Regeling vervallen per 01-01-2022

Algemene Plaatselijke Verordening Meppel

Geldend van 12-10-2017 t/m 15-12-2020

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening Meppel

Raadsbesluit nr.

De raad der gemeente Meppel;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d., nr. ;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

besluit:

vast te stellen de Algemene Plaatselijke Verordening Meppel

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b;

b. weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

c. openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

d. bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gemeenteraad de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 20A van de Wegenverkeerswet 1994;

e. rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

f. bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening Meppel 2005;

g. gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

h. handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

i. bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1:2 Beslistermijn

1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

2. Het bevoegde bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen;

3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning of ontheffing als bedoeld in artikel 2:3, artikel 2:4, artikel 4:6 of artikel 4:7.

Artikel 1:3 Vervallen

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

c. indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

d. indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

e. indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

a. de openbare orde;

b. de openbare veiligheid;

c. de volksgezondheid;

d. de bescherming van het milieu.

Artikel 1:9 Uitzonderingen Lex Silencio Positivo

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de volgende artikelen in deze verordening:

Artikel 2:3 Het plaatsen van voorwerpen op of aan een openbare plaats in strijd met de publieke functie ervan; Artikel 2:11 Exploitatie openbare inrichting;

Artikel 2:14 Verstrekken van sterke drank;

Artikel 2:18 Speelgelegenheden;

Artikel 3:3 Prostitutiebedrijven en escortbedrijven.

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

2. Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Afdeling 2 Betoging

Artikel 2:2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

1. Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 4 x 24 (96) uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

2. De kennisgeving bevat:

a. naam en adres van degene die de betoging houdt;

b. het doel van de betoging;

c. de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

d. de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

e. voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling;

f. maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

3. Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

4. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Afdeling 3 Bruikbaarheid van een openbare plaats

Artikel 2:3 Het plaatsen van voorwerpen op of aan een openbare plaats in strijd met de publieke functie ervan

1.Het is verboden de weg, een weggedeelte of andere openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, indien het voorwerp of beoogde gebruik:

a. door zijn omvang, vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengt aan de openbare plaats;

b. gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

c. een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats;

d. hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

2. Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of ter bescherming van de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen, uitstallingen en reclame(verwijs)objecten.

3. Het bevoegd bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

4. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

5. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:

a. evenementen als bedoeld in artikel 2:8;

b. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:13;

c. terrassen als bedoeld in artikel 2:10.

6. Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet of het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 2:4 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg.

1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

2. De vergunning wordt verleend

a. als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit;

b. door het college in de overige gevallen.

3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.

4. Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Provinciaal wegenreglement, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening Meppel.

Artikel 2:5 Maken, veranderen van een uitweg

1. Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg:

a. indien degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie;

b. indien het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.

2. Van de melding wordt openbaar kennis gegeven.

3. Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg:

a. indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

b. indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

c. indien het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

d. indien sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

4. De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen acht weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.

5. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.

Afdeling 4 Veiligheid op de weg

Artikel 2:6 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

1. Het is verboden te roken in bossen, op heide of veengronden danwel binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende een door het college aangewezen periode.

2. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden danwel binnen een afstand van honderd meter daarvan, voorzover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

3. Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:7 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

2. Het bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Afdeling 5 Evenementen

Artikel 2:8 Begripsbepaling

1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

a. bioscoopvoorstellingen;

b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;

c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

d. het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

f. activiteiten als bedoeld in artikel 2:18 van deze verordening.

2. Onder evenement wordt mede verstaan:

a. een herdenkingsplechtigheid;

b. een braderie, snuffelmarken;

c. een optocht, wandeltocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:2 van deze verordening, op de weg;

d. een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

e. een klein evenement.

3. Onder klein evenement wordt o.a. verstaan een straatfeest, buurtbarbecue e.d. op een dag.

Artikel 2:9 Evenement

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

2. Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien:

a. het aantal aanwezigen meer bedraagt dan 50 en minder dan 100 personen bedraagt;

b. het evenement tussen 8.00 uur en 23.00 uur plaatsvindt;

c. geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 07.00 uur of na 23.00 uur;

d. het evenement geen belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

e. objecten die geplaatst worden geen schade toe brengen aan de openbare plaats;

f. er een organisator is;

g. de organisator tenminste 5 werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester.

h. geen acts worden opgevoerd waarbij dieren worden gebruikt.

