 3 Bor en afdeling 3.6.1 Wro,

Besluit:

Artikel 1 Exploitatieplan

De bevoegdheid tot het vaststellen en het herzien van een exploitatieplan en de bevoegdheid tot het besluiten geen exploitatieplan vast te stellen te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders met betrekking tot een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, lid 1, aanhef en onder a, ten 2e of ten 3e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van een bestemmingsplan of beheersverordening wordt afgeweken alsook met betrekking tot een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening;

Artikel 2 Verklaring van geen bedenkingen

De volgende categorieën gevallen aan te wijzen waarin een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist:

2.1. Indien door de raad al een stedenbouwkundige visie, stedenbouwkundige randvoorwaarden, masterplan, gebiedsvisie, projectplan of vergelijkbaar ruimtelijk kader is vastgesteld en de activiteit past binnen dat kader;

2.2. Ingeval van het realiseren van maximaal vijf woningen in bestaand stedelijk gebied, niet behorend tot een bedrijventerrein;

2.3. In bestaand stedelijk gebied, niet behorend tot een bedrijventerrein, ingeval van:

a. het realiseren of uitbreiden van een gebouw ten behoeve van detailhandel, een kantoor- en/of horecafunctie;

b. het realiseren of uitbreiden van een bedrijfsgebouw ten behoeve van een bedrijf behorend tot de milieucategorie I of II uit de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’;

c. het wijzigen van het gebruik van gronden, niet ten behoeve van bouwen;

2.4. In bestaand stedelijk gebied, ingeval van het realiseren van maatschappelijke voorzieningen of voorzieningen ten behoeve van sport met een maximale oppervlakte van de bebouwing van 1.500 m2, daarbij inbegrepen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en de activiteit in overeenstemming is met rijks- en provinciaal beleid;

2.5. Op een bedrijventerrein, ingeval van:

a. het realiseren of uitbreiden van een bouwwerk ten behoeve van een bedrijf behorend tot de milieucategorie II of III uit de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’, mits de betreffende milieucategorie op dat bedrijventerrein al planologisch toegestaan is;

b. het realiseren of uitbreiden van een bouwwerk ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen voor het openbaar vervoer en het wegverkeer;

2.6. In het buitengebied, ingeval van:

a. activiteiten voor de beleidsthema’s uit de gebiedsvisie ‘buitengebied in ontwikkeling’;

b. het bouwen van bedrijfsgebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde bij een bestaand agrarisch bedrijf buiten het bestaande agrarisch bouwvlak;

voor zover deze activiteiten niet strijdig zijn met de provinciale algemene regels;

2.7. Bij een dringende behoefte, ingeval een nieuw bestemmingsplan in voorbereiding is maar nog niet in ontwerp ter inzage is gelegd;

2.8. Ingeval op voorhand duidelijk is dat de aanvraag van een omgevingsvergunning op andere gronden dan planologische geweigerd moet worden en de aanvrager niet heeft verzocht om een omgevingsvergunning voor de onderdelen waarvoor die niet hoeft te worden geweigerd;

2.9. Ingeval de ontwerpverklaring van geen bedenkingen ter inzage heeft gelegen en er door belanghebbenden geen zienswijzen zijn ingediend;

Voornoemde categorieën 2.1 tot en met 2.9 slechts te laten gelden voor zover het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag is;

Artikel 3 Coördinatieregeling

3.1. Dat deze coördinatieregeling van toepassing is op het coördineren van de voorbereiding en bekendmaking van besluiten voor zover de verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid dat wenselijk maakt;

3.2. Dat in de volgende gevallen en onder de volgende voorwaarden het college van burgemeester en wethouders kan overgaan tot gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking van besluiten als bedoeld in 3.1:

a. van de te coördineren besluiten maken in ieder geval deel uit een besluit tot vaststellen, wijzigen of uitwerken van een bestemmingsplan en een daarmee samenhangend besluit over het verlenen van een omgevingsvergunning;

b. met de in 3.2 onder a genoemde besluiten kan gecoördineerd worden een verkeersbesluit als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994 en het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer;

c. met de in 3.2 onder a genoemde besluiten kan gecoördineerd worden een besluit tot vaststellen van een hogere waarde als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;

d. met de in 3.2 onder a genoemde besluiten kan gecoördineerd worden een besluit als bedoeld in artikel 11 Woningwet;

e. met de in 3.2 onder a genoemde besluiten kan gecoördineerd worden een vergunning of ontheffing als bedoeld in de artikelen 2:10, 2:11, 2:12, 2:22, 4:18, 4:18a, 4:19, 5:6, 5:8, 5:24 en 5:36 Algemene Plaatselijke Verordening Meierijstad;

