Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Delfland houdende regels omtrent subsidie voor de kwaliteit van peuteropvang en voor- en vroegschoolse opvang (Subsidieregeling Kwaliteit Peuteropvang en Voor- en Vroegschoolse Educatie 2021)

Geldend van 01-01-2021 t/m heden

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Delfland houdende regels omtrent subsidie voor de kwaliteit van peuteropvang en voor- en vroegschoolse opvang (Subsidieregeling Kwaliteit Peuteropvang en Voor- en Vroegschoolse Educatie 2021)

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Delfland;

gelet op:

  • -

    artikel 3 van de Algemene subsidieverordening gemeente Midden-Delfland 2016; en

  • -

    de Beleidsnota Peuteropvang en Voor- en Vroegschoolse Educatie gemeente Midden-Delfland 2021 en subsidieregeling Peuteropvang 2018-2020;

overwegende dat:

  • -

    het noodzakelijk is om regels te stellen aan de tegemoetkoming in de kosten van Peuteropvang en Voor- en Vroegschoolse Educatie per 1 januari 2021;

  • -

    op 1 januari 2018 de Wet harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk en de Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang in werking treden;

  • -

    het college van burgemeester en wethouders zoveel mogelijk kinderen met een taal- of ontwikkelingsachterstand met een hoogwaardig voorschools aanbod wil bereiken.

B E S L U I T:

vast te stellen de subsidieregeling Kwaliteit Peuteropvang en Voor- en Vroegschoolse Educatie 2021.

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    ASV: algemene subsidieverordening gemeente Midden-Delfland 2016;

  • b.

    beroepskracht: een beroepskracht voorschoolse educatie, die VVE gecertificeerd is;

  • c.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Delfland;

  • d.

    doelgroepkind: peuter die in aanmerking komt voor voorschoolse Educatie vanwege (een risico op) een (onderwijs)achterstand, op indicatie van het consultatiebureau van JGZ;

  • e.

    kennis en vaardigheden: kennis en vaardigheden zoals bedoeld in artikel 4, tweede lid van het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie. Dit betreft minimaal:

    • het werken met programma’s voor voor- en vroegschoolse educatie;

    • het stimuleren van de ontwikkeling van het jonge kind, in het bijzonder op de gebieden taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling;

    • het volgen van de ontwikkeling van peuters en het hierop afstemmen van het aanbod van voorschoolse educatie;

    • het betrekken van de ouders bij het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen;

    • de aansluiting tussen voor- en vroegschoolse educatie en een zorgvuldige overgang van het kind van voor- naar vroegschoolse educatie.

  • f.

    kinderopvangtoeslag (KOT): de tegemoetkoming van het Rijk aan ouders bedoeld als gedeeltelijke bijdrage in de kosten voor peuteropvang of dagopvang;

  • g.

    kinderopvangorganisatie: voorschoolse voorziening voor peuteropvang of kinderopvang die staat ingeschreven in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) en die gevestigd is in de gemeente Midden-Delfland;

  • h.

    ouderbijdrage: een inkomensafhankelijke bijdrage die ouders moeten betalen voor het afnemen van Peuteropvangplaats of VVE-plaats voor hun kind;

  • i.

    Peuteropvang: opvang van peuters in de leeftijd van 2,5 jaar tot 4 jaar, gericht op ontwikkelingsstimulering en voorbereiding op de basisschool;

  • j.

    VVE: Voor- en Vroegschoolse Educatie;

  • k.

    VVE-plaats: een aanbod aan voorschoolse educatie voor doelgroepkinderen van 16 uur per week voor 40 weken per jaar of - in geval van een wetswijziging - zoals wettelijk voorgeschreven;

  • l.

    VVE-programma: een erkend voorschools programma dat is opgenomen in de databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugd Instituut, waarin op gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling wordt gestimuleerd van kinderen in de leeftijd van 2,5 jaar tot 4 jaar op het gebied van rekenen, taal, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling;

  • m.

    VVE-locatie: locatie die VVE aanbiedt conform wettelijke kwaliteitseisen;

  • n.

    Wet: Wet Kinderopvang.

Artikel 2. Doelstelling

De doelstelling van deze subsidieregeling is om door middel van subsidieverstrekking te zorgen voor voldoende en kwalitatief goed aanbod van peuteropvang en VVE, voor de stimulering van de ontwikkeling van peuters en als voorbereiding op de basisschool. Voor doelgroepkinderen geldt de aanvullende doelstelling dat deze via een VVE-programma met een zo klein mogelijke achterstand aan het basisonderwijs beginnen.

Artikel 3. Reikwijdte

Het bepaalde in deze subsidieregeling is enkel van toepassing op de verstrekking van subsidies door het college voor de in artikel 4 bedoelde subsidiemogelijkheden.