3. De burgemeester kan binnen 2 dagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

4. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

5. Het verbod van het eerste lid en de meldingsplicht als bedoeld in het tweede lid is niet van toepassing voor kleine evenementen waarbij het aantal aanwezigen minder bedraagt dan 50 personen en indien wordt voldaan aan de bepalingen in het tweede lid, onder b, c, d, e, f, en h.

Afdeling 6 Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:10 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid. Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder openbare inrichting wordt tevens verstaan een bij deze inrichting behorend terras en andere aanhorigheden;

b. terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt;

c.onder exploitant wordt in deze paragraaf verstaan: degene die een openbare inrichting exploiteert op grond van artikel 2:11.

d. deze paragraaf verstaat niet onder bezoekers:

1. de gezinsleden van de houder, alsmede zijn elders wonende bloed en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

2. de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede personen bedoeld in artikel 438, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

3. de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2:11 (Horeca-)Exploitatievergunning

Artikel 2:11 (Horeca-)Exploitatievergunning

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een openbare inrichting te exploiteren. De vergunning bestaat uit:

a. het exploiteren van de openbare inrichting en/of;

b. het in gebruik nemen van een openbare plaats voor een terras en/of;

c. het vaststellen van sluitingstijden voor een openbare inrichting of een daarbij behorend terras en/of;

d. het verstrekken van alcoholvrije drank voor gebruik ter plaatse in een openbare inrichting of een daarbij behorend terras.

2. De vergunning voor het exploiteren van een coffeeshop wordt verleend voor een periode van 2 jaar.

3. Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in

a. een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

b. een zorginstelling;

c. een museum of;

d. een bedrijfskantine of – restaurant.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 weigert de burgemeester de vergunning indien vestigen of exploiteren van een openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

5. Onverminderd het gestelde in het derde en vierde lid kan de burgemeester de ingebruikname van een openbare plaats voor een terras weigeren:

a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

b. indien dat gebruik een belemmert in het doelmatige beheer en onderhoud van de weg.

6. Het verstrekken van alcoholvrije drank voor gebruik ter plaatse als bedoeld in het eerste lid wordt geweigerd als niet wordt voldaan aan artikel 8 lid 2 en lid 3 van de Drank- en Horecawet. 

7. De burgemeester kan ontheffing verlenen van de eisen, die bij de artikelen 3, 4, 5, 6, en 7 van het Besluit inrichtingseisen Drank- en Horecawet worden gesteld.

8. De burgemeester kan ontheffing verlenen van de eisen, die in het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999 worden gesteld.

9. De burgemeester kan bepalen dat het gestelde in artikel 2:11 niet geldt voor een of meer in dat besluit aangeduide soorten openbare inrichtingen in de gehele gemeente dan wel in een of meer daarin aangewezen gedeelten van de gemeente.

10. De exploitatie van een openbare inrichting waarop een besluit als bedoeld in het negende lid geldt, moet zodanig geschieden dat daardoor de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed.

11. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde of ter bescherming van de woon- en leefklimaat nadere regels stellen ten aanzien van terrassen.

Artikel 2:12 Sluitingstijd

1. Openbare inrichtingen zijn gesloten op maandag tot en met zondag tussen 24.00 uur en 6.00 uur (sluitingstijd).

2. Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.

3. De burgemeester kan in de horeca-exploitatievergunning als bedoeld in artikel 2:11 andere sluitingstijden vaststellen.

4. Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:11, derde lid onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

Artikel 2:13 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:12 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2:14 Verstrekken van sterke drank

Vervallen.

Artikel 2:15 Aanwezigheid in gesloten openbare inrichting

Het is bezoekers verboden zich in een openbare inrichting te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2:12 of ingevolge een op grond van artikel 2:13 genomen besluit gesloten dient te zijn.

Artikel 2:16 Ordeverstoring

Het is verboden in een openbare inrichting de orde te verstoren.

Artikel 2:17 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:10 geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt niet de burgemeester maar het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2:11 tot en met 2:15.