f. er is voor geen van de besluiten een verklaring van geen bedenkingen van gedeputeerde staten of de minister vereist als bedoeld in artikel 2.27 lid 1 Wabo;

g. er moet geen milieueffectrapportage worden opgesteld op grond van de Wet milieubeheer en het betreft geen deelproject van een grotere ontwikkeling waarvoor al een milieueffectrapportage is opgesteld;

h. er moet geen exploitatieplan worden opgesteld op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening of artikel 6.12 lid 2 Wet ruimtelijke ordening is van toepassing;

i. de aanvrager gaat met de gemeente een schriftelijke overeenkomst aan die regelt dat de aanvrager eventuele schade als bedoeld in artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening voor zijn rekening neemt, tenzij uit een analyse blijkt dat het project geen schade kan veroorzaken;

j. de aanvrager verklaart zich schriftelijk akkoord met de gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking;

3.3. Dat bij de toepassing van deze coördinatieregeling de volgende procedurele bepalingen in acht worden genomen:

a. voordat wordt besloten om besluiten gecoördineerd voor te bereiden worden in overleg met de aanvrager afspraken gemaakt over de in te dienen stukken en over welke besluiten gecoördineerd worden voorbereid;

b. op de voorbereiding van besluiten als bedoeld in deze coördinatieregeling zijn de artikelen 3:23, 3:24 leden 1 en 2, 3:25 en 3:27 Algemene wet bestuursrecht overeenkomstig van toepassing;

c. als een aanvrager overeenkomstig artikel 4:5 lid 1 Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen worden de besluiten waarmee het nemen van het betreffende besluit wordt gecoördineerd niet behandeld totdat de aanvraag is aangevuld of totdat de gestelde termijn is verstreken;

d. als overeenkomstig artikel 4:5 lid 1 Algemene wet bestuursrecht besloten wordt een aanvraag van één van de te nemen besluiten die worden gecoördineerd niet te behandelen kan het college van burgemeester en wethouders besluiten ook de aanvragen van de andere besluiten niet te behandelen;

e. als een aanvraag van één van de te nemen besluiten die worden gecoördineerd ontbreekt, stelt het college van burgemeester en wethouders de aanvrager in de gelegenheid om de ontbrekende aanvraag binnen een door het college te bepalen termijn in te dienen; als de ontbrekende aanvraag niet tijdig wordt ingediend, is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om deze coördinatieregeling ten aanzien van de andere besluiten buiten toepassing te laten; in dit laatste geval wordt voor de toepassing van bij wettelijk voorschrift geregelde termijnen het tijdstip waarop tot het buiten toepassing verklaren wordt beslist, gelijkgesteld met het tijdstip van ontvangst van de aanvraag;

f. het college van burgemeester en wethouders kan op verzoek van de aanvrager besluiten deze coördinatieregeling buiten toepassing te verklaren ten aanzien van de verdere behandeling van één of meer van de te nemen besluiten die worden gecoördineerd;

g. het college van burgemeester en wethouders besluit binnen vier weken op een verzoek als bedoeld in 3.3 onder f;

h. het college van burgemeester en wethouders kan besluiten deze coördinatieregeling buiten toepassing te verklaren ten aanzien van de verdere behandeling van één of meer van de te nemen besluiten die worden gecoördineerd als het van oordeel is dat een meer uitgebreide behandeling van één van de aanvragen zich verzet tegen de voortzetting van de gecoördineerde behandeling;

i. in het geval met betrekking tot een aanvraag besloten wordt deze coördinatieregeling buiten toepassing te verklaren wordt voor de toepassing van bij wettelijk voorschrift geregelde termijnen het tijdstip waarop tot het buiten toepassing verklaren wordt beslist, gelijkgesteld met het tijdstip van ontvangst van de aanvraag;

3.4. De Coördinatieverordening gemeente Schijndel in te trekken;

3.5. Dat aanvragen voor te nemen besluiten waarvoor voor inwerkingtreding van deze coördinatieregeling is besloten de voorbereiding en bekendmaking te coördineren worden behandeld overeenkomstig de op het moment van dat coördinatiebesluit van toepassing zijnde regels;

Artikel 4 Citeertitel en inwerkingtreding

4.1. Dat de besluiten onder 1, 2, 3 en 4 aangehaald kunnen worden als Regeling instrumenten ruimtelijke ordening;

4.2. Dat deze regeling in werking treedt op de eerste dag na bekendmaking daarvan.

Ondertekening

Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 22 juni 2017

*


Noot
*

[Tabel]

[Rij 1]

[Cel 1]

De raad voornoemd,

[Rij 2]

[Cel 1]

De griffier,

     

A.F.J. Franken

[Cel 2]

De voorzitter,

     

M.A. Fränzel MSc.