Artikel 4. Activiteiten

  • 1. Het college verstrekt uitsluitend subsidie voor activiteiten die een bijdrage leveren aan het realiseren van de in artikel 2 genoemde doelstelling. Op grond van deze regeling kunnen kinderopvangorganisaties een jaarsubsidie aanvragen voor een afgesproken aantal peuter- en VVE-plaatsen vanaf 1 januari 2021, zulks met inachtneming van de regels in deze subsidieregeling.

  • 2. Subsidie wordt verleend aan een Peuteropvang- of VVE-aanbieder in de gemeente Midden-Delfland:

    • a.

      ten behoeve van Peuteropvang voor maximaal 240 uur per jaar (rekenkundig gebaseerd op 6 uur x 40 weken per jaar), verdeeld over maximaal 2 dagdelen per week.

    • b.

      ten behoeve van VVE voor minimaal en maximaal 640 uur per jaar (rekenkundig gebaseerd op 16 uur x 40 weken per jaar), verdeeld over minimaal 3 of maximaal 5 dagdelen per week.

Artikel 5. Doelgroep

  • 1. Het college verstrekt uitsluitend subsidie aan kinderopvangorganisaties die staan ingeschreven in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) en Peuterspeelzalen, voldoen aan de geldende regelgeving voor kinderopvang en die peuteropvang en/of VVE aanbieden op locaties in de gemeente, voor peuters die in de gemeente wonen en:

    • a.

      doelgroepkind zijn; of

    • b.

      geen doelgroepkind zijn en waarvan de ouder(s)/verzorger(s) aantoonbaar geen recht hebben op kinderopvangtoeslag op grond van de Wet Kinderopvang.

Artikel 6. Subsidieplafond

  • 1. Het college kan voor subsidieaanvragen in het kader van deze subsidieregeling een subsidieplafond vaststellen.

  • 2. Het subsidieplafond wordt bepaald door:

    • a.

      de hoogte van de Rijksmiddelen onderwijsachterstandenbeleid die de gemeente ontvangt;

    • b.

      het bedrag dat het college hiervan voor de doelstelling als genoemd in artikel 2 van deze regeling beschikbaar stelt in haar gemeente begroting.

  • 3. Op basis van artikel 6.2 van deze regeling geldt: wanneer er meer uren VVE zijn afgenomen dan ontvangen bij de aanvraag van de subsidie, betaalt de gemeente dit niet uit.

  • 4. Indien honorering van alle aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, zou leiden tot overschrijding van het subsidieplafond, is het college bepalend voor de toekenning. Het subsidiebedrag wordt dan evenredig verdeeld.

Artikel 7. Hoogte van subsidie- deel peuteropvang

  • 1. De hoogte van de subsidie per peuter is afhankelijk van:

    • a.

      de draagkracht van de ouders;

    • b.

      of het kind wel of geen doelgroepkind is;

    • c.

      het aantal uren dat het kind gebruik maakt van de peuteropvang;

    • d.

      de uurprijs van de peuteropvang.

  • 2. Het college stelt jaarlijks de maximale uurprijs vast.

  • 3. Het college stelt jaarlijks de ouderbijdragetabel vast op grond waarvan de draagkracht van de ouders wordt berekend. De VNG-adviestabel is een leidraad te gebruiken.

  • 4. Voor VVE-plaatsen krijgt de organisatie geen recht op het gedeelte Peuteropvang, maar kan het aanspraak maken op het gedeelte van de subsidie volgens artikel 8.

  • 5. Het college kan het subsidiebedrag tussentijds aanpassen op basis van de tussentijdse of jaarverantwoording.

Artikel 8. Hoogte van subsidie- deel VVE

  • 1. De hoogte van de subsidie per organisatie is afhankelijk van:

    • a.

      de draagkracht van de ouders;

    • b.

      of de ouder Kinderopvangtoeslag ontvangt;

    • c.

      het aantal uren per jaar, namelijk minimaal en maximaal 640 uur voor 40 weken;

    • d.

      de instroom en mogelijke uitstroom met datum per doelgroep;

    • e.

      het uurtarief van € 10,50 waarin alle kosten zijn meegenomen die een VVE-plaats kosten, waaronder scholing en oudercontact;

    • f.

      de onderling afgesproken verdeling van het aantal plaatsen per organisatie.

  • 2. Het college stelt jaarlijks de maximale uurprijs vast.

  • 3. Het college stelt jaarlijks de ouderbijdragetabel vast op grond waarvan de draagkracht van de ouders wordt berekend. De VNG-adviestabel is een leidraad te gebruiken.

Artikel 9. Bijzondere verplichtingen ten aanzien van de aanvraag en verantwoording

Naast de algemene verplichtingen zoals vastgelegd in de ASV gelden de volgende bijzondere verplichtingen:

  • 1.

    Een aanvrager vraagt aan en verantwoordt de subsidie conform deze regeling aan bij het college door gebruik te maken van een door het college vastgesteld aanvraag- en verantwoordingsformulier subsidie Kwaliteit Peuteropvang en Voor- en Vroegschoolse Educatie.