Afdeling 7 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:18 Speelgelegenheden

1. Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke

mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

a. speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

b. speelgelegenheden waarvoor de raad van bestuur van de kansspelautoriteit bevoegd is vergunning te verlenen;

c. speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

3. De burgemeester weigert de vergunning:

a. indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

b. indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

Artikel 2:19 Speelautomaten

1. In dit artikel wordt verstaan onder:

a. Wet: de Wet op de kansspelen;

b. speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;

c. kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

d. hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

e. laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

2. In hoogdrempelige inrichtingen zijn 2 speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.

3. In laagdrempelige inrichtingen zijn 2 speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

Artikel 2:20 Aanvraag

1. Voor het indienen van een aanvraag om een vergunning maakt de exploitant gebruik van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

2. Bij een aanvraag wordt een bedrijfsplan overgelegd, waarin in ieder geval staat beschreven welk spel in de speelgelegenheid zal worden beoefend en op welke wijze de bedrijfsactiviteiten zullen worden gefinancierd.

3. Indien de exploitant een wijziging wenst van het soort spelen in de speelgelegenheid, deelt hij dit de burgemeester vooraf schriftelijk mede; de mededeling wordt als aanvulling op het bedrijfsplan aangemerkt.

Artikel 2:21 Gronden voor weigering vergunning

1. Onverminderd artikel 1:8 weigert de burgemeester een vergunning, indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een bestemmingsplan of leefmilieuverordening in de zin van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing;

2. De burgemeester kan een vergunning weigeren, indien:

a. een eerdere vergunning voor de exploitatie van de speelgelegenheid is ingetrokken;

b. het bedrijfsplan als bedoeld in artikel 2:20 onvoldoende garanties geeft dat het in de Wet op de kansspelen bepaalde niet zal worden overtreden;

c. het op grond van andere feiten en omstandigheden onvoldoende vaststaat dat het bepaalde in de Wet op de kansspelen niet zal worden overtreden.

Artikel 2:22 Gronden voor intrekking vergunning

De burgemeester kan de vergunning voor een speelgelegenheid intrekken, indien:

a. de exploitant in strijd handelt met hetgeen hij in het bedrijfsplan heeft opgenomen;

b. het aanvullend bedrijfsplan als bedoeld in artikel 2:20 onvoldoende garanties geeft dat de Wet op de kansspelen niet zal worden overtreden;

c. het bepaalde in de Wet op de kansspelen wordt overtreden;

d. in het bedrijf strafbare feiten plaatsvinden die een bedreiging vormen voor de veiligheid op orde in het bedrijf;

e. de openbare orde en veiligheid of het woon- en leefklimaat door de aanwezigheid van het bedrijf wordt verstoord of benadeeld;

f. de exploitant het toezicht op de naleving van het in deze paragraaf bepaalde belemmert of bemoeilijkt.

Artikel 2:23 Sluiting speelgelegenheid

1. De burgemeester kan, indien het belang van de openbare orde en veiligheid dit naar zijn oordeel vereist, de onmiddellijke sluiting bevelen van een speelgelegenheid.

2. Indien de in het eerste lid genoemde belangen de sluiting naar zijn oordeel niet langer vereisen, heft de burgemeester de sluiting op.

 

Afdeling 8 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:24 Betreden gesloten woning of lokaal

1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

3. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:25 Plakken en kladden

1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

b.met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

5. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:26 Vervoer plakgereedschap e.d.

1. Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.

2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:25.

Artikel 2:27 Vervoer inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen

1. Het is verboden op een openbare plaats te vervoeren of bij zich te hebben: lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

2. Het is verboden op een openbare plaats in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een tas of andere voorwerpen die er kennelijk toe zijn uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden zijn niet van toepassing indien de in die leden bedoelde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn bestemd of gebruikt zijn voor de in die leden bedoelde handelingen.

Artikel 2:28 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

Artikel 2:28 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

1. Het is verboden op een openbare plaats:

a. te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

b. zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent.

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424  , 426bis  of 431 van het Wetboek van Strafrecht  of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.29 Verboden drankgebruik

1. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied:

a. alcoholhoudende dranken te gebruiken of;

b. geopende flessen, blikjes, glazen en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

2.  Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

a.  een terras als bedoeld in artikel 2:10;

b.  de plaats, niet zijnde een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:10, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet, voorzover alcoholhoudende drank in plastic bekers wordt verstrekt door een leidinggevende als genoemd in artikel 35 van de Drank en Horecawet.

Artikel 2.30 Verboden gedrag bij of in gebouwen

1. Het is verboden:

a. zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

b. zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.

Artikel 2.31 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2.32 Verblijfsontzegging

1. De burgemeester kan, in het belang van de openbare orde of veiligheid, een verbod opleggen aan degene die de openbare orde of veiligheid heeft verstoord om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen. Dit verbod geldt gedurende de in de bekendmaking van het verbod genoemde periode die ten hoogste twaalf weken kan bedragen.

2. De burgemeester kan nadere regels ten aanzien van het onder lid 1 gestelde.

3. De burgemeester gaat niet over tot aanwijzing van gebieden waarvoor een verblijfsontzegging kan gelden, of tot omschrijving van overtredingen die tot een verblijfsontzegging kunnen leiden, dan na overleg met de Officier van Justitie, bedoeld in artikel 14 van de Politiewet 1993.

Artikel 2.33 Loslopende honden

1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

a. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

b. binnen de bebouwde kom op de weg indien de hond niet is aangelijnd;

c. buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats indien de hond niet is aangelijnd; of

d. op de weg indien die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

2. Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aange-wezen plaatsen.

3. Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, isniet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

a. die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of

b. die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2.34 Verontreiniging door honden

1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen. 

Artikel 2.35 Gevaarlijke honden

1. Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

a. vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

b. door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

c. zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:33, eerste lid, aanhef en onder d, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

5. Vervallen.

Afdeling 9 Vuurwerk

Artikel 2.36 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk:

Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2.37 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

1. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.38 Carbid

1. Het is verboden acetyleengas afkomstig van reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen op explosieve wijze te verbranden op zodanige wijze dat gevaar, schade of hinder voor de omgeving kan worden veroorzaakt.

2. Het verbod gesteld in het eerste lid geldt niet indien:

a. gebruik wordt gemaakt van melkbussen en/of dergelijke voorwerpen met een maximale omvang van 50 liter, met gebruikmaking van acetyleengas afkomstig van reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen en;

b. het gebruik plaats vindt op 31 december van 10.00 uur tot 1 januari 02.00 uur en

c. de plaats vanwaar geschoten wordt is gelegen;

1. op een afstand van ten minste 75 meter van woonbebouwing en;

2. op een afstand van ten minste 300 meter van inrichtingen voor de intramuralezorg en;

3. op een afstand van ten minste 300 meter van in gebruik zijnde voorzieningen voor het houden van dieren en;

4. wordt geschoten in een richting welke tegengesteld is aan de richting waarin de dichtstbijzijnde woonbebouwing is gelegen en;

5. het vrijschootsveld minimaal 75 meter is en hierin geen verharde openbare wegen of paden liggen.

3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, Wet wapens en munitie, Wet milieugevaarlijke stoffen, Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het Wetboek van strafrecht.

Afdeling 10 Drugsoverlast

Artikel 2:39 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Afdeling 11 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:40 Cameratoezicht op openbare plaatsen

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera's voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op openbare plaatsen.

Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:41 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

b. verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 2:42 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

a. het volgnummer van de aantekening   met betrekking tot het goed;

b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;

c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voor zover dat mogelijk is – soort, merk en nummer van het goed;

d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

2. De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2:43 Voorschriften als bedoeld in artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

  • De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a. wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;

  • b. de onder a bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;

  • c. aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomen;

  • d. indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a bedoelde functionaris;

  • e. zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar;

  • f. wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.

Afdeling 13 Bepalingen ter bestrijding van woonoverlast

Artikel 2:44 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2. Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.