  • 2.

    Gedurende het lopende subsidiejaar legt de subsidieontvanger per kwartaal verantwoording af. Op de volgende 4 peildata levert de subsidieontvanger uiterlijk haar kwartaalrapportage aan: 1 mei (over Q1), 1 augustus (over Q2), 1 november (over Q3) en 1 februari (over Q4).

  • 3.

    Uiterlijk 12 weken na afloop van het vorige kalenderjaar dient de aanvrager in hetzelfde aanvraagformulier een jaarverantwoording in te dienen op basis van:

    • a.

      het jaarinkomen van de kinderen die gebruik hebben gemaakt van peuteropvang;

    • b.

      de bijbehorende ouderbijdrage;

    • c.

      het aantal weken dat een kind gebruik heeft gemaakt van peuteropvang of VVE.

  • 4.

    Voor de VVE-plaatsen wordt vooraf betaald, dus die plaatsen worden gereserveerd voor doelgroepkinderen.

  • 5.

    De ontvanger van een subsidie van € 50.000,- of meer per locatie is verplicht bij de aanvraag tot vaststelling een Assurance-rapport, dat is opgesteld door een accountant conform standaard 3000A of 3000D, te overleggen aan het college.

  • 6.

    Elk jaar wordt het aantal plaatsen en de verdeling tussen de gemeente en de opvangorganisaties geëvalueerd en waar nodig aangepast.

  • 7.

    Het college stelt het definitieve subsidiebedrag van de Peuteropvang na afloop van de subsidieperiode, op basis van de gegevens uit de verantwoording van de subsidieaanvrager, vast binnen 13 weken na ontvangst. Deze vaststelling vindt plaats op basis van het werkelijke aantal bezette peuterplaatsen, het werkelijk gehanteerde tarief en de totaal in rekening gebrachte ouderbijdragen en kan een terugvordering tot gevolg hebben als de houder minder bezette peuterplaatsen heeft gerealiseerd dan het aantal waarop de hoogte van de subsidieverlening was gebaseerd. Het aantal uur waarvoor subsidie wordt toegekend is gemaximeerd op de aantallen genoemd in artikel 4.

  • 8.

    Het college stelt het aantal VVE-plaatsen voorafgaand aan het kalenderjaar vast. Gedurende het subsidiejaar en na afloop van het subsidiejaar subsidieert de gemeente geen extra VVE-plaatsen dan voorafgaand aan het subsidiejaar vastgelegd. Bij de verantwoording vordert de gemeente achteraf ook geen subsidie van niet bezette VVE-plaatsen terug.

Artikel 10. Bijzondere verplichtingen ten aanzien van de subsidie in het algemeen

  • 1. Naast de algemene verplichtingen zoals vastgelegd in de ASV gelden de volgende bijzondere verplichtingen:

    • a.

      locaties met te subsidiëren VVE-plaatsen staan geregistreerd als VVE-locatie in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) en Peuterspeelzalen;

    • b.

      er geldt een maximale bezetting van 50% doelgroepkinderen per VVE-groep;

    • c.

      minimaal eens per kwartaal vindt afstemming plaats met de jeugdgezondheidszorg over de toeleiding en daadwerkelijke plaatsing van doelgroepkinderen, het initiatief hiervoor ligt bij de JGZ;

    • d.

      een subsidieontvanger beschikt over onderliggende gegevens en kan deze indien gewenst binnen een redelijke termijn beschikbaar stellen aan de gemeente. Het gaat hierbij om gegevens die nodig zijn voor het vaststellen van de hoogte van de subsidie. Hierbij valt te denken aan:

      • i.

        contact- en inkomensgegevens ouders/verzorgers;

      • ii.

        de wijze waarop de ouderbijdragetabel is toegepast;

      • iii.

        de plaatsingsovereenkomst met het aantal uren opvang per kind, de kostprijs per uur, de aanvangsdatum en de (verwachte) einddatum van de opvang;

      • iv.

        als het gaat om een VVE-plaats: een bewijs van indicatiestelling voor VVE van het consultatiebureau van de jeugdgezondheidszorg.

Artikel 11. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

Het college kan één of meer bepalingen uit deze regeling in individuele gevallen buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover de toepassing van die bepalingen voor de subsidieaanvrager of -ontvanger gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met de betrokken bepalingen te dienen doelen.

Artikel 12. Slotbepalingen en citeertitel

1. Deze subsidieregeling treedt in werking per 1 januari 2021.

2. Per 1 januari 2021 wordt de Subsidieregeling Peuteropvang 2018-2020 ingetrokken.

3. Deze regeling wordt aangehaald als: “Subsidieregeling Kwaliteit Peuteropvang en Voor- en Vroegschoolse Educatie 2021”.

Ondertekening

Aldus besloten in de collegevergadering van 21 september 2020,

Martien Born

Gemeentesecretaris

Arnoud Rodenburg

burgemeester