  • 3. De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:

    a. geluid- of geurhinder;

    b. hinder van dieren;

    c. hinder van bezoekers of personen die

    tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    d. overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

    e. intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

Hoofdstuk 3 Prostitutiebedrijven

Afdeling 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 3:1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

b. prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

c. prostitutiebedrijf: de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een prostitutiebedrijf worden in elk geval verstaan: een erotische-massagesalon, sekstheater, bordeel of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

d. escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

e. exploitant: de natuurlijke persoon of personen, of rechtspersoon of rechtspersonen die een prostitutiebedrijf of escortbedrijf exploiteert of exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

f. beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent of uitoefenen in een prostitutiebedrijf of escortbedrijf;

g. bezoeker: degene die aanwezig is in een prostitutiebedrijf, met uitzondering van:

- de exploitant;

- de beheerder;

- de prostituee;

- het personeel dat in het prostitutiebedrijf werkzaam is;

- toezichthouders als bedoeld in artikel 6.2;

- andere personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Afdeling 2 Prostitutiebedrijven en escortbedrijven

Artikel 3:3 Prostitutiebedrijven en escortbedrijven

1. Het is verboden een prostitutiebedrijf of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan. Het aantal prostitutiebedrijven al dan niet in combinatie met een escortbedrijf is niet hoger dan 4.

2. De vergunning wordt verleend voor een periode van 4 jaar; na 44 maanden zal opnieuw vergunning voor een volgende periode moeten worden aangevraagd.

3. In de aanvraag om vergunning wordt op en bij het door de burgemeester vastgestelde aanvraagformulier in ieder geval vermeld:

a. de persoonsgegevens van de exploitant;

b. de persoonsgegevens van de beheerder;

c. het aantal werkzame prostituees;

d. de aard van het prostitutiebedrijf of het escortbedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

e. bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel en;

f. bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor het prostitutiebedrijf.

4. De gegevens uit het vorige lid onder a t/m d worden ook in de vergunning vermeld.

Artikel 3:4 Gedragseisen exploitant en beheerder

1. De exploitant en de beheerder:

a. staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

b. zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

c. hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt. 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

a. met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht  in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht  ter beschikking gesteld;

b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius en de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering  is toegelaten;

c. binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

- bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

- de artikelen 137c tot en met 137g  , 140  , 240b  , 242 tot en met 249  , 252  , 250a (oud), 273f  , 300 tot en met 303  , 416  , 417  , 417bis  , 426  , 429quater  en 453 van het Wetboek van Strafrecht  ;

- de artikelen 8  en 162, derde lid  , alsmede artikel 6  juncto artikel 8  of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994  ;

- de artikelen 1, onder a, b en d  , 13  , 14  , 27  en 30b van de Wet op de Kansspelen  ;

- de artikelen 2  en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

- de artikelen 54  en 55 van de Wet wapens en munitie. 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht  of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

a. bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

b. bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

5. De exploitant of de beheerder zijn binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

 

Artikel 3:5 Sluitingstijden, verbod open te zijn om als bezoeker aanwezig te zijn.

1. Het is verboden een prostitutiebedrijf voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

a. op zondag tot en met donderdag tussen 01:00 uur en 13:00 uur;

b. op vrijdag en zaterdag tussen 05:00 uur en 13:00 uur.

2. Het bevoegd orgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijk prostitutiebedrijf andere sluitingstijden vaststellen.

3. Het is verboden een prostitutiebedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat de ingevolge artikel 3:3 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in het prostitutiebedrijf aanwezig is.

4. Het is bezoekers van een prostitutiebedrijf verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:6 gesloten dient te zijn.

5. Het in het eerste tot en met vierde lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:6 Tijdelijke afwijking sluitingstijden, (tijdelijke) sluiting

1. In verband met de artikelen 3:4, 3:8 en 3:11 kan het bevoegd bestuursorgaan:

a. tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:5 eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

b. van een afzonderlijk prostitutiebedrijf tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:7 Toegang opsporingsambtenaren en toezichthouders

1. De exploitant en de beheerder van een prostitutiebedrijf zijn verplicht ervoor te zorgen dat politieambtenaren vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot de inrichting:

a. gedurende de tijd dat deze voor bezoekers geopend is;

b. gedurende de tijd dat deze voor bezoekers gesloten dient te zijn, indien die opsporingsambtenaren hun vermoeden uiten dat daarin bezoekers aanwezig zijn.

2. De burgemeester is bevoegd om toezichthouders aan te wijzen die zullen toezien op de naleving van (onderdelen van) prostitutiebeleid. De exploitant en de beheerder van een prostitutiebedrijf of escortbedrijf zijn verplicht hen op hun verzoek toegang te verlenen.

Artikel 3:8 Toezicht door exploitant en beheerder

De exploitant en de beheerder zijn verplicht er voortdurend op toe te zien dat in de inrichting:

a. geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten als genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet, en in de Wet wapens en munitie;

b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;

c. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen beneden de 18 jaar;

d. een bedrijfsbeleid wordt gevoerd waarin de toepassing van veilige sekstechnieken en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees bevorderd worden en;

e. een bedrijfsbeleid wordt gevoerd waarbij medewerking wordt verleend aan op preventie gerichte gezondheidsprojecten.

Artikel 3:9 Straat- en raamprostitutie

1. Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.

2. Degene die, met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod van een politieambtenaar het bevel krijgt zich in een bepaalde richting te verwijderen, is verplicht aan dat bevel onverwijld gevolg te geven.

3. De burgemeester kan bij besluit aan personen aan wie tenminste eenmaal een bevel op grond van het tweede lid is gegeven verbieden zich gedurende een bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de in het besluit aangeduide wegen.

4. Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester op grond van het derde lid opgelegd verbod.

Afdeling 3 Beslissingstermijn, weigeringsgronden; nadere regels

Artikel 3:10 Beslissingstermin

1. Het bevoegd bestuursorgaan besluit over een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:11 Weigeringsgronden

1. De vergunning als bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, wordt geweigerd indien:

a. de exploitant en/of de beheerder niet voldoet aan in artikel 3:4 gestelde eisen;

b. de vestiging of de exploitatie van het prostitutie- of escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan, leefmilieuverordening, het maximumstelsel uit artikel 3:3 eerste lid, dan wel een door de gemeenteraad vastgesteld besluit, waarin gemeentelijk (horeca)vestigingsbeleid ten aanzien van prostitutie- en escortbedrijven is uitgewerkt of met nadere regels als bedoeld in artikel 3:12;

c. er aanwijzingen zijn dat in de inrichting personen werkzaam (zullen) zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen en de Vreemdelingenwet bepaalde;

d. de exploitant niet voldoet aan de van toepassing zijnde voorwaarden uit deze APV.

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, worden geweigerd in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Artikel 3:12 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:8 en artikel 3:11 genoemde belangen, kan het bevoegd bestuursorgaan over de uitoefening van zijn bevoegdheden als genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:13 Beëindiging exploitatie

1. De vergunning vervalt zodra de exploitant als bedoeld in artikel 3:3, derde lid onder a, de exploitatie van het prostitutie- of escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:14 Wijziging beheer

1. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:3, derde lid, onder b, het beheer in het prostitutiebedrijf of escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:11, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluidhinder

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. Besluit: Activiteitenbesluit milieubeheer;

b. inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

c. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

d. incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen.

Artikel 4:2 Kennisgeving incidentele festiviteiten

1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in in de artikelen 2.17, 2.19  en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113 , eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

3. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

4. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

5. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

6. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4:3 Verboden incidentele festiviteiten

Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting of openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.

Artikel 4:3a Overige geluidhinder

1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:4 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:5 Begripsbepalingen

1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. houtopstand: één of meer bomen, hakhout, een houtwal, een beplanting van bosplantsoen;

b. vellen: rooien; kappen; verplanten; niet periodiek knotten of kandelaberen; het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben;

c. monumentale boom: bijzondere beschermwaardige houtopstand met een relatief hoge leeftijd en met een bijzondere schoonheid- of zeldzaamheidswaarde, of een bijzondere functie voor de omgeving.

Artikel 4:6 Kapverbod Monumentale bomen

1. Het is verboden monumentale bomen te vellen of te doen vellen die staan vermeld op de lijst met bijbehorende kaart vermeld in de bijlage (Bomenlijst).

2. Het bevoegd gezag kan een ontheffing verlenen van het verbod genoemd in het eerste lid indien sprake is van: onveilige situaties door instabiliteit en/of onvoldoende vitaliteit; schade of dreigende schade aan de omgeving; een zwaarwegend geval van algemeen belang. De ontheffing wordt alleen verleend indien geen redelijke maatregelen zijn te nemen die het vellen kunnen voorkomen.

3. Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

4. Het college kan ter uitvoering van het tweede en derde lid nadere regels stellen.

Artikel 4:7 Kapverbod Groene Kaart

1. Het is verboden houtopstanden te vellen of te doen vellen die staan aangegeven op de door het college vastgestelde Groene Kaart van de gemeente Meppel vermeld in de bijlage.

2. Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het verbod genoemd in het eerste lid.

3. Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

4. Het college kan ter uitvoering van het tweede en derde lid nadere regels stellen.

5. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

a. houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving;

b. het periodiek knotten of kandelaberen als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten.

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:8 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

1. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

c. voertuigen als bedoeld in artikel 5:4 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

d. mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

2. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

3. Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet ruimtelijke ordening of de Provinciale omgevingsverordening.

Artikel 4:9 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

1. Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Aktiviteitenbesluit milieubeheer.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

b. parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

b. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

b. voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:3 Voertuigwrakken

1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en/of in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:4 Caravans e.d.

1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

a.langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale omgevingsverordening.

Artikel 5:5 Parkeren van reclamevoertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:6 Parkeren van grote voertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

3. Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

4. Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing op kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

5. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5:7 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

2. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:8 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

1. Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

2. Dit verbod is niet van toepassing:

a. op de weg;

b. op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

c. op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:9 Overlast van fiets of bromfiets

1. Het is verboden in door het college aangewezen gebieden, in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

2. Het is verboden in door het college aangewezen gebieden fietsen of bromfietsen langer dan een door het college vastgestelde periode onafgebroken te laten staan.

Afdeling 2 Collecteren

Artikel 5:10 Inzameling van geld of goederen

1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

3. Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

Afdeling 3 Venten

Artikel 5:11 Begripsbepaling

1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

2. Onder venten wordt niet verstaan:

a. het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;

c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:13.

Artikel 5:12 Ventverbod

1. Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid,de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

2. Het is verboden te venten op zondagen en maandag t/m zaterdag tussen 22.00 en 06.00 uur.

3. Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

 

Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5.13 Begripsbepaling

1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

b. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:8.

Artikel 5:14 Standplaatsvergunning

1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

a. indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;

b. vanwege strijd met een geldend bestemmingsplan.

Artikel 5:15 Afbakeningsbepalingen

1. Het verbod van artikel 5:14, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken.

of het Provinciaal wegenreglement.

2. De weigeringsgrond van artikel 5:14, tweede lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Afdeling 5 Openbaar water

Artikel 5:16 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

2. Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

3. De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

4. Van de melding wordt openbaar kennis gegeven.

5. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaart-verkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordeningof het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet. 

Artikel 5:17 Veiligheid op het water

1. Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

2. Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:17a Gemotoriseerde vaartuigen

1. Het is verboden in door het college in het belang van de veiligheid op het water, ter bescherming van het milieu of ter voorkoming of opheffing van overlast aangewezen gebieden gebruik te maken van gemotoriseerde vaartuigen.

2.Het is verboden in de onder 1 aangewezen gebieden:

a. vaartuigen aan te leggen aan bomen of struiken;

b. op enigerlei wijze schade toe te brengen aan oevers en gewassen.

3. Het in het eerste lid vervatte verbod is niet van toepassing op het door of namens de beheerders

verrichten van het noodzakelijke onderhoud aan watergangen of oevers.

4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor elektromotoren met een vermogen tot maximaal 1000 Watt.

5. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

Artikel 5:18 Overlast aan vaartuigen

1. Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Afdeling 6 Verbod vuur te stoken

Artikel 5:19 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

2. Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

c. vuur voor koken, bakken en braden.

3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht  of de Provinciale milieuverordening.

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

1. Overtreding van een bij of krachtens deze verordening vastgestelde verbodsbepaling, niet nakoming van een bij of krachtens deze verordening opgelegde verplichting en niet nakoming van één of meer voorschriften aan een vergunning of ontheffing verbonden, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

2. In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:3, vierde lid, 2:4, tweede lid, 4:6, eerste lid en 4:7, eerste lid.

Artikel 6:2 Toezichthouders

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de toezichthouders van de gemeente Meppel.

2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

1. De Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Meppel, vastgesteld op 19 maart 2008 en sindsdien gewijzigd, wordt ingetrokken

2.Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening Meppel.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering d.d. ,
de griffier, de voorzitter,

Bijlage

GROENE_KAART_A2

5.9 stationsgebied

Toelichting APV 